Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2025, 36780 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2025, 36780 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 1.9, onderdeel a, en 4.1, eerste tot en met vierde lid, van de Wet normering topinkomens;
BESLUIT:
De Uitvoeringsregeling WNT wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien een topfunctionaris deelneemt aan een collectieve pensioenregeling die een gelijke premie kent en die met toepassing van het in artikel 220e van de Pensioenwet geregelde overgangsrecht voor de topfunctionaris uitgaat van een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel q, tot de bezoldiging worden gerekend: het werkgeversdeel van de gelijke premie die voor de functionaris zou zijn betaald indien voor hem geen overgangsrecht op grond van artikel 220e van de Pensioenwet van toepassing zou zijn. Het werkgeversdeel van de gelijke premie wordt berekend als de gelijke premie toegepast op het pensioengevend inkomen van de topfunctionaris minus het werknemersdeel van de reële pensioenpremie van de functionaris. Indien de collectieve pensioenregeling geen gelijke premie kent, wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel q, in afwijking van de eerste en tweede volzin, de berekeningswijze van het derde lid op overeenkomstige wijze toegepast, met dien verstande dat voor ‘fictieve doorsneepremie’ wordt gelezen ‘fictieve gelijke premie’.
B
In artikel 5, eerste, derde en vierde lid, wordt ‘€ 2.100’ telkens vervangen door ‘€ 2.200’.
C
Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. de bezoldiging, zijnde de som van de in de onderdelen c en d vermelde componenten.
2. In het vierde lid wordt ‘eerste lid’ vervangen door ‘eerste en tweede lid’.
D
In artikel 5b, tweede lid, wordt na ‘in het financieel verslaggevingsdocument’ ingevoegd ‘en openbaar via internet op de in artikel 5c, tweede dan wel derde lid, bepaalde wijze’.
E
In artikel 5c wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid, maakt de verantwoordelijke van een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 1.2, eerste lid, 1.3, eerste lid, onderdeel a, b of c, en 1.3, eerste lid, onderdeel d, jo. bijlage 1 van de wet waarvan het toezicht op de naleving van de wet op grond van artikel 5.1 van de wet door Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat is opgedragen aan de ambtenaren van de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waar het financieel verslaggevingsdocument betrekking op heeft de in de artikelen 5 en 5a bedoelde gegevens openbaar via internet op een door Onze Minister aangewezen website van de rijksoverheid gedurende ten minste zeven jaar. Indien op grond van andere op de verantwoordelijke van toepassing zijnde regelgeving of een besluit een later tijdstip waarop het financieel verslaggevingsdocument openbaar moet worden gemaakt geldt, is die latere datum de uiterlijke datum van openbaarmaking. De van echtheidskenmerken voorziene gegevens, bedoeld in de artikelen 5 en 5a, alsmede de van echtheidskenmerken voorziene controleverklaring van de accountant over de gegevens, bedoeld in de artikelen 5 en 5a, worden door de in de eerste volzin bedoelde verantwoordelijke via elektronische weg aangeleverd bij Onze Minister. De openbaarmaking op grond van dit lid geldt voor de gegevens over het kalenderjaar 2026 en volgende kalenderjaren.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, F. Rijkaart
Met de Wet normering topinkomens (hierna: WNT) wordt beoogd bovenmatige bezoldigingen en ontslaguitkeringen in de publieke en semipublieke sector tegen te gaan door deze aan een maximum te binden en bezoldigingen van topfunctionarissen openbaar te maken. Het bij die wet behorende normenkader waar de Uitvoeringsregeling WNT (hierna: de regeling) deel van uitmaakt, wordt jaarlijks geactualiseerd mede op basis van ervaringen bij de uitvoering. Ten eerste is aan artikel 2 een lid toegevoegd over de wijze van berekening van de werkgeverspremie voor pensioen, ingeval van een collectieve pensioenregeling die na de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gebaseerd is op een met de leeftijd oplopende ofwel progressieve premie. Ten tweede is in artikel 5b, tweede lid, omwille van het op een laagdrempelige en toegankelijke wijze vergroten van de transparantie voor de politiek, de media en het publiek toegevoegd dat het vermelden van het gebruikmaken van de in die bepaling geregelde verantwoordingsvrijstelling, naast in het financieel verslaggevingsdocument, ook op het internet dient plaats te vinden, op de website van de rechtspersoon of instelling. Ten derde is artikel 5c gewijzigd in verband met het invoeren van de verplichting voor een bepaald deel van de WNT-instellingen om de WNT-verantwoording online te publiceren op een website van de rijksoverheid in plaats van op een eigen website, teneinde de toegankelijkheid, openbaarheid en vindbaarheid (ook over een langere periode) van de WNT-gegevens te vergroten en te garanderen. Tot slot zijn enkele redactionele of technische verbeteringen, correcties aanpassingen van enkele andere bepalingen van de regeling aangebracht (in de artikelen 5, eerste, derde en vierde lid, en 5a).
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (hierna: Wtp) in werking getreden. Op basis van de Wtp moeten de collectieve pensioenregelingen in de transitieperiode (uiterlijk op 1 januari 2027, dan wel, indien het wetsvoorstel tot Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (Eerste Kamer vergaderjaar 2025/2026, 36 578, nr. A) tot wet is verheven en in werking is getreden, uiterlijk op 1 januari 2028) zijn omgezet naar een pensioenregeling op basis van het nieuwe pensioenstelsel, dat wil zeggen naar een pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 10 Pensioenwet (hierna: Pw). In het nieuwe pensioenstelsel wordt de doorsneepremie vervangen door een zogenoemde gelijke premie (artikel 17 Pw). Voor collectieve pensioenregelingen die uitgaan van een individueel actuarieel juiste premie is in artikel 2, derde lid, van de regeling al voorzien in de wijze waarop het werkgeversdeel van de pensioenpremie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de regeling kan worden berekend (namelijk op basis van een fictieve doorsneepremie). Het derde lid blijft relevant totdat alle collectieve pensioenregelingen zijn overgegaan naar het nieuwe pensioenstelsel. In aanvulling op het derde lid is het nodig en wenselijk om een berekeningswijze in te voeren voor collectieve pensioenregelingen die al wel zijn overgegaan op een gelijke premie. Op grond van artikel 220e Pw mag namelijk een collectieve pensioenregeling die gebaseerd is op een met de leeftijd oplopende ofwel progressieve premie ofwel individueel actuarieel juiste premie, onder voorwaarden, worden voortgezet (bij wijze van overgangsrecht) tot het moment van beëindiging van de deelname aan die regeling. Veelal kent de collectieve pensioenregeling een gelijke premie die voor nieuwe deelnemers geldt, welke dan wordt gebruikt om het fictieve werkgeversdeel van de pensioenpremie te bepalen. In het nieuwe vierde lid is voor deze collectieve pensioenregelingen een berekeningswijze van het werkgeversdeel van de pensioenpremie op basis van de gelijke premie gegeven.
De omrekening volgens het vierde lid geschiedt door het percentage gelijke premie te vermenigvuldigen met het pensioengevend inkomen van de desbetreffende topfunctionaris. Op die manier komt men tot een bedrag gelijke premie. Om vervolgens tot het werkgeversdeel te komen wordt van het bedrag gelijke premie het reële werknemersdeel afgetrokken. Daarmee wordt de daadwerkelijke, feitelijk ingehouden werknemerspremie voor pensioen bedoeld. In uitzonderingsgevallen kan het zijn dat er geen gelijke premie is. Bijvoorbeeld omdat de collectieve pensioenregeling gesloten is en er geen nieuwe deelnemers instromen die uitgezonderd zijn van de overgangsregeling. In dat geval is in de derde volzin van het vierde lid bepaald dat de berekening exact gelijk is aan die voor de doorsneepremie (huidig derde lid). Voor die situatie wordt de berekeningswijze van het huidige derde lid op overeenkomstige wijze toegepast om het werkgeversdeel van een fictieve gelijke premie te berekenen.
Omdat de Wtp per 1 juli 2023 in werking is getreden, is het wenselijk om het nieuwe vierde lid vanaf die datum te laten gelden. In artikel II is bepaald dat het vierde lid met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 in werking treedt. Aangezien het gaat om een wijziging die geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokken partijen en die in overwegende mate begunstigend voor hen is, in combinatie met het feit dat het een om een mogelijkheid gaat om van het vierde lid gebruik te maken en niet een verplichting is het niet bezwaarlijk om aan deze wijziging terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 te geven.
Het in artikel 5, eerste, derde en vierde lid, van de regeling genoemde bedrag (thans € 2.100) is gekoppeld aan het bedrag van de maximale vrijwilligersvergoeding op jaarbasis in artikel 2, zesde lid, Wet op de loonbelasting 1964. Per 1 januari 2026 is dat bedrag € 2.200. Met de onderhavige wijziging is het in artikel 5, eerste, derde en vierde lid, van de regeling genoemde bedrag daarmee in overeenstemming gebracht.
Dit onderdeel behelst enerzijds een technische aanpassing van en anderzijds het herstellen van een overduidelijke omissie in artikel 5a.
Op de eerste plaats is de term ‘totale bezoldiging’ in het eerste lid, onderdeel e, niet eenduidig toegepast wat tot verwarring kan leiden omdat daarmee niet hetzelfde wordt bedoeld als op andere plaatsen in de regeling. Op die andere plaatsen, zoals in artikel 5, eerste, derde en vierde lid, van de regeling, wordt met ‘totale bezoldiging’ de som van de bezoldiging uit hoofde van twee of meer functies als leidinggevende topfunctionaris in dienstbetrekking bij twee of meer WNT-instellingen bedoeld, of uit hoofde van een functie als topfunctionaris naast een functie bij een gelieerde rechtspersoon of naast een andere, niet-topfunctie bij dezelfde WNT-instelling. In artikel 5a, eerste lid, onderdeel e, van de regeling wordt met totale bezoldiging de optelsom van de in onderdeel c genoemde componenten beloning en belastbare onkostenvergoeding en de in onderdeel d genoemde component werkgeversbijdrage of -premie voor beloningen betaalbaar op termijn bedoeld. Om verwarring te voorkomen, is ‘de totale bezoldiging’ in onderdeel e vervangen door: de bezoldiging, zijnde de som van de in de onderdelen c en d vermelde componenten. Hiermee wordt geen andere of nieuwe betekenis aan dit onderdeel gegeven.
Op de tweede plaats is het tweede lid toegevoegd in het vierde lid. Het in het vierde lid bepaalde geldt immers niet alleen voor het eerste lid, maar moet ook gelden voor het tweede lid. Het is immers niet logisch dat de motivering van een eventuele overschrijding van het drempelbedrag ten aanzien van een niet-topfunctionaris alleen zou moeten worden gegeven als de omvang van het dienstverband 1 fte is (eerste lid) en niet als die omvang kleiner dan 1 fte is (tweede lid). Dat het tweede lid ontbreekt in het vierde lid is dan ook een overduidelijke omissie en die is bij dezen hersteld.
Bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT voor het kalenderjaar 2025 is artikel 5b, tweede lid, van de regeling ingevoerd. Een WNT-instelling die op grond van het eerste lid van die bepaling is vrijgesteld van het openbaar maken van de WNT-gegevens moet dat melden in het financieel verslaggevingsdocument, zodat de gebruikers en lezers van dat document (zakelijke partijen zoals banken, geldverstrekkers, subsidieverstrekkers, overheden en contractuele partners, de accountants als controleurs van de naleving van de WNT en de toezichthouders en handhavers van de WNT) daarvan op de hoogte zijn of kunnen worden. Bij nader inzien is het ook nodig en wenselijk dat het gebruikmaken van de hier bedoelde verantwoordingsvrijstelling online bekend wordt gemaakt op de eigen website van de WNT-instelling of een website van een brancheorganisatie of iets dergelijks als bedoeld in artikel 5c, tweede lid, van de regeling dan wel (als het nieuwe derde lid van artikel 5c van de regeling van toepassing is) op de website van de rijksoverheid, bedoeld in artikel 5c, derde lid, van de regeling. Het is belangrijk om ook online te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling van de openbaarmakingsplicht, omdat anders degene die online op zoek is naar de WNT-verantwoording van de WNT-instelling in de onjuiste veronderstelling kan komen te verkeren dat de WNT-instelling de online publicatieplicht van de WNT-verantwoording niet naleeft. Om een vergelijkbare reden (namelijk dat de gebruikers en lezers van het financieel verslaggevingsdocument die op zoek zijn naar de WNT-gegevens niet op het verkeerde been worden gezet) was eerder de verplichting opgelegd om in het financieel verslaggevingsdocument op te nemen dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling. Het online melden van het gebruikmaken van de verantwoordingsvrijstelling vergroot de transparantie van de naleving van de WNT nog verder, met name voor het grote publiek maar ook voor de politiek en de media. Online bekendmaking hiervan is immers laagdrempeliger wat toegang, toegankelijkheid en leesbaarheid als ook wat kosten betreft dan openbaarmaking door middel van het financieel verslaggevingsdocument. Er mag geen drempel zijn voor het kennisnemen van het gebruik van de verantwoordingsvrijstelling. Bij publicatie alleen in de jaarrekening kan sprake zijn van een financiële drempel. Zo moet er bijvoorbeeld worden betaald voor het opvragen of inzien van de jaarrekening via het Handelsregister of andere, commerciële aanbieders van die informatie. Deze situatie is vanuit transparantie bezien ongewenst en om die reden wordt door middel van de onderhavige wijziging online publicatie van de verantwoordingsvrijstelling voorgeschreven. Tegelijkertijd is het nog wel nodig dat de vermelding van de verantwoordingsvrijstelling ook in het financieel verslaggevingsdocument blijft staan, voor de (meer zakelijke, institutionele en officiële) gebruikers en lezers van dat document. Dit geeft de politiek, de media en het publiek ook de optie om zelf te kiezen of zij kennis willen nemen van het financieel verslaggevingsdocument als geheel dan wel van de online publicatie van de verantwoordingsvrijstelling sec, afhankelijk van het doel dat zij daarmee hebben of van wat hen het beste uitkomt. De online bekendmaking van de verantwoordingsvrijstelling sluit derhalve logisch aan bij de bestaande vermelding daarvan in het financieel verslaggevingsdocument en komt daar dus niet voor in de plaats. Dit sluit ook aan bij de openbaarmakingsplicht als bedoeld in artikel 5c van de regeling, die immers ook inhoudt dat de WNT-gegevens zowel in het financieel verslaggevingsdocument als online gepubliceerd moeten worden (zie hierna artikel I, onderdeel E). Op deze wijze wordt de openbaarmaking op dit punt gelijkgetrokken met de andere openbaarmakingsverplichtingen die de WNT kent, namelijk in het financieel verslaggevingsdocument en online.
Op grond van artikel 4.1 WNT in combinatie met artikel 5c, tweede lid, van de regeling is een WNT-instelling verplicht om de WNT-gegevens (ofwel de WNT-verantwoording) niet alleen via het financieel verslaggevingsdocument maar ook via internet openbaar te maken gedurende zeven jaar. Het doel van de online publicatie van de WNT-verantwoording als aanvulling op de publicatie in het financieel verslaggevingsdocument is transparantie en openbaarheid voor iedereen. Er mag geen drempel zijn voor het kennisnemen van de WNT-gegevens. Bij publicatie alleen in de jaarrekening kan sprake zijn van een financiële drempel als er moet worden betaald voor kennisname van de jaarrekening zoals bijvoorbeeld bij publicatie via het Handelsregister. De wetgever heeft dat ongewenst gevonden en om die reden online publicatie voorgeschreven.
Uit de tweede evaluatie van de WNT over de jaren 2016 tot en met 2020 is gebleken dat de WNT in de huidige vorm beperkt doeltreffend lijkt te zijn als het gaat om transparantie van de bezoldigings- en ontslagvergoedingsgegevens. Dit betreft voornamelijk de tekortschietende naleving van de online publicatieplicht. Uit de tweede wetsevaluatie is gebleken dat veel WNT-instellingen niet voldoen aan de online publicatieplicht (in 2018: 49% voldoet niet aan de online publicatieplicht bij een steekproef onder WNT-instellingen van alle sectoren)1. Nader steekproefsgewijs onderzoek dat door de Eenheid toezicht WNT van BZK in 2022 is uitgevoerd naar aanleiding van de tweede wetsevaluatie heeft dat beeld bevestigd.
In de praktijk van het WNT-toezicht komt de Eenheid toezicht WNT het Ministerie van BZK nog steeds nieuwe gevallen tegen van WNT-instellingen die de WNT-verantwoording niet online hebben gepubliceerd. Er zijn ook gevallen aangetroffen waarin de online gepubliceerde WNT-verantwoording afwijkt van de in het financieel verslaggevingsdocument opgenomen WNT-verantwoording.
Desgevraagd hebben de betreffende instellingen onder meer laten weten dat dit voortkomt hetzij uit privacyoverwegingen, hetzij omdat zij geen (eigen) website hebben. Geen van beide redenen is echter een valide reden om van online publicatie te kunnen en mogen afzien. Immers, de WNT geeft een wettelijke verplichting tot de openbaarmaking van de naam en de bezoldigingsgegevens van topfunctionarissen.
Het Ministerie van BZK heeft naar aanleiding van deze uitkomsten, omwille van bevordering van de transparantie en het houden van toezicht op de online publicatieplicht, besloten om de WNT-verantwoordingen van de rechtspersonen en instellingen die onder het toezicht door de ambtenaren van de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van BZK vallen (rechtspersonen en instellingen als bedoeld in de artikelen 1.2, eerste lid, en 1.3, eerste lid, onderdelen a, b en c, en onderdeel d, jo. bijlage 1 van de WNT), te laten publiceren op één algemeen toegankelijke website van de rijksoverheid, in plaats van de verplichting tot publicatie op de eigen websites van deze instellingen. Door het publiceren op één website kan sneller in kaart worden gebracht welke instelling niet voldoet aan de verplichting tot online publicatie van de WNT-verantwoording en zijn alle WNT-verantwoordingen eenvoudig te vinden op dezelfde plek. Daardoor zijn ze beter en makkelijker vindbaar en (over een langere periode) terug vindbaar voor de politiek, de media en het publiek. Online toegankelijke WNT-verantwoordingen stimuleren het maatschappelijk debat over wat een ordentelijke bezoldiging is in de publieke en semipublieke sector.
Voor deze wijziging is geen wetswijziging nodig, artikel 4.1 WNT bevat reeds een grondslag voor nadere regels over de openbaarmaking van WNT-gegevens. Deze publicatieplicht vervangt voor de betrokken WNT-instellingen de online publicatieplicht op een algemeen toegankelijke website (meestal is dit de eigen website), zoals die was opgenomen in artikel 5c, tweede lid, van de regeling en komt daar dus voor in de plaats. Dit laat overigens onverlet dat een WNT-instelling waarop het derde lid van toepassing is er vrijwillig voor kan (blijven) kiezen om de WNT-verantwoording conform het tweede lid online ook te publiceren op de eigen website, in aanvulling op de verplichte publicatie op een nog door Onze Minister aan te wijzen website van de rijksoverheid.
De WNT-instelling is en blijft verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de te publiceren WNT-gegevens, maar voor publicatie daarvan op een website van de rijksoverheid moet het Ministerie van BZK zeker weten dat het om de door de accountant gecontroleerde WNT-gegevens gaat. Daarvoor is het noodzakelijk dat gegarandeerd is dat de te aangeleverde en te publiceren WNT-verantwoordingen correct en authentiek zijn. Om te garanderen dat de aangeleverde en te publiceren WNT-verantwoordingen authentiek zijn, is in het nieuwe derde lid tevens bepaald dat de WNT-gegevens van echtheidskenmerken, afgegeven of aangebracht door de controlerende accountant, moeten zijn voorzien (bijv. ondertekening of waarmerking door de accountant) en is in de derde volzin bepaald dat de van echtheidskenmerken voorziene (dat wil zeggen gewaarmerkte en/of ondertekende) controleverklaring van de accountant betreffende de WNT-verantwoording wordt aangeleverd bij het Ministerie van BZK, beide via elektronische weg. De WNT-instelling krijgt deze documenten met de echtheidskenmerken al standaard van de accountant en wordt geacht deze weg te lakken of weg te laten uit de op de eigen of een andere website online gepubliceerde WNT-verantwoording (het aanleveren van de WNT-verantwoording met echtheidskenmerken en het weglakken daarvan houdt dus geen additionele verplichting in). De controleverklaring zelf wordt niet op deze website openbaar gemaakt of gepubliceerd en de echtheidskenmerken van de WNT-gegevens zullen worden verwijderd alvorens deze online te publiceren. De echtheidskenmerken op deze documenten en de controleverklaring van de accountant zijn nodig om het Ministerie van BZK de mogelijkheid te bieden om te controleren of het de door de accountant gecontroleerde WNT-gegevens betreft, zodat zeker is dat de authentieke WNT-verantwoording wordt gepubliceerd.
Benadrukt wordt dat het hier geen sprake is van de invoering van een nieuwe of additionele online publicatieverplichting, maar van de vervanging van een bestaande online publicatieplicht door een andere. Alleen de plaats waar de WNT-gegevens online gepubliceerd worden, wijzigt en de instelling moet de controleverklaring van de accountant meesturen.
Door deze wijziging neemt het aantal WNT-instellingen waarvan de WNT-verantwoording op een centrale website is terug te vinden verder toe. Dit is thans al geregeld voor instellingen die tot het domein zorg en welzijn behoren (website Jaarverantwoording Zorg) en instellingen die tot het domein onderwijsinstellingen behoren (website van DUO).
Deze wijziging wordt doorgevoerd met ingang van de publicatie van de WNT-verantwoordingen over het kalenderjaar 2026. Dit betekent dat de eerste WNT-verantwoordingen die op grond van het nieuwe derde lid op de bedoelde website van de rijksoverheid online moeten worden gepubliceerd de WNT-verantwoordingen over het kalenderjaar 2026 zijn die vóór 1 juli 2027 online gepubliceerd moeten worden. Voor de WNT-verantwoordingen over het kalenderjaar 2025 (en eerdere jaren) blijft het huidige tweede lid gelden (online publicatie op een eigen website of een website van bijvoorbeeld een brancheorganisatie). De WNT-instellingen die de WNT-gegevens dienen te publiceren op deze algemeen toegankelijke website van de rijksoverheid, zullen eind 2026, begin 2027 via gerichte communicatie, algemene voorlichting op topinkomens.nl en invulinstructies in het Verantwoordingsmodel WNT 2027 (via topinkomens.nl) nader geïnformeerd worden over deze wijziging en wat van hen in dat kader wordt gevraagd en verwacht.
Naar aanleiding van de inbreng van het EAUT is de toelichting op een aantal onderdelen verduidelijkt.
Zo is nader uitgelegd wat in het nieuwe vierde lid van artikel 2 van de regeling wordt bedoeld met reële (pensioen)premie. Ook is nader uiteengezet waarom die nieuwe bepaling met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 wordt ingevoerd. Tot slot had het EAUT over deze bepaling opgemerkt dat de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek mogelijk niet is meegenomen. Voor zover die compensatie gebeurt in de pensioensfeer, uit vermogen of uit premie, is die compensatie onderdeel van de hier beschreven pensioenpremie en dus meegenomen. Bij compensatie buiten de pensioensfeer gaat het om vrij besteedbaar extra inkomen voor betrokkene. In dat laatste geval is er geen aanleiding daar anders mee om te gaan dan overig regulier inkomen en is dit daarom verder buiten de nieuwe bepaling gelaten.
Een tekstsuggestie vanuit het EAUT voor een andere formulering van het nieuwe derde lid van artikel 5c van de regeling is niet overgenomen. Het EAUT had voorgesteld om twee versies van de WNT-verantwoording aan te leveren voor online publicatie, een met en een zonder echtheidskenmerken. Dat is ongewenst omdat de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van BZK dan zou moeten gaan controleren of beide versies wel inhoudelijk hetzelfde zijn. Op de voorgeschreven wijze (aanlevering van de versie met echtheidskenmerken, welke vervolgens moeten worden weggelakt vóór daadwerkelijke publicatie) staat vast dat hetgeen gepubliceerd is op de website ook de door de accountant gecontroleerde versie is en niet een andere versie. In de toelichting is in grote lijnen beschreven hoe het proces van aanlevering van WNT-verantwoordingen zal verlopen en wat door wie zal moeten worden aangeleverd en weggelakt. Voor nu volstaat dit. Omdat deze verplichting feitelijk pas voor het eerst zal moeten worden uitgevoerd vanaf medio 2027 (voor de WNT-verantwoordingen over 2026), is er in 2026 meer dan genoeg tijd om de instellingen c.a. nader voor te lichten en te informeren.
Tot slot is een aantal redactionele en tekstuele verbeteringen vanuit het EAUT overgenomen.
De wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT zal op enkele onderdelen naar verwachting leiden tot een marginale verhoging van de regeldruk voor (bepaalde) WNT-instellingen, deels pas vanaf kalenderjaar 2027. Voor de berekening is gebruikgemaakt van het Handboek Regeldrukeffecten (ATR, versie 2.0 d.d. 1 februari 2023).
Deze wijziging komt erop neer dat WNT-instellingen die gebruikmaken van de in artikel 5b van de regeling opgenomen verantwoordingsvrijstelling op internet op algemeen toegankelijke wijze vermelding moeten doen van dat gebruik. Bij de invoering van artikel 5b is uitgegaan van ongeveer 175 WNT-instellingen die gebruik zouden kunnen maken van de verantwoordingsvrijstelling. De geschatte meerkosten per instelling zullen naar verwachting in totaal maximaal € 9,50 bedragen (op basis van 15 minuten bij een intern uurtarief 2023 voor een administratief medewerker van € 39) en voor de 175 instellingen tezamen in totaal ruim € 1.650.
Deze wijziging komt erop neer dat WNT-instellingen die onder het toezicht van de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van BZK vallen (in totaal ruim duizend (1.000) privaatrechtelijke instellingen) de WNT-verantwoording die zij op grond van artikel 5c, tweede lid, van de regeling verplicht op een openbaar toegankelijke website (in de praktijk is dit vaak hun eigen website) moeten publiceren, in plaats daarvan moeten aanleveren bij het Ministerie van BZK voor publicatie op een centrale website van de rijksoverheid2. De WNT-verantwoording moet voorzien zijn van echtheidskenmerken (waarmerk en/of ondertekening) zodat zeker is dat de authentieke versie van de WNT-verantwoording wordt aangeleverd. Daarnaast moeten zij ook de van echtheidskenmerken voorziene (dat wil zeggen gewaarmerkte en/of ondertekende) controleverklaring van de accountant meesturen. Omdat dit in de plaats komt van de bestaande online publicatieplicht op grond van artikel 5c, tweede lid, van de regeling, levert dit geen extra regeldruk op, met uitzondering van enerzijds dat de van echtheidskenmerken voorziene controleverklaring van de accountant geüpload moet worden (wat thans niet het geval is op grond van het tweede lid), en anderzijds dat de echtheidskenmerken weggelakt moeten worden van de WNT-verantwoording met behulp van een daarvoor ter beschikking gestelde tool voordat de WNT-verantwoording online wordt gepubliceerd op de website van de rijksoverheid (de controleverklaring wordt niet online gepubliceerd). Naar verwachting kosten deze extra handelingen per WNT-instelling 15 minuten extra werk van een administratief medewerker. De meerkosten per WNT-instelling komen naar schatting neer op € 9,50. In totaal bedragen de meerkosten, uitgaande van ruim duizend WNT-instellingen waarvoor dit gaat gelden, naar schatting (ruim genomen) maximaal € 10.000. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze kosten pas in het kalenderjaar 2027 zullen ontstaan, omdat pas in dat jaar sprake is van de eerste online publicaties op grond van het nieuwe derde lid van artikel 5c van de regeling (te weten de WNT-verantwoordingen over het kalenderjaar 2026). In 2026 zullen er dus geen extra regeldrukeffecten zijn voor de betreffende WNT-instellingen.
Het is de bedoeling om in 2026 wel de mogelijkheid te bieden aan WNT-instellingen die daarvoor zouden kiezen om de WNT-verantwoordingen over kalenderjaar 2025 op de bedoelde website te laten publiceren. En vanaf 2026 blijft het voor WNT-instellingen die onder het derde lid vallen mogelijk om vrijwillig hun WNT-verantwoording nog steeds op hun eigen website of een website van een brancheorganisatie of iets dergelijks te publiceren. Beide zijn echter geen verplichting en leveren dan ook geen extra regeldruk op in 2026 en wat het tweede punt betreft ook daarna niet.
De invoering van het nieuwe artikel 2, vierde lid, van de regeling betreffende de berekening werkgeversdeel pensioenpremie bij collectieve pensioenregelingen waarop het overgangsrecht van artikel 220e Pensioenwet van toepassing is, leidt volgens vaste uitleg van de ATR niet tot toename van de regeldruk voor WNT-instellingen. Deze wijziging legt immers geen verplichting op aan de betreffende WNT-instellingen maar schept alleen een mogelijkheid waar naar eigen keuze gebruik van kan en mag worden gemaakt.
De overige wijzigingen van de Uitvoeringsregeling WNT zijn dermate gering in impact en betekenis dat deze naar verwachting niet tot wijziging van de regeldruk voor WNT-instellingen leiden.
De wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT zal op enkele onderdelen naar verwachting leiden tot een (marginale) verhoging van de regeldruk voor controlerende accountants. De kosten worden in de regel doorbelast aan de gecontroleerde WNT-instellingen en vormen voor die instellingen out-of-pocket kosten.
Als een WNT-instelling gebruikmaakt van de in het nieuwe vierde lid van artikel 2 opgenomen berekeningswijze van de werkgeverspremie pensioen, dient deze berekeningswijze te worden gecontroleerd door de accountant uit hoofde van de controle van de WNT-gegevens. Een accountant zal daar naar schatting gemiddeld ongeveer 60 minuten extra werk aan hebben per topfunctionaris. Als wordt uitgegaan van gemiddeld twee topfunctionarissen per WNT-instelling, komt dit neer op gemiddeld circa 120 minuten extra werk per WNT-instelling. De kosten daarvan zijn zo’n € 108 gemiddeld per WNT-instelling (uitgaande van het interne tarief voor hoogopgeleide medewerkers).
Een totaalbedrag voor alle betrokken WNT-instellingen is niet te geven. Onbekend is hoeveel WNT-instellingen van de hier bedoelde berekeningswijze gebruikmaken of zullen gaan maken. Onbekend is immers hoeveel WNT-instellingen onder het overgangsrecht van artikel 220e Pensioenwet vallen of nog zullen gaan vallen (nog niet alle collectieve pensioenregelingen zijn al overgegaan naar het nieuwe pensioenstelsel). Hiervan is ook geen goede en betrouwbare schatting te maken, zodat het niet mogelijk is om een goede en betrouwbare schatting van de totale extra controlelasten te geven. Er zijn alleen heel globale, algemene cijfers bekend. Ultimo 2024 waren er volgens de AFM3 in totaal 172 pensioenuitvoerders actief in Nederland (154 pensioenfondsen, 11 pensioenverzekeraars en 7 premiepensioeninstellingen ofwel PPI’s). De meeste van deze pensioenuitvoerders moeten nog een keuze maken met betrekking tot de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Volgens dezelfde AFM-cijfers4 nemen circa 1.3 miljoen werknemers (bij 68 pensioenuitvoerders) deel aan een premieregeling met progressieve premie (leeftijdsstaffel). Onbekend is hoeveel van deze werknemers kwalificeren als (top)functionaris in de zin van de WNT en ook niet hoeveel WNT-instellingen dit betreft. Uitgaande van de aanname dat er minimaal een WNT-instelling per pensioenuitvoerder zal deelnemen aan een premieregeling met progressieve premie (vermoedelijk een overschatting van het werkelijke aantal), dan zijn de totale meerkosten naar schatting (68 x € 108 =) circa € 7.350.
Van de accountants wordt niet gevraagd en niet verwacht dat zij de naleving van het nieuwe artikel 5b, tweede lid, van de regeling controleren. Deze wijziging levert dan ook geen extra controlelasten voor accountants op.
Van de accountants wordt niet gevraagd en niet verwacht dat zij de naleving van het nieuwe artikel 5c, derde lid, van de regeling controleren. Deze wijziging levert dan ook geen extra controlelasten voor accountants op. Het van echtheidskenmerken voorzien van de WNT-verantwoording en de controleverklaring als bedoeld in artikel 5c, derde lid (nieuw), van de regeling levert evenmin extra werkzaamheden of lasten op voor accountants, want dat is onderdeel van de standaard controlewerkzaamheden met betrekking tot de WNT-verantwoording op grond van artikel 1.7 WNT.
De overige wijzigingen van de Uitvoeringsregeling WNT zijn dermate gering in impact en betekenis dat deze naar verwachting niet tot hogere controlelasten voor controlerende accountants leiden.
Het ATR heeft in zijn advies over de onderhavige wijzigingsregeling een aantal aanbevelingen gedaan voor aanpassing of betere onderbouwing van twee onderdelen van de wijzigingsregeling. Hieronder worden deze genoemd, vergezeld van de reactie daarop en de verwerking daarvan in deze regeling.
1.1 Het college adviseert duidelijk te maken wat er in de WNT-praktijk misgaat (en in welke mate) als er geen publicatieverplichting worden opgenomen.
Het advies van het ATR lijkt ervan uit te gaan dat er bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT voor het jaar 2026 sprake is van het opnemen van nieuwe of aanvullende publicatieverplichtingen. Dat klopt niet helemaal. Zoals toegelicht bij artikel I, onderdelen D en E, betreffen de wijzigingen op de eerste plaats de vervanging van een bestaande online publicatieplicht door een andere. De andere wijziging, de online bekendmaking van de verantwoordingsvrijstelling, voert wel een verplichting in maar komt sporadisch voor (het betreft een aantal van naar schatting 175 instellingen), heeft dus een zeer geringe impact, sluit logisch aan bij de bestaande vermelding daarvan in het financieel verslaggevingsdocument, en trekt de uitvoering van de wet op dit punt gelijk met de andere openbaarmakingsverplichtingen die de WNT kent, namelijk zowel in het financieel verslaggevingsdocument als online. Beide wijzigingen zijn nader verduidelijkt in de toelichting op artikel I, onderdelen D en E. Daarbij is, zoals geadviseerd door het ATR, aangegeven waarom deze wijzigingen nodig en wenselijk zijn en wat de (zeer beperkte, maar vanuit transparantie wenselijke en noodzakelijke) gevolgen van die wijzigingen voor WNT-instellingen inhouden.
In zijn advies stelt het ATR dat de publicatieverplichtingen in de onderhavige regeling niet gebaseerd zijn op een doelstelling van de WNT. Volgens het ATR is het wettelijk maximeren van bezoldiging en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector de enige doelstelling van de WNT. Echter, volgens de wetsgeschiedenis van de WNT heeft deze wet niet alleen tot doel de maximering van bezoldiging en ontslagvergoedingen maar ook transparantie, in de vorm van de verplichte openbaarmaking van bezoldiging en ontslagvergoedingen (de WNT-gegevens). De doelstelling van openbaarmaking van de WNT-gegevens is vanuit de voorganger van de WNT, de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt), blijkens de memorie van toelichting bij de oorspronkelijke versie van de WNT voortgezet met de WNT en daarin geïntegreerd, te weten in paragraaf 4 van de WNT5.
1.2 Het college adviseert WNT-instellingen de keuze te geven op welke wijze ze de verantwoordingsvrijstelling openbaar maken (online of via het jaarverslag).
Naar aanleiding van deze aanbeveling is in de toelichting op artikel I, onderdeel D, nader aangevuld met argumenten waarom gekozen is voor het opleggen van de verplichting voor de ongeveer 175 WNT-instellingen die gebruik maken van de vrijstellingsmogelijkheid om zowel in het financieel verslaggevingsdocument als online bekend te maken dat zij daarvan gebruik maken (of hebben gemaakt), en waarom een keuze zoals door het ATR geadviseerd dus niet aan de orde is of kan zijn. De online publicatie is namelijk geen alternatief voor het bekend maken in het financieel verslaggevingsdocument maar een laagdrempeligere, toegankelijkere aanvulling daarop. Op deze wijze wordt de openbaarmaking op dit punt gelijkgetrokken met de andere openbaarmakingsverplichtingen die de WNT kent, namelijk in het financieel verslaggevingsdocument en online.
Door het achterwege laten van de online WNT-verantwoording zonder te vermelden dat de WNT-instelling gebruik maakt van de verantwoordingsvrijstelling kan degene die online op zoek is naar de WNT-verantwoording ten onrechte de conclusie trekken dat de WNT-instelling de online publicatieplicht overtreedt. Eerder was om die reden al bepaald (voor degene die de WNT-gegevens in het financieel verslaggevingsdocument zoekt en ze daar niet vindt) dat de verantwoordingsvrijstelling vermeld moet worden in het financieel verslaggevingsdocument.
1.3 Het college adviseert in de toelichting inhoudelijk te onderbouwen waarom gekozen wordt voor een online publicatieverplichting op een site van de rijksoverheid.
Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het hier niet gaat om de invoering van een nieuwe of additionele publicatieverplichting maar om de vervanging van een al bestaande publicatieverplichting door een andere. Alleen de plaats van de online publicatie wijzigt. De toelichting op de regeling is aangevuld en verduidelijkt naar aanleiding van deze aanbeveling. Zie de toelichting op artikel I, onderdeel E.
1.4 Het college adviseert het stellen van echtheidskenmerken nader te motiveren op noodzakelijkheid.
Het advies op dit punt is gebaseerd op een misvatting. Een financieel verslaggevingsdocument en daarmee de WNT-verantwoording die daar onderdeel van is alsmede de bijbehorende controleverklaring, worden standaard door een accountant voorzien van echtheidskenmerken (paraaf, handtekening en/of stempel) om te markeren welke versie de accountant gecontroleerd heeft. Dit is geen verplichting die wordt voorgeschreven door de WNT of lagere regelgeving op basis van de WNT. Het enige wat in het kader van de wijziging van artikel 5c van de regeling wordt gevraagd van de WNT-instelling is dat deze de al van echtheidskenmerken voorziene versie aanlevert bij het Ministerie van BZK ten behoeve van de online publicatieplicht, zodat het ministerie zo goed mogelijk kan borgen dat de politiek, de media en het publiek de versie van de WNT-verantwoording te zien krijgen die is gecontroleerd door de accountant. In de toelichting op artikel I, onderdeel E, is nader verduidelijkt en onderbouwd waarom het nodig en wenselijk is dat zeker is dat de op de website te publiceren WNT-verantwoordingen door de accountant gecontroleerd zijn. De echtheidskenmerken zelf worden niet gepubliceerd op de genoemde website, om misbruik of oneigenlijk gebruik van de handtekening van de accountant te voorkomen.
2.1 Het college adviseert de bestaande handhavingsinstrumenten toe te passen alvorens over te gaan tot de invoering van nieuwe publicatieverplichtingen.
Het Ministerie van BZK beschouwt het opleggen van een last onder dwangsom om de online publicatie van WNT-verantwoordingen af te dwingen als een ultimum remedium, welke maatregel alleen in uiterste noodzaak wordt ingezet. Het opleggen en innen van een last onder dwangsom is tijdrovend en duur in termen van (schaarse) toezicht capaciteit en kosten voor de Rijksbegroting. Daarnaast is het een voor de betrokken instelling zeer ingrijpende en belastende maatregel (de naam van de instelling wordt in de Staatscourant gepubliceerd). Volgens het Ministerie van BZK is het opleggen van een last onder dwangsom geen minder belastend alternatief voor de voorgestelde online publicatie op een website van de rijksoverheid. Het is ook geen proportioneel alternatief.
Bovendien betreft het publiceren op de website die het ministerie hiervoor ter beschikking stelt geen nieuwe publicatieverplichting maar een alternatief voor de verdwijnende verplichting om te publiceren op de eigen website van de WNT-instelling of een sectorale website.
2.2. Het college adviseert om in daartoe geëigende gevallen zelf de publicatie ter hand te nemen dan wel om inhoudelijk te motiveren waarom dit niet mogelijk is.
Het door de verantwoordelijke Minister zelf online publiceren van de WNT-verantwoording is niet mogelijk op grond van de huidige WNT. Hiervoor is wetswijziging nodig. Het door de Minister zelf online publiceren is geen minder belastend alternatief en ook geen proportioneel alternatief voor aanlevering bij het Ministerie van BZK voor publicatie van de WNT-verantwoording van de onder het BZK-toezicht vallende WNT-instellingen. Voor zover dat nu mogelijk zou zijn, zou het door de Minister zelf online publiceren en het verhalen van de kosten daarvan op de WNT-instelling een ultimum remedium zijn, dat alleen kan worden ingezet als dat echt noodzakelijk is. Dit kan dus niet in de plaats komen van de online publicatie door de instelling zelf op de eigen website dan wel op de website van de rijksoverheid.
2.3. Het college geeft in overweging pas tot nieuwe verplichtingen voor WNT-instellingen over te gaan na afronding van de derde WNT-evaluatie.
Het Ministerie van BZK vindt het niet nodig en ook niet wenselijk om met de online publicatie op een website van de rijksoverheid te wachten op de uitkomsten van de derde wetsevaluatie. Op basis van de tweede wetsevaluatie, de naar aanleiding daarvan uitgevoerde steekproef en de praktijk van het WNT-toezicht sinds die steekproef staat voor het Ministerie van BZK vast dat deze maatregel nodig en wenselijk is om de transparantie en kenbaarheid van WNT-verantwoordingen te vergroten en te garanderen. Bovendien betreft het publiceren op de website die het ministerie hiervoor ter beschikking stelt geen nieuwe publicatieverplichting maar een alternatief voor de verdwijnende verplichting om te publiceren op de eigen website van de WNT-instelling of een sectorale website.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, met uitzondering van artikel I, onderdeel A (nieuw artikel 2, vierde lid, van de regeling) dat met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 in werking treedt (zie de toelichting op Artikel I, onderdeel A). Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, F. Rijkaart
De wijziging gaat ook gelden voor de publiekrechtelijke instellingen die onder het toezicht van de Eenheid toezicht WNT van BZK vallen, maar volgens vast gebruik worden de regeldrukeffecten van publiekrechtelijke instellingen niet berekend.
Zie de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel WNT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 600, nr. 3, par. 2.2, blz. 2–3, par. 5.2.3, blz. 13–14, par. 10, blz. 28–29, en artikelsgewijs de artikelen 4.1 en 4.2, blz. 48–50.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-36780.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.