Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 oktober 2025, nr. 2025-0000239496, tot wijziging van de Regeling tot vaststelling van de Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen en voor het Ouderdomsfonds 2025 ter aanpassing van de daarin genoemde bedragen [KetenID WGK028370]

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 14, eerste lid, en 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 mei 2025, nr. 2025-0000097746, tot vaststelling van de Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen en voor het Ouderdomsfonds 2025 (Stcrt. 2025, 18842) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt ‘€ 66.516.100.000’ vervangen door ‘€ 66.805.200.000’.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 3.899.100.000’ vervangen door ‘€ 3.916.800.000’.

2. In onderdeel c wordt ‘€ 6.048.900.000’ vervangen door ‘€ 6.073.900.000’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Deze regeling voorziet in een aanpassing van de geraamde totale kosten voor de heffingskortingen voor het jaar 2025 ten opzichte van de bij ministeriële regeling van 20 mei 20251 vastgestelde bedragen. De cijfers sluiten aan bij de ramingen van het Centraal Planbureau in de Macro Economische Verkenning 20262. De totale kosten van de heffingskortingen zijn berekend op € 66.805.200.000. Dit bedrag is gecorrigeerd in artikel I, onderdeel A, en valt in twee delen uiteen: € 56.269.100.000 (categorie 65–) en € 10.536.100.000 (categorie 65+). Met toepassing van de formule, zoals neergelegd in artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, zijn vervolgens de bijdragen per fonds vastgesteld. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in artikel I, onderdeel B, van deze ministeriële regeling. De rijksbijdragen heffingskortingen AOW (Ouderdomsfonds) en WLZ (Fonds langdurige zorg) zijn derhalve bij deze regeling opnieuw vastgesteld.

In afwijking van de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn is gekozen voor onmiddellijke inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2025. Dit is mogelijk omdat er sprake is van reparatieregelgeving. In de resterende betalingen van het jaar 2025 zullen de met terugwerkende kracht nog verschuldigde bedragen worden verrekend.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul


X Noot
2

Macro Economische Verkenning (MEV) 2026, Centraal Planbureau.

Naar boven