Besluit van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van 20 augustus 2025, nr. 2025-0000493616, houdende de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het bestuur van de Huurcommissie ten aanzien van de administratieve ondersteuning van de huurcommissie (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2024)

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte,

Gelet op de afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

Gelet op de instemming van het bestuur van de huurcommissie overeenkomstig artikel 10:4, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ministerie:

het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

b. minister:

de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

c. wet:

de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

d. huurcommissie:

de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de wet;

e. bestuur:

het bestuur van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

f. voorzitter:

de voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

g. plaatsvervangend voorzitter:

de plaatsvervangend voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

h. zittingsvoorzitter:

een zittingsvoorzitter van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

i. zittingslid:

een zittingslid van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

j. administratieve ondersteuning:

de administratieve ondersteuning van de huurcommissie, bedoeld in de artikelen 3c en 3h, van de wet en aangeduid als dienst van de huurcommissie, overeenkomstig artikel 1 van het Instellingsbesluit Dienst van de Huurcommissie;

k. directeur:

de uitvoerend directeur van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder g, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2024;

l. plaatsvervangend directeur:

de plaatsvervanger van de directeur bij diens afwezigheid;

m. strategisch manager:

manager van een of meerdere taakgebieden van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder h, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2024;

n. teammanager:

de teammanager, bedoeld in artikel 1, onder i Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2024 is de primaire lijnmanager met p-verantwoordelijkheid en daarnaast heeft de teammanager de verantwoordelijkheid voor de productie en de kwaliteit van het team;

o. managementondersteuner:

medewerker van de dienst van de huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder j, van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2024;

p. functionaris:

medewerker van de Dienst van de Huurcommissie, bedoeld in artikel 1, onder k van het Organisatiebesluit dienst van de huurcommissie 2024.

Artikel 2. Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting dienst van de huurcommissie

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot:

    • a. het aangaan van een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst, het (eenzijdig) beëindigen van een arbeidsovereenkomst, het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in het kader van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, schorsing, alsmede het nemen van beslissingen aangaande de individuele rechtspositie van een personeelslid, alles ingevolge de regels van het burgerlijk recht en de CAO Rijk;

    • b. het beoordelen van het functioneren ingevolge paragraaf 12.1 en 12.2 van de CAO Rijk, ten aanzien van functionarissen;

    • c. het nemen van ordemaatregelen en het opleggen van straffen ingevolge hoofdstuk 15 van de CAO Rijk;

    • d. het afnemen van de eed dan wel de belofte, bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a Ambtenarenwet 2017, van functionarissen.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend met betrekking tot:

    • a. het vaststellen en het besluiten tot wijziging van de taken van de dienst van de huurcommissie;

    • b. het besluiten tot organisatieveranderingen en het besluiten tot de uitvoering daarvan;

    • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden ten behoeve van de overleggen met de medezeggenschap van de dienst van de huurcommissie, en

    • d. het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden, in mandaat verleend krachtens de artikelen 2 en 3 en met betrekking tot de taken van de dienst van de huurcommissie ten behoeve van de huurcommissie.

Artikel 3. Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de dienst van de huurcommissie

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat verleend voor het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die betrekking hebben op de taken van de huurcommissie en de werkzaamheden van de dienst van de huurcommissie.

  • 2. Aan het bestuur wordt mandaat verleend tot het overeenkomstig de Algemene verordening gegevensbescherming verwerken van persoonsgegevens die verband houden met de bij dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden.

  • 3. Aan het bestuur wordt mandaat verleend om te beslissen op verzoeken, bedoeld in de Wet open overheid die verband houden met de bij dit besluit in mandaat verleende bevoegdheden.

Artikel 4. Bezwaar en beroep

Aan het bestuur wordt mandaat verleend voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften gericht tegen besluiten als bedoeld in het tweede en derde lid van artikel 3, waaronder het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep.

Artikel 5. Ondermandaat

  • 1. Het bestuur kan ten aanzien van de in een of meer van in de artikelen 2 en 3 genoemde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan:

    • a. de directeur voor wat betreft de bevoegdheden genoemd in artikel 2 lid 1, lid 2 sub c en d en artikel 3;

    • b. de plaatsvervangend directeur voor wat betreft de bevoegdheden genoemd in artikel 2 lid 1, lid 2 sub c en d en artikel 3;

    • c. de strategisch managers voor wat betreft de bevoegdheden genoemd in artikel 2 lid 1 sub a en b en artikel 3 lid 1 en 2;

    • d. de teammanagers voor wat betreft de bevoegdheden genoemd in artikel 2 lid 1 sub a en b en artikel 3 lid 1 en 2;

    • e. de managementondersteuners voor wat betreft de bevoegdheden genoemd in artikel 3 lid 1 en 2.

  • 2. Ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b, wordt geen ondermandaat verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, verleent het bestuur geen ondermandaat aangaande het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot de inkoop van dienstverlening op het terrein van interim-management, organisatieadvies en formatieadvies.

  • 4. De verlening van ondermandaat geschiedt schriftelijk.

Artikel 6. Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter kunnen elkaar machtigen de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen.

Artikel 7. Begrenzing van het mandaat

  • 1. De uitoefening van mandaat geschiedt binnen de grenzen van de in de wet vastgestelde taken, de benoemingsbesluiten betreffende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, het bestuursreglement van de huurcommissie, de ter zake geldende overige wetgeving en regelgeving en de beleidsregels van de minister ten aanzien van de uitoefening van de bij of krachtens dit besluit verleende bevoegdheden.

  • 2. Het besluiten tot en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geschiedt met inachtneming van:

    • a. de van toepassing zijnde begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • b. de aan de gemandateerde toegekende budgetten op basis van het geldende jaarplan;

    • c. het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2016 en de aanwijzingen van de directeur Financiële en Economische Zaken van het ministerie op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving en

    • d. het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen en de door de minister ter zake gestelde kaders, waaronder de kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding.

Artikel 8. Informatieplicht

  • 1. Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend, informeert de minister bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, heeft het bestuur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatie- en signaleringsplicht jegens de directeur-generaal Volkshuisvesting en Bouwen betreffende de gemandateerde bevoegdheden, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 9. Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met mandaat gelijkgesteld, de verlening van volmacht voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 10. Overige bepalingen

  • 1. Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens een in dit besluit gemandateerde bevoegdheid, luidt de ondertekening:

    De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

    namens deze:

    gevolgd door functieaanduiding, handtekening en naam van de functionaris.

  • 2. Bij de ondertekening van stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de minister voorafgegaan door: namens de Staat der Nederlanden.

  • 3. Besluiten of handelingen die op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2019 zijn genomen of verricht in de periode tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de Minister.

Artikel 11. Slotbepalingen

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het besluit wordt geplaatst en heeft terugwerkende kracht tot en met 17 september 2024.

  • 2. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2019 wordt ingetrokken.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2024.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 augustus 2025

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

Algemeen

De Huurcommissie is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat. De wetgever heeft middels de instellingswet (de gewijzigde Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, hierna Uhw) en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna Kaderwet ZBO’s) aan de Huurcommissie in haar geheel en aan het bestuur in het bijzonder een aantal bevoegdheden toegekend. Dit zijn de originaire bevoegdheden van de Huurcommissie.

Anders dan ZBO’s met eigen publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, beschikt de Huurcommissie niet over de bevoegdheden die inherent zijn verbonden aan rechtspersoonlijkheid. Daarbij valt te denken aan bevoegdheden op het terrein van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting. De Huurcommissie beschikt niet over bevoegdheden op deze terreinen en kan dus bijvoorbeeld niet zelfstandig personeel aannemen of haar huisvesting regelen.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening; (hierna: VRO), voorziet overeenkomstig artikel 3h van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) in de administratieve ondersteuning van de Huurcommissie, met inbegrip van personeel, informatietechnologie, organisatie, financiën, administratie en huisvesting van de Huurcommissie. Deze administratieve ondersteuning is vorm gegeven door de instelling van de Dienst van de Huurcommissie (DHC). DHC is formeel een onderdeel van het Ministerie van VRO, maar op grond van onderhavig mandaatbesluit kan het bestuur van de Huurcommissie de benodigde bevoegdheden ten aanzien van DHC, zelfstandig uitoefenen, namens de Minister van VRO. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het voeren van het personeelsbeleid, de verdere inrichting van de organisatie en de inkoop van goederen en diensten.

Voor onderhavig mandaatbesluit geldt dat de mandaatverlening slechts betrekking heeft op bevoegdheden van de Minister van VRO. Bovendien hoeven bevoegdheden waarover het bestuur op grond van andere wet- en regelgeving, waaronder de Uhw en de Kaderwet ZBO’s, reeds beschikt niet in mandaat aan het bestuur van de Huurcommissie te worden verleend. Dit betekent bijvoorbeeld dat een aantal aspecten van de planning en control cyclus niet in dit mandaatbesluit kunnen en hoeven te worden opgenomen, omdat deze reeds op grond van de Uhw en de Kaderwet ZBO’s van toepassing zijn. Op grond van bepalingen in de Uhw (artikel 3c van de Uhw) kan het bestuur van de Huurcommissie reeds in algemene zin leiding geven en in concrete gevallen instructies geven aan de functionarissen van DHC.

In onderhavig besluit zijn de volgende elementen opgenomen of aangepast ten opzichte van het besluit zoals dat in maart 2019 werd gepubliceerd:

  • De naam van de relevante minister/het relevante ministerie is gewijzigd.

  • De begripsbepalingen in art. 1, en bijgevolg in de rest van het besluit, zijn aangepast aan de nieuwe organisatiestructuur, beschreven in het Organisatie- en formatierapport 2024.

  • De bevoegdheid tot klachtbehandeling door de huurcommissie volgt rechtstreeks uit hoofdstuk 9 van de Awb. Om deze reden is deze mandatering uit onderhavig besluit verwijderd.

  • Art. 5, over ondermandaat, is gewijzigd om het mogelijk te maken dat het bestuur van de Huurcommissie zijn bevoegdheden door-mandateert aan de directeur en andere functionarissen van de DHC, voor zover nodig om na de beoogde wijziging van de organisatiestructuur van de DHC te kunnen functioneren. Het gaat om de bevoegdheden genoemd in de artikelen 2 en 3. De ondermandatering wordt geregeld in het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging huurcommissie 2024.

Het bestuur blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen en de mandaatgever kan bovendien de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid.

Overigens worden de bevoegdheden genoemd in art. 2, tweede lid, onder a en b, uitgezonderd van het ondermandaat. Deze ingrijpende bevoegdheden hebben betrekking op wijziging van taken en organisatieveranderingen van de DHC en behoren bij het bestuur te blijven zodat het zijn integrale verantwoordelijkheid voor zowel de Huurcommissie als haar administratieve ondersteuning kan blijven waarmaken.

Het bestuur is bevoegd te beslissen op eventuele bezwaarschriften gericht tegen beschikkingen gegeven door de directeur op grond van de hem in ondermandaat verleende bevoegdheden.

Artikel 2: Mandaat betreffende personeelsaangelegenheden en inrichting administratieve ondersteuning

In artikel 2 wordt aan het bestuur mandaat verleend ten aanzien van de personeelsbevoegdheden en de bevoegdheden ten aanzien van organisatie-inrichting om ook feitelijk leiding te kunnen geven aan de administratieve ondersteuning die door de Minister van VRO ter beschikking wordt gesteld. Het gaat daarbij om bevoegdheden als aanstelling, ontslag, het nemen van functiewaarderingsbesluiten en de toepassing van disciplinaire maatregelen. Ook betreft het de bevoegdheid tot het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (artikel 1, eerste lid, onder e) en het vaststellen van regels met betrekking tot de aangelegenheden die verband houden met de bevoegdheden in mandaat verleend krachtens de artikelen 2 en 3 en de taken van DHC ten behoeve van de Huurcommissie (artikel 2, tweede lid, onder d). Deze bevoegdheid kan zien op het stellen van uitvoeringsregels voor bijvoorbeeld de behandeling van klachten, maar bijvoorbeeld ook op het stellen van regels met betrekking tot flexibele werktijden.

Op grond van artikel 3c van de Uhw geeft het bestuur reeds leiding aan de ambtenaren van DHC, waarin de Minister van VRO overeenkomstig artikel 3h van de Uhw voorziet. De uitvoering van deze in mandaat verleende bevoegdheden vindt plaats binnen de voor de Huurcommissie vastgestelde en vast te stellen financiële kaders en kaders ten aanzien van formatie. Dit betreft kaders van het Ministerie van VRO en daarnaast ook rijksbrede kaders.

Waar in artikel 2 de bevoegdheid om besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht in mandaat wordt verleend, strekt het mandaat voor zover van toepassing ook tot het betalen van de dwangsom indien een besluit in het kader van het mandaat niet tijdig wordt genomen (artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht). Gelet op het feit dat deze bevoegdheid samenhangt met de bevoegdheid een besluit te nemen, wordt zij in artikel 2 niet expliciet vermeld.

Artikel 3: Mandaat betreffende andere bevoegdheden ten aanzien van de administratieve ondersteuning

Het eerste lid van dit artikel maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. Voorbeelden van privaatrechtelijke handelingen zijn het sluiten van een overeenkomst, het transport van een notariële akte en het inkopen van goederen of diensten. Het gaat daarbij om gevallen waarin het bestuur van de Huurcommissie namens de (publiekrechtelijke rechtspersoon) Staat volgens het privaatrecht deelneemt aan het maatschappelijk verkeer, zoals ieder andere natuurlijke of rechtspersoon. Terwijl mandaat voorziet in de vertegenwoordiging bij de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, voorziet volmacht in het vertegenwoordigen van een rechtspersoon in het privaatrecht (zie ook artikel 9). De gevolmachtigde handelt zodoende niet namens een bestuursorgaan (de Minister van VRO), zoals bij mandaat, maar namens de (publiekrechtelijke) rechtspersoon Staat.

Inbegrepen bij de privaatrechtelijke rechtshandelingen, bedoeld in het eerste lid van artikel 3 is het voldoen aan verbintenissen, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, mits deze verband houden met handelingen of werkzaamheden van de Huurcommissie. In dit verband is ook artikel 8 ten aanzien van de informatieverplichting van belang. Wanneer het voldoen aan (vermeende) verbintenissen zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen tot gevolg kan hebben, dient de Minister van VRO te worden geïnformeerd. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien het voldoen aan een vermeende verbintenis een erkenning van aansprakelijkheid inhoudt met aanzienlijke financiële gevolgen voor de Staat en dus voor de begrotingen van het Ministerie van VRO en de Huurcommissie.

De uitoefening van de overige bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan vragen om de verwerking van persoonsgegevens. Te denken valt hierbij aan de persoonsgegevens van een functionaris van DHC. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 3 aan het bestuur ook mandaat verleend tot het verwerken van persoonsgegevens. Dit geschiedt overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming.

Het beslissen op Woo-verzoeken is een bevoegdheid die voorheen niet in het mandaatbesluit Huurcommissie was opgenomen. De uitoefening van de bij onderhavig mandaatbesluit verleende bevoegdheden kan echter leiden tot Woo-verzoeken. Daarom wordt in het derde lid van artikel 3 mandaat verleend aan het bestuur voor het beslissen op Woo-verzoeken.

Artikel 5: Ondermandaat

Het eerste lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de directeur van de DHC. Het tweede lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de plaatsvervangend directeur van de DHC. Het derde lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de strategisch manager van de DHC. Het vierde lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de teammanagers van de DHC. Het vijfde lid maakt het voor het bestuur van de Huurcommissie mogelijk ondermandaat te verlenen aan de managementondersteuners van de DHC.

Geen ondermandaat wordt verleend ten aanzien van het vaststellen en het besluiten tot wijziging van de taken van de dienst van de huurcommissie en ten aanzien van het besluiten tot organisatieveranderingen en het besluiten tot de uitvoering daarvan.

Artikel 6: Besluitvorming en uitoefening bevoegdheid

De bevoegdheden die de Minister van VRO in dit mandaatbesluit mandateert, mandateert hij aan het bestuur van de Huurcommissie. Dit zijn zodoende de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter tezamen. Om praktische redenen wordt het in dit artikel mogelijk gemaakt dat de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter elkaar kunnen machtigen om de in mandaat verleende bevoegdheden afzonderlijk namens het bestuur uit te oefenen. Dit kan in de praktijk noodzakelijk zijn in verband met de portefeuilleverdeling tussen voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, maar ook gelet op mogelijke afwezigheden van de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter. De machtiging kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 7: Begrenzing van het mandaat

Dit artikel begrenst de uitoefening van de in de eerdere artikelen in mandaat verleende bevoegdheden. Het eerste lid van dit artikel benoemt de algemene kaders waarbinnen de uitoefening van de bevoegdheden plaats dient te vinden. Dit zijn de voor het Ministerie van VRO gebruikelijke kaders.

Het tweede lid richt zich specifiek op de begrenzing van de uitoefening van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Daartoe stelt dit lid naast een aantal algemene kaders ook de financiële kaders die te maken hebben met de begroting van het Ministerie van VRO ten behoeve van de Huurcommissie. Ook zijn dit de voor het Ministerie van VRO gebruikelijke kaders.

Artikel 8: Informatieplicht

Bij de uitoefening van de bij dit mandaatbesluit in mandaat verleende bevoegdheden of mede krachtens dit mandaatbesluit in ondermandaat verleende bevoegdheden, kan zich een situatie voordoen die ertoe noodzaakt degene die het mandaat dan wel ondermandaat heeft verleend, van die situatie op de hoogte te stellen.

In het eerste lid wordt het aan de gemandateerde overgelaten welke situaties of gebeurtenissen dusdanig van belang zijn voor de Minister van VRO dat deze daarover geïnformeerd moet worden. In ieder geval valt bij dergelijke gebeurtenissen te denken aan gebeurtenissen die voor de Minister van VRO van belang zijn in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid.

Het tweede lid gaat over een voorafgaande informatieplicht van het bestuur ten opzichte van de directeur-generaal Volkshuisvesting en Bouwen voor enkele bevoegdheden. Het gaat hier om de uitoefening van bevoegdheden die ingrijpend kunnen zijn voor de Huurcommissie en ook gevolgen kunnen hebben voor het Ministerie van VRO. Het betreft bijvoorbeeld het doorvoeren van organisatieveranderingen en het wijzigen van taken van de administratieve ondersteuning. Vanwege de potentiële (on)wenselijkheid van bepaalde besluiten vanuit het oogpunt van de ambtelijke leiding van het Ministerie van VRO, is besloten tot deze voorafgaande informatie- en signaleringsplicht.

Artikel 9: Volmacht en machtiging

Naast mandaat bestaan ook nog twee andere vertegenwoordigingsfiguren (zie artikel 10:12 Awb): de volmacht voor privaatrechtelijke rechtshandelingen en de machtiging voor feitelijke handelingen. Overal waar in dit mandaatbesluit ‘mandaat’ wordt genoemd, kan ook ‘volmacht’ of ‘machtiging’ worden gelezen.

Volmacht wordt verleend om namens de rechtspersoon Staat een privaatrechtelijke rechtshandeling, bijvoorbeeld de inkoop van kantoorartikelen, te mogen verrichten.

Machtiging wordt verleend om namens het bestuursorgaan Minister van VRO of de rechtspersoon Staat feitelijke handelingen te kunnen verrichten, bijvoorbeeld in rechte optreden bij een personeelsgeschil. Deze handelingen kunnen dus publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer

Naar boven