Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 september 2025, nr. 5042441 houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting in verband met toevoeging van de afdeling voor intensief toezicht waaronder de plaatsingscriteria en de voorwaarden voor plaatsing

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 14, derde lid, artikel 15, vijfde lid, en artikel 26 van de Penitentiaire beginselenwet;

Gezien het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 14 februari 2024, kenmerk 5100434;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel g. komt te luiden:

GRIP: het Gedetineerden Recherche Intelligencepunt van de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties.

B

In artikel 5 wordt ‘verhoogd’ vervangen door ‘hoog’.

C

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13. Afdeling voor intensief toezicht (AIT)

In de afdeling voor intensief toezicht kunnen gedetineerden worden geplaatst die:

  • a. een hoog vluchtrisico vormen, al dan niet met behulp van derden;

  • b. een hoog risico vormen op ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie;

  • c. een hoog risico vormen op aanhoudende ongeoorloofde contacten met de buitenwereld met een maatschappelijk ontwrichtend karakter.

D

In artikel 22, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘meldpunt-GRIP’ vervangen door ‘GRIP’.

E

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Extra Beveiligde Inrichting’ wordt telkens vervangen door ‘extra beveiligde inrichting’.

2. Het eerste gedachtestreepje komt te luiden:

  • een selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting welke adviseert over de plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting.

F

In artikel 24, eerste en tweede lid, en artikel 25, tweede en achtste lid, onderdeel b, vervalt telkens ‘verhoogd’.

G

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:Artikel 26. Plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht (AIT) en een extra beveiligde inrichting (EBI).

2. ‘Extra Beveiligde Inrichting’ wordt telkens vervangen door ‘extra beveiligde inrichting’.

3. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

In aanvulling op het gestelde in de artikelen 24 en 25 wordt ten aanzien van een plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting het volgende proces in acht genomen:

4. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

Alvorens het voorgenomen besluit van de selectiefunctionaris wordt voorgelegd aan de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting wordt dit voorzien van zowel interne als externe justitiële informatie, in ieder geval van een advies van de directeur en van een GRIP-rapportage, omtrent het vlucht- en maatschappelijk risico of het risico op voortgezet crimineel handelen van betrokkene.

5. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Eventueel door de gedetineerde tegen de plaatsing aangevoerde argumenten worden in het selectieadvies vastgelegd’ vervangen door ‘De eventueel door de gedetineerde tegen de plaatsing aangevoerde argumenten worden in een verslag vastgelegd’.

6. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

Indien binnen de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting geen consensus wordt bereikt over het advies tot plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting, gaat de selectiefunctionaris enkel tot plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting over met instemming van de divisiedirecteur IZ. In alle andere gevallen wordt de divisiedirecteur IZ door of namens de selectiefunctionaris geïnformeerd over de genomen beslissing.

7. In het derde lid wordt telkens voor ‘extra beveiligde inrichting’ ingevoegd ‘afdeling voor intensief toezicht of een’.

8. In de aanhef van het vierde lid wordt ‘worden de volgende voorwaarden’ vervangen door ‘wordt het volgende proces’.

9. Het vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

Ten behoeve van de besluitvorming stelt de directeur van een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting elf maanden na de plaatsing dan wel laatste beslissing omtrent de verlenging van het verblijf in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting, een advies over de gedetineerde op.

10. Het vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:

Alvorens hij het advies indient, wint de directeur beschikbare informatie over de gedetineerde in. De directeur wendt zich vervolgens ter verkrijging van externe justitiële informatie tot onder meer het GRIP en het Openbaar Ministerie, en verzamelt en analyseert de beschikbare gegevens

11. In het vierde lid, onderdeel c, wordt ‘de rapportage’ telkens vervangen door ‘het advies’.

12. In het vierde lid, onderdeel d, wordt ‘Eventueel door de gedetineerde aangevoerde bezwaren worden vastgelegd’ vervangen door ‘De eventuele door de gedetineerde aangevoerde bezwaren worden in een verslag vastgelegd’.

13. In het vierde lid, onderdeel d, wordt voor ‘extra beveiligde inrichting’ ingevoegd ‘afdeling voor intensief toezicht of een’.

14. Het vierde lid, onderdeel e, komt te luiden:

Indien het advies daartoe aanleiding geeft, legt de selectiefunctionaris de beschikbare informatie voor aan een psychiater.

15. Het vierde lid, onderdeel f, komt te luiden:

De selectiefunctionaris legt, de onder a tot en met c bedoelde informatie, voorzien van zijn voorgenomen besluit ter advisering voor aan de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting. Indien binnen de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting geen consensus wordt bereikt over het advies tot verlenging van de plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting, gaat de selectiefunctionaris enkel tot verlenging van de plaatsing in een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting over met instemming van de divisiedirecteur IZ. In alle andere gevallen worden de divisiedirecteur IZ en de divisiedirecteur GW/VB door of namens de selectiefunctionaris geïnformeerd over de genomen beslissing.

16. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt ‘betrokken’.

17. Het vijfde lid, onderdeel d, komt te luiden:

er nog steeds valide informatie van onder meer het GRIP of het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde of voortgezet crimineel handelen.

18. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Een in een afdeling voor intensief toezicht verblijvende gedetineerde wiens strafrestant nog slechts 6 maanden of minder bedraagt wordt uit de afdeling voor intensief toezicht geplaatst, tenzij:

    • a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering,

    • b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting of op voortgezet crimineel handelen of ongeoorloofd contact,

    • c. de gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan, zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezet crimineel handelen of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of

    • d. er nog steeds valide informatie van onder meer het GRIP of het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde of voortgezet crimineel handelen.

19. Het zevende lid komt te luiden:

De directeur van een afdeling voor intensief toezicht of een extra beveiligde inrichting kan in verband met nieuwe feiten de selectiefunctionaris tussentijds voorstellen de gedetineerde over te plaatsen. Ten behoeve van de besluitvorming kan de selectiefunctionaris de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting om advies vragen. De selectiefunctionaris kan, na instemming van de divisiedirecteur IZ en de divisiedirecteur GW/VB, op basis van het vastgestelde feitenmateriaal tot overplaatsing van de betrokken gedetineerde besluiten. In dat geval wordt de selectie-adviescommissie afdeling voor intensief toezicht en extra beveiligde inrichting achteraf geïnformeerd.

ARTIKEL II

Aan artikel 16, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 3° door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • 4°. een afdeling voor intensief toezicht als bedoeld in artikel 13 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

ARTIKEL III

Deze regeling heeft gedurende vier maanden na inwerkingtreding van deze regeling geen gevolgen ten aanzien van voor de inwerkingtreding van deze regeling op grond van artikel 16, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet genomen beslissingen tot onderbrenging van een gedetineerde in een afdeling voor intensief toezicht.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 14 juli 2025 houdende wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (Stb. 2025, 197) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte

TOELICHTING

1. Algemeen

De ondermijnende gevolgen van de georganiseerde (drugs)criminaliteit zijn voelbaar in verschillende segmenten van de samenleving, waaronder ook het gevangeniswezen. In dit kader worden diverse maatregelen op korte, middellange en langere termijn genomen om de dreiging die van de georganiseerde criminaliteit vanuit detentie bestaat het hoofd te bieden.1 De wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie geeft hier onder meer uitvoering aan. Deze aanvullende maatregelen kunnen betrekking hebben op gedetineerden die zijn geplaatst in de extra beveiligde inrichting (EBI) of de afdeling voor intensief toezicht (AIT). De criteria voor plaatsing in een EBI zijn reeds opgenomen in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog). Met onderhavige wijziging wordt voorzien in de criteria voor plaatsing in een AIT.

Gelet op het feit dat de AIT is aangemerkt als een inrichting of afdeling die is bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven, worden de plaatsingscriteria geregeld in hoofdstuk IV van de regeling. Daarbij zal in hoofdstuk V van de regeling worden opgenomen dat er een selectie-adviescommissie wordt ingesteld die tot taak heeft te adviseren over de plaatsing in de AIT of EBI. Ook worden de voorwaarden voor plaatsing uitgewerkt.

2. Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Een concept van de onderhavige wijziging van de Rspog is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Hieronder volgt een beknopte samenvatting van het advies. Dit advies is de aanleiding geweest om zowel de regeling als de toelichting op onderdelen aan te passen.

Bij brief van 14 februari 2024, kernmerk 5100434, heeft de RSJ zijn advies aan mij toegezonden, waarvoor ik de RSJ zeer erkentelijk ben. In de kern komt het advies met betrekking tot onderhavige wijzigingen op het volgende neer, waarbij de volgorde van het advies van de RSJ wordt aangehouden.

2.1 Algemene opmerkingen

De RSJ onderschrijft in het algemeen de noodzaak om ter bescherming van de samenleving aan bepaalde gedetineerden tijdelijk extra en ingrijpende maatregelen te kunnen opleggen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat een inmenging in rechten zorgvuldig dient te worden afgewogen, waarbij moet worden voldaan aan de eisen van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit.

2.2 Plaatsingscriteria

De RSJ acht de plaatsingscriteria onvoldoende onderscheidend van die van de EBI, omdat in concrete gevallen niet altijd helder zal zijn of sprake is van een extreem hoog risico (EBI) of een hoog risico (AIT). Uit de toelichting blijkt niet duidelijk wat de ondergrens is voor plaatsing in een AIT, terwijl bij de huidige formulering van de b-grond ieder vermoeden van enige vorm van voortgezet crimineel handelen in detentie kan leiden tot plaatsing in een AIT. De b-grond zou volgens de RSJ daarom nader moeten worden gespecificeerd. Dit advies neem ik ter harte door hierna in de toelichting nader uiteen te zetten welke optelsom van factoren meespeelt om te komen tot een beoordeling van ofwel een extreem hoog risico ofwel een hoog risico, waarbij tevens moet worden bezien welk veiligheidsregime (AIT of EBI) nodig is om de dreiging die van de gedetineerde uitgaat tegen te gaan.

2.3 Plaats in de Rspog – bijzondere opvang

Volgens de toelichting staat bij de plaatsing in een AIT het risico dat van de gedetineerde uitgaat centraal. Het gaat bij de AIT enerzijds om extra toezichtsmaatregelen en anderzijds om een verhoogd beveiligingsniveau. Onduidelijk is, volgens de RSJ, waarom de AIT als bijzondere opvang ex artikel 14 Pbw wordt aangemerkt en niet als uitgebreid beveiligde inrichting ex artikel 13 Pbw. De RSJ acht dit niet logisch en vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Ik licht hierna onder 3.2 toe waarom dit niet heeft geleid tot aanpassingen.

Ook komt de formulering van artikel 5 van de Rspog volgens de RSJ niet overeen met de formulering van het voorgestelde artikel 13 van de Rspog, omdat in laatstgenoemd artikel wordt gesproken over hoog risico, terwijl het volgens artikel 5 van de Rspog dient te gaan om verhoogd risico. Hierin volg ik de RSJ door artikel 5 daarop aan te passen.

2.4 Afschaling en resocialisatie

Het verdient volgens de RSJ aanbeveling om de mogelijkheden binnen het proces tot afschalen tussen de EBI, de AIT en de normaal beveiligde afdeling in het kader van resocialisatie te beschrijven. Benadrukt wordt dat het tijdig werken aan terugkeer in de maatschappij en geleidelijke afschaling van het beveiligingsniveau onderdeel dienen te zijn van resocialisatie. Voor mij is dit aanleiding om hierna in de toelichting de zogenoemde exit-strategie nader uiteen te zetten.

2.5 Plaatsingstermijn en -procedure

De generieke bepaling tot plaatsing in een AIT voor de duur van een jaar laat volgens de RSJ te weinig ruimte voor maatwerk in individuele gevallen. Die termijn van een jaar is te lang en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, terwijl het stringente regime met zware beveiliging weinig tot geen ruimte biedt aan een gedetineerde om aan te tonen dat hij niet langer een gevaar vormt of dat het vlucht- of maatschappelijk risico niet zodanig hoog is dat een langere plaatsing in een AIT gerechtvaardigd is. Dat staat volgens de RSJ op gespannen voet met het beginsel van minimale beperkingen. Geadviseerd wordt om een plaatsingstermijn vast te stellen van ten hoogste twaalf maanden. Ik kan dit standpunt van de RSJ niet volgen omdat vooraf niet duidelijk is te maken in welke gevallen voor een gedetineerde een kortere plaatsingstermijn kan gelden en in welke gevallen de maximale termijn aangewezen is. Hierna in de toelichting onder 3.3 licht ik dit nog nader toe. Om deze reden neem ik dit voorstel van de RSJ niet over en houd ik vast aan de plaatsingsduur van één jaar.

Tot slot merkt de RSJ op dat de plaatsingsprocedure vrijwel gelijk is aan die van de EBI. In plaats van het instellen van twee aparte selectie-adviescommissies voor de AIT en EBI verdient het volgens de RSJ aanbeveling om één selectie-adviescommissie AIT en EBI in te stellen. Zo wordt gekomen tot een meer uniform selectiebeleid. In het verlengde daarvan zou de AIT moeten worden toegevoegd aan het bestaande artikel 26 van de Rspog, waarmee het voorgestelde artikel 26c achterwege kan blijven. Ik ben het met de RSJ eens dat het de voorkeur geniet om één selectie-adviescommissie AIT en EBI in te stellen en neem dit advies dan ook ter harte.

2.6 Uitsluiten AIT-gedetineerden van re-integratieverlof

In de eveneens ter advisering aan de RSJ voorgelegde Regeling model huisregels AIT en EBI is opgenomen dat AIT-gedetineerden zijn uitgesloten van re-integratieverlof, net zoals dat nu al geldt voor gedetineerden die zijn geplaatst in de EBI. In zijn advies op die regeling heeft de RSJ aandacht gevraagd voor de juiste wettelijke grondslag daarvoor. Het advies van de RSJ geeft mij aanleiding om artikel 16, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) te wijzigen door daarin expliciet op te nemen dat een gedetineerde die is geplaatst in een afdeling voor intensief toezicht niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof. Hoewel deze wijziging niet expliciet voor advies aan de RSJ is voorgelegd, komt het mij voor dat dit wel tegemoetkomt aan de opmerkingen van de RSJ hierover en vooral dat dit bijdraagt aan zo duidelijke mogelijke regelgeving. Deze wijziging zal ik hierna onder 3.5 nog toelichten.

3. Afdeling Intensief Toezicht

3.1 Aanleiding

De AIT is in 2020 ontstaan vanuit de behoefte om risicovolle gedetineerden op kleinschalige afdelingen te plaatsen waardoor de contacten (met de buitenwereld) beter zijn te monitoren, toezichtsmaatregelen gerichter uitgevoerd kunnen worden en de voortzetting en uitbreiding van criminele netwerken binnen detentie zoveel als mogelijk tegen wordt gegaan. De AIT is een aanvulling binnen het gevangeniswezen. Deze afdelingen worden ingericht naast de EBI of de afdelingen voor beheers problematische gedetineerden (BPG).

3.2 Van interne naar externe differentiatie

In eerste instantie is de AIT aangemerkt als interne differentiatie. Hiermee was de vestigingsdirecteur bevoegd tot plaatsing van een gedetineerde in de AIT. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Pbw is de vestigingsdirecteur namelijk verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Met het oog op verstandig beheersbeleid en de bevoegdheid van de vestigingsdirecteur tot het toewijzen van een verblijfsruimte, op grond van artikel 16 van de Pbw, kon een vestigingsdirecteur gedetineerden in de AIT plaatsen. De AIT zal vanaf heden een externe differentiatie zijn en de plaatsing geschiedt door de Minister, namens deze de selectiefunctionaris. Dit draagt bij aan de beoogde uniformiteit met betrekking tot de plaatsingscriteria, toezichtsmaatregelen en het aangeboden programma. De AIT zal ook in deze (juridisch) nieuwe vorm risicovolle gedetineerden huisvesten. De gedetineerden die kunnen worden geplaatst in de AIT betreffen namelijk gedetineerden met een hoog vlucht- en/of maatschappelijk risico. Het gaat hier met name om gedetineerden die ernstig ontwrichtend of ondermijnend gedrag vertonen of een aanzienlijke positie hebben binnen een criminele machtsstructuur en daarbij een hoog risico vormen op ongeoorloofd contact met de buitenwereld en voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Hierdoor is intensief toezicht noodzakelijk en verblijf op een normaal beveiligde afdeling niet passend. Omdat het bij deze gedetineerden niet zozeer gaat om zonder meer verhoging van het (fysieke) beveiligingsniveau, maar om de opvang van die gedetineerden op wie intensiever toezicht moet worden gehouden, wordt de AIT beschreven als een afdeling voor bijzondere opvang. Wel is het zo dat de AIT’s in de meeste gevallen al een uitgebreid beveiligde inrichting zijn. De bestemming van bijzondere opvang kan dus samengaan met een uitgebreid beveiligingsniveau. Het advies van de RSJ geeft op dit punt geen aanleiding tot aanpassing.

3.3 Plaatsingscriteria en plaatsingstermijn AIT

In het voorgaande is reeds benoemd welke gedetineerden in het algemeen kunnen worden geplaatst in de AIT. Uitgangspunt is dat een gedetineerde wordt geplaatst in een normaal beveiligde afdeling. Wanneer individuele veiligheidsmaatregelen die daar aan de gedetineerde kunnen worden opgelegd niet afdoende zijn om gestelde risico’s te beperken, kan plaatsing in de AIT of EBI aan de orde zijn. Plaatsing in een AIT of EBI is maatwerk. Een voorgenomen besluit tot plaatsing (of verlenging van het verblijf aldaar) wordt voorgelegd aan de selectie-adviescommissie die advies uitbrengt over de voorgenomen plaatsing. Tegen de plaatsingsbeslissing (of het besluit tot verlenging van het verblijf) van de Minister (namens deze de selectiefunctionaris) staat rechtstreeks beroep open bij de RSJ. Elke twaalf maanden wordt beoordeeld of de gedetineerde nog steeds voldoet aan (één van) de plaatsingscriteria en of het verblijf in de AIT of EBI met wederom twaalf maanden wordt verlengd.

Voordat per criterium een uitgebreidere toelichting wordt gegeven acht ik het van belang nader in te gaan op het algemene vereiste dat sprake moet zijn van een hoog (vlucht)risico. Zoals ook in het advies van de RSJ terecht wordt benadrukt, dient er ten aanzien van de AIT en de EBI een verschil te zijn tussen de criteria op basis waarvan een gedetineerde in een van beide regimes geplaatst kan worden. Voor plaatsing in de EBI moet sprake zijn van een ‘extreem hoog risico’ of een ‘maatschappelijk onaanvaardbaar risico’. Voor plaatsing in een AIT geldt dat er sprake dient te zijn van een ‘hoog risico’. Dit onderscheid is afhankelijk van de dreiging die uitgaat van de gedetineerde, de impact van deze dreiging en de veiligheidsmaatregelen die zijn vereist om die dreiging tegen te gaan. Dit wordt getoetst aan de hand van de macht die de gedetineerde heeft (gelegen in de positie, rol en status van de gedetineerde binnen een criminele organisatie en/of samenwerkingsverband), de (financiële) middelen en mogelijkheden waarover de gedetineerde beschikt evenals de persoonlijke omstandigheden, zoals het profiel van de gedetineerde (waaronder de criminele carrière en signalen en het gedrag in de inrichting), het strafrestant en eventuele vervolgstraffen. Eveneens is de aard van het delict (bijvoorbeeld een delict met een maatschappelijk ontwrichtend karakter) waarvan de gedetineerde wordt verdacht of waarvoor de gedetineerde is veroordeeld relevant. Het gaat derhalve om een optelsom van verschillende factoren. Dit is maatwerk en is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Indien deze optelsom van factoren ertoe leidt dat een gedetineerde voldoet aan zowel de AIT- als de EBI-plaatsingscriteria, ligt het in de rede om die gedetineerde in de EBI te plaatsen.

Het eerste criterium, de a-grond, omvat het risico op een (gewelddadige) bevrijding of ontvluchting. Onder ontvluchting kan ook worden gelezen onttrekking aan toezicht. Om een gedetineerde te kunnen plaatsen in een AIT op basis van deze eerste grond kan onder meer worden gedacht aan de volgende situaties. Herhaaldelijke MMA2-meldingen waaruit naar voren komt dat een gedetineerde zal worden bevrijd, het aantreffen van informatie over de gebouwelijke situatie van de inrichting of een ontsnappingsroute. Ook kan worden gedacht aan een combinatie van opvallend gedrag van zowel de gedetineerde als het netwerk van de gedetineerde in verband met bevrijding of ontvluchting. Het risico op een dergelijke bevrijding of ontvluchting wordt verondersteld toe te nemen indien een straf onherroepelijk wordt. Voorts wordt de oplegging van een langdurige gevangenisstraf risico verhogend geacht. Met het onherroepelijk worden van een dergelijke lange straf wordt verondersteld dat de gedetineerde ‘niets meer heeft te verliezen’.

Plaatsing op de b-grond zal geschieden in het geval van een hoog risico op ernstig VCHD. Daarvan is vanzelfsprekend sprake indien reeds ernstig VCHD in het recente verleden heeft plaatsgevonden, waarmee dit criterium enerzijds een reactief karakter heeft. Anderzijds heeft dit criterium, gelijk aan het criterium voor plaatsing in de EBI, een preventief karakter en hoeft ernstig VCHD niet daadwerkelijk te hebben plaatsgevonden. De gevolgen kunnen immers van dien aard zijn dat een reactief karakter onverantwoord wordt geacht. Anders dan voor plaatsing in de EBI behoeft dit niet levensbedreigend of anderszins zeer ernstig VCHD te omvatten. Een hoog risico op ernstig VCHD wordt in ieder geval verondersteld aanwezig te zijn indien de gedetineerde een aanzienlijke positie heeft binnen een criminele machtsstructuur. Dit betreft voor plaatsing in de AIT niet per definitie de positie van oprichter, leider of bestuurder van de organisatie (de eerste ring, de kopstukken), maar de laag hieronder die desalniettemin geacht wordt voldoende geld, macht en middelen tot zijn beschikking te hebben om ernstig VCHD te kunnen plegen. De ervaring leert dat dergelijke gedetineerden zich niet (willen) laten beperken door detentie, ook gelet op het feit dat de criminele machtsstructuur vaak niet (meteen) wordt onderbroken door detentie. Voorbeelden hiervan zijn indirecte verbindingen tussen verschillende gedetineerden van dezelfde machtsstructuur door middel van (ongeoorloofd) contact via telefonie of bankrekeningen. Ook kunnen dergelijke gedetineerden via andere gedetineerden proberen boodschappen naar buiten te brengen ten behoeve van de criminele machtsstructuur. Voorgaande maakt dat een hoog risico op ernstig VCHD niet hoeft te zijn gelegen in de ernst van het delict, maar in grote mate afhankelijk is van de persoon van de gedetineerde. Een bedreiging is op het eerste gezicht niet ernstig, maar dat wordt anders als die bedreiging uitgaat van een gedetineerde die lid is van een gewelddadig crimineel samenwerkingsverband.

Het via andere gedetineerden proberen boodschappen naar buiten te brengen zoals hiervoor genoemd, kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat medegedetineerden weigeren met verlof te gaan, omdat zij opdrachten hebben gekregen om buiten criminele activiteiten te verrichten of boodschappen door te geven. Dat staat de re-integratie van medegedetineerden in de weg. Met plaatsing van een gedetineerde in een AIT in geval van hoog risico op ernstig VCHD wordt eveneens bereikt dat medegedetineerden beter zijn beschermd in detentie doordat ze bijvoorbeeld niet door die gedetineerde onder druk kunnen worden gezet. De plaatsing van die gedetineerde in een AIT zorgt daarmee voor een veiligere setting op de andere afdelingen in de inrichting. Daarnaast kan ernstig VCHD zich ook richten op het personeel van de inrichting. Niet alleen kan worden gedacht aan het mogelijk inzetten van personeelsleden om contrabande binnen te brengen, maar ook aan het vergaren van informatie over de personeelsleden om deze onder druk te zetten en mogelijk onderdeel te maken van de criminele machtsstructuur.

Tot slot is plaatsing mogelijk op basis van de c-grond. In beginsel is plaatsing op deze grond mogelijk wanneer er sprake is van een hoog risico op aanhoudend ongeoorloofd contact met de buitenwereld met een maatschappelijk ontwrichtend karakter. Van een dergelijk karakter is sprake indien de rechtsorde is geschokt. Gedacht kan worden aan herhaaldelijk ongeoorloofd contact met (sociale) media, slachtoffers, nabestaanden of medewerkers in de strafrecht- of de executieketen. Ook het ernstig hinderen of digitaal frustreren van overheidsinstanties valt hieronder. Van aanhoudend ongeoorloofd contact is in ieder geval sprake wanneer een gedetineerde al meerdere rapporten heeft gekregen in dit verband, maar zich hierdoor niet laat afremmen. Dit leidt tot onveilige situaties voor anderen en/of maatschappelijke risico’s. In uitzonderlijke gevallen kan een enkele gedraging toch een plaatsing rechtvaardigen als dit buitensporige gevolgen heeft of het risico op herhaling hoog is.

De plaatsing van een gedetineerde in een AIT geschiedt voor een periode van 12 maanden. Niet alleen wordt hiermee aansluiting gezocht bij de plaatsingstermijn van de EBI, ook is een dergelijke termijn van belang gelet op de dossiervorming en monitoring van de gedetineerde. Gelet hierop, maar ook omdat vooraf niet duidelijk te maken is in welke gevallen voor een gedetineerde een kortere plaatsingstermijn kan gelden en in welke gevallen de maximale termijn is aangewezen, volg ik het standpunt van de RSJ dat moet worden vastgehouden aan maatwerk en in de bepaling moet worden opgenomen dat de duur van de plaatsing in een AIT voor ten hoogste twaalf maanden is, niet. In het kader van de herbeoordeling na afloop van de termijn van twaalf maanden zal de selectie-adviescommissie AIT en EBI een advies uitbrengen aan de selectiefunctionaris.

Om uitdrukking te geven aan de uniformiteit van de plaatsingsprocedure voor plaatsing in een AIT of de EBI, is de plaatsingsprocedure voor de AIT – in tegenstelling tot het eerder voorgestelde nieuwe artikel 26c – opgenomen in het bestaande artikel 26 van de Rspog, waarin de plaatsingsprocedure voor de EBI is opgenomen. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de aanbeveling van de RSJ op dit onderdeel. Voorgaande betekent overigens niet dat een gedetineerde per definitie de gehele periode van 12 maanden in de AIT verblijft. De vestigingsdirecteur kan op grond van het zevende lid van artikel 26 in verband met nieuwe feiten de selectiefunctionaris tussentijds voorstellen de gedetineerde over te plaatsen.

3.4 Mogelijkheid tot afschalen van AIT naar normaal beveiligde afdeling (exit-strategie)

De RSJ wijst in zijn advies op het ontbreken van de beschrijving van de mogelijkheid tot het afschalen van het beveiligingsniveau in het kader van resocialisatie, waarvan die afschaling onderdeel dient te zijn. Met de hierna opgenomen toelichting voldoe ik daar alsnog aan.

Vooropgesteld wordt dat het uitgangspunt is dat een gedetineerde wordt geplaatst in een normaal beveiligde afdeling. Van plaatsing in een AIT of EBI is pas sprake als wordt voldaan aan de daarvoor geldende plaatsingscriteria. Indien een gedetineerde na verloop van tijd niet meer aan de plaatsingscriteria voldoet, wordt die gedetineerde uit de AIT of EBI geplaatst. Daarbij geldt dat een EBI-gedetineerde alleen uitstroomt naar een AIT, als wordt voldaan aan de AIT-plaatsingscriteria. Als dat niet het geval is, kan dat betekenen dat die EBI-gedetineerde uitstroomt naar een normaal beveiligde afdeling. Indien dat leidt tot mogelijke risico’s voor de orde en veiligheid van de inrichting en/of de samenleving heeft de vestigingsdirecteur de mogelijkheid om individuele (toezichts)maatregelen op te leggen.

Een gedetineerde die verblijft in een AIT speelt zelf een cruciale rol in de afschaling van maatregelen en dus ook in de overplaatsing naar een lichter regime. Gedetineerden hebben immers zelf de keuze om de banden met het criminele milieu te verbreken, te stoppen met voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en geen vluchtpogingen te ondernemen. Een inspanningsverplichting ligt dan ook in de eerste plaats bij de gedetineerde zelf. Tegelijkertijd is daarin een rol voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) weggelegd. Elke twaalf maanden wordt op basis van informatie van de Detentie Intelligence Unit (DIU) en het (Landelijk) Bureau Inlichtingen en Veiligheid ((L)BIV) van DJI en informatie vanuit ketenpartners zoals het openbaar ministerie en het GRIP beoordeeld of er voldoende actuele, betrouwbare en concrete informatie voorhanden is om nog steeds te kunnen concluderen dat van de gedetineerde een bijzonder gevaar uitgaat. Voor verlenging van het verblijf in de AIT dient die informatie zodanig te zijn, dat daaruit volgt dat de gedetineerde nog steeds voldoet aan de a-, b- en/of c-criteria van artikel 13. Als het antwoord daarop positief is, zal het verblijf in de AIT met wederom een jaar worden verlengd. Zo niet, dan vindt afschaling naar een lichter regime met bijbehorend lager beveiligingsniveau plaats.

Om te voorkomen dat een gedetineerde na het uitzitten van zijn straf rechtstreeks vanuit een AIT in de maatschappij terugkeert, wordt aan het belang van re-integratie in het laatste deel van de detentieperiode meer gewicht toegekend. Dat betekent dat in de laatste 18 maanden van de detentie (de laatste 12 maanden in de AIT, waarna 6 maanden op een normaal beveiligde afdeling) extra aandacht wordt besteed aan het re-integratietraject van de AIT-gedetineerde om te voorkomen dat die gedetineerde na detentie onvoorbereid in de maatschappij terugkeert en opnieuw een delict pleegt. De invulling van het re-integratietraject is maatwerk en zal per gedetineerde in zijn/haar detentie- en re-integratieplan worden uitgewerkt. Het gaat in de kern om het verrichten van activiteiten ten behoeve van het beperken van risicogevende factoren (bijvoorbeeld het afstand nemen van een crimineel netwerk) en ten behoeve van het vergroten/versterken van beschermende factoren (bijvoorbeeld het hebben van een beschermend/steunend netwerk en een zinvolle dagbesteding). Ook voor deze doelgroep geldt dat de gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar re-integratietraject en daarbij – binnen de mogelijkheden – ondersteuning kan krijgen. Een gedetineerde in een AIT met een strafrestant van zes maanden of minder – te rekenen vanaf de einddatum van de uit te zitten straf(fen) en met toepassing van de regels voor voorwaardelijke invrijheidstelling – zal worden uitgeplaatst naar een normaal beveiligde afdeling, tenzij sprake is van een (dreigende) uitlevering, nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting, VCHD of ongeoorloofd contact, de gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan, zich schuldig heeft gemaakt aan VCHD of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of nog steeds valide informatie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde of VCHD.

Het moment waarop voornoemd strafrestant wordt bereikt zal meestal niet gelijklopen met het moment van de jaarlijkse herbeoordeling. Daarom dient, in geval van verlenging van het verblijf in een AIT voor twaalf maanden, in de beslissing tot uitdrukking te worden gebracht dat ondanks in de komende twaalf maanden de datum waarop het strafrestant van zes maanden of minder nadert, de Minister toch van oordeel is dat verlenging van het verblijf noodzakelijk is.

3.5 AIT-gedetineerden komen niet in aanmerking voor re-integratieverlof

Zoals hiervoor reeds uitgebreid is toegelicht, worden in een AIT gedetineerden geplaatst in verband met de noodzaak van intensief toezicht. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met VCHD. Bovendien wordt bereikt dat medegedetineerden beter zijn beschermd in detentie doordat ze bijvoorbeeld niet door deze gedetineerden onder druk kunnen worden gezet, waarmee de plaatsing van deze gedetineerden in een AIT zorgt voor een veiligere setting op de andere afdelingen in de inrichting. Binnen de AIT gelden er dan ook extra veiligheidsmaatregelen en beperkingen, waarbij de contacten van de gedetineerden met de buitenwereld worden gemonitord. Het re-integratieverlof brengt een grote mate aan (interne en externe) vrijheden met zich mee. Deze vrijheden verhouden zich niet met de aard van detentie en de wijze waarop deze doelgroep (intensief) wordt gemonitord om VCHD, zowel binnen als buiten de gevangenismuren, te voorkomen. Gelet daarop wordt met voorliggende regeling in artikel 16 van de Rtvi opgenomen dat AIT-gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof, zoals dat nu ook al geldt voor EBI-gedetineerden.

4. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en D

Deze aanpassingen zien op het wijzigen van de benaming van het GRIP.

Onderdeel B

Dit onderdeel ziet op het in overeenstemming brengen van de formulering van artikel 5 met de AIT-plaatsingscriteria in artikel 13.

Onderdeel C

Met de wijziging van de AIT van interne differentiatie naar externe differentiatie zal de bevoegdheid tot plaatsing in de afdeling verschuiven van de vestigingsdirecteur naar de Minister van Justitie en Veiligheid, namens deze de selectiefunctionaris (de SF). Niet alleen dient voor de SF inzichtelijk te zijn op basis van welke criteria een gedetineerde geplaatst kan worden in een AIT, ook voor de gedetineerden dient duidelijk te zijn op welke gronden plaatsing in een dergelijke afdeling mogelijk is. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid voor de gedetineerden. Tegen de plaatsing in een AIT kan een gedetineerde rechtsmiddelen aanwenden. Indien een gedetineerde het niet eens is met de plaatsing in een AIT kan hij rechtstreeks in beroep bij de RSJ.

Onderdeel E

Ten behoeve van de selectie van gedetineerden kan de divisiedirecteur Individuele Zaken een selectie-adviescommissie instellen. Het instellen van een dergelijke commissie is met name geïndiceerd ten aanzien van de selectie voor inrichtingen of afdelingen, waarbij de individuele omstandigheden van de gedetineerde een belangrijke rol spelen bij de selectie. De instelling van een selectie-adviescommissie, waarin alle selecties voor één bepaalde categorie inrichtingen of afdelingen worden besproken, maakt het mogelijk een uniform selectiebeleid te voeren waarbij tevens zicht wordt gehouden op de ontwikkelingen van de doelgroep al dan niet in relatie met de capaciteit van de betreffende inrichtingen. Om te kunnen komen tot een uniform selectiebeleid, zal één selectie-adviescommissie voor AIT en EBI worden ingesteld. Zodoende hoeft de selectiefunctionaris slechts bij één selectie-adviescommissie om advies te vragen, wat de rechtseenheid en besluitvorming ten aanzien van de groep hoogrisicogedetineerden ten goede komt. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de aanbeveling van de RSJ op dit onderdeel. De commissie zal bestaan uit een aantal deskundigen.

Onderdeel F

Dit onderdeel ziet op het borgen van het feit dat, na wijziging van artikel 5, bij het plaatsen van gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico geen rekening hoeft te worden gehouden met het arrondissement van vervolging/vestiging en dat zij overal in het land in een inrichting kunnen worden geplaatst, zoals dat nu ook het geval is.

Onderdeel G

Gelet op de impact die een plaatsing in de AIT heeft voor een gedetineerde, is het van groot belang dat een beslissing tot plaatsing in de AIT met de grootste zorgvuldigheid wordt genomen. Derhalve is voor deze selectie een afzonderlijke procedure opgesteld die van extra waarborgen is voorzien, waarbij is aangesloten bij de bestaande procedure voor plaatsing in de EBI.

Zo is er onder meer opgenomen welke informatie beschikbaar dient te zijn alvorens de SF over kan gaan tot (verlenging van) de AIT-plaatsing. Dit betreft ten eerste interne informatie, zoals het advies van de vestigingsdirecteur waarin (onder meer) wordt ingegaan op het gedrag van de gedetineerde tijdens detentie, het vlucht- en maatschappelijk risico en het risico op voortgezet crimineel handelen van betrokkene, en op de vraag of (verlenging van de) plaatsing in de AIT gelet op die risico’s noodzakelijk wordt geacht. Daarbij kan de vestigingsdirecteur tevens informatie vanuit het (Landelijk) Bureau Inlichtingen en Veiligheid van DJI betrekken. Verder gaat het om externe informatie vanuit ketenpartners zoals het Openbaar Ministerie of het GRIP. Ook kan een informatieproduct van de Detentie Intelligence Unit (in de DIU werken het Openbaar Ministerie, het GRIP en DJI samen aan analyses en aan het opmaken van informatieproducten over gedetineerden) hierbij worden betrokken. Een van de andere extra waarborgen is het horen van de gedetineerde door de SF. Gelet op de hiervoor beschreven doelgroep die in een AIT of EBI wordt geplaatst en om gevolg te geven aan de roep om bescherming van DJI-personeel, zal dat horen in beginsel niet in persoon plaatsvinden, maar bijvoorbeeld digitaal.

De plaatsing van een gedetineerde in een AIT geschiedt voor een periode van 12 maanden. Niet alleen wordt hiermee aansluiting gezocht bij de plaatsingstermijn van de EBI, ook is deze termijn van belang gelet op de dossiervorming en monitoring van de gedetineerden. Bovendien wordt verondersteld dat een vlucht- of maatschappelijk risico niet binnen enkele maanden is verdwenen waardoor een dergelijke termijn noodzakelijk wordt geacht. Met de periodieke herbeoordeling wordt bezien of een gedetineerde nog aan de criteria voldoet en of een langer verblijf in de AIT noodzakelijk is of dat de gedetineerde kan uitstromen. De gedetineerde dient zijn wens om te worden overgeplaatst kenbaar te maken tijdens het hoorgesprek met de SF, alvorens deze een beslissing omtrent de plaatsing of verlenging van het verblijf in de AIT neemt. Indien een dergelijk verzoek is afgewezen kan een gedetineerde echter pas na twaalf maanden opnieuw een overplaatsingsverzoek indienen. Dit hangt samen met de plaatsingstermijn van twaalf maanden. Een voortijdige overplaatsing naar een normaal beveiligde afdeling op voorstel van de vestigingsdirecteur is wel mogelijk. Als er ontwikkelingen zijn die ertoe leiden dat er volgens de vestigingsdirecteur aanleiding is tot eerdere overplaatsing, dan wint de vestigingsdirecteur informatie in bij bijvoorbeeld (één of meer van de individuele ketenpartners van) de Detentie Intelligence Unit, alvorens tussen de desbetreffende vestigingsdirecteur en de SF overleg plaatsvindt over de mogelijke voortijdige overplaatsing. Zo nodig vraagt de SF ten behoeve van de besluitvorming advies aan de selectie-adviescommissie AIT en EBI. Een voortijdige overplaatsing, in afwijking van de plaatsingsperiode van twaalf maanden, kan alleen plaatsvinden met instemming van divisiedirecteur Individuele Zaken en de divisiedirecteur Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring.

De selectieprocedure dient op enkele onderdelen te worden aangepast gelet op de daadwerkelijke uitvoering c.q. de praktijk. Dit betreffen geen inhoudelijke wijzigingen, maar wijzigingen die bijvoorbeeld zien op het aanduiden van schriftelijke documenten of de benaming van het GRIP.

Artikel II

Dit onderdeel ziet op het feit dat gedetineerden in een afdeling voor intensief toezicht niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 29 911, nr. 374.

X Noot
2

MMA-melding: meld misdaad anoniem melding.

Naar boven