Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 39855 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 39855 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op artikel 11:2, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken;
Besluit:
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8:41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 53’ vervangen door ‘€ 54’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 194’ vervangen door ‘€ 200’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 385’ vervangen door ‘€ 397’.
B
Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 143’ vervangen door ‘€ 147’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 289’ vervangen door ‘€ 297’.
3. In onderdeel c wordt ‘€ 579’ vervangen door ‘€ 596’.
Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd
A
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt ‘€ 53’ vervangen door ‘€ 55’.
2. In onderdeel e wordt ‘€ 106’ vervangen door ‘€ 109’.
B.
In onderdeel B van de bijlage wordt '€ 907’ vervangen door '€ 934' en wordt '€ 647’ vervangen door '€ 666'.
De Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11, tweede lid, wordt ‘€ 87’ vervangen door ‘€ 89’, wordt ‘€ 288’ vervangen door ‘€ 297’ en wordt ‘€ 578’ vervangen door ‘€ 595’.
B
In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 797’ vervangen door ‘€ 820’.
C
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 475’ vervangen door ‘€ 489’.
D
In artikel 21, derde lid, wordt ‘€ 26’ vervangen door ‘€ 27’.
E
In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 160’ vervangen door ‘€ 165’.
F
In artikel 23 wordt in het eerste lid ‘€ 241’ vervangen door ‘€ 248’, in het tweede lid ‘€ 26’ door ‘€ 27’ en in het derde lid ‘€ 26’ door ‘€ 27’.
G
De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:
|
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek |
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen |
Griffierecht voor natuurlijke personen |
Griffierecht voor onvermogenden |
|---|---|---|---|
|
Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank |
|||
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: – van onbepaalde waarde of – met een beloop van niet meer dan € 500 |
€ 139 |
€ 93 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500 |
€ 350 |
€ 233 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500 |
€ 397 |
€ 265 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000 |
€ 529 |
€ 265 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500 |
€ 559 |
€ 265 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 |
€ 1.504 |
€ 753 |
€ 93 |
|
Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank |
|||
|
Zaken als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, Rv |
€ 19.518 |
€ 19.518 |
n.v.t. |
|
Zaken als bedoeld in artikel 32a, derde lid, Rv |
€ 9.759 |
€ 9.759 |
n.v.t. |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde |
€ 735 |
€ 341 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000 |
€ 3.083 |
€ 1.414 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000 |
€ 7.062 |
€ 2.803 |
€ 93 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000 |
€ 10.487 |
€ 2.803 |
€ 93 |
|
Griffierechten bij de Gerechtshoven |
|||
|
Zaken als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, Rv en artikel 1064a, eerste lid, tweede volzin, Rv |
€ 26.024 |
€ 26.024 |
n.v.t. |
|
Zaken als bedoeld in artikel 32a, derde lid, Rv |
€ 13.012 |
€ 13.012 |
n.v.t. |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: – van onbepaalde waarde of – met een beloop van niet meer dan € 12.500 |
€ 851 |
€ 373 |
€ 373 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 |
€ 2.321 |
€ 851 |
€ 373 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000 |
€ 7.003 |
€ 2.192 |
€ 373 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000 |
€ 14.007 |
€ 2.192 |
€ 373 |
|
Griffierechten bij de Hoge Raad |
|||
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: – van onbepaalde waarde of – met een beloop van niet meer dan € 12.500 |
€ 932 |
€ 386 |
€ 386 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000 |
€ 3.092 |
€ 932 |
€ 386 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000 |
€ 8.758 |
€ 2.629 |
€ 386 |
|
Zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000 |
€ 17.515 |
€ 2.629 |
€ 386 |
1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2026 blijft van toepassing als het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2026 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.
2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2026 blijft van toepassing als het hogerberoepschrift voor die datum is ontvangen. Als de eerste volzin van toepassing is en op of na 1 januari 2026 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.
Het griffierecht in burgerlijke zaken zoals het gold vóór 1 januari 2026 blijft van toepassing:
a. voor de eiser of verzoeker die dit griffierecht voor die datum verschuldigd is geworden;
b. voor de gedaagde die verschijnt in een dagvaardingsprocedure waarin het exploot van dagvaarding voor die datum is betekend en in dat exploot een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen;
c. voor de belanghebbende die schriftelijk verweer voert in een verzoekschriftprocedure, waarvoor de oproeping is gedagtekend voor die datum en in die oproeping een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
d. voor de verweerder die verschijnt in een vorderingsprocedure als bedoeld in artikel 396, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarvoor het oproepingsbericht is gedagtekend voor die datum en in dat oproepingsbericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 111, tweede lid, onder k, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
e. voor de verweerder die schriftelijk verweer voert in een verzoekprocedure als bedoeld in artikel 396, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarvoor het bericht van de griffier, bedoeld in artikel 426b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is gedagtekend voor die datum en in dat bericht een rechtsgeldige mededeling en verwijzing inzake griffierechten is opgenomen als bedoeld in artikel 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 14 november 2025
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte
Met deze regeling zijn diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2024 tot en met 31 juli 2025). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 131,82 naar 135,69, een stijging van 2,94%.
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van de bedragen van griffierecht, bedoeld in de artikelen 8:41, tweede lid, en 8:109, eerste lid, van de Awb (onderdelen A en B).
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb vastgestelde forfaitaire uurtarief voor kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Bpb.
Ook leidt de CPI-stijging leidt tot een verhoging van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het Bpb vastgestelde minimale en maximale uurtarief voor verletkosten van een partij of een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Bpb.
Daarnaast leidt de CPI-stijging tot een verhoging van de waarden per punt, genoemd in onderdeel B van de bijlage van het Bpb (proceskostenforfait).
Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij de Wgbz vormgegeven door de hele tabel op te nemen in onderdeel G, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard wijzigen door deze regeling alleen de tarieven. De omschrijvingen van de zaakscategorieën in de tabel luiden zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd door de Wet technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die op 1 mei 2023 in werking is getreden (Stb. 2023, 41 en 97).
De overgangsbepaling in het eerste lid regelt dat voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures de datum waarop het rechtscollege het beroepschrift ontvangt bepalend is. Is het beroepschrift ontvangen in 2025, dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het eerste lid voorkomt dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen in 2025 en deels in 2026. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2026 ontvangen beroepschriften.
De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, eerste lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht van het eerste lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2026.
De overgangsbepaling in het tweede lid regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor de indexering van de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits. Die indexering heeft dus onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast. Dit betekent ook dat de rechter die na deze inwerkingtreding toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing moet uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die lagere rechter zijn beslissing nam. Wanneer hoger beroep wordt ingesteld tegen een in 2025 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter in 2026 de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal de hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen naar de met deze regeling geïndexeerde tarieven op de enkele grond dat het tarief gewijzigd is. Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de rechtbank, beoordeeld naar het in 2025 geldende recht, een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van de vergoeding, is dit anders. Dan zal de hogerberoepsrechter het voor 2026 geldende tarief toepassen als hij zelf de vergoeding vaststelt voor het beroep.
Uitgangspunt van het overgangsrecht is dat degene die in een procedure wordt betrokken door een eiser of verzoeker, op het moment waarop hij daarvoor de dagvaarding, de oproeping bij verzoekschriftprocedures of het oproepingsbericht ontvangt, kan zien hoeveel griffierecht hij verschuldigd zal zijn als hij zich in de procedure zal mengen.
Onderdeel a van de overgangsbepaling heeft betrekking op het griffierecht dat eisers in dagvaardingsprocedures en verzoekers in verzoekschriftprocedures zijn verschuldigd, in beide gevallen in eerste en tweede aanleg. Op hen blijft het griffierecht van voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing indien zij het griffierecht verschuldigd zijn geworden vóór 1 januari 2026.
Onderdelen b en c gaan over de gedaagden en verweerders in dergelijke procedures. Voor de gedaagde (onderdeel b) blijft de datum waarop het exploot aan hem is betekend bepalend voor de hoogte van het griffierecht. Is er betekend vóór 1 januari 2026, dan geldt het oude griffierecht en bij betekening vanaf die datum geldt het nieuwe griffierecht. Voor de verzoekschriftprocedure (onderdeel c) blijft het aanknopingspunt conform de huidige praktijk de datum waarop de rechtbank de oproeping van de belanghebbende heeft gedateerd. Het moment waarop de belanghebbende de oproeping daadwerkelijk ontvangt, is immers voor de rechtbank niet bekend.
Onderdelen d en e gaan over procedures bij de Hoge Raad. Het overgangsrecht dat het griffierecht van vóór 1 januari 2026 van toepassing blijft indien eisers het griffierecht verschuldigd zijn geworden vóór die datum, geldt eveneens voor de matiging van het griffierecht in civiele vorderingszaken bij de Hoge Raad indien de eiser de procesinleiding intrekt voordat de verweerder is verschenen of had kunnen verschijnen (zie de indexering in artikel III, onderdeel A, van de regeling). Is het te matigen griffierecht verschuldigd geraakt vóór 1 januari 2026, dan blijft het oude recht van toepassing, ongeacht het moment waarop de eiser een beroep op de matigingsregeling van artikel 11 Wgbz doet.
’s-Gravenhage, 14 november 2025
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-39855.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.