Bouwmaterialenakkoord ondertekend 5 november 2025

1. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, te dezen vertegenwoordigd door de directeur Bouwen en Energie, Jan van Beuningen, hierna te noemen: VRO;

2. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, te dezen vertegenwoordigd door de directeur Duurzame Leefomgeving en Circulaire Economie, Marieke Spijkerboer, hierna te noemen: IenW;

3. De Minister van Klimaat en Groene Groei, te dezen vertegenwoordigd door de directeur Verduurzaming Industrie, Karlo van Dam, hierna te noemen: KGG.

Partijen genoemd onder 1 tot en met 3 ieder handelend in zijn of haar hoedanigheid van bestuursorgaan en vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: Rijksoverheid.

en

4.1 Stuurgroep Betonakkoord, namens vertegenwoordigers in de bouwkolom in relatie tot beton, namens deze: Jacqueline Cramer, voorzitter;

4.2 Brancheorganisatie Betonhuis, namens de Nederlandse betonbedrijven, namens deze: Olivier Hamers, directeur, hierna samen te noemen: beton;

4.3 Stuurgroep Bouwakkoord Staal, namens deze: Jacqueline Cramer, voorzitter, hierna te noemen: staal;

4.4 Vlakglas Recycling Nederland, namens deze: Cor Wittekoek, directeur, hierna te noemen vlakglas;

4.5 Centrum Hout, namens deze: Paul van den Heuvel, directeur, hierna te noemen: hout;

4.6 Vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens deze: Ewald van Hal, directeur, hierna te noemen: keramiek;

4.7 Bureau Leiding, namens deze: Bert van Steeg, directeur, hierna te noemen: kunststof;

4.8 Nederlandse Vereniging van Polyurethaan hardschuim-fabrikanten (PUR/PIR), namens deze: André Meester, directeur, hierna te noemen: PUR/PIR;

4.9 Vereniging Nederlandse fabrikanten van geëxpandeerd polystyreen (EPS) producten Stybenex, namens deze: Rogier Goes, directeur, hierna te noemen: EPS;

4.10 Mineral Wool Association Benelux, namens deze: Roger Loop, bestuursadviseur, hierna te noemen: minerale isolatie;

4.11 Vereniging Nederlands Kalkzandsteenplatform, namens deze: Geert Cuperus, directeur, hierna te noemen: kalkzandsteen;

4.12 Nederlandse Branche Vereniging Gips, namens deze: Bob Gieskens, voorzitter, hierna te noemen: gips;

4.13 Techniek Nederland, namens deze: Erik van Engelen, algemeen directeur, hierna te noemen: installaties;

4.14 Stichting Circulaire Geveleconomie, namens deze: Monique Fledderman, directeur, hierna te noemen: gevels.

Ieder handelend in zijn of haar hoedanigheid als vertegenwoordiger van deze materiaalketen, partijen [4.1 t/m 4.14] samen hierna te noemen: Materiaalketens;

5

5.1 Nederlandse Vereniging Toeleverende Bouwmaterialenindustrie, namens deze: Niels Ruijter, directeur, hierna te noemen: toeleverende bouwmaterialenindustrie;

5.2 Koninklijke Bouwend Nederland, namens deze: Jelmer Alberts, directeur belangenbehartiging, hierna te noemen: bouw- en infrabedrijven;

5.3 Ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME), namens deze: Willem Wensing, directeur Externe Betrekkingen & Branches, hierna te noemen: technologische industrie;

5.4 VERAS – Branchevereniging voor sloopaannemers en asbestverwijderingsbedrijven, namens deze: Kees de Groot, voorzitter, hierna te noemen: sloopaannemers;

5.5 De Vereniging Afvalbedrijven, namens deze: Patric Hanselman, directeur, hierna te noemen: afval – en recyclingbedrijven;

5.6 Branchevereniging Recycling, Breken en Sorteren (BRBS Recycling), namens deze: Otto Friebel, directeur, hierna te noemen: recycleketen.

Ieder handelend in zijn of haar hoedanigheid als branchevereniging en vertegenwoordiger van haar leden, partijen [5.1 t/m 5.6] samen hierna te noemen: Brancheverenigingen;

Partijen [1] tot en met [5] samen hierna te noemen: Partijen.

Overwegen het volgende,

  • i. Diverse opgaven vragen aandacht van en meer samenwerking tussen de Partijen, met een ondersteunende rol voor de Rijksoverheid.

  • ii. Zo zorgt de bouw, renovatie en verduurzamingsopgave van de bouwsector1 (Burger (woning)- en Utiliteitsbouw (hierna: B&U) en Grond-, Weg- en Waterbouw (hierna: GWW)) voor een toenemende vraag naar grondstoffen en materialen en leidt tot substantiële milieu-impact.

  • iii. Daarnaast leiden Europese regels2, geopolitieke ontwikkelingen, internationale concurrentie alsmede mondiale klimaatverandering3 tot een versterkte prijsontwikkeling van bouwmaterialen.

  • iv. De Nederlandse (producerende) bouwmaterialenindustrie is daarom sterk gemotiveerd om zich voor te bereiden op steeds strengere Europese regels, de afhankelijkheid van andere landen verminderen, haar concurrentiekracht te vergroten en milieuschadekosten te vermijden en hiermee de verduurzaming te versnellen. Met het opstellen en uitvoeren van zogenaamde Routekaarten wordt hier invulling aan gegeven.

  • v. De verduurzaming van de bouwmaterialenindustrie is daarnaast van belang om de klimaat- en circulaire economie-doelstellingen te behalen en te komen tot een circulaire (bouw-) economie om de beschikbaarheid van (secundaire) grondstoffen te vergroten, het gebruik van primaire grondstoffen te reduceren en afval te minimaliseren.

  • vi. Partijen zien een noodzaak om de samenwerking vorm te geven om de doelen onder (v) te behalen en de opgaven onder (ii t/m iv) gezamenlijk beter het hoofd te bieden.

Komen het volgende overeen,

Artikel 1 Definities

In dit Akkoord wordt verstaan onder:

a. Akkoord:

onderhavig Bouwmaterialenakkoord.

b. Burger (woning)- en Utiliteitsbouw (B&U):

bouw van woningen en (maatschappelijk) vastgoed.

c. Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW):

de fysieke infrastructuur in de grondbouw, wegenbouw en aan waterwegen. Aanleg en onderhoud van spoorwegen, tram- en metrobanen vallen hier ook onder.

d. CO2-eq:

weergave van de totale uitstoot van verschillende broeikasgassen in één maateenheid.

e. Materiaalketen:

een materiaalketen in de (producerende) bouwmaterialenindustrie kan uit een of meer verschillende partijen bestaan zoals o.a. de leverancier van een grondstof of halffabricaat, de producent van een product, de fabrikant van het bouwmateriaal, slopers en/of recyclaars.

f. MKI (Milieukosten Indicator):

geeft de totale milieubelasting van een product, proces of project weer, omgezet in een geldelijke waarde (euro's).

g. Routekaart:

aanpak om potentie van de verduurzaming van een materiaalketen inzichtelijk te maken met daarin geformuleerde ambities en acties.

h. Primaire grondstof:

materiaal dat niet eerder is verwerkt in enige vorm van eindproduct*www.cewoordenboek.nl/definition/96917/sec_3.2/primaire-grondstof.

i. Hernieuwbare grondstof:

een grondstof voor een product dat wordt geteeld, natuurlijk aangevuld of natuurlijk gereinigd, op een menselijke tijdschaal4.

j. Secundair materiaal:

secundair materiaal is afkomstig uit eerder gebruik of uit afval en het is bedoeld om primaire grondstoffen te vervangen.

k. Hergebruik:

elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld*L_2008312NL.01000301.xml; Kaderrichtlijn afvalstoffen.

Artikel 2 Doelen Akkoord

  • 1. Het door Partijen aangaan van een langdurige samenwerking ter uitvoering van dit Akkoord.

  • 2. Het creëren van de randvoorwaarden om de verduurzaming van de (producerende) bouwmaterialenindustrie te bevorderen, rekening houdend met de draagkracht van het Nederlands bedrijfsleven.

  • 3. Het reduceren van milieu-impact (MKI) en emissies (CO2-eq), onder meer door het:

    • a. verduurzamen van het productieproces;

    • b. optimaliseren van het gebruik van secundair materiaal;

    • c. reduceren van het gebruik van primaire grondstoffen;

    • d. minimaliseren van afval en reststromen;

    • e. verbeteren business case (a t/m d).

  • 4. Het verminderen van de afhankelijkheid van andere (niet Europese) landen wat betreft grondstoffen en materialen.

Artikel 3 Algemene afspraken Partijen

  • 1. Spannen zich in om de doelen en afspraken van dit Akkoord te behalen en uit te voeren, en te werken aan innovaties die dit mogelijk maken. In de artikelen hierna volgt een concretere uitwerking van de algemene afspraken.

  • 2. Spannen zich in om de implementatie van de afspraken uit dit Akkoord binnen de eigen organisatie te stimuleren en voeren binnen de eigen taken en verantwoordelijkheden de afspraken uit dit Akkoord uit.

  • 3. Zullen proactief knelpunten in relatie tot uitvoering van het Akkoord signaleren en adresseren aan de Stuurgroep.

  • 4. Jaarlijks wordt er geijkt of de gestelde doelen worden bereikt en of extra acties noodzakelijk zijn.

  • 5. Zullen zich inspannen kennis en informatie in relatie tot de uitvoering van het Akkoord beschikbaar te stellen via een Kennis- en innovatieplatform, waarin de Partijen:

    • a. samenwerken aan de verdere kennisontwikkeling en overdracht van informatie en kennis;

    • b. zich inspannen beter inzicht te krijgen in de innovatiebehoefte van iedere Materiaalketen, en de daarbij horende oplossingsrichting(en);

    • c. actief vraagstukken ten behoeve van het Kennis- en innovatieplatform uitvoeren door onder andere zelf onderzoek te doen of een opdracht uit te zetten voor onderzoek, en het delen van de resultaten hiervan via het platform.

Artikel 4 Inzet Materiaalketens

  • 1. Spannen zich in om de ambities zoals opgenomen in ieder haar eigen Routekaart te realiseren.

  • 2. Formuleren van acties om de gestelde doelen van het Akkoord te kunnen realiseren, op te nemen in een Routekaart.

  • 3. Het proactief aandragen van knelpunten in relatie tot uitvoering van het Akkoord bij de Rijksoverheid en Brancheverenigingen.

  • 4. Jaarlijks aanleveren van informatie zoals opgenomen in artikel 7.2.

Artikel 5 Inzet Rijksoverheid

  • 1. Onder coördinatie van VRO werken aan procesafspraken met de Partijen, om te komen tot een Kennis- en innovatieplatform voor uitwisseling van relevante informatie en kennis.

  • 2. Input vanuit de Routekaart(en) zal onder coördinatie van VRO in interdepartementale (beleids-)afstemming actief meegenomen worden ten behoeve van het creëren van randvoorwaarden die nodig zijn om het behalen van de doelen mogelijk te maken; het gaat hier in beginsel, maar niet uitsluitend om:

    • a. interdepartementale (beleids-)afstemming te bevorderen en te stimuleren ten aanzien van relevante (Europese) beleidstrajecten en bijdragen ten behoeve van 1) het versterken van initiatieven onderling en 2) het voorkomen dat er tegenstrijdige afspraken worden gemaakt die ten nadele zijn van het behalen van de in dit Akkoord genoemde doelen;

    • b. ontwikkelen van nationaal beleid en het plegen van inzet in Europa ten aanzien van de uitvoering van dit Akkoord;

    • c. inspannen voor het zorgdragen voor een infrastructuur voor het leveren van hernieuwbare energie;

    • d. input van de materiaalketens gebruiken als signaleringsfunctie ten behoeve van het nader verkennen van het verhogen van de minimumstandaard5 voor de relevante materiaalketens, als onderdeel van het CMP6.

  • 3. Tijdig en transparant onder coördinatie van VRO communiceren naar de Partijen over voorgenomen beleidsontwikkelingen, waaronder implementatie van Europese regelgeving.

  • 4. KGG draagt zorg dat binnen de context van energie-infrastructuur relevante informatie landt en vindbaar is die de bouwmaterialensector helpt de productie te verduurzamen.

  • 5. Bijdragen onder coördinatie van VRO voor het uitvoeren van de nodige verkenningen ten behoeve van het vaststellen van acties op:

    • a. aanbestedingsbeleid: VRO doet verkenning of uniformering van aanbestedingscriteria voor de publieke opdrachtgevers in de B&U leidt tot minder administratieve lasten voor de markt (en hoe dit zich verhoudt tot minimum eisen die worden gesteld aan gebouwen) en in hoeverre het Expertisecentrum Aanbesteden PIANOo7 voldoende aansluit bij de kennisbehoefte publieke opdrachtgevers;

    • b. afvalregelgeving: IenW doet verkenning hoe verschillende wet- en regelgeving betreffende afval zich tot elkaar verhouden om te identificeren en onderzoeken hoe knelpunten en kansen inzake afval8 in handhaving betreffende afvalregelgeving, inclusief in de bouwregelgeving, opgelost kunnen worden; financiële prikkels wat betreft afval: IenW doet verkenning (met input van de materiaalketens) welke financiële instrumenten (subsidies, fiscale voordelen, aanvullend budgetten, etc.) beschikbaar zijn of opengesteld kunnen worden innovaties te bevorderen en de zekerheid voor langetermijninvesteringen te vergroten;

    • c. systeemniveau: VRO doet verkenning van de afhankelijkheden tussen verschillende opgaven (technische eisen, milieu, leveringszekerheid), om met de uitkomsten een betere afweging te maken tussen conflicterende wet- en regelgeving, contracteisen en (duurzame)opgaven;

    • d. beschikbaarheid van grondstoffen: VRO doet verkenning naar financiële knelpunten9 om het aandeel van hernieuwbare en/of secundaire grondstoffen in 2035 uitvoeringstechnisch10 te vergroten.

Artikel 6 Inzet Brancheverenigingen

  • 1. Brancheverenigingen dragen zorg voor het afstemmen van ambities en acties binnen de Routekaarten, in een coördinerende en adviserende rol, zonder dat hieruit verplichtingen voor individuele leden voortvloeien die verder gaan dan wettelijke vereisten.

  • 2. Spannen zich in om de ambities zoals opgenomen in ieder haar eigen Routekaart te realiseren.

  • 3. Brancheverenigingen agenderen knelpunten uit de praktijk van hun leden en dragen deze aan bij de Stuurgroep. Zij zetten zich in voor proportionele acties en bepleiten (flankerend) beleid dat de uitvoering van de afspraken faciliteert.

  • 4. Brancheverenigingen dragen bij aan het Kennis- en innovatieplatform door het delen van relevante inzichten en best practices.

  • 5. Brancheverenigingen delen de voortgang en resultaten van dit Akkoord met hun achterbannen en stakeholders. Eens per jaar delen zij met de Voortgangscommissie deze communicatie-activiteiten die zijn gepleegd in verband met dit Akkoord.

  • 6. Jaarlijks bijdragen aan het aanleveren van informatie zoals opgenomen in artikel 8 lid 11 onder b.

Artikel 7 Monitoring

  • 1. De Rijksoverheid onder coördinatie van VRO is verantwoordelijk voor de monitoring van de afspraken in dit Akkoord; het gaat daarbij om:

    • a. jaarlijkse analyse stand van zaken van de uitvoering van de afspraken (artikel 3);

    • b. borgen van de kwaliteit van de gegevens;

    • c. bundelen van informatie;

    • d. vormgeven van monitoringsrapportage, en rapporteren aan de Voortgangscommissie;

    • e. de Rijksoverheid werkt, in samenwerking met de Voortgangscommissie en de Partijen, aan de verdere ontwikkeling van het monitoringsinstrumentarium om te ondersteunen bij de uitvoering van het Akkoord.

  • 2. De Materiaalketens leveren jaarlijks kwantitatieve informatie aan op ten minste de volgende onderdelen:

    • a. voortgang op ambities en acties uit de eigen Routekaart;

    • b. milieu-impact (MKI);

    • c. broeikasgasemissies (CO2-eq);

    • d. (primair- en of secundair) materiaalgebruik (massa/volume);

    • e. beschikbaarheid van grondstoffen (inclusief producten en materialen) in Nederland, in EU en buiten EU.

Artikel 8 Organisatie en samenwerking

Stuurgroep, Voortgangscommissie, Secretariaat

  • 1. De Partijen stellen een Stuurgroep in na ondertekening van het Akkoord.

  • 2. De Stuurgroep wordt samengesteld uit:

    • a. een onafhankelijke voorzitter, door VRO benoemd na consultatie van de Stuurgroep;

    • b. leden namens de Partijen, zodanig dat de verschillende betrokkenen zich vertegenwoordigd weten.

  • 3. De stuurgroep stelt een Voortgangscommissie in bestaande uit o.a. onafhankelijke deskundigen.

  • 4. De Voortgangscommissie zal fungeren als onafhankelijke auditor die de voortgang van afspraken uit dit Akkoord vaststelt.

  • 5. Stuurgroep en Voortgangscommissie worden ondersteund door het secretariaat Bouwmaterialenakkoord.

  • 6. Teneinde sturing en monitoring gescheiden te houden, is de Voortgangscommissie onafhankelijk van de Stuurgroep.

  • 7. Halverwege de looptijd van het Akkoord wordt op basis van de voortgangsrapportage van de Voortgangscommissie door de Stuurgroep bezien of een wijziging van het Akkoord conform artikel 11 nodig is.

Stuurgr\oep

  • 8. De Stuurgroep komt jaarlijks minimaal 2 keer bijeen.

  • 9. De Stuurgroep heeft als primaire taak te sturen op het behalen van de in dit Akkoord afgesproken doelen en op het nakomen van gemaakte afspraken.

  • 10. De Stuurgroep organiseert minimaal jaarlijks een brede bijeenkomst(en) voor alle Partijen.

Voortgangscommissie

  • 11. De Voortgangscommissie beoordeelt de informatie zoals die wordt aangeleverd, bestaande uit:

    • a. monitoringsrapportage op grond van artikel 7;

    • b. informatie vanuit de Materiaalketens, van de Rijksoverheid en de Brancheverenigingen, op grond van artikelen 3 t/m 6.

  • 12. Kansen en belemmeringen11 in het behalen van de afgesproken doelen kunnen via het secretariaat worden geagendeerd bij de Voortgangscommissie

  • 13. De Voortgangscommissie biedt haar verslag telkens uiterlijk eind Q3 aan de Stuurgroep aan.

Secretariaat

  • 14. Het Secretariaat wordt verzorgd door de Rijksoverheid en de Brancheverenigingen.

  • 15. De Stuurgroep zal minimaal 1 en maximaal 3 medewerkers vanuit Brancheverenigingen afvaardigen voor het secretariaat.

  • 16. Het Secretariaat bereidt samen met de voorzitter de vergaderingen van de Stuurgroep voor en stelt de benodigde documenten op. Tevens is het de contactpersoon van het Akkoord.

Slotbepalingen

Artikel 9 Publiekrechtelijke medewerking

De in het kader van dit Akkoord door Partijen te verlenen publiekrechtelijke medewerking laat de publiekrechtelijke positie en bevoegdheden van Partijen onverlet.

Artikel 10 Verenigbaarheid met het recht

De afspraken van dit Akkoord en de nadere uitwerking daarvan zullen in overeenstemming met het Internationale recht, het Unierecht en het Nederlandse recht worden uitgevoerd in het bijzonder voor zover de afspraken vallen onder de werking van de internationale, Europese en Nederlandse regels met betrekking tot aanbesteding, mededinging, staatssteun en technische normen en voorschriften.

Artikel 11 Wijziging

  • 1. Elke Partij kan schriftelijk verzoeken dit Akkoord te wijzigen. De wijziging behoeft de instemming van alle Partijen.

  • 2. Partijen treden in overleg binnen 6 weken nadat een Partij het verzoek kenbaar heeft gemaakt bij de voorzitter van de Stuurgroep. Via de Stuurgroep worden de overige Partijen geïnformeerd over de voorgestelde wijziging en vraagt hen om toestemming.

  • 3. Nadat alle Partijen aan de Stuurgroep kenbaar hebben gemaakt in te stemmen met het verzoek tot wijziging, wordt de wijziging en de verklaringen tot instemmingen als bijlage aan het Akkoord gehecht.

Artikel 12 Opzegging

  • 1. Elke Partij kan het Akkoord te allen tijde met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden opzeggen door dit schriftelijk met opgaaf van redenen, bij de Stuurgroep te melden.

  • 2. Opzeggende Partij is per opzeggingsdatum niet langer gehouden de doelen en afspraken uit het Akkoord na te komen en kan geen rechten meer ontlenen aan het Akkoord, waaronder het recht om geïnformeerd te worden over de uitvoering van het Akkoord.

  • 3. Wanneer een Partij het Akkoord opzegt, blijft het Akkoord voor de overige Partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.

  • 4. In geval van beëindiging van het Akkoord krachtens opzegging is geen van de Partijen jegens een andere Partij schadeplichtig.

Artikel 13 Toetreding

  • 1. Er kunnen nieuwe partijen van de (producerende) bouwmaterialenindustrie toetreden tot dit Akkoord.

  • 2. Een nieuwe partij maakt haar verzoek tot toetreding schriftelijk bekend aan de Stuurgroep. In dit verzoek zegt de nieuwe partij toe om zich aan te sluiten bij één of meerdere acties in de Routekaarten of om zelf een aanvullende actie of eigen Routekaart te formuleren ter uitvoering van dit Akkoord.

  • 3. Zodra alle Partijen schriftelijk hebben ingestemd met het verzoek tot toetreding ontvangt de toetredende partij de status van Partij bij dit Akkoord en gelden voor die Partij de voor haar uit dit Akkoord voortvloeiende rechten en verplichtingen.

  • 4. Partijen zullen een verzoek tot toetreding niet zonder redelijke grond weigeren.

  • 5. Het verzoek tot toetreding en de verklaring tot instemming worden als bijlage aan dit Akkoord gehecht.

Artikel 14 Steun Akkoord van betrokken partners

  • 1. Derden kunnen als betrokken partner de steun voor dit Akkoord uitspreken. De Stuurgroep zal daartoe een verklaring ter beschikking stellen welke door bedoelde derden ondertekend kan worden.

  • 2. Een actuele lijst van partners die het Akkoord onderschrijven, zal worden bijgehouden op een publiek toegankelijke website.

  • 3. Deze partners zullen zich gedurende de looptijd van het Akkoord waar mogelijk inzetten om het behalen van de doelen uit het Akkoord de ondersteunen.

Artikel 15 Nakoming en geschilbeslechting

  • 1. De nakoming van de afspraken in het Akkoord is niet in rechte afdwingbaar.

  • 2. Alle geschillen in verband met dit Akkoord trachten Partijen op te lossen in onderling overleg binnen de Stuurgroep. Betrokken partijen krijgen de gelegenheid om hun zienswijzen te geven. Indien na zes maanden geen oplossing is gevonden komt de Stuurgroep met een advies gericht aan de bij het geschil betrokken Partijen.

  • 3. Voor zover het geschil het tekortschieten in de nakoming van de afspraken uit hoofde van het Akkoord betreft kan de Stuurgroep in het advies deze Partij aanmanen om binnen een termijn van drie maanden alsnog na te komen, tenzij de Partij besluit om het Akkoord op te zeggen.

  • 4. Indien de Partij na het verstrijken van de termijn in het vorige lid aan het advies geen gevolg geeft zal de Stuurgroep de overige Partijen verzoeken om het Akkoord jegens de tekortschietende Partij op te zeggen. Bij instemming van twee derde meerderheid van Partijen zal de Stuurgroep aan de tekortschietende partij mededelen dat het Akkoord jegens haar wordt opgezegd door de overige Partijen en hij geen rechten meer kan ontlenen aan dit Akkoord.

Artikel 16 Inwerkingtreding en looptijd

  • 1. Dit Akkoord treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt met ingang van 4 jaar na ondertekening.

  • 2. Tijdig binnen de looptijd van het Akkoord zal op initiatief van de Rijksoverheid onder coördinatie van VRO een evaluatie plaatsvinden, waarna Partijen zullen besluiten of de looptijd van het Akkoord wordt verlengd.

  • 3. Van toetreden, uittreden, opzeggen of ontbinden wordt indien van toepassing 1 keer per jaar melding gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 17 Bijlage(n)

De volgende bij dit Akkoord behorende bijlagen maken geen integraal onderdeel uit van dit Akkoord:

  • Bijlage 1: Aanleiding

  • Bijlage 2: Relevante (beleids)trajecten

  • Bijlage 3: Over de Routekaart(en)

  • Bijlage 4: Over de Monitoring

Ingeval van strijdigheid tussen het bepaalde in een bijlage en het Akkoord prevaleert het Akkoord.

Artikel 18 Gegevensuitwisseling

  • 1. Over eventueel in het kader van dit Akkoord te verstrekken persoonsgegevens of andere gegevens, zoals bedrijfsgegevens, concurrentiegevoelige informatie, en de verwerking daarvan maken Partijen zodanige afspraken dat wordt voldaan aan de eisen die de van toepassing zijnde Europese en nationale wet- en regelgeving daaraan stelt.

  • 2. De onderlinge gegevensverstrekking mag niet leiden tot uitwisseling van concurrentiegevoelige informatie tussen Partijen, rechtstreeks dan wel indirect door tussenkomst van de Stuurgroep.

  • 3. Partijen zullen in het kader van gegevensverstrekking een of meer protocollen opstellen waarin afspraken worden neergelegd over het delen van informatie en de naleving van de daarop van toepassing zijnde Europese en nationale wet- en regelgeving zoals de Algemene Verordening Gegevensverstrekking en de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 19 Toepasselijk recht

Op dit Akkoord is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

Artikel 20 Publicatie

  • 1. Het Akkoord zal na ondertekening openbaar worden gemaakt.

  • 2. Na ondertekening van dit Akkoord wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 3. Bij wijzigingen in het Akkoord vindt het eerste en tweede lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Citeertitel

Dit Akkoord kan worden aangehaald als Bouwmaterialenakkoord.

Aldus overeengekomen en ondertekend te Den Haag, 5 november 2025

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, namens deze de directeur Bouwen en Energie J. van Beuningen

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze de directeur Duurzame Leefomgeving en Circulaire Economie M. Spijkerboer

De Minister van Klimaat en Groene Groei, namens deze de directeur Verduurzaming Industrie K. van Dam

Stuurgroep Betonakkoord, namens deze de voorzitter J. Cramer

Koepelorganisatie Betonhuis, namens deze de directeur O. Hamers

Stuurgroep Bouwakkoord Staal, namens deze de voorzitter J. Cramer

Vlakglas Recycling Nederland, namens deze de directeur C. Wittekoek

Centrum Hout, namens deze de directeur P. van den Heuvel

Vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens deze de directeur E. van Hal

Bureau Leiding, namens deze de directeur B. van Steeg

Nederlandse Vereniging van Polyurethaan hardschuim-fabrikanten (PUR/PIR), namens deze de directeur A. Meester

Vereniging Nederlandse fabrikanten van geëxpandeerd polystyreen (EPS) producten Stybenex, namens deze de directeur R. Goes

Mineral Wool Association Benelux, namens deze de manager regelgevingszaken R. Loop

Vereniging Nederlands Kalkzandsteenplatform, namens deze de directeur G. Cuperus

Nederlandse Branche Vereniging Gips, namens deze de voorzitter B. Gieskens

Techniek Nederland, namens deze de algemeen directeur E. van Engelen

Stichting Circulaire Geveleconomie, namens deze de directeur M. Fledderman

Nederlandse Vereniging Toeleverende Bouwmaterialenindustrie, namens deze de directeur N. Ruijter

Bouwend Nederland, namens deze de directeur belangenbehartiging J. Alberts

Ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME), namens deze de directeur Externe Betrekkingen & Branches W. Wensing

VERAS – Branchevereniging voor sloopaannemers en asbestverwijderingsbedrijven, namens deze de voorzitter K. de Groot

De Vereniging Afvalbedrijven, namens deze de directeur P. Hanselman

Branchevereniging Recycling, Breken en Sorteren (BRBS Recycling), namens deze de directeur O. Friebel

BIJLAGE 1. AANLEIDING

De bouw, renovatie en verduurzaming in de gebouwde omgeving, grote opgaven in de grond-, weg- en waterbouw en verbetering- en verzwaring van de energie-infrastructuur zorgen voor een sterk toenemende vraag naar grondstoffen en materialen.

Deze toenemende vraag, de sterke prijsontwikkeling van bouwmaterialen, aankomende (duurzaamheid- en rapportage-) verplichtingen vanuit Europa en de behoefte om afhankelijkheid van andere (niet Europese) landen te verminderen, zorgen ervoor dat de bouwsector efficiënter om wil en moet gaan met grondstoffen en materialen, zoals door meer hergebruik van materialen die al voorhanden zijn. Het betekent ook dat de bouwsector gezien deze ontwikkelingen behoefte heeft aan stabiliteit en voorspelbaarheid van beleid in lijn met EU-beleid.

We zien dat aankomende Europese verplichtingen12 een prikkel zijn voor de bouwsector om zich hier op te willen voorbereiden. Denk hierbij aan de rapportageverplichtingen voor bedrijven (Corporate Sustainability Reporting Directive, CSRD), Taxonomie, het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS13), maar ook de aankomende Whole Life Cycle- Global Warming Potential (WLC-GWP) berekeningsplicht en eis die volgt uit de Europese EPBD-IV Richtlijn14. Met de WLC-GWP worden de broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus van een gebouw berekend, zowel van alle gebruikte bouwmaterialen als van de gebruiksfase van het gebouw. Vanaf 2028 moet deze berekeningsplicht in onze nationale bouwregelgeving worden opgenomen.

De komende decennia moeten er ook meer betaalbare nieuwe woningen worden gebouwd en tegelijkertijd moeten bestaande woningen verder worden verduurzaamd. In de gemodelleerde trend van PBL komen er tot 2030 1,4 miljoen woningen bij en nog eens 1 miljoen woningen tussen 2030 en 2050. Daarnaast is er de beleidsambitie om 2,5 miljoen woningen te isoleren voor 2030 en is in het Klimaatakkoord afgesproken dat in 2050 7 miljoen bestaande woningen verduurzaamd zijn. Deze sterk toenemende vraag naar grondstoffen en materialen heeft substantiële impact op het klimaat. Nederland is afhankelijk van andere landen met name op het gebied van (kritieke) grondstoffen wat onzekerheden, zoals leveringsrisico’s, met zich meebrengt. Momenteel keert slechts een klein aandeel van het bouw- en sloopafval in zijn oorspronkelijke vorm terug in de bouw waardoor de instroom van primaire grondstoffen daar nog steeds hoog is. Dit is terug te zien in de meest recente 3de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van PBL waaruit blijkt dat de ambitie van het kabinet om het grondstoffenverbruik in 2030 te halveren met het huidige ingezette beleid niet wordt bereikt. Ook de SER geeft aan onvoldoende vertrouwen te hebben dat de versnelling van de grondstoffentransitie is geborgd met het huidige beleid.

De verduurzaming van de bouwsector en de bouwmaterialenindustrie zijn cruciaal om de klimaat- en NPCE-doelstellingen (Nationaal Programma Circulaire Economie) te halen, en de verduurzaming van de bouw gaat nog niet snel genoeg om de genoemde doelen te behalen. Partijen zien daarom een noodzaak om samen op te trekken om de bouwsector en met name de producerende bouwmaterialenindustrie versneld te verduurzamen. Deze uitdagingen vragen om goede samenwerking tussen de materiaalketens, de overheid, bouw- en kennisinstellingen. Om dit mogelijk te maken zijn de afspraken in dit Bouwmaterialenakkoord van belang om de gezamenlijke doelen te bereiken en de samenwerking vorm te geven.

BIJLAGE 2. RELEVANTE (BELEIDS)TRAJECTEN NATIONAAL EN EUROPEES

Niet uitputtend, in ieder geval:

Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)

In het NPCE van 2023 zijn de doelen voor een circulaire economie overgenomen uit het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050 uit 2016: Nederland is in 2050 volledig circulair en in 2030 is het gebruik van primaire (abiotische) grondstoffen met 50% afgenomen. De halveringsdoelstelling voor 2030 heeft mobiliserend en motiverend gewerkt, zowel binnen Nederland als internationaal. Tegelijkertijd hebben we geleerd dat enkel sturen op reductie van grondstoffen geen garanties geeft voor een lagere milieudruk, kleinere leveringsrisico’s en verminderde afhankelijkheid van andere landen.

Een transitie is per definitie ‘lerend werken’: inzichten opdoen en daarmee bijsturen. Met de ervaring van de afgelopen tien jaar kunnen we de transitie naar een circulaire economie nu een slimmer vervolg geven. We hebben betere doelen voor de circulaire economie geformuleerd, met meer aandacht voor de effecten.

Knoppen

Binnen het NPCE wordt gewerkt met 4 zogenaamde ‘knoppen’ waaraan gedraaid kan worden om de uiteindelijke doelen te behalen. Hier is een belangrijke koppeling te maken met het Bouwmaterialenakkoord. Doelen van en/of acties binnen het Bouwmaterialenakkoord maken gebruik van de knoppen en hebben zo een positieve bijdrage aan het behalen van de circulaire economie-doelen. De volgende 4 knoppen worden gehanteerd:

  • Vermindering van grondstoffen

  • Substitutie van grondstoffen

  • Hoogwaardige verwerking

  • Levensduurverlenging

Een belangrijke manier en moment om aan deze knoppen te kunnen draaien zit aan de voorkant van de keten, namelijk de ontwerpkant: Circulair ontwerp - Afval Circulair.

Aandachtspunten

Bij de genoemde doelstellingen moeten de volgende aandachtspunten meegenomen worden.

Geen 1-op-1 vertaling naar ketens

De nieuwe doelen zijn geformuleerd op overkoepelend nationaal niveau. Daarom bestaat er geen 1-op-1 vertaling naar doelen op ketenniveau. Waar al ambitieus beleid/doelen zijn op ketenniveau zal dat mede bijdragen aan het behalen van deze nationale doelen.

Niet elke strategie is even relevant voor elke keten

Per doel zal de bijdrage per keten verschillen. Waar voor de bouw substitutie een relevante circulariteitsstrategie is, is deze strategie voor hout & papier weer minder relevant. Het is essentieel dat elke keten haar specifieke bijdrage levert om het gezamenlijke doel te bereiken.

Samen lossen we het geheel op

In de volgende stap gaat IenW in gesprek met ketenpartijen waarin er wordt gekeken naar welke bijdrage de verschillende ketens kunnen leveren aan de nationale doelen. Dit draagt bij aan de realisatie van de doelen.

Concretisering doelen

In de actualisatie van het NPCE 2025 zijn de doelen als volgt concreet uitgewerkt:

  • In 2035 is ons grondstoffengebruik 15% lager dan in 2016

  • In 2035 wordt minimaal 82% van het Nederlandse afval gerecycled en minimaal 15% wordt hoogwaardig gerecycled.

  • Het aandeel duurzame biogrondstoffen en secundaire grondstoffen binnen ons grondstoffengebruik is in 2035 minimaal 55%.

Whole Life Cycle-Global Warming Potential (WLC-GWP)

Vanaf 1 januari 2030 moet er voor alle nieuwe gebouwen een prestatie-eis in het Bbl (Besluit bouwwerken leefomgeving) worden opgenomen en dient ook de WLC-prestatie op het energielabel vermeld te worden (voor gebouwen met een afmeting groter dan 1.000 m2 gebruiksoppervlak gelden beide verplichtingen al vanaf 1 januari 2028). Ook moeten de lidstaten op basis van artikel 7.5 EPBD-IV per 1 januari 2027 een routekaart over de invoering van grenswaarden en doelstellingen publiceren en aan de Europese Commissie melden.

Europese Bouwproductenverordening (CPR)

In januari 2025 is de herziene CPR in werking getreden, welke in januari 2026 van kracht wordt. Naast de hoofddoelstelling vanuit de huidige CPR, namelijk de interne markt en het wegnemen van handelsbelemmeringen, wordt onder de herziene CPR ook het declareren van milieuprestaties van bouwproducten verplicht voor fabrikanten die een bouwproduct op de Europese markt brengen.

Bestuursakkoord digitale gebouwde omgeving

Het Bestuursakkoord ’27 stimuleert de verschillende ketenpartners in de ontwerp-, bouw- en technieksector digitaal samen te werken met gestandaardiseerde data. Als zij hun data-uitwisseling inrichten volgens het Digitaal Stelsel Gebouwde Omgeving (DSGO), én deze data toepassen in hun werkprocessen, dan levert dat niet alleen voor henzelf, maar ook voor de Nederlandse maatschappij veel voordelen op. Hiermee vergroten en versnellen de deelnemende partijen digitale samenwerking. Dat doen ze samen met hun achterbannen en verschillende marktpartijen en organisaties uit de keten. Hiervoor zijn 22 concreet uitgewerkte en gedragen beleidsmaatregelen opgesteld die van 2025 tot en met 2027 worden gerealiseerd.

Materiaalstromenstudie

In 2026 vindt een update van de Materiaalstromenstudie plaats als vervolg op de materiaalstromenstudies voor de B&U- en GWW-sector, waaronder de onderzoeken “Materiaalstromen in de bouw en infra” en “Materiaalstromen, milieu-impact en energieverbruik in de woning- en utiliteitsbouw” met peiljaren 2019 en 2014. In 2026 wordt op basis van een vergelijkbare aanpak ook voor een nieuw peiljaar (2023) de materiaalstromen en milieu-impact (MKI en CO2) in kaart gebracht. Deze nieuwe studie wordt een update op de eerdere onderzoeken en daarnaast worden zoveel als mogelijk nieuwe bronnen, voortschrijdende inzichten en verdiepende thema’s meegenomen. Hiermee biedt deze studie op macroniveau inzicht in de belangrijkste uitdagingen en kansen binnen de verschillende materiaalstromen en handvatten om prioriteiten te stellen en gerichte acties te ondernemen om de transitie naar een circulaire en duurzame bouwsector te versnellen.

Milieuprestatie-eisen in aanbestedingen voor grond-, weg- en waterbouw (GWW)

Het Ministerie van IenW werkt aan een wijziging van de wet milieubeheer. Deze wijziging voert een verplichting in tot het stellen van milieuprestatie-eisen in aanbestedingen voor grond-, weg- en waterbouwwerken (GWW). Het gaat om de volgende maatregelen:

  • Aanbestedende diensten moeten bij aanbestedingen van GWW-projecten vastgestelde milieuprestatie-eisen voor materialen meenemen in het contract met de opdrachtnemer(s).

  • Bij grote GWW-projecten moeten aanbestedende diensten de milieuprestatie inzetten als gunningscriterium in aanbestedingen.

Circulair materialenplan

Het Circulair Materialenplan (CMP) is een belangrijk instrument dat vanaf 2025 als opvolger van het LAP3 wordt ingezet om een circulaire economie te bereiken. Het biedt een uniform kader voor het gebruik van grondstoffen, het omgaan met afval en het verlenen van vergunningen. Het geeft een overzicht van het bindende Nederlandse beleid voor afvalstoffenbeheer. Het helpt bedrijven meer circulaire keuzes te maken in hun bedrijfsvoering. En bevoegde gezagen volgen het CMP bij het nemen van besluiten en de handhaving ervan. Zo is het de brug tussen het beleid en de wetgeving en de uitvoeringspraktijk van bedrijven en overheden.

Aanpak circulair slopen en hergebruik

Met de Aanpak Circulair Slopen en Hergebruik wordt het opnieuw inzetten van materialen en bouwcomponenten uit sloopprojecten - in plaats van nieuwe materialen - gestimuleerd. Dat gebeurt door het delen en implementeren van de zogenaamde best beschikbare werkwijzen voor circulair slopen en het ontwikkelen van een afwegingskader voor circulair ontwerpen dat breed toepasbaar is in de bouwsector en dat overheden stimuleert en ondersteunt om in iedere fase van een project na te denken over de milieu-impact van hun bouwwerk.

Transitieteam circulaire bouweconomie, werkgroep hergebruik, werkgroep klimaatinstallaties

Het Transitieteam Circulaire Bouweconomie richt zich in het uitvoeringsprogramma 2025–2026 op vier thema’s: 1) ‘narrow the loop’ (verminderen materiaalgebruik), 2) beheer en onderhoud van bestaande bouw, 3) hoogwaardig hergebruik en 4) installaties in bouwwerken en in de GWW.

Integrale afweging (beschikbaarheid/winning) bouwgrondstoffen, IenW

Duurzame winning van (bouw)grondstoffen is onderdeel van nationaal belang zoals geformuleerd in de NOVI. Het doel is optimaal gebruik en hergebruik van grondstoffen, met de hoogste waarde voor de economie en de minste schade voor het milieu. Daarnaast zijn ambitieuze beleidsdoelen gesteld voor onder meer woningbouw. De Minister van IenW is verantwoordelijk voor de waterbouwopgaven en Rijkswaterstaat. De Staatssecretaris IenW is belast met aangelegenheden op het terrein van grond. Dat omvat ook mogelijke ingrepen in de strategie omtrent de winning van bouwgrondstoffen. Om meer inzicht te verkrijgen in de voor de toekomst benodigde winning zijn twee onderzoeken uitgevoerd, 1) een monitoring naar de actuele winning en 2) een scenariostudie naar de toekomstige behoefte. In de afgelopen twee jaar zijn in totaal zeven toezeggingen gedaan om de resultaten hiervan met de Kamer te delen. De resultaten van beide onderzoeken zijn aan de Tweede Kamer aangeboden. De resultaten worden benut om de komende tijd te werken aan het bepalen van de inzet van IenW op de winning van bouwgrondstoffen.

BIJLAGE 3. OVER DE ROUTEKAART(EN)

In iedere fase van (keten)samenwerking zijn er andere behoeften. Daarom maken we onderscheid in de materiaalketens per fase: de voorbereidings- opbouw en opschalingsfase. Hiermee proberen we met dit traject zo goed mogelijk het type ondersteuning aan te laten sluiten bij de fase van iedere afzonderlijke materiaalketen. De eerste fase bestaat uit het opstellen van een Routekaart waarin ambities en acties nader worden uitgewerkt en hierbij behorende kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) worden geformuleerd.

Alle deelnemende materiaalketens hebben deze eerste fase uitgevoerd en hebben de potentie van de verduurzaming inzichtelijk gemaakt door een Routekaart op te stellen. Dit is een minimumvereiste die nodig is om ambities te kunnen formuleren en zal een belangrijk onderdeel zijn van de monitoring van het Akkoord. De resultaten van de uitvoering van de Routekaarten zal input zijn voor de monitoring.

De tweede fase richt zich op het voorbereiden om tot opschaling te kunnen komen. Denk bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van de benodigde methodieken om bijvoorbeeld de prestatie van maatregelen eenduidig te meten en de kwaliteit van innovaties te beoordelen, of het in kaart brengen van de benodigde randvoorwaarden en sturingsinstrumenten die de overheid en/of het bedrijfsleven dienen toe te passen. Maar ook het vaststellen van de wijze waarop opschaling georganiseerd wordt.

De meeste materiaalketens hebben bovenstaande stappen (fase 2) nog niet gezet, met uitzondering van de betonketen en staalketen.

De derde fase is de opschalingsfase waarin alle vernieuwing die mogelijk is op grote schaal wordt ingevoerd. Alleen de betonketen en staalketen zijn in de derde fase.

BIJLAGE 4. OVER DE MONITORING

Deze bijlage omvat de eerste aanzet naar een plan van aanpak voor de monitoring voor het Bouwmaterialenakkoord. De beschikbare data en databehoefte die nodig zijn om de voortgang en resultaten van het Akkoord inzichtelijk te maken worden in beeld gebracht. Hiervoor zijn drie monitoringslijnen beschreven die na ondertekening van het Akkoord verder worden uitgewerkt in samenspraak met de Voortgangscommissie:

1. Afsprakenmonitor

De afsprakenmonitor gaat over het monitoren van de afspraken die onderdeel zijn van het Bouwmaterialenakkoord. De afsprakenmonitor is het kwalitatief onderdeel van de monitoringstrategie en wordt gevuld vanuit het Akkoord en de partijen.

De borging, bundeling en coördinatie van de afsprakenmonitor wordt uitgevoerd door de Rijksoverheid onder coördinatie van VRO.

2. Effectenmonitor

In de effectenmonitor wordt in beeld gebracht of de afspraken en maatregelen uit het Bouwmaterialenakkoord (geborgd in de afsprakenmonitor) tot de beoogde effecten leiden. Hiervoor worden op een aantal centrale thema’s de doelen uitgewerkt naar kwantitatieve indicatoren en bepalingsmethoden. Onderdeel hiervan zijn de milieu-impact (MKI), de broeikasgasemissies (CO2-eq), het (primaire)materiaalgebruik en de afhankelijkheid van het buitenland (nader te bepalen).

De effecten worden gemonitord op basis van data aangeleverd vanuit de ketens. Hierbij wordt gebruik gemaakt van eenduidige bepalingsmethodiek zoals de EN15804. Het coördineren, samenbrengen en presenteren van de aangeleverde data wordt door de Rijksoverheid onder coördinatie van VRO uitgevoerd.

3. Materialenmonitor

Relevante informatie wordt opgedaan door gebruik te maken van bestaande monitoringsinitiatieven en onderzoek. Hiermee wordt aangesloten op het monitoren van de effecten zoals beschreven in het Bouwmaterialenakkoord.

Het samenbrengen en analyseren van de verschillende databronnen wordt uitgevoerd door de Rijksoverheid onder coördinatie van VRO.

De doelen zijn geformuleerd als:

  • Reduceren van milieu-impact (MKI) en emissies (CO2-eq) – Effect

    • verduurzamen van het productieproces – Maatregel

    • optimaliseren gebruik secundair materiaal en hergebruik – Maatregel

    • reduceren primaire grondstoffen – Maatregel

    • minimaliseren van afval en reststromen – Maatregel

    • verbeteren businesscase – Maatregel

  • Verminderen afhankelijkheid van andere landen – Effect

De Voortgangscommissie maakt in samenspraak met de stuurgroep een planning voor het opleveren van de rapportages en aanleveren van de informatie.


X Noot
2

Denk hierbij aan o.a. de rapportageverplichtingen voor bedrijven (CSRD) het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS), de herziene Europese Bouwproductenverordening (CPR) en de aankomende Whole Life Cycle- Global Warming Potential (WLC-GWP) berekeningsplicht en eis die volgt uit de Europese EPBD-IV Richtlijn.

X Noot
3

Het effect van steeds frequenter drogere periodes vormen een grote klimaatdreiging voor het vaarwegennet

X Noot
4

Begrippenlijst van de stichting Nationale Milieudatabase

X Noot
5

De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen.

X Noot
6

Circulair Materialenplan

X Noot
8

Ten behoeve van het minimaliseren van afval en het stimuleren van gesloten kringlooprecycling binnen de materiaalketens.

X Noot
9

Denk aan fiscale instrumenten vanuit het Rijk of investeringscapaciteit bij de markt.

X Noot
10

Denk aan capaciteit op Europese schaal (o.a. bij afvalverwerkers), inzamelingsstructuren, verwerkingstechnologieën en benodigde standaarden.

X Noot
11

Denk bijvoorbeeld aan signalen uit de Materiaalketens wanneer in de uitvoering van het Akkoord zaken nog niet goed lopen en/of er belemmeringen worden ervaren.

X Noot
12

O.a. de Europese Bouwproductenverordening (CPR) en de Ecodesign Verordening (ESPR)

X Noot
13

Het EU ETS is een marktinstrument waarmee de Europese Unie de uitstoot van broeikasgassen kosteneffectief wil verminderen

X Noot
14

Energie efficiëntie richtlijn gebouwen

Naar boven