Beleidsregel van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 1 november 2025, nr. 49479, over het gebruik van APU en taxiën met het minimaal noodzakelijk aantal motoren op de luchthaven Eelde (Beleidsregel handhaving APU-gebruik en taxiën met het minimaal noodzakelijk aantal motoren op de luchthaven Eelde als bedoeld in artikel 7 en 8 van het Luchthavenbesluit)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met het artikel 11.15 van de Wet luchtvaart alsmede artikelen 7 en 8 van het Luchthavenbesluit Eelde;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder

AIP:

Aeronautical Information Publication;

APU:

Auxiliary Power Unit of hulpaandrijvingseenheid;

ILT-Luchtvaartautoriteit:

onderdeel van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat onder meer belast is met het toezicht op de naleving van het Luchthavenbesluit;

GPU:

Ground Power Unit, een externe mobiele eenheid voor het leveren van elektriciteit aan stilstaande vliegtuigen;

FPU:

Fixed Power Unit, een externe vaste eenheid voor het leveren van elektriciteit aan stilstaande vliegtuigen;

Luchthavenbesluit:

Luchthavenbesluit Eelde;

PCA:

Preconditioned Air, een mobiele of vaste eenheid voor het leveren van geconditioneerde lucht aan stilstaande vliegtuigen.

Artikel 2

  • 1. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op:

    • a) de duur van het gebruik van de APU door de gezagvoerder terwijl het vliegtuig stilstaat op de afhandelingsplaats;

    • b) het gebruik van het minimaal noodzakelijk aantal motoren door de gezagvoerder tijdens het taxiën van, naar en over de start- en landingsbaan;

    • c) de beschikbaarheid en kwaliteit van de infrastructuur en vervangende voorzieningen (GPU’s, FPU’s en PCA’s) zoals gewaarborgd door de exploitant conform de bepalingen in het Luchthavenbesluit;

    • d) het uitstootvrij zijn van voorzieningen die de exploitant ter beschikking stelt conform de bepalingen in het Luchthavenbesluit.

  • 2. De ILT-Luchtvaartautoriteit treedt niet handhavend op in situaties waar op basis van de AIP-uitzondering op de regel gerechtvaardigd is en bij afwijkingen van de normale bedrijfsvoering.

Artikel 3

Indien de ILT vaststelt dat sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 7 en/of 8 van het Luchthavenbesluit, is zij op grond van artikel 11.15 van de Wet luchtvaart bevoegd om handhavend op te treden, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom.

Artikel 4

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel handhaving APU-gebruik en taxiën met het minimaal noodzakelijk aantal motoren op de luchthaven Eelde als bedoeld in artikel 7 en 8 van het Luchthavenbesluit.’

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze: De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, M.C. Wassenaar

TOELICHTING

In deze beleidsregel is aangegeven hoe de ILT-luchtvaartautoriteit gebruik maakt van haar toezichts- en handhavingsbevoegdheden bij het gebruik van de Auxiliary Power Unit (hierna: APU), bij het taxiën met het minimaal noodzakelijk aantal motoren en de beschikbaarheid en kwaliteit van de alternatieve voorzieningen op de luchthaven van nationale betekenis, de luchthaven Eelde als bedoeld in artikel 8.1, derde lid van de Wet luchtvaart.

In deze beleidsregel wordt stilgestaan bij de specifieke gevallen en factoren die de ILT-luchtvaartautoriteit in aanmerking neemt bij de beoordeling of er sprake is van een overtreding van de wettelijke bepalingen.

Wettelijke bepalingen

Een luchthavenbesluit kan op grond van artikel 8.70, tweede lid, in samenhang met artikel 8.44, derde lid, van de Wet luchtvaart regels of grenswaarden bevatten die noodzakelijk zijn met het oog op de lokale luchtverontreiniging. Het Luchthavenbesluit stelt regels vast om het lawaai en de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen op de luchthaven te verminderen. Voor deze beleidsregel is artikel 7 van het Luchthavenbesluit van belang: daarin worden beperkingen gesteld aan het gebruik van de APU indien alternatieve voorzieningen beschikbaar zijn. Artikel 8 van het Luchthavenbesluit stelt voorts beperkingen aan het aantal motoren dat wordt gebruikt tijdens het taxiën van, naar en over de start- en landingsbaan.

Op grond van artikel 11.15 van de Wet luchtvaart is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van de verplichtingen die deze wet oplegt.

Procedures

APU-gebruik

De exploitant draagt er zorg voor dat alternatieve faciliteiten zoals Fixed Power Unit (FPU), Ground Power Unit (GPU) en Preconditioned Air (PCA) als bedoeld in artikel 7 van het Luchthavenbesluit, van voldoende kwaliteit zijn. Dit laatste betekent dat de units geschikt zijn voor de vlootmix, de bedrijfsvoering en de klimatologische omstandigheden van de luchthaven. De exploitant zorgt ervoor dat de alternatieve faciliteiten operationeel zijn, emissievrij zijn en correct worden gebruikt door de grondafhandeling. De exploitant beschrijft hoe dit is geborgd in haar procedures, die deel uitmaken van haar managementsystemen.

De exploitant definieert de normale bedrijfsvoering en legt deze vast in haar procedures, die deel uitmaken van haar managementsystemen.

De exploitant bepaalt de regels voor het gebruik van APU’s. De regels moeten conform het Luchthavenbesluit onderbouwd zijn en informatie bevatten over hoe lang de APU aan mag staan en in welke uitzonderlijke gevallen de APU (langer) gebruikt mag worden. Deze uitzonderingen kunnen verband houden met de eigenschappen van de beschikbare alternatieve faciliteiten en de bedrijfsvoering. Zo kan de goede werking van een PCA alleen gegarandeerd worden binnen een bepaald temperatuurbereik. Bij bovengrondse plaatsing van een PCA kan de windkracht van belang zijn. In deze gevallen mag de APU buiten dit temperatuurbereik en ook bij een bepaalde windkracht worden ingezet. Afwijkende bedrijfsvoering kan verband houden met het omleiden van vluchten van een andere luchthaven. De exploitant stelt de APU-regels vast in het document ‘EHGG AD 2.20 Local Aerodrome Regulations’ in overleg met belanghebbenden. Na afstemming met de ILT-luchtvaartautoriteit worden de APU-regels gepubliceerd in de Aeronautical Information Publication (hierna: AIP), zodat ook buitenlandse luchtvaartmaatschappijen hiervan op de hoogte zijn. De exploitant zorgt ervoor dat de AIP en relevante procedures actueel zijn, met de praktijk overeenkomen en worden nageleefd.

De gezagvoerder volgt de AIP en zet de APU uit op de afhandelingsplaats met werkende alternatieven binnen de tijd die in de AIP is gespecificeerd.

Taxiën

De exploitant bepaalt de regels voor het taxiën met het minimaal noodzakelijk aantal motoren op basis van de operatie (afhankelijk van bijvoorbeeld baanlengte en baangebruik) en de vlootmix. De exploitant stelt deze regels vast in het document ‘EHGG AD 2.20 Local Aerodrome Regulations’ in overleg met belanghebbenden. Na afstemming met de ILT-luchtvaartautoriteit worden deze regels gepubliceerd in de AIP, zodat ook buitenlandse luchtvaartmaatschappijen hiervan op de hoogte zijn. De exploitant zorgt ervoor dat de AIP actueel is, met de praktijk overeenkomt en wordt nageleefd.

De gezagvoerder volgt de AIP en gebruikt het minimaal noodzakelijk aantal motoren tijdens het taxiën van, naar en over de start- en landingsbaan. De gezagvoerder kan afwijken van de in de AIP gepubliceerde regels indien de operationele procedures van de luchtvaartmaatschappij naleving van deze regels (aantoonbaar) niet toestaan.

Handhaving

De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op de naleving van artikel 7, lid 1, 2 en 3 van het Luchthavenbesluit door de exploitant door middel van audits en steekproeven.

De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op de naleving van artikel 7, lid 4 en 5 en artikel 8 van het Luchthavenbesluit door de gezagvoerder door middel van steekproefsgewijze objectinspecties.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op de naleving van artikel 7, lid 1, 2 en 3 van het Luchthavenbesluit door de exploitant op systeemniveau. De ILT-Luchtvaartautoriteit ziet toe op het managementsysteem van de exploitant en beoordeelt of dit systeem adequaat en doeltreffendheid is. Dit doet de ILT-Luchtvaartautoriteit door middel van audits en steekproeven. Als beoordelingskader hanteert de ILT-luchtvaartautoriteit de geldende internationale normen voor managementsystemen, zoals ISO 9001, ISO 14001, etc.

De exploitant informeert de ILT-Luchtvaartautoriteit tot 1 januari 2040 over de beschikbaarheid van PCA’s op de afhandelingsplaatsen met betrekking tot artikel 7, lid 2 van het Luchthavenbesluit, door middel van de handhavingsrapportages en op ad-hoc basis. De exploitant informeert de ILT-Luchtvaartautoriteit tot 1 januari 2030 over het gebruik van fossiele brandstoffen door de alternatieve voorzieningen met betrekking tot artikel 7, lid 3 van het Luchthavenbesluit, door middel van de handhavingsrapportages en op ad-hoc basis.

De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op de naleving van artikel 7, lid 4 en 5 van het Luchthavenbesluit door de gezagvoerder door middel van steekproefsgewijze objectinspecties. De ILT-Luchtvaartautoriteit ziet de AIP als vaste gedragslijn bij handhaving op het Luchthavenbesluit. Indien de ILT-Luchtvaartautoriteit een afwijking constateert van de naleving van de APU-regels van de AIP, vraagt de ILT-Luchtvaartautoriteit een verklaring van de gezagvoerder om te beoordelen of artikel 7, lid 5 van het Luchthavenbesluit correct is toegepast. Daarbij wordt gekeken of de APU is gebruikt om noodzakelijke veiligheidsredenen of bijvoorbeeld voor het comfort van de passagiers.

De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt toezicht op de naleving van artikel 8 van het Luchthavenbesluit door de gezagvoerder door middel van steekproefsgewijze objectinspecties. De ILT-Luchtvaartautoriteit ziet de AIP als vaste gedragslijn bij handhaving op het Luchthavenbesluit.

Indien de ILT-Luchtvaartautoriteit een afwijking constateert van de naleving van de relevante regels van de AIP, vraagt de ILT-Luchtvaartautoriteit een verklaring van de gezagvoerder en/of de luchtvaartmaatschappij om te beoordelen of artikel 8, lid 2 van het Luchthavenbesluit correct is toegepast.

Artikel 3

Indien de ILT-Luchtvaartautoriteit op basis van de verzamelde feiten vaststelt dat er sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2, zal de ILT-Luchtvaartautoriteit handhavend optreden. Bij een eerste overtreding wordt de overtreder officieel gewaarschuwd door middel van een waarschuwingsbrief. Bij een herhaling van de overtreding kan de ILT-Luchtvaartautoriteit de overtreder een last onder dwangsom opleggen om verdere overtredingen te voorkomen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Namens deze: De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, M.C. Wassenaar

Naar boven