Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 35116 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 35116 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, en 5, onderdeel a tot en met d en h, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2, eerste lid, en 8, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;
BESLUIT:
De Regeling stimulering schoon en emissieloos bouwen voor medeoverheden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt het begrip bouwmachine als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c, subonderdeel 1°, vervalt de zinsnede ‘en met de carrosseriecode 9, 10, 15, 16, 26, 27 en 28 of de aanduiding voor speciale doeleinden SF’.
2. Onderdeel e vervalt onder vervanging van ‘; en’ door een punt aan het slot van onderdeel d.
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor het jaar 2026:
1°. € 100.000.000 inclusief btw voor de kosten van de inzet van emissieloze bouwmachines en emissieloze vaartuigen bij aanbestede bouwwerkzaamheden ten behoeve van aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door een provincie, gemeente of waterschap wordt beheerd;
2°. € 20.000.000 inclusief btw voor kosten van de inzet van emissieloze bouwmachines en emissieloze vaartuigen bij aanbestede werkzaamheden die niet onder het tweede lid, onderdeel c, onderdeel 1°, vallen.
2. In de aanhef van het derde lid vervalt ‘, onderdeel b, onderdeel 2°’.
3. In het vierde lid wordt ‘2025’ vervangen door ‘2026’ en wordt ‘onderdeel b’ tweemaal vervangen door ‘onderdeel c’.
4. In het vijfde lid wordt ‘onderdeel b’ driemaal vervangen door ‘onderdeel c’ en wordt ‘2025’ vervangen door ‘2026’.
5. Het zesde lid tot en met achtste lid komen te luiden:
6. Per aanvrager genoemd in bijlage 2 is voor het betreffende jaar een individueel rijksbijdrageplafond beschikbaar van ten hoogste € 1.000.000 inclusief btw tot en met 30 juni van dat jaar.
7. Vanaf 1 juli tot het sluiten van de aanvraagperiode in het betreffende jaar geldt er geen maximaal rijksbijdrageplafond per aanvrager, met inachtneming van het maximale bedrag per aanvrager over de gehele looptijd van de regeling genoemd in artikel 6, tweede lid.
8. Nieuwe ondertekenaars van het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen worden in bijlage 2 bij de regeling opgenomen vanaf het volgende jaar indien zij dit convenant voor 20 augustus van enig jaar ondertekend hebben.
C
In artikel 6, eerste lid, wordt na ‘bijlage 3’ ingevoegd ‘, waarbij € 2.400 inclusief btw wordt opgeteld als forfaitair startbedrag’.
D
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 7, tweede lid, onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor het jaar 2026 vanaf 13 januari tot en met 11 september.
E
In artikel 11, vierde lid, wordt ‘Uiterlijk drie maanden na afronding van de bouwwerkzaamheid worden’ vervangen door ‘Na afronding van de bouwwerkzaamheid worden op verzoek’.
F
Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.
G
Bijlage 2 wordt vervangen door bijlage 2 bij deze regeling.
H
Bijlage 3 wordt vervangen door bijlage 3 bij deze regeling.
In artikel 2.1.7, eerste lid, onderdeel b van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit wordt ‘€ 26.000.000’ vervangen door ’€ 26.650.000’.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, A.A. Aartsen
A1.1 asfaltzaag, betonzaag (rijdend)
A1.2 asfaltspreidmachine, asfaltwerkmachine
A1.3 asfaltvoorlader
A1.4 ballastafwerkmachine
A1.5 bestratingsmachine (zelfrijdend)
A1.6 beton- of mortelmachine, paver, mobiele 3D-printer
A1.7 beton- of bentonietpomp (standalone)
A1.8 bodemstabiliseerder
A1.9 bulldozer
A1.10 emulsiespuitwagen
A1.11 freesmachine voor asfalt of beton
A1.12 mobiele meetapparatuur voor de bouw (zoals sondeermachine, sondeertruck, sondeerrups, valgewicht)
A1.15 gietasfaltketel
A1.16 graaflaadcombinatie
A1.17 grader, wegschaaf
A1.18 funderingsmachine (gemotoriseerd materieel): heimachine, (damwand) drukmachine, trilstelling, vibrostelling
A1.19 hoogwerker (zelfrijdend of getrokken) vanaf 56 kW
A1.20 kabeltreklier
A1.21 mobiele boorinstallatie, grondboormachine, mobiele (anker) boorinstallatie, grondboormachine, gestuurde boringmachine, boorrups
A1.22 mobiele compressor
A1.23 mobiele graafmachine (niet zijnde 'overslagmachine')
A1.24 mobiele kraan (zoals telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan, dragline-kraan)
A1.25 mobiele lopende band (transportband), zelf aangedreven mobiel modulair transportsysteem
A1.26 mobiele puinbreekinstallatie
A1.27 mobiele zeefinstallatie, grondzeef
A1.28 mobiele overslagmachine, rupsoverslagmachine, overslagkraan (niet zijnde statisch en bekabeld elektrisch)
A1.29 rupsdumper
A1.30 rupsgraafmachine
A1.31 ruw terrein heftruck 4x4 aangedreven
A1.32 schranklader
A1.33 shovel, laadschop, wiellader op banden of rups
A1.34 shuttle buggy
A1.35 sleepgraver, dragline
A1.36 sloopkraan
A1.37 teer- of asfaltsproeier
A1.38 tractor of vergelijkbaar multifunctioneel bouwwerktuig, met motorvermogen vanaf 19 kW
A1.39 veegmachine met motorvermogen vanaf 56 kW
A1.40 verreiker (star of roterend)
A1.41 vlindermachine (uitsluitend ride-on)
A1.42 wals (klein, knik-, rol-, banden-, grond-, tril-)
A1.43 waterwagen bij asfalt- en freeswerkzaamheden
A1.44 (weg)markeringsmachine
A1.45 wieldumper
A1.46 boomverplantingsmachine
A1.47 mobiele wasinstallatie op een bouwlocatie
A2.2 aggregaat op wind- of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening
A2.3 aggregaat op waterstof of waterstofdragers voor off-grid stroomvoorziening
A2.4 hydraulisch aggregaat
A2.5 lasaggregaat
A2.6 lichtmastaggregaat of lichtmast (zelf aangedreven)
A2.7 batterijpakket voor off-grid stroomvoorziening vanaf 50 kWh op een bouwlocatie of behorende bij een bouwwerktuig
A2.8 trilplaat, trilblok, stamper
A2.9 mobiele (vuil)-waterpomp
A2.10 pompen voor baggeren (zoals DOP-pomp, jetpomp, booster-baggerstation)
A2.11 vervallen
A2.12 vliegwiel als vermogensvoorziening
A2.13 laadstation vanaf 20 kW
A2.14 mobiele waterstof tankvoorziening
B1. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet-loodhoudend batterijpakket voor aandrijving van de opbouw van een voertuig, oplegger of spoorvoertuig (inclusief vrachtautorailvoertuig), zijnde een:
B1.1 autolaadkraan
B1.2 betonmixer
B1.3 betonpomp
B1.4 binnenlader
B1.5 boor
B1.6 front-end cylinder
B1.7 haakarm
B1.8 kabelsysteem
B1.9 kettingsysteem
B1.10 onderwaartse cylinder
B1.11 portaalarmsysteem
B1.12 mobiele kraan (zoals telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan)
B1.13 hoogwerker vanaf 46 kW
B1.14 blaas- en zuigsysteem voor zand, grind en schelpen
B3. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend batterijpakket voor aandrijving van een hulpfunctie op een vaartuig, niet de voortstuwing, zijnde een:
B3.1 grondpers
B3.2 hei-installatie op een heischip
B3.3 kraan
C1. betonmixer (carrosseriecode 15)
C2. betonpompvoertuig (carrosseriecode 16)
C3. boorwagen (carrosseriecode 28)
C4. hoogwerker (carrosseriecode 27)
C5. kieptruck (carrosseriecode 10)
C6. kraanwagen (carrosseriecode 26 of aanduiding SF)
C7. voertuig met haakarm (carrosseriecode 9)
C8. overige vrachtwagens ingezet voor bouwwerkzaamheden
De medeoverheden die hieronder genoemd zijn bij het betreffende jaar hebben allen het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen ondertekend voor 20 augustus van het voorgaande jaar. Daardoor komen de volgende medeoverheden in aanmerking voor een rijksbijdrage op grond van deze regeling in de genoemde jaren.
Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Eindhoven, Harderwijk, ’s-Hertogenbosch, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg en Utrecht.
Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland.
Aa en Maas, Amstel Gooi en Vecht, Brabantse Delta, De Dommel, Drents Overijsselse Delta, Hollandse Delta, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest, Rijn en IJssel, Rivierenland, Scheldestromen, Vallei en Veluwe, Vechtstromen, Limburg, Fryslân en Zuiderzeeland.
Almere, Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Asten, Amsterdam, Arnhem, Breda, Brummen, Den Haag, Doetinchem, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Geldrop-Mierlo, Gouda, Haarlem, Harderwijk, Heemstede, Heerlen, Helmond, Heusden, ’s-Hertogenbosch, Leiden, Leusden, Losser, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Voorst, Waadhoeke, Waalre, Waalwijk, IJsselstein, Zaanstad en Zeist.
Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland.
Aa en Maas, Amstel Gooi en Vecht, Brabantse Delta, De Dommel, Drents Overijsselse Delta, Hollandse Delta, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest, Rijn en IJssel, Rivierenland, Scheldestromen, Vallei en Veluwe, Vechtstromen, Limburg, Fryslân en Zuiderzeeland.
Almere, Alphen aan den Rijn, Amersfoort, Apeldoorn, Asten, Amsterdam, Arnhem, Berg en Dal, Bergen, Bergen op Zoom, Beuningen, Beverwijk, Bloemendaal, Breda, Brummen, Bunnik, Castricum, De Bilt, De Fryske Marren, De Ronde Venen, Den Haag, Dijk en Waard, Doesburg, Doetinchem, Dongen, Dordrecht, Druten, Duiven, Ede, Eindhoven, Enschede, Geldrop-Mierlo, Gouda, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Harderwijk, Hattem, Heemskerk, Heemstede, Heerenveen, Heerlen, Heiloo, Hellendoorn, Helmond, Hengelo, Heusden, ’s-Hertogenbosch, Hilversum, Hoorn, Kampen, Leiden, Leusden, Lingewaard, Losser, Medemblik, Meppel, Montfoort, Nijmegen, Oosterhout, Oudewater, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rotterdam, Terschelling, Tilburg, Tytsjerksteradiel, Uitgeest, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Velsen, Vijfheerenlanden, Voorst, Waadhoeke, Waalre, Waalwijk, Wageningen, Westervoort, Woerden, Woudenberg, IJsselstein, Zaanstad, Zandvoort, Zeist en Zevenaar.
Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland.
Aa en Maas, Amstel Gooi en Vecht, Brabantse Delta, De Dommel, Drents Overijsselse Delta, Hollandse Delta, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest, Rijn en IJssel, Rivierenland, Scheldestromen, Vallei en Veluwe, Vechtstromen, Limburg, Fryslân en Zuiderzeeland.
|
Vermogensklasse1 |
Mini (8 ≥ kW < 19) |
Klein (19 ≥ kW < 56) |
Middelgroot (56 ≥ kW < 130) |
Groot (130 ≥ kW < 300) |
Zeer groot (≥ 300 kW) |
|---|---|---|---|---|---|
|
Bedrag per inzetdag exclusief btw van machine-inzet |
€ 30 |
€ 54 |
€ 270 |
€ 540 |
€ 660 |
Vermogen van de (som van) elektromotoren in bouwmachines of vaartuigen, of van de brandstofcel of waterstofmotor in een aggregaat op waterstof of waterstofdragers voor off-grid stroomvoorziening (A2.3), of voor een vliegwiel als vermogensvoorziening (A2.12).
|
Bedrag per kWh nominale batterijcapaciteit per inzetdag exclusief btw |
€ 0,40 |
|
20 ≥ kW < 50 |
50 ≥ kW < 150 |
150 ≥ kW < 225 |
225 ≥ kW < 350 |
350 ≥ kW < 600 |
≥ 600 kW |
|
|---|---|---|---|---|---|---|
|
Bedrag per inzetdag3 exclusief btw van laadstationinzet |
€ 13 |
€ 32 |
€ 93 |
€ 138 |
€ 208 |
€ 352 |
De aanvraag kan worden gedaan voor DC laadstations met een vermogen vanaf 20 kW bestaande uit een of meer laadpunten. Het vermogen van een DC laadstation bij een modulair systeem, waarbij sprake is van een fysieke scheiding tussen laadstations en vermogenskast, is gebaseerd op de som van het geïnstalleerd vermogen dat parallel maximaal geleverd kan worden door de vermogenskast.
De aanvraag kan worden gedaan voor AC laadstations met een vermogen vanaf 20 kW, die voor de bouwwerkzaamheid nieuw op of bij de bouwlocatie zijn geïnstalleerd of deel uitmaken van een laadhub voor bouwprojecten.
Het aantal inzetdagen voor deze categorie wordt bepaald door te rekenen vanaf de eerste inzetdag van de in de betreffende bouwwerkzaamheid te laden machines tot en met de laatste inzetdag van de in de betreffende bouwwerkzaamheid te laden machines.
Op 9 april 2024 is de Regeling stimulering schoon en emissieloos bouwen voor medeoverheden (hierna: de regeling) in werking getreden. Op grond van deze regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en gemeentes en subsidies aan waterschappen worden verstrekt indien ze het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen (hierna: het Convenant) hebben ondertekend. De regeling heeft tot doel het stimuleren van medeoverheden om het Convenant te ondertekenen en om emissieloos bouwmaterieel uit te vragen bij aanbestedingen en daarmee bij te dragen aan doelen op het gebied van stikstofreductie, klimaat en gezondheid.
Met deze wijziging wordt de regeling gewijzigd in verband met het toevoegen van de nieuwe toetreders tot het convenant, de verhoging van de vergoedingsbedragen, de wijziging van de lijst met bouwmachines om meer voorzieningen voor laadinfrastructuur op te nemen en enkele andere verbeteringen. De wijzigingen komen voort uit de terugkoppeling en aangeleverde data van medeoverheden en de bouwsector met betrekking tot de regeling.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een kleine aanpassing te doen aan de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit. Deze wijziging (aanpassing van een subsidieplafond voor waterstofprojecten) wordt nader toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.
Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen in de regeling toegelicht.
Bijlage 2 van de regeling is geactualiseerd met de nieuwe toetreders tot het Convenant tot 20 augustus 2025. Tot 20 augustus 2025 zijn 49 nieuwe gemeenten toegetreden tot het Convenant. Dit brengt het totaal aantal medeoverheden dat partij is bij het Convenant op 120. Deze medeoverheden komen daarmee in 2026 ook voor een rijksbijdrage in aanmerking.
In de regeling wordt gewerkt met vergoedingsbedragen gebaseerd op de inzet en het vermogen van het ingezette emissieloos bouwmaterieel. In 2026 wordt een forfaitair startbedrag van € 2.400 aan de vergoedingsbedragen toegevoegd als tegemoetkoming in de extra administratieve lasten voor het uitvragen van emissieloos bouwmaterieel bij aanbestedingen en de daarbij behorende monitoring en evaluatie. Medeoverheden hebben aangegeven dat deze lasten een drempel vormen voor het aanvragen van met name kleine projecten. Juist via kleine projecten worden nieuwe en vaak kleinere aannemers gestimuleerd om de stap naar emissieloos materieel te maken en kunnen medeoverheden breder ervaring opdoen. Bij grote projecten, waarop veelal grotere aannemers inschrijven, is inzet van emissieloos materieel al meer gangbaar. Bij kleine projecten is dat minder het geval, zo blijkt uit overleggen met de convenantpartijen. Uitgaande van een inzet van 40 uur (één werkweek) en een vergoeding van 60 euro per uur is het forfaitair startbedrag vastgesteld op € 2.400 euro per aanvraag. De middelen van de rijksbijdrage kunnen breder ingezet worden bij aanbestedingen dan alleen voor de inzet van emissieloos bouwmaterieel, zolang deze inzet wel daaraan is verbonden. Dit is nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.
Daarnaast is het vergoedingsbedrag voor middelgroot en zwaar materieel verhoogd met respectievelijk 10% en 20%. Dit is gedaan op grond van feedback van gemeenten en provincies. Met name de provincies geven aan dat de vergoedingsbedragen voor grotere machines ontoereikend zijn. Verder is er een extra categorie toegevoegd voor zeer grote bouwmachines (boven de 300kW motorvermogen). Het toevoegen van deze extra categorie sluit aan op de trend dat emissieloos ook bij steeds zwaarder materieel gangbaar wordt. Ook in de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB) neemt het aandeel aanvragen voor zeer groot emissieloos materieel toe. Over de meerkosten van zeer grote bouwmachines is nog beperkte informatie beschikbaar. Het nieuwe vergoedingsbedrag is dan ook gebaseerd op informatie aangeleverd door de provincies. Gemeenten geven aan dat de vergoedingsbedragen voor de bouwmachines die bij hun bouwprojecten worden ingezet doorgaans toereikend zijn. Bij gemeentelijke bouwprojecten wordt over het algemeen kleiner materieel ingezet dan bij projecten van provincies. Daarom blijven de vergoedingsbedragen voor mini en klein materieel ongewijzigd en wordt voor het grotere materieel een stapsgewijze ophoging doorgevoerd.
In 2024 en 2025 gold er een vast individueel rijksbijdrageplafond voor aanvragen die vielen onder de reikwijdte van het Mobiliteitsfonds. De afgelopen jaren is echter gebleken dat er grote individuele verschillen zijn in de aanvragen van verschillende medeoverheden. Voor de aanvraagperiode in 2026 is het daarom mogelijk gemaakt dat aanvragers die het individuele rijksbijdrageplafond van € 1.000.000 (inclusief btw) reeds bereikt hebben vanaf 1 juli nog aanvragen kunnen doen ten laste van het dan nog resterende rijksbijdrageplafond. Voor de periode tussen 1 juli en de sluitingsdatum van de regeling in september geldt dan ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Dit stelt de koplopers onder de medeoverheden met een bovengemiddelde opdrachtenportefeuille in staat om de uitvraag van emissieloos materieel te versnellen. Dit leidt naar verwachting tot dalende kosten voor alle medeoverheden, omdat door de toenemende vraag naar emissieloos bouwmaterieel ook het aanbod zal groeien en vervolgens de kosten zullen dalen. Ook doen convenantpartijen zo meer ervaring op met aanbestedingen met emissieloos bouwmaterieel en zijn er meer kansen voor aannemers om hun emissieloos materieel in te zetten. Het maximaal aan te vragen budget per medeoverheid over de looptijd regeling blijft ongewijzigd, namelijk € 5.000.000.
In bijlage 1 van de regeling is de machinelijst opgenomen met emissieloze bouwmachines die voor een rijksbijdrage in aanmerking komen. In 2025 is deze lijst uitgebreid met een vergoeding voor DC (gelijkstroom) laadstations. Medeoverheden hebben aangegeven dat in veel gevallen ook kosten worden gemaakt voor het aanleggen van vaste laadinfrastructuur op of bij bouwlocaties. In 2026 komen daarom ook AC (wisselstroom) laadstations voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast komen in 2026 ook vrachtwagens zonder specifieke bouwgerelateerde carrosseriecodes in aanmerking voor een rijksbijdrage. Deze, en enkele andere kleine wijzigingen, worden nader toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.
Op grond van deze regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en gemeentes en subsidies aan waterschappen worden verstrekt. Op specifieke uitkeringen is de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet staat dat specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet. Deze wettelijke grondslag wordt geboden in de Kaderwet subsidies I en M. Op grond van deze regeling kunnen ook subsidies worden verstrekt aan waterschappen. Hierbij is de Kaderwet subsidies van toepassing en de bepalingen uit het Kaderbesluit die in artikel 2 van de regeling van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
De opgenomen wijzigingen zijn gunstig voor de aanvragers. De wijzigingen zijn in nauwe consultatie met de aanvragers opgesteld, en positief ontvangen tijdens de stakeholdersessies waar ze in gepresenteerd zijn. De uitbreiding van de machinelijst leidt ertoe dat meer emissieloos bouwmaterieel voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast wordt de regeling ook financieel aantrekkelijker voor aanvragers door het hogere vergoedingsbedrag voor middelgroot en zwaar materieel en de introductie van een speciale categorie voor zeer zwaar materieel. Als laatste is er ook meer financiële ruimte gecreëerd voor de koplopers onder de medeoverheden doordat zij na 1 juli ook boven € 1.000.000 nog aanvragen kunnen indienen. Naar verwachting zullen deze wijzigingen dan ook leiden tot meer aanvragen. Dit kan tevens positieve effecten hebben voor bouwprojecten die vastlopen als gevolg van de stikstofproblematiek.
Het beschikbare budget voor de volledige looptijd van de regeling is dit jaar ongewijzigd en komt daarmee uit op € 216.000.000. Voor iedere medeoverheid die het Convenant heeft ondertekend is in eerste instantie tot 1 juli € 1.000.000 beschikbaar in 2026. Daarmee is het totale rijksbijdrageplafond voor 2026 € 120.000.000, namelijk € 1.000.000 x 120 medeoverheden. Na 1 juli van 2026 is het dan resterende rijksbijdrageplafond voor een ieder beschikbaar, volgens de regeling ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ zoals ook toegelicht in paragraaf 2.
Van het totale plafond is voor 2026, net als in 2025, € 20.000.000 afkomstig van de reguliere Rijksbegroting (hoofdstuk XII) en € 100.000.000 van het Mobiliteitsfonds. Het Mobiliteitsfonds maakt het doorschuiven van middelen mogelijk, maar stelt beperkingen aan het soort bouwwerkzaamheden dat voor de vergoeding in aanmerking komt. Hoofdstuk XII van de reguliere Rijksbegroting stelt deze inhoudelijke beperkingen niet, maar het doorschuiven van niet uitgeputte middelen is niet mogelijk. Daarom is sinds vorig jaar gekozen voor een combinatie van deze twee begrotingsposten. Dit maakt het mogelijk een zo breed mogelijk scala aan bouwwerkzaamheden in aanmerking te laten komen voor de rijksbijdrage en tegelijkertijd te kunnen blijven werken met ruime budgetreserveringen per medeoverheid. Deze aanpak heeft het afgelopen jaar goed gewerkt en wordt daarom dit jaar op dezelfde wijze voortgezet.
De Tweede en Eerste Kamer heeft nog niet besloten over de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor 2026. Daarom kan er voor het kalenderjaar 2026 geen rijksbijdrageplafond worden vastgesteld zonder daar een begrotingsvoorbehoud bij te maken, zoals ook opgenomen in artikel 10 van de regeling. Aanvragen op grond van deze regeling worden vaak ver van tevoren voorbereid. Om de medeoverheden een indicatie te geven van het beschikbare budget is de wijziging van de regeling nu vastgesteld. Dit maakt het ook mogelijk om aanvragen te doen aan het begin van het jaar met de openstelling vanaf 13 januari 2026. Een verlaging van een reeds bekend gemaakt en in werking getreden plafond heeft in de regel geen gevolgen voor reeds ingediende aanvragen. Artikel 4:28 Awb biedt hierop een uitzonderingsmogelijkheid voor plafonds die worden vastgesteld voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd. Deze bepaling borgt dat een eventuele latere plafondverlaging voor deze regeling gevolgen heeft voor eerder ingediende aanvragen.
De wijzigingen van de regelingen zijn voortgekomen uit verzoeken van stakeholders en RVO. Er zijn concrete verzoeken gedaan voor aanpassingen via de Taskforce SEB. De regeling is uitvoerig besproken, onder meer in stakeholdersessies, met vertegenwoordigers van individuele gemeenten, provincies en waterschappen, en met de koepels van medeoverheden (VNG, UvW en IPO). Ook zijn signalen van medeoverheden die via RVO en het Ondersteuningsprogramma SEB zijn binnengekomen waar mogelijk verwerkt.
De regeling wordt uitgevoerd in mandaat door RVO. De wijziging van deze regeling is in nauwe samenspraak met RVO opgesteld om te zorgen dat de regeling goed uitvoerbaar is. De wijziging van de regeling leidt niet tot grote aanpassingen voor RVO.
Een ontwerp van deze regeling is in het kader van de verplichte voorhangprocedure op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds voorgelegd aan de Tweede Kamer op 4 september 2025.1 Dit heeft niet geleid tot vragen of opmerkingen.
Nu de regeling is gericht op de financiële relatie tussen overheden is deze regeling niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk in overeenstemming met de richtlijn van dit college. De regeling heeft geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven en daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk. De administratieve lasten voor overheden zijn hierboven geadresseerd. Om de administratieve lasten voor medeoverheden te verminderen, wordt er niet meer standaard bij iedere afgeronde bouwwerkzaamheid een evaluatieformulier opgevraagd.
Deze regeling, met uitzondering van artikel II, treedt in werking met ingang van 1 januari 2026. Daarmee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor ministeriële regelingen. Artikel II van de wijziging, de aanpassing van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit, treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie in de Staatscourant. Voor dit artikel wordt wel afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn. Het is echter noodzakelijk dat deze wijziging (ophoging van een subsidieplafond) zo snel mogelijk in werking treedt zodat de wijziging bij de subsidieverleningen van dit jaar nog kan worden meegenomen. De afwijking is dan ook gerechtvaardigd om, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen te voorkomen (artikel 4.17, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen van de regelgeving).
De begripsomschrijving van bouwvoertuig in artikel 1 is aangepast. Dit is omdat vanaf 2026 ook vrachtwagens zonder specifieke bouwgerelateerde carrosseriecodes in aanmerking komen voor een rijksbijdrage. Te denken valt aan elektrische opleggertrekkers en bakwagens die worden gebruikt voor aanvoer van bouwmaterialen naar een bouwlocatie. Daarnaast is artikel 1, onderdeel e, komen te vervallen. Het ging hier om de eis dat de bouwmachine in hoofdzaak wordt gebruikt voor het verrichten van bouwwerkzaamheden in de open lucht. Deze eis is echter niet noodzakelijk omdat de bouwmachine waarvoor de rijksbijdrage wordt aangevraagd per definitie voor een bouwwerkzaamheid ingezet wordt, zodat de rijksbijdrage ten goede komt aan stikstofreductie in de bouw.
Artikel 5 van de regeling bevat het rijksbijdrageplafond en de wijze van verdeling In het tweede lid is een nieuw onderdeel c toegevoegd met het plafond voor 2026. In 2026 is € 100.000.000 van de totale verplichtingenruimte afkomstig van het Mobiliteitsfonds. Deze middelen worden ingezet voor alle aanvragen die binnen het doel van het Mobiliteitsfonds vallen. In 2026 is net als in 2025 € 20.000.000 van de totale verplichtingenruimte afkomstig van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. Deze middelen worden in eerste instantie ingezet voor alle aanvragen voor bouwwerkzaamheden die niet binnen de reikwijdte van het Mobiliteitsfonds vallen.
In het derde lid is de verwijzing naar onderdeel b, onderdeel 2° komen te vervallen. Met de wijziging van het zesde lid, hieronder nader toegelicht, kan met een minder specifieke verwijzing volstaan worden.
Het vierde en vijfde lid zijn aangepast om de verwijzing naar het jaartal te actualiseren van 2025 naar 2026.
In het zesde en zevende lid, wordt geregeld dat vanaf 1 juli tot het sluiten van de aanvraagperiode het op dat moment nog beschikbare budget ook beschikbaar komt voor aanvragers die hun individuele rijksbijdrageplafond van € 1.000.000 inclusief btw reeds bereikt hebben. In deze periode van ongeveer tweeënhalve maand heeft de regeling een volledig ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’-karakter. De wijziging is nader toegelicht in paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting.
Het oude achtste lid kan komen te vervallen omdat deze bepaling overbodig is geworden met de nieuwe formulering van het zesde lid. Het oude zevende lid is daarom nu geformuleerd als achtste lid. Inhoudelijk is dit niet gewijzigd.
In artikel 6 is de hoogte van de rijksbijdrage geregeld, welke wordt berekend aan de hand van de vergoedingstabellen uit bijlage 3. De vergoeding wordt in 2026 uitgebreid met een forfaitair startbedrag van € 2.400 inclusief btw.2 Uitsluitend (deels) toegekende aanvragen komen voor dit forfaitair startbedrag in aanmerking. Zoals ook is toegelicht in paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting, is dit aangepast als tegemoetkoming in de extra administratieve lasten en de daarbij behorende monitoring en evaluatie. Medeoverheden hebben aangegeven dat deze lasten een drempel vormen voor het aanvragen van met name kleine projecten.
De rijksbijdrage, zowel het forfaitair startbedrag als de vergoeding per inzetdag, dient besteed te worden aan de inzet van emissieloos bouwmaterieel en/of aan direct verbonden kosten gerelateerd aan de bouwwerkzaamheid die medeoverheden maken voor de inzet van emissieloze bouwmachines bij aanbestede bouwwerkzaamheden. Direct verbonden kosten zijn bijvoorbeeld: een gedeeltelijke dekking van de aanbestedingssom, een meerkostenvergoeding voor aannemers, kosten met betrekking tot monitoring en controle op naleving, of overheadkosten voor de medeoverheid.
Voor de accountantscontrole in het kader van de SiSa-verantwoording (gemeenten en provincies) of de controleverklaring (waterschappen) kunnen de bestede kosten op verschillende manieren onderbouwd worden. Ten eerste door de werkelijke inzetdagen in het betreffende jaar maal de vergoeding per inzetdag zoals berekend volgens bijlage 3 op te geven en te onderbouwen. De werkelijke inzetdagen zijn bijvoorbeeld aan te tonen aan de hand van een inzetlogboek of facturen van de uitvoerder van de werkzaamheden. Ten tweede kunnen verbonden kosten worden verantwoord, bijvoorbeeld aan de hand van urenstaten of facturen van de medeoverheid.
Artikel 7, tweede lid, is gewijzigd om de aanvraagperiode voor 2026 toe te voegen aan de regeling. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de periode dat de regeling openstond in 2025. Er is daarbij rekening gehouden met de vakantieperiode voor de bouwsector. Latere sluiting van de aanvraagperiode is niet mogelijk met het oog op tijdige publicatie van de rijksbijdrageplafonds voor, en opening van, de aanvraagperiode in 2027.
Om de administratieve lasten voor medeoverheden te verminderen, wordt er niet meer standaard bij iedere afgeronde bouwwerkzaamheid een evaluatieformulier opgevraagd. Dit gebeurt nu steekproefsgewijs op verzoek van RVO. De evaluatie kan zowel telefonisch als schriftelijk worden afgenomen aan de hand van het formulier dat daarvoor opgesteld is door RVO.
In bijlage 1 is de machinelijst opgenomen. In de machinelijst zijn enkele taalkundige aanpassingen en technische verduidelijkingen doorgevoerd. Verder vallen naast DC laadstations (gelijkstroom) nu ook AC laadstations (wisselstroom) binnen de reikwijdte van de regeling, vandaar dat in de machinelijst de algemene term ‘laadstation’ is opgenomen. Dit is ook nader toegelicht bij de wijziging van bijlage 3 hieronder. De code A2.11 is vervallen, dit is nu samengevoegd met code A2.7. Hiermee wordt aangesloten bij de formulering in de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB). De codes A1.47, A2.14, B1.13 en B1.14 zijn nieuw toegevoegd om in lijn te blijven met de machinelijst van de SSEB. Zoals ook is toegelicht bij de wijziging van artikel 1, komen vanaf 2026 vrachtwagens zonder specifieke bouwgerelateerde carrosseriecodes in aanmerking voor een rijksbijdrage. Gelet op het aantal wijzigingen is deze bijlage opnieuw vastgesteld door deze in zijn geheel te vervangen door een nieuwe bijlage.
In bijlage 2 zijn de ondertekenaars van het convenant opgenomen. Nu het rijksbijdrageplafond per aanvrager in de regeling zelf is opgenomen, is de opzet van deze bijlage aangepast. Jaarlijks zullen hier de convenantpartijen geactualiseerd worden.
In bijlage 3 zijn de vergoedingstabellen voor het bepalen van de hoogte van de rijksbijdrage opgenomen, als bedoeld in artikel 6 van de regeling. Zoals is toegelicht in paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting zijn de bedragen per inzetdag in Tabel 1 van bijlage 3 verhoogd met 10% voor middelgrote bouwmachines en met 20% voor grote bouwmachines. Dit is gedaan op grond van feedback van gemeenten en provincies. Tabel 3 van bijlage 3 is ook gewijzigd. Vorig jaar is een vergoedingsbedrag geïntroduceerd voor mobiele laadinfrastructuur op bouwlocaties. Medeoverheden geven aan dat in veel gevallen ook kosten worden gemaakt voor het aanleggen van vaste laadinfrastructuur op of bij bouwlocaties of op permanente laadhubs die voor meerdere bouwprojecten tegelijk worden aangelegd. Daarom geldt het vergoedingsbedrag voortaan ook voor AC laadstations die voor de bouwwerkzaamheid nieuw op of bij de bouwlocatie zijn geïnstalleerd of deel uitmaken van een laadhub voor bouwprojecten. Het hoeft hierbij niet te gaan om laadhubs die uitsluitend voor bouwmachines worden gebruikt.
Het subsidieplafond voor het jaar 2025, genoemd in onderdeel b van artikel 2.1.7, eerste lid, wordt opgehoogd met een bedrag van € 650.000 tot een totaal van € 26,65 miljoen euro (dit was € 26 miljoen euro). Dit subsidieplafond is van toepassing op subsidieaanvragen voor projecten met zowel een waterstoftankstation als waterstofvoertuigen (artikel 2.1.3, eerste lid). Met deze ophoging kan voor een dergelijk project na beoordeling nog dit jaar een negende aanvraag van een samenwerkingsverband worden toegekend. Voorts kan door de ophoging het budget op basis van de aanvragen volledig worden benut en kunnen de (voorgenomen) investeringen in de waterstoftankinfrastructuur maximaal worden ondersteund. De aanleg van waterstoftankstations en het gebruik daarvan door zoveel mogelijk vervoermiddelen op waterstof is onderdeel van de energietransitie in de mobiliteitssector en de overgang naar zero-emissie zwaar vervoer.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, A.A. Aartsen
De bedragen uit de vergoedingstabel worden berekend exclusief btw. Dit is vanwege de samenhang met het BTW-compensatiefonds.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-35116.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.