Dividendbelasting. Universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften inzake belastingverdragen, uitgezonderd het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 15 oktober 2025, nr. 2025-20848

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit bevat de universele Nederlandse voorschriften voor de uitvoering van het dividendartikel en het interestartikel in belastingverdragen, uitgezonderd het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, voor de heffing van dividendbelasting geheven op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965.

Artikel 1. Inleiding

In verband met de heffing van dividendbelasting op basis van de Wet op de dividendbelasting 1965 bevat dit besluit voorschriften voor de uitvoering van het dividendartikel en het interestartikel in:

  • de door Nederland gesloten verdragen tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (en naar het vermogen) en het voorkomen van het ontgaan (en ontwijken) van belasting, (met Protocol),

  • de regelingen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen die Nederland heeft getroffen voor een land binnen het Koninkrijk,

  • het Besluit voorkoming dubbele belasting Nederland Taiwan.

Dit besluit is niet van toepassing op het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika.1

Artikel 1.2 Onderscheid deelnemingsdividend en portfoliodividend

In de door Nederland gesloten verdragen wordt voor dividenden onderscheid gemaakt tussen 'portfoliodividenden' en 'deelnemingsdividenden'. Voor ‘portfoliodividenden’ (ook wel aangeduid als ‘beleggingsdividenden’) bedraagt het bronheffingspercentage in de belastingverdragen als regel 15%. In een aantal verdragen is voor portfoliodividenden echter een percentage van 10% overeengekomen.

Voor deelnemingsdividenden is in de belastingverdragen in het algemeen een lager bronheffingspercentage (10%, 5% of 0%) overeengekomen. Dit verlaagde tarief is doorgaans gebonden aan een in de belastingverdragen vastgelegde minimum belang (doorgaans 10% of 25%), veelal aangevuld met een minimum houdsterperiode. Waar hierna van 'deelnemingsdividenden' wordt gesproken, worden daarmee steeds dividenden bedoeld uit een door een lichaam gehouden deelneming die ten minste voldoet aan de in het desbetreffende belastingverdrag gestelde minimumeisen. Alle andere dividenden worden gerekend tot de 'portfoliodividenden', die derhalve ook betrekking kunnen hebben op niet-natuurlijke personen.

Artikel 1.3 Multilateraal instrument

Het Multilaterale Instrument (MLI) is voor Nederland in werking getreden met ingang van 1 juli 2019. Daarmee is per 1 januari 2020 het MLI van toepassing geworden op verschillende Nederlandse bilaterale belastingverdragen. Als gevolg van het MLI is een aantal bepalingen, veelal gericht op het voorkomen van verdragsmisbruik, van toepassing geworden, waardoor (de werking van) het betreffende belastingverdrag wijzigt. Een van deze bepalingen betreft een algemene antimisbruiktoets, de Principal Purposes Test (PPT).

Op basis van de PPT worden verdragsvoordelen niet toegekend als een constructie is opgezet of een transactie is aangegaan met als een van de voornaamste doelen om toegang tot een voordeel van het belastingverdrag te verkrijgen, tenzij de toekenning van dat voordeel in de gegeven omstandigheden in overeenstemming zou zijn met doel en strekking van de relevante verdragsbepaling(en).

Artikel 1.4 Wijzigingen

Dit besluit is een actualisering van de Universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2015 inzake belastingverdragen, uitgezonderd het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, en de Belastingregeling Nederland Curaçao.

Naast redactionele wijzigingen bestaat deze actualisering uit:

  • het niet meer afzonderlijk noemen van de belastingverdragen waarop deze uitvoeringsvoorschriften zien;

  • het vervallen van artikel 2, tweede lid (oud). De inhoud hiervan is overgegaan naar artikel 2, eerste lid;

  • het vervallen van de bijzondere teruggaafprocedure voor Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden. Deze valt nu onder de teruggaafprocedure in artikel 3, omdat deze bijzondere teruggaafprocedure niet meer afwijkt van de procedure in artikel 3;

  • het in (het vernummerde) artikel 4 (artikel 5 oud), tweede lid, onderdeel a opvragen van gegevens van de inhoudingsplichtige bij de indiening van het verzoek om toepassing van de vrijstellingsprocedure;

  • het vervallen van artikel 5, tweede lid onderdelen d tot en met f (oud). Deze bepalingen vallen onder het bereik van (het vernummerde) artikel 4, tweede lid, onderdeel f;

  • een aanpassing van de adressering van het postadres in (het vernummerde) artikel 5, tweede lid voor een teruggaafverzoek bij deelnemingsdividenden;

  • het vervallen van artikel 5, vierde lid (oud) waarin was geregeld dat voor de toepassing van de Belastingregeling Nederland Curaçao de inspecteur van het APA-/ATR-team van Belastingdienst/Grote Ondernemingen (kantoor Rotterdam) bevoegd is te beslissen op het verzoek ontslagen te worden van de verplichting om niet-verschuldigde dividendbelasting in te houden;

  • het vervallen van artikel 6, vierde lid (oud) waarin was geregeld dat voor de toepassing van de Belastingregeling Nederland Curaçao de inspecteur van het APA-/ATR-team van Belastingdienst/Grote Ondernemingen (kantoor Rotterdam) bevoegd is te beslissen op het verzoek om teruggave van dividendbelasting;

  • het vervallen van artikel 7 (oud) dat betrekking had op de (per 31 december 2019 vervallen) tijdelijke regeling voor deelnemingsdividenden in de Belastingregeling Nederland Curaçao;

  • het vervallen van artikel 10 (oud) waarin geregeld was dat reeds bestaande beschikkingen nog maximaal vier jaren geldig blijven gerekend vanaf 4 februari 2015;

  • het vervallen van artikel 11 (oud) waarin was geregeld dat de in deze regeling bedoelde formulieren van rijkswege worden verstrekt en op aanvraag kosteloos verkrijgbaar zijn. Deze formulieren zijn nu te vinden op de website van de Belastingdienst;

  • het vervallen van artikel 13a. Hierin werden enkele vervallen bijlagen opgesomd;

  • het intrekken van de Uitvoeringsvoorschriften artikel 11 Belastingregeling voor het Koninkrijk (Curaçao en Sint Maarten), vanwege het vervallen van de onderliggende bepalingen.

Artikel 1.5 Gebruikte begrippen en afkortingen

Dividend

Hetgeen hierover is bepaald in elk van de verdragen.

Inhoudingsplichtige

Een inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965.

Interest

Hetgeen hierover is bepaald in elk van de verdragen.

Minimumdeelneming

Een deelneming gehouden door een lichaam waarvoor een verlaagd tarief geldt, omdat wordt voldaan aan de in het desbetreffende verdrag gestelde minimumeisen.

Verdrag

Het door Nederland gesloten verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (en naar het vermogen) en het voorkomen van het ontgaan (en ontwijken) van belasting, (met Protocol), dat van toepassing is op het inkomen waarop deze uitvoeringsvoorschriften worden toegepast. Hieronder wordt mede verstaan regelingen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen die Nederland heeft getroffen voor een land binnen het Koninkrijk alsmede het Besluit voorkoming dubbele belasting Nederland en Taiwan.

Verdragsland

Het land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten dat van toepassing is op het inkomen waarop deze uitvoeringsvoorschriften worden toegepast.

Artikel 2. Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden (vrijstellingsprocedure)

  • 1. Een inhoudingsplichtige die dividenden betaalt aan een inwoner van een verdragsland is, indien voldaan wordt aan alle voorwaarden in het verdrag, bevoegd om inhouding van dividendbelasting op grond van het verdrag geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. De inwoner van het verdragsland overlegt hiertoe bij het innen van de dividenden een (in tweevoud) ingevuld en ondertekend formulier IB 92 Universeel2 dat onder andere een bevestiging bevat van de fiscale autoriteit over zijn woonplaats.

  • 2. Wanneer een inhoudingsplichtige in aanmerking komt voor het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van inhouding van dividendbelasting als bedoeld in het eerste lid, maar hiermee geen rekening heeft gehouden, wordt de te veel afgedragen belasting aan de inhoudingsplichtige op verzoek teruggegeven. De inhoudingsplichtige dient het verzoek in bij de inspecteur onder wie zij ressorteert en overlegt daarbij het in het eerste lid bedoelde formulier IB 92 Universeel. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing als de inwoner van het verdragsland een lichaam is dat een minimumdeelneming houdt in de inhoudingsplichtige.

Artikel 3. Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden (teruggaafprocedure)

  • 1. Indien dividendbelasting is ingehouden op dividenden betaald door een inhoudingsplichtige aan een inwoner van een verdragsland kan deze inwoner een verzoek om teruggaaf indienen voor hetgeen op grond van het verdrag te veel aan dividendbelasting is ingehouden. De inwoner dient te voldoen aan alle voorwaarden in het Verdrag.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek dient de belanghebbende in via de website van de Belastingdienst, waarbij hij onder andere verklaart de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden te zijn.

  • 3. De belanghebbende dient in het bezit te zijn van een door de fiscale autoriteit van het betrokken verdragsland gedagtekend en ondertekend document waarin deze autoriteit verklaart dat de belanghebbende voor de toepassing van het verdrag met dat land aldaar inwoner is (woonplaatsverklaring). De woonplaatsverklaring mag niet ouder zijn dan twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin het dividend ter beschikking is gesteld.

  • 4. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5. Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland maakt het terug te geven bedrag over aan de belanghebbende.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing als de inwoner van het verdragsland een lichaam is dat een minimumdeelneming houdt in de inhoudingsplichtige.

Artikel 4. Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden (vrijstellingsprocedure)

  • 1. Een inhoudingsplichtige die dividenden betaalt aan een lichaam dat inwoner is van een verdragsland en dat een minimumdeelneming houdt in die inhoudingsplichtige is, indien voldaan wordt aan alle voorwaarden in het verdrag, bevoegd om inhouding van dividendbelasting op grond van het verdrag geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. De inhoudingsplichtige dient daartoe een verzoek in bij de Belastingdienst/kantoor Arnhem, Team dividendbelasting, Postbus 9007, 6800 DJ Arnhem.

  • 2. In het verzoek wordt opgaaf verstrekt van:

    • a. de naam, het adres, de vestigingsplaats en het RSIN van de inhoudingsplichtige, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de naam, het adres en de vestigingsplaats van het buitenlandse lichaam, bedoeld in het eerste lid;

    • c. het bedrag van het geplaatste en gestorte kapitaal van de inhoudingsplichtige;

    • d. het gedeelte van het kapitaal van de inhoudingsplichtige dat het in het eerste lid bedoelde buitenlandse lichaam onmiddellijk of middellijk bezit;

    • e. gegevens met betrekking tot de toepassing van een artikel in het verdrag dat dezelfde strekking heeft als artikel 10, eerste, tweede en derde lid, van het MLI dan wel artikel 29, achtste lid, van het OESO-modelverdrag 2017, indien artikel 10 van het MLI doorwerkt in het verdrag dan wel een dergelijke bepaling is opgenomen in het verdrag;

    • f. gegevens met betrekking tot de overige niet hiervoor vermelde voorwaarden indien deze in het verdrag (mede) als voorwaarde worden gesteld voor het verkrijgen van de voordelen waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie de inhoudingsplichtige ressorteert bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4. Indien de inspecteur gunstig op het verzoek beslist, blijft zijn beslissing van kracht met betrekking tot elk daarin genoemd lichaam, zolang deze lichamen inwoner zijn voor het verdrag en voldoen aan de overige voorwaarden van het verdrag voor het verkrijgen van de voordelen waarop het verzoek betrekking heeft, maar ten hoogste gedurende het lopende kalenderjaar en de vier daaropvolgende kalenderjaren. De inhoudingsplichtige aan wie blijkt of die redelijkerwijs moet vermoeden dat zulks in enig opzicht niet meer het geval is, is gehouden daarvan aan vorenbedoelde inspecteur schriftelijk mededeling te doen vóór de eerstvolgende vaststelling van dividend.

Artikel 5. Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden (teruggaafprocedure)

  • 1. Indien dividendbelasting is ingehouden op dividenden betaald door een inhoudingsplichtige aan een lichaam dat inwoner is van een verdragsland en dat een minimumdeelneming houdt in die inhoudingsplichtige, kan het buitenlandse lichaam een verzoek om teruggaaf indienen voor hetgeen op grond van het verdrag te veel aan dividendbelasting is ingehouden. Het buitenlandse lichaam dient te voldoen aan alle in het verdrag gestelde voorwaarden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt door de belanghebbende, via de inhoudingsplichtige die de dividenden heeft betaald, ingediend bij Belastingdienst/kantoor Arnhem, Team dividendbelasting, Postbus 9007, 6800 DJ Arnhem. De inhoudingsplichtige die de dividenden heeft betaald, zendt het verzoek aan Belastingdienst/kantoor Arnhem, nadat de inhoudingsplichtige daaraan de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens heeft toegevoegd.

  • 3. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie de inhoudingsplichtige ressorteert bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4. Het terug te geven bedrag wordt ten behoeve van de belanghebbende aan de inhoudingsplichtige overgemaakt.

Artikel 6. Formele bepalingen

De in dit besluit bedoelde verklaringen, verzoeken, gegevens en mededelingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden gedaan of verstrekt. Indien naar aanleiding van een ingevolge dit besluit gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van dividendbelasting dan wel teruggaaf van dividendbelasting is verleend zijn de bepalingen van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing.

Artikel 7. Verjaringstermijn

Verzoeken om teruggaaf van belasting moeten bij de bevoegde inspecteur zijn ingediend binnen de in het verdrag gestelde termijn. Voor een verdrag waarin geen termijn is gesteld, geldt een termijn van vijf jaren na het verstrijken van het tijdvak waarin de belasting is ingehouden en afgedragen. Voor verdragen waarin een kortere termijn is opgenomen geldt dat de inspecteur verzoeken om teruggaaf buiten de in het verdrag gestelde termijn ambtshalve in behandeling neemt binnen de hiervoor genoemde termijn van vijf jaren.3

Artikel 8. Delegatiebepaling

De Minister van Financiën kan binnen de kaders van de verdragen waarop dit besluit ziet, in afwijking van dit besluit, onder nadere voorwaarden bijzondere regelingen treffen of binnen de door hem gestelde kaders de Belastingdienst machtigen bijzondere regelingen te treffen.

Artikel 9. Ingetrokken regelingen

De volgende regelingen zijn ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van dit besluit:

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit is ook van toepassing op elk door Nederland gesloten verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (en het vermogen), (met Protocol), dat in werking treedt na de inwerkingtreding van dit besluit, zulks vanaf de datum van toepassing van dat verdrag.

Artikel 11. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Universele uitvoeringsvoorschriften belastingverdragen 2025, uitgezonderd het belastingverdrag met de VS.

Artikel 12. Publicatie en ondertekening

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 oktober 2025

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Voor de uitvoeringsvoorschriften voor dit verdrag zie Nederlandse uitvoeringsvoorschriften belastingverdrag Nederland – Verenigde Staten van Amerika 1992.

X Noot
2

Op de website van de Belastingdienst beschikbaar gesteld.

X Noot
3

Zie ook het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 21 november 2023, nr. 2023-24452, § 23.

Naar boven