Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 33979 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 33979 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 32, vijfde lid, en 47d, zesde lid, van de Participatiewet;
Besluit:
De Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
Na paragraaf 5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Voor het vaststellen van het netto-inkomen worden de inhoudingen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, en, voor zover van toepassing, c tot en met e, in mindering gebracht op het inkomen dat belastbaar is voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen.
2. De inhoudingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen;
b. geüniformeerde inhouding premie werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten, vastgesteld overeenkomstig artikel 7b, ingeval van inkomen uit een dienstbetrekking;
c. inhouding premie Zorgverzekeringswet;
d. netto voordeel van het privégebruik van een auto;
e. netto voordeel volgend uit de vrijstelling op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen c of p, van de wet.
1. De in mindering te brengen premie, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, onderdeel b, wordt berekend over het inkomen uit dienstbetrekking dat belastbaar is voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen, en bedraagt een vastgesteld percentage van dit inkomen.
2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op grond van de volgende formule: gemiddelde percentage x 3 x 50%
3. Het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, is het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is vastgesteld voor het jaar waarop het inkomen uit een dienstbetrekking betrekking heeft.
1. Indien als onderdeel van het inkomen, bedoeld in artikel 7a, een bijzondere beloning wordt ontvangen, waaronder in ieder geval vakantiebijslag, een eindejaarsuitkering, een keuzebudget of vergelijkbare cafetariaregelingen vallen, dan wordt het netto-inkomen dat betrekking heeft op het loon, niet zijnde de bijzondere beloning, berekend overeenkomstig het tweede lid.
2. Voor het vaststellen van het netto-inkomen, niet zijnde de bijzondere beloning, wordt het loon dat betrekking heeft op de bijzondere beloning en belastbaar is voor loonbelasting en premie volksverzekeringen, in mindering gebracht op het inkomen dat belastbaar is voor loonbelasting en premie volksverzekeringen, waarna op dat bedrag de inhoudingen, genoemd in het derde lid, onderdelen a en b, en, voor zover van toepassing, c tot en met e, in mindering worden gebracht.
3. De inhoudingen, bedoeld in het tweede lid, zijn:
a. verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen, voor zover deze toegerekend kunnen worden aan het loon, niet zijnde de bijzondere beloning;
b. geüniformeerde inhouding premie werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten, vastgesteld overeenkomstig artikel 7b, ingeval van inkomen uit een dienstbetrekking, voor zover de premie toegerekend kan worden aan het loon, niet zijnde de bijzondere beloning;
c. inhouding premie Zorgverzekeringswet, voor zover deze toegerekend kan worden aan het normale loon, niet zijnde de bijzondere beloning;
d. netto loonvoordeel van het privégebruik van een auto;
e. netto voordeel volgend uit de vrijstelling op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen c of p, van de wet.
1. Indien als onderdeel van het inkomen, bedoeld in artikel 7a, een bijzondere beloning als bedoeld in artikel 7c wordt ontvangen, dan wordt het netto-inkomen dat betrekking heeft op de bijzondere beloning berekend overeenkomstig het tweede lid.
2. Voor het vaststellen van de netto bijzondere beloning worden de volgende onderdelen in mindering gebracht op het loon, dat belastbaar is voor loonbelasting en premie volksverzekeringen, voor zover dat betrekking heeft op de bijzondere beloning:
a. verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen, voor zover deze toegerekend kunnen worden aan de bijzondere beloning;
b. geüniformeerde inhouding premie werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten, vastgesteld overeenkomstig artikel 7b, ingeval van inkomen uit een dienstbetrekking, voor zover de premie toegerekend kan worden aan de bijzondere beloning;
c. indien van toepassing, inhouding premie Zorgverzekeringswet, voor zover deze toegerekend kan worden aan de bijzondere beloning.
1. Het college berekent de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de wet, over de toepasselijke bijstandsnorm.
2. Het college berekent de aanspraak op vakantiebijslag over het te verrekenen netto-inkomen aan de hand van de vakantiebijslagtabellen in de artikelen 11, 12 en 13.
3. Het nettobedrag vakantiebijslag over het inkomen, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht op het nettobedrag vakantiebijslag over de bijstandsnorm. Het resultaat hiervan wordt maandelijks gereserveerd over de bijstandsuitkering.
4. Het college berekent het totaalbedrag aan vakantiebijslag met gebruikmaking van het resultaat per maand, bedoeld in het derde lid, over de periode waarin de vakantiebijslag is opgebouwd.
5. Het totaalbedrag van de gereserveerde vakantiebijslag over de bijstandsuitkering, bedoeld in het vierde lid, wordt maandelijks, jaarlijks of bij het beëindigen van de uitkering uitbetaald aan de bijstandsgerechtigde.
6. Het college maakt de berekeningen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, inzichtelijk op de uitkeringsspecificatie.
7. Indien de uitkomst van de som, bedoeld in het vijfde lid negatief is, vindt geen verrekening of terugvordering plaats en wordt het saldo aan vakantiebijslag op nul gezet.
Indien de belanghebbende een keuzebudget ontvangt en niet separaat vakantiebijslag opbouwt, is op de berekening van het deel van het keuzebudget dat betrekking heeft op de vakantiebijslag en de verrekening hiervan artikel 7e van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de som van de eindejaarsuitkering en het inkomen, dat is vastgesteld op grond van artikel 7c, in de maand van uitbetaling van de eindejaarsuitkering lager is dan de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de eindejaarsuitkering volledig in die maand met de uitkering.
2. Indien de som van de eindejaarsuitkering en het inkomen, dat is vastgesteld op grond van artikel 7c, in de maand van uitbetaling van de eindejaarsuitkering hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, kan het resterende bedrag worden verrekend met de bijstandsuitkering in de maanden volgend op het moment van uitbetaling van de eindejaarsuitkering.
3. Indien verrekening, als bedoeld in het tweede lid, binnen zes maanden niet volledig mogelijk is, kan het resterende bedrag worden teruggevorderd, conform artikel 58, tweede lid, Participatiewet.
1. Het college verrekent het keuzebudget, niet zijnde het onderdeel vakantiebijslag bedoeld in artikel 7f, dat wordt uitbetaald als belastbaar loon, volledig in die maand met de uitkering.
2. Indien de som van het keuzebudget en het inkomen, dat is vastgesteld op grond van artikel 7c, in de maand van uitbetaling van het keuzebudget lager is dan de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college het keuzebudget volledig in die maand.
3. Indien de som van het keuzebudget en het inkomen, dat is vastgesteld op grond van artikel 7c, in de maand van uitbetaling van het keuzebudget hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, kan het resterende te verrekenen bedrag worden verrekend met de bijstandsuitkering in de maanden volgend op het moment van uitbetaling van het keuzebudget.
4. Indien verrekening, als bedoeld in het derde lid, binnen zes maanden niet volledig mogelijk is, kan het resterende bedrag worden teruggevorderd, conform artikel 58, tweede lid, Participatiewet.
1. Indien bij het college het redelijke vermoeden bestaat dat de feitelijke inhouding van de premie werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten meer bedraagt dan de geüniformeerde inhouding conform artikel 7b en dit uit een inkomensspecificatie blijkt, brengt het college, in afwijking van de artikelen 7a, 7c en 7d, de feitelijke inhouding in mindering op het inkomen dat belastbaar is voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen.
2. Indien bij het college het redelijke vermoeden bestaat dat de aanspraak op vakantiebijslag over het te verrekenen netto-inkomen als bedoeld in artikel 7e, tweede lid, meer bedraagt dan de vaststelling op grond van artikel 7e, tweede lid, en dit uit een inkomensspecificatie blijkt, prevaleert de inkomensspecificatie.
B
Het opschrift van paragraaf 6 komt te luiden:
C
In artikel 10 wordt ‘het college’ vervangen door ‘de Sociale Verzekeringsbank’ en wordt na ‘mede’ ingevoegd ‘de’.
D
In artikel 15c wordt na ‘de artikelen’ ingevoegd ’32, vijfde lid, 47d, zesde lid, en’.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Met deze wijziging van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ worden de maatregelen, zoals opgenomen in artikel 32, vijfde lid, Participatiewet, uitgewerkt. De maatregelen betreffen het invoeren van een uniforme wijze van het berekenen van het netto-inkomen en het eenvoudiger verrekenen van de vakantiebijslag, de eindejaarsuitkering (eju) en het keuzebudget (kb). Door onder andere het berekenen van het netto-inkomen te uniformeren, wordt het ook mogelijk gemaakt om (automatisch) te verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie1.
Deze maatregelen dragen bij aan het oplossen van de (financiële) problemen waar bijstandsgerechtigden mee te maken kunnen krijgen als ze deeltijd gaan werken en hun inkomen uit werk wordt aangevuld met de bijstand: het verrekenen. Financiële onzekerheid is een belangrijke reden dat mensen de stap naar (meer) betaald werk niet (durven te) zetten. Het verrekenen van inkomen met de bijstandsuitkering is voor gemeenten en bijstandsgerechtigden een intensief administratief proces. Vaak verrekenen gemeenten de (maandelijks gereserveerde) vakantiebijslag behorende bij het te verrekenen inkomen alvast met de aanvullende bijstand, terwijl de bijstandsgerechtigde hier nog niet feitelijk over beschikt. Dit kan leiden tot het onwenselijke gevolg dat de bijstandsgerechtigde in dit geval op maandbasis met diens totale inkomen onder het bestaansminimum terecht komt. Deze wijze van verrekenen is daarnaast complex en moeilijk uitlegbaar aan de bijstandsgerechtigde.
Deze maatregelen bevorderen dat bijstandsgerechtigden die deeltijd werken, maandelijks niet onder het bestaansminimum terecht komen en dragen bij aan meer financiële zekerheid. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat deze wijze van verrekening niet mag leiden tot een nadelig financieel gevolg voor de bijstandsgerechtigden. Hiermee wordt participeren in de samenleving via deeltijdwerk voor bijstandsgerechtigden gestimuleerd en daarmee wordt ook de kans, voor wie dat kunnen, op volledige uitstroom vergroot. Deze maatregelen zorgen er gelijktijdig voor dat het uitvoeringsproces van het verrekenen wordt vereenvoudigd en geüniformeerd.
Ook biedt de Polisadministratie nagenoeg alle gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de berekening, waardoor het voor de bijstandsgerechtigde en gemeente administratief belastende proces van opvragen en opsturen van inkomstenformulieren en/of loon- en uitkeringsspecificaties in de meeste gevallen niet nodig is. Hiermee wordt ook automatisch verrekenen mogelijk. Voor een flink deel van de verrekeningen betekent het gebruik van de Polisadministratie een versnelling. Het aandeel automatisch te verrekenen inkomen kan voor gemeenten naar verwachting uitkomen op de helft tot driekwart van de verrekeningen2. Voor de resterende groep blijft de mogelijkheid bestaan om de inkomensspecificatie als bron te gebruiken voor het verrekenen. Hier wordt de uniformiteit van het verrekenproces bereikt doordat onderstaande maatregelen ook gelden voor de wijze van verrekenen op basis van deze inkomensspecificaties. Het vaststellen van het netto-inkomen en het verrekenen van de vakantiebijslag, eju en kb op de wijze als geregeld in deze regeling is voor gemeenten verplicht.
Verrekening van inkomen in het algemeen en de uitgewerkte maatregelen in deze regeling in het bijzonder vergen goede en tijdige communicatie van de gemeente naar de bijstandsgerechtigde over wat er gebeurt als een bijstandsgerechtigde gaat werken in de uitkering, hoe het verrekenproces plaatsvindt en welke gevolgen dit heeft voor de bijstandsgerechtigde. Hier wordt aandacht aan besteed bij de implementatie van de maatregelen rondom het verrekenen.
In deze regeling zijn de volgende wijzigingen opgenomen:
• vaststellen netto-inkomen op uniforme wijze (de artikelen 7a tot en met 7d);
• verrekenen vakantiebijslag (de artikelen 7e en 7f);
• verrekenen eindejaarsuitkering (artikel 7g);
• verrekenen keuzebudget (de artikelen 7f en 7h);
• werkwijze bij technische mankementen en afwijkingen (artikel 7i).
De bijstand heeft een complementair karakter. Als iemand niet (volledig) in het eigen inkomen kan voorzien, wordt het inkomen aangevuld met een bijstandsuitkering. Het is aan de gemeente om uit het loon waarover de loonheffing wordt berekend de hoogte van het te verrekenen netto-inkomen vast te stellen en te bepalen hoeveel aanvullende bijstand per maand moet worden verstrekt3.
In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de gemeente het netto-inkomen dat een bijstandsgerechtigde verdient naast een bijstandsuitkering op de juiste wijze berekent. Deze werkwijze heeft ook betrekking op inkomen uit andere inkomensbronnen, zoals inkomen uit uitkering4, zolang sprake is van inkomen, vatbaar voor de loonbelasting. Dit volgt uit artikel 32, vijfde lid, onderdeel a van de Participatiewet.
Het netto-inkomen kan op verschillende manieren worden berekend. Een deel van de gemeenten neemt het netto-inkomen als basis en beoordeelt vervolgens, indien aan de orde, per emolument (bijkomende inkomsten/vergoedingen)5 of deze verrekend moet worden met de bijstandsuitkering. Voorbeelden van deze emolumenten zijn reiskostenvergoeding, vakantiebijslag, de mobiele telefoon- of thuiswerkkostenvergoeding, inhoudingen voor een personeelsvereniging of een zorgverzekering via de werkgever. Niet alleen is er tussen werkgevers een grote variatie in arbeidsvoorwaarden en bijbehorende mogelijke loonemolumenten, gemeenten kunnen ook intern en onderling verschillen in hun beoordeling van de te verrekenen emolumenten. Dit leidt – deels inherent aan het gedecentraliseerde stelsel – zowel binnen gemeenten als tussen gemeenten tot uitvoeringsverschillen. Ook is de gehanteerde werkwijze niet uniform en niet transparant of herleidbaar voor de bijstandsgerechtigde.
Andere gemeenten nemen niet het netto-inkomen als basis voor verrekening, maar het loon waarover de loonheffing wordt berekend. Dit belastbaar loon minus de loonheffing en de premie werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), die onderdeel uitmaakt van de premie Werkhervattingskas, en eventuele overige posten (waarover hieronder meer) levert eveneens het te verrekenen inkomen op. Een voordeel van deze meer generieke benadering is dat de wijze van berekening uniform en transparant is.
Met de voorgeschreven werkwijze in deze regeling worden deze verschillende werkwijzen geüniformeerd. In deze regeling is het belastbaar loon het uitgangspunt van de berekening. Op dit belastbare loon worden diverse inhoudingen in mindering gebracht, waarna het netto te verrekenen loon met de bijstandsuitkering resteert. De voorgeschreven werkwijze komt de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid ten goede, en maakt, samen met de aanpassing in artikel 31, tweede lid, sub g en artikel 32, tweede lid van de wet,6 het proces van verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie mogelijk.
De bijstandsgerechtigde hoeft in de regel niet langer maandelijks inkomensspecificaties te overleggen. De bijstandsgerechtigde blijft wel verantwoordelijk voor het melden dat een dienstbetrekking is aangegaan. Ditzelfde geldt voor het melden van het verkrijgen van neveninkomen door bijvoorbeeld een sociale verzekering. De actieve inlichtingenplicht blijft verder onverkort gelden voor alle middelen die niet zijn opgenomen in de Polisadministratie. Dit benadrukt het belang van volledige en begrijpelijke informatieverschaffing van gemeenten aan bijstandsgerechtigden. Daarnaast blijft het op grond van deze regeling mogelijk inkomen te verrekenen op basis van een inkomensspecificatie in die gevallen dat het niet mogelijk is om (tijdig) te verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie.
In 2019 en 2020 heeft een werkgroep van acht gemeenten7 in samenwerking met het Bureau InformatieDiensten Nederland (BIDN, voorheen Inlichtingenbureau)8 een pilot uitgevoerd, waarin uitgebreid is onderzocht of het mogelijk is om voor de verrekening van inkomen met de bijstandsuitkering volledig uit te gaan van informatie uit de Polisadministratie. Deze werkwijze is voor het UWV al gangbaar voor inkomensverrekening bij o.a. de WIA, Wajong en WW. De uitkomsten van deze pilot zijn meegenomen bij het opstellen van deze regeling.
Voor het berekenen van het netto-inkomen kan de gemeente kiezen om gebruik te maken van het product Ondersteuning Inkomstenverrekening Bijstand (hierna: OIB) dat door het BIDN naar aanleiding van bovengenoemde pilot is ontwikkeld.
Bij de uitvoering van de nieuwe werkwijze wordt eerst het totale netto-inkomen berekend (artikel 7a), waarna binnen het totale inkomen onderscheid gemaakt wordt naar normaal inkomen (artikel 7c) en bijzonder inkomen (artikel 7d). Bijzonder inkomen is alleen aan de orde als er in een maand een bijzondere beloning wordt uitgekeerd, zoals bijvoorbeeld bonussen, gratificaties, vakantiebijslag, eju of kb. In de meeste maanden zal geen sprake zijn van bijzondere beloningen en geldt dus dat het totale netto-inkomen gelijk is aan het normale netto-inkomen.
De noodzaak voor de uitsplitsing van het totale netto-inkomen in ‘normaal’ en ‘bijzonder’ netto-inkomen ten behoeve van de inkomensverrekening is gelegen in het volgende:
• De aanspraak op vakantiebijslag wordt uitsluitend berekend op basis van het reguliere inkomen (normale inkomen);
• Voor de vaststelling van de in aanmerking te nemen bijzondere beloningen moet beoordeeld worden of deze beloningen betrekking hebben op een periode waarin sprake is van recht op bijstand9;
• Tot slot is het maken van onderscheid ook nodig om de eventuele netto tegemoetkoming Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) en de eventuele netto Jonggehandicaptenkorting (hierna: JGK) vast te kunnen stellen.
Uitgangspunt voor de berekening van het totale netto-inkomen naast de bijstand is het bedrag aan inkomen dat belastbaar is voor de loonbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: totale loon LBPH). Als de bijstandsgerechtigde uit meerdere bronnen inkomen ontvangt, wordt dit bedrag voor ieder inkomen afzonderlijk vastgesteld. Op dit totale loon LBPH wordt in mindering gebracht:
a) Het totaal van de inhoudingen loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: totale inhouding LBPH);
b) De geüniformeerde inhouding WGA-premie zoals vastgesteld conform artikel 7b van deze regeling, van toepassing bij inkomen uit dienstbetrekking;
Deze eerste berekening resulteert in het totale nettoloon. Dit bedrag kan worden berekend vanuit de Polisadministratie, maar kan ook worden berekend vanuit een inkomensspecificatie.
Indien van toepassing wordt op dit totale nettoloon vervolgens in mindering gebracht:
c) Inhouding premie Zorgverzekeringswet;
d) Het netto loonvoordeel van het privégebruik van een auto;
e) De netto tegemoetkoming Anw of de netto JGK.
In deze regeling is vastgesteld dat de gedifferentieerde premie voor de WGA-heffing (onderdeel van Whk, de werkhervattingskas10) op een uniforme wijze wordt berekend en verrekend. Hierbij wordt een geüniformeerd percentage voorgeschreven, omdat het daadwerkelijk doorberekende percentage WGA-heffing niet is opgenomen in de Polisadministratie. Het hanteren van één standaardpercentage voor alle (deeltijd) werkenden vergroot daarnaast de uitvoerbaarheid voor gemeenten, ook wanneer zij voor de verrekening gebruik maken van de gegevens op de inkomensspecificatie.
De geüniformeerde inhouding WGA-heffing wordt uitsluitend toegepast bij inkomen uit dienstbetrekking, ook als de werkgever de WGA-premie niet doorberekent aan de werknemer. Het inkomen waar de geüniformeerde inhouding over moet worden berekend, is het inkomen dat belastbaar is voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Het te hanteren standaardpercentage is zoveel mogelijk een harmonisatie met de werkwijze van het UWV bij inkomensverrekening. Voor deze berekening wordt de volgende formule gebruikt:
Gemiddelde percentage x 3 x 50%
Het gemiddelde percentage wordt jaarlijks vastgesteld en gepubliceerd door het UWV11.
Berekend is dat de vermenigvuldigingsfactor drie zoveel mogelijk borgt dat deze berekeningswijze geen financieel nadeel oplevert voor de bijstandsgerechtigde en zoveel mogelijk recht doet aan de verschillen tussen de premies van de verschillende sectoren en werkgevers. Vervolgens wordt van dit berekende bedrag een percentage van 50% gehanteerd, aangezien 50% het maximale percentage WGA-heffing is dat de werkgever mag doorberekenen aan de werknemer.12 Deze berekening resulteert in de geüniformeerde inhouding WGA-heffing in de zin van artikel 7b van deze regeling. Dit bedrag wordt, in alle gevallen waar sprake is van inkomen uit dienstbetrekking, in mindering gebracht op het totale inkomen, belastbaar voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (het totale loon LBPH).
Deze berekeningswijze kan voor het merendeel van de bijstandsgerechtigden leiden tot een klein positief verschil. Doordat dit een geringe afwijking is, heeft dit geen nadelige consequenties voor het recht op toeslagen, ook niet in combinatie met eventuele bijverdienregelingen13.
Afwijking
In een zeer klein aantal sectoren of voor specifieke werkgevers (met name werkgevers die eigen risicodrager zijn voor de WGA) kan deze berekeningswijze leiden tot een onderschatting van de daadwerkelijk afgedragen premie. In die gevallen kan worden aangesloten bij de daadwerkelijk afgedragen WGA premie.
Het is aan gemeenten om een dergelijke onderschatting te constateren door eenmalig de inkomensspecificatie te vergelijken met de generiek berekende WGA-premie. Ook de bijstandsgerechtigde zelf kan de gemeente op basis van de inkomensspecificatie vragen om de feitelijk lagere afgedragen WGA in de berekening mee te nemen. Dit is ingeregeld in artikel 7i, eerste lid.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat deze systematiek een negatief financieel gevolg heeft voor de bijstandsgerechtigde.
Als in de bijstandsperiode sprake is van bijzondere beloningen, moet binnen het totale inkomen onderscheid worden gemaakt tussen normaal inkomen en bijzonder inkomen. Hierbij is het uitgangspunt het totale loon LBPH. De berekening van het normale inkomen (artikel 7c, tweede lid) gebeurt als volgt:
Het bijzondere loon belastbaar voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen (het bijzondere loon LPBH) wordt in mindering gebracht op het totale loon LBPH.
Van dit resultaat (het normale loon LBPH), worden in mindering gebracht:
a. De inhouding loonbelasting en premie volksverzekeringen, voor zover deze betrekking hebben op het normale loon (normale inhouding LBPH);
Deze inhouding wordt afgeleid uit de loonbelastingtabellen, zoals gepubliceerd op www.belastingdienst.nl/tabellen 14. Soms is de normale inhouding LBPH op de loonstrook te zien in de kolom die betrekking heeft op het normale inkomen. Het bedrag dat resulteert na het in mindering brengen van deze inhouding, is het normale nettoloon. Dit bedrag moet overeenkomen met het vermelde nettobedrag op de inkomensspecificatie. Dit betreft het bedrag na aftrek van belastingen en premies, maar voor onbelaste vergoedingen.
b. De geüniformeerde WGA-heffing, voor zover deze betrekking heeft op het normale loon;
Dit wordt berekend door de geüniformeerde WGA-heffing van het totale loon pro rata toe te rekenen aan het normale loon, op basis van de verhouding van het normale loon LBPH ten opzichte van het totale loon LBPH.
Indien van toepassing wordt vervolgens in mindering gebracht;
c. De inhouding premie zorgverzekeringswet, voor zover deze betrekking heeft op het normale loon;
Dit wordt berekend door de inhouding premie zorgverzekeringswet van het totale loon pro rata toe te rekenen aan het normale loon, op basis van de verhouding van het normale loon LBPH ten opzichte van het totale loon LBPH.
d. Het netto loonvoordeel privégebruik auto;
e. De netto tegemoetkoming Anw of de netto JGK.
Berekening loonvoordeel netto tegemoetkoming Anw en netto JGK
Voor de vaststelling van de hoogte van netto tegemoetkoming Anw en netto JGK in de zin van artikel 7a, tweede lid, onder e en artikel 7c, derde lid, onder e geldt dat als sprake is van een tegemoetkoming Anw of JGK (dit laatste voor personen van 27 jaar of ouder), de gemeente het netto voordeel hieruit berekent en dit in mindering brengt op het te verrekenen inkomen met de bijstandsuitkering.
Dit netto voordeel kan worden berekend door:
Opnieuw het totale netto-inkomen te berekenen, waarbij het volgende wordt toegepast:
− De bruto tegemoetkoming Anw wordt in mindering gebracht op het totale loon LBPH;
− De bruto JGK wordt opgeteld op de totale inhouding LBPH15.
Het netto voordeel (het verschil tussen het vastgestelde totale netto-inkomen en het nieuw berekende totale netto-inkomen met toepassing van bovenstaande berekeningen) wordt in mindering gebracht op het met de bijstandsuitkering te verrekenen bedrag.16
Het netto JGK kan ook berekend worden door het standaard loonheffingspercentage toe te passen op het belastbaar loon. De zo berekende loonheffing wordt vergeleken met het maandmaximum van de jonggehandicaptenkorting. De laagste van deze twee bedragen wordt als netto voordeel in mindering gebracht op het inkomen.
In de Polisadministratie is de JGK als onderdeel van het belastbare loon niet zichtbaar, maar maakt dit onderdeel uit van de reeds ingehouden loonbelasting zoals weergegeven in de Polisadministratie. Deze situatie vraagt per definitie – net als nu het geval is – opmerkzaamheid bij de gemeente bij de samenloop tussen een Wajong-uitkering en aanvullende bijstand, in het geval de uitkeringsgerechtigde 27 jaar of ouder is. Binnen OIB wordt een dergelijke samenloop herkend, waarna de JGK binnen het OIB wordt berekend volgens de hierboven als eerste beschreven rekenwijze.
Uitgangspunt voor de berekening van de bijzondere beloningen is het bijzondere loon LBPH als genoemd in artikel 7d, tweede lid. Dit is het totale belastbare bijzonder loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend, bijvoorbeeld uitbetaalde vakantiebijslag, eju en kb. Op dit bedrag wordt in mindering gebracht:
a) De ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen, die betrekking heeft op het bijzondere loon (bijzondere inhouding LBPH);
b) Deze inhouding wordt berekend door de normale inhouding LBPH (artikel 7c, derde lid, onder a), van de totale inhouding LBPH af te halen. Het resultaat van deze berekening is het bijzondere nettoloon.
c) De geüniformeerde WGA-heffing, voor zover deze betrekking heeft op het bijzondere loon;
d) Dit wordt berekend door de geüniformeerde WGA-heffing die betrekking heeft op het normale loon in mindering te brengen op de totale geüniformeerde WGA-heffing.
e) De inhouding premie zorgverzekeringswet, voor zover deze betrekking heeft op het bijzondere loon;
f) Dit wordt berekend door de inhouding premie zorgverzekeringswet die betrekking heeft op het normale loon in mindering te brengen op de totale inhouding premie zorgverzekeringswet.
Resultaat van deze berekening is het bijzondere netto-inkomen dat verrekend kan worden met de bijstandsuitkering. Uiteraard moet hierbij zorgvuldig beoordeeld worden of de bijzondere beloning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een periode waarin de bijstandsgerechtigde nog geen recht op bijstand had of geen recht op bijstand meer heeft.
|
Totaal |
Normaal |
Bijzonder |
|||
|---|---|---|---|---|---|
|
Loon LBPH |
UWV |
€ 559,10 |
€ 502,14 |
€ 56,96 |
|
|
Inhouding LBPH |
UWV |
€ 205,45 |
€ 184,58 |
€ 20,87 |
– |
|
Nettoloon |
BIDN |
€ 353,65 |
€ 317,56 |
€ 36,09 |
|
|
Inhouding ZVW premie |
UWV |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
|
|
Waarde gebruik auto |
UWV |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
||
|
Inhouding WGA-premie |
BIDN |
€ 6,46 |
€ 5,80 |
€ 0,66 |
– |
|
Netto tegemoetkoming ANW |
BIDN |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
||
|
Netto Jonggehandicaptenkorting (JGK) |
BIDN |
€ 0,00 |
€ 0,00 |
||
|
Netto-inkomen |
BIDN |
€ 347,19 |
€ 311,76 |
€ 35,43 |
In de artikelen 7e en 7f wordt bepaald hoe de vakantiebijslag, eventueel als onderdeel van het keuzebudget, wordt verrekend met de uitkering. Hiermee wordt de wijze van verrekening van de vakantiebijslag gestandaardiseerd en geüniformeerd.
De in deze regeling vastgestelde werkwijze is begrijpelijker en transparanter voor zowel gemeenten als bijstandsgerechtigden doordat:
• Het te verrekenen netto-inkomen exclusief vakantiebijslag in een maand wordt verrekend met de netto bijstand exclusief vakantiebijslag in dezelfde maand.
• De reservering van de vakantiebijslag over het inkomen wordt verrekend met de reservering van de vakantiebijslag over de bijstandsuitkering. Deze reservering wordt niet op maandbasis verrekend met de aanvullende bijstand. De bijstandsgerechtigde kan hier immers nog niet (redelijkerwijs) over beschikken.
Vakantiebijslag vaststellen en verrekenen: artikel 7e
1. De gemeente berekent de vakantiebijslag over de volledige toepasselijke bijstandsnorm (artikel 7e, eerste lid). Ingevolge artikel 19, derde lid, Pw is de hoogte van de vakantiebijslag 5%.
2. De gemeente berekent de aanspraak op vakantiebijslag over het te verrekenen normale netto-inkomen (artikel 7c) aan de hand van de vakantiebijslagtabellen (artikel 7e, tweede lid).
3. De gemeente brengt de vakantiebijslagreservering over het te verrekenen netto-inkomen in mindering op de vakantiebijslagreservering over de volledige bijstandsuitkering. Het resultaat hiervan is de vakantiebijslagreservering die wordt gereserveerd over de aanvullende bijstandsuitkering (artikel 7e, derde lid). Bij een zeer hoog maandelijks inkomen naast de aanvullende bijstandsuitkering, kan het resultaat van deze berekening in uitzonderingsgevallen negatief zijn.
4. De gemeente berekent het totaalsaldo aan vakantiebijslag over de periode waarin de vakantiebijslag wordt opgebouwd door de resultaten per maand uit stap 3 ook als deze negatief zijn bij elkaar op te tellen (artikel 7e, vierde lid).
5. Op het moment dat de vakantiebijslag over de bijstandsuitkering wordt uitbetaald, maandelijks of jaarlijks, meestal in mei of juni, wordt het totaalsaldo dat het resultaat is van deze optelsom door de gemeente uitgekeerd aan de bijstandsgerechtigde (artikel 7e, vijfde lid).
6. De gemeente maakt bovenstaande berekening, het netto berekend bedrag aan vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen dat in mindering is gebracht op de vakantiebijslag over de volledige bijstandsnorm, de optelsom en het totaalsaldo elke maand inzichtelijk voor de bijstandsgerechtigde op de uitkeringsspecificatie (artikel 7e, zesde lid).
7. Als bij uitbetaling het totaalsaldo van de optelsom negatief is, vindt geen verrekening of terugvordering plaats en wordt het saldo aan vakantiebijslag op nul gezet. Hiermee wordt de financiële zekerheid bevorderd.
Vakantiebijslag als onderdeel van het kb: artikel 7f
Het is mogelijk dat de vakantiebijslag onderdeel uitmaakt van het kb. De bijstandsgerechtigde bouwt dan niet apart vakantiebijslag op. Als de vakantiebijslag onderdeel is van het kb, zijn doorgaans alleen de opbouw en de uitbetaling van het kb zichtbaar op de inkomensspecificatie, in de Polisadministratie of in OIB. De vakantiebijslag is dus niet apart zichtbaar. Het deel van het kb dat betrekking heeft op de vakantiebijslag wordt vastgesteld aan de hand van de vakantiebijslagtabellen in artikel 11, 12 en 13 in de zin van artikel 7e, tweede lid. Dit deel wordt zo verrekend als voorgeschreven in artikel 7e. Door de vakantiebijslag apart te verrekenen wordt voorkomen dat voor de bijstandsgerechtigde te grote schommelingen in het inkomen ontstaan.
In het geval van uitbetaling van de opbouw van het kb, wordt alleen het deel dat geen betrekking heeft op de vakantiebijslag, verrekend conform artikel 7h.
Avwb in de Polisadministratie
In de Polisadministratie zijn zowel de eju als het kb zichtbaar als zogenaamd arbeidsvoorwaardenbedrag (avwb). Om vast te kunnen stellen of het avwb betrekking heeft op eju of op kb geldt het volgende:
• Als er alléén een opbouw (of uitbetaling) van het avwb zichtbaar is, maar geen opbouw (of uitbetaling) van vakantiebijslag, en de opbouw is gelijk aan of meer dan het wettelijk vastgestelde percentage aan vakantiebijslag, dan betreft dit geen eju maar een kb of een andersoortig uitbetaling van bijzonder loon.
• Als naast de opbouw (of uitbetaling) van een avwb óók een opbouw (of uitbetaling) van vakantiebijslag zichtbaar is, dan betreft dit een eju of een soortgelijke uitbetaling van bijzondere beloning17.
Aandachtspunten bij de verrekening van de vakantiebijslag
• Er wordt aan de bijstandsgerechtigde door de gemeente uitbetaald wat er als totaalsaldo voor de vakantiebijslag op de uitkeringsspecificatie is opgenomen. Door afwijkingen in de gehanteerde loonheffingstabellen tussen het jaar van opbouw van de vakantiebijslag en het jaar van uitbetaling hiervan, kan in incidentele gevallen sprake zijn van verschil tussen het berekende netto opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en het daadwerkelijk door de bijstandsgerechtigde ontvangen netto bedrag aan vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen. Dit is in de huidige werkwijze ook het geval, maar niet inzichtelijk. Het verschil kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de bijstandsgerechtigde zijn. Een verschil in het voordeel wordt niet verrekend. Een verschil in het nadeel van de bijstandsgerechtigde moet worden gecompenseerd18 zodra de gemeente of de bijstandsgerechtigde dit verschil opmerkt, bijvoorbeeld aan de hand van een inkomensspecificatie.
• Door de variatie van typen dienstverbanden en arbeidsvoorwaarden kan in individuele gevallen sprake zijn van bijzondere situaties. In de navolgende situaties wordt toegelicht hoe de algemene regels worden toegepast:
– Als bij de gemeente derdenbeslag op de uitkering (inclusief de vakantiebijslag) van de bijstandsgerechtigde ligt, worden eerst alle stappen van inkomstenverrekening door de gemeente uitgevoerd. Bij (maandelijkse19 of jaarlijkse) uitbetaling van de vakantiebijslag over de uitkering, kan op het resultaat van deze verrekenwijze, derdenbeslag worden gelegd. Net als in de huidige situatie is beslag mogelijk op de uitbetaling van de vakantiebijslag over de aanvullende bijstand.
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de handelwijze in lijn met de uitspraak van de rechtbank van 23 maart 202320, en het VNG Handelingskader afdracht: maandelijks of jaarlijks?21.
– Als de vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen maandelijks wordt uitbetaald, wordt dit maandelijks in aanmerking genomen en verrekend als inkomen. De vakantiebijslag over de bijstandsnorm blijft in deze situatie onveranderd. In een uitzonderingssituatie kan het hierbij voorkomen dat het inkomen inclusief vakantiebijslag hoger is dan de bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Omdat deze situatie leidt tot maandelijkse administratieve handelingen, kan in overleg met de bijstandsgerechtigde worden bepaald dat de vakantiebijslag eenmaal per jaar wordt verrekend.
– Als de vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen wordt uitbetaald in een andere maand dan de vakantiebijslag over de bijstandsuitkering, wordt de standaard werkwijze gevolgd. Bij daadwerkelijke uitbetaling van de vakantiebijslag over het andere inkomen, is een verrekening of terugvordering niet meer nodig, want deze vakantiebijslag is al verrekend.
|
Huidige situatie |
Nieuwe situatie |
||
|---|---|---|---|
|
norm incl. Vakantiebijslag |
1091,71 |
norm excl. Vakantiebijslag |
1037,12 |
|
vakantiebijslag over norm |
54,59 |
||
|
netto verrekenbaar inkomen |
–489,00 |
netto verrekenbaar inkomen |
–489,00 |
|
pro forma netto reservering vakantiebijslag over inkomen |
–39,12 |
||
|
aanvulling bijstand incl. vakantiebijslag |
=563,59 |
||
|
vakantiebijslag over aanvulling |
–28,18 |
||
|
netto aanvulling |
535,41 |
aanvullende uitkering |
= 548,12 |
|
vakantiebijslag over norm |
54,59 |
||
|
vakantiebijslag over te verrekenen inkomen |
–39,12 |
||
|
saldo vakantiebijslag |
=15,47 |
||
|
Resultaat |
Resultaat |
||
|
bijstandsnorm excl. Vakantiebijslag |
1037,12 |
bijstandsnorm excl. Vakantiebijslag |
1037,12 |
|
feitelijk ontvangen |
1024,41 |
feitelijk ontvangen |
1037,12 |
|
–12,71/maand |
|||
|
Gereserveerde vakantiebijslag |
28,18 |
15,47 |
|
De eju is een veel voorkomende arbeidsvoorwaarde bij arbeid in loondienst. De eju is geen wettelijk recht, maar de aanspraak hierop kan voortvloeien uit het individuele arbeidscontract of de CAO. Waar wordt gesproken over eju geldt dit ook voor soortgelijke uitbetalingen van bijzondere beloningen, zoals een 13e maand. In de regel is de eju een percentage van het brutoloon. De eju geldt als inkomen in de zin van de Participatiewet en moet worden meegenomen in de verrekening van het inkomen met de bijstandsuitkering. Over de bijstandsuitkering wordt geen eju opgebouwd.
Met deze regeling wordt de verrekening van de eju gestandaardiseerd en geüniformeerd. Een standaard verrekenmethode creëert meer transparantie van het verrekenproces voor de bijstandsgerechtigde. De eju wordt, conform het verduidelijkte transactiebeginsel22, verrekend op het moment dat er redelijkerwijs over kan worden beschikt. Hiermee wordt voorkomen dat de bijstandsgerechtigde door de verrekenmethode maandelijks onder het bestaansminimum terecht komt23. Hierbij geldt dat uitsluitend (het gedeelte van) de eju wordt verrekend voor zover deze betrekking heeft op een periode waarin sprake is van recht op bijstand.
De vaststelling van het nettobedrag aan eju vindt plaats conform artikel 7d. Verrekening hiervan vindt als volgt plaats:
1. Wanneer de eju en het normale netto-inkomen (artikel 7c) samen niet hoger zijn dan de voor de bijstandsgerechtigde geldende bijstandsnorm, wordt volledig verrekend in de maand van uitbetaling (wanneer hier redelijkerwijs over kan worden beschikt) (artikel 7g, eerste lid).
2. Wanneer de eju en het normale netto-inkomen (artikel 7c) samen hoger zijn dan de voor de bijstandsgerechtigde geldende bijstandsnorm, wordt voor zover mogelijk verrekend in de maand van of volgend op de maand van uitbetaling en kan het resterende te verrekenen bedrag op grond van artikel 58, vierde lid, Pw worden verrekend met de bijstandsuitkering van de daaropvolgende maand(en) (artikel 7g, tweede lid).
3. Als verrekenen binnen zes maanden niet mogelijk is, kan het restant worden teruggevorderd via de gebruikelijke systematiek van de Participatiewet (artikel 7g, derde lid).
Het is zeer aan te raden dat de gemeente de bijstandsgerechtigden tijdig informeert over het verrekenen van de eju, met name in die gevallen waarin de verrekening niet volledig gerealiseerd kan worden in de maand van uitbetaling van de eju. Deze informatie stelt de bijstandsgerechtigde in staat om de eju te reserveren voor de verrekening hiervan in de aan de uitbetaling opvolgende maanden.
Voorbeeld
H. is alleenstaande en heeft een baan met wisselende inkomsten. In de maanden januari tot en met april verdient zij met haar inkomen boven de voor haar geldende bijstandsnorm. Zij bouwt hierover maandelijks eju op. Over de maanden januari tot en met april bedraagt de opgebouwde eju in totaal netto € 300 (fictief bedrag).
Vanaf de maand mei ontvangt H. minder inkomen dan de voor haar geldende bijstandsnorm en ontvangt zij een aanvullende bijstandsuitkering. In de maanden mei tot en met december bouwt zij in totaal € 350 netto aan eju op. De eju van in totaal netto € 650,– wordt in december aan H. uitbetaald24. Van dit bedrag moet € 300 buiten beschouwing gelaten worden, omdat dit bedrag aan eju is opgebouwd voorafgaand aan de periode van bijstandsverlening. Het resterende bedrag aan eju van € 350 wordt gekort op de aanvullende bijstandsuitkering van eerstvolgende maand van uitbetaling van de uitkering. Dit volgt uit het transactiestelsel.
Aandachtspunt bij tussentijdse uitstroom
Als de uitkering wordt beëindigd vóór de maand van uitbetaling van de eju, kan de opgebouwde eju conform artikel 32, tweede lid, onder a, Pw voor zover deze betrekking heeft op de maanden waarin bijstand werd ontvangen, worden verrekend of gevorderd.
Dit als inkomen in aanmerking te nemen bedrag aan eju wordt pas verrekend of gevorderd, wanneer de bijstandsgerechtigde hier (redelijkerwijs) over kan beschikken.
Het in afwijking hiervan verrekenen, direct in de maand van of volgend op de uitstroom, kan uitsluitend wanneer de bijstandsgerechtigde hierdoor in betreffende maand niet onder het bestaansminimum terecht komt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de bijstandsgerechtigde, naast de (aanvullende) uitkering, recht heeft op bijvoorbeeld een vrijlating, vakantiebijslag over de uitkering of een premie voor arbeidsinschakeling. Ook is het een mogelijkheid om in dergelijke gevallen, als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan, het bufferbudget in te zetten. Voor een toelichting op het gebruik van het bufferbudget wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Participatiewet in balans25 en de eerste nota van wijziging26.
Steeds meer werknemers ontvangen een kb. Waar in deze regeling wordt gesproken over kb geldt dit ook voor soortgelijke regelingen waarbij tussen de werkgever en werknemer afspraken gemaakt worden over keuzeloon, de zogenaamde cafetariaregelingen27. In de regel wordt het kb maandelijks opgebouwd over het loon en mag werknemer zelf beslissen over de aanwending ervan.
Het deel van het kb dat wordt ingezet voor bijvoorbeeld de aanschaf van een fiets, uitruil tegen onbelaste reiskostenvergoeding of de aankoop van extra vakantiedagen28, wordt in de regel niet aangemerkt als belastbaar loon en wordt niet verrekend met de aanvullende bijstandsuitkering. De werknemer kan kiezen om het kb (deels) uit te laten betalen. Het deel van het kb dat feitelijk als belast keuzebudget aan de bijstandsgerechtigde wordt uitbetaald (waar de bijstandsgerechtigde redelijkerwijs over kan beschikken), moet als inkomen worden verrekend met de aanvullende bijstandsuitkering.
In de huidige praktijk wordt het kb op verschillende manieren verrekend. Er is bij gemeenten een behoefte aan standaardisatie van deze werkwijzen. Ook voor bijstandsgerechtigden is duidelijkheid en eenduidigheid van belang. Daarom wordt de verrekening van het kb door middel van deze regeling gestandaardiseerd en geüniformeerd.
De vaststelling van het nettobedrag aan kb vindt plaats op grond van artikel 7d (bijzonder inkomen). De verrekening hiervan vindt als volgt plaats:
• Als de vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen onderdeel is van het kb (artikel 7f), wordt dit deel van het kb op gelijke wijze berekend en verrekend als vakantiebijslag die los wordt opgebouwd en uitgekeerd (conform artikel 7e).
• Wanneer het kb en het normale netto-inkomen (artikel 7c) samen lager zijn dan de voor de bijstandsgerechtigde geldende bijstandsnorm, wordt volledig verrekend in de maand van uitbetaling wanneer hier redelijkerwijs over kan worden beschikt (artikel 7h, eerste en tweede lid).
• Wanneer de kb en het normale netto-inkomen (artikel 7c) samen hoger zijn dan de voor de bijstandsgerechtigde geldende bijstandsnorm, wordt voor zover mogelijk verrekend in de maand van uitbetaling (artikel 7h, tweede lid). Het resterende te verrekenen bedrag kan op grond van artikel 58, vierde lid, Pw worden verrekend met de bijstandsuitkering van de daaropvolgende maand(en) (artikel 7h, derde lid). Als verrekenen binnen zes maanden niet mogelijk is, kan het restant worden teruggevorderd via de gebruikelijke systematiek van de Participatiewet (artikel 7h, vierde lid).
In artikel 7b is geregeld dat de premie van de WGA op geüniformeerde wijze wordt berekend volgens de daar opgenomen formule. In uitzonderingsgevallen kan deze berekeningswijze leiden tot een onderschatting van de daadwerkelijk afgedragen premie. In het geval hiervan sprake is, wordt bij de berekening de daadwerkelijk afgedragen premie, en niet de geüniformeerde premie, in mindering gebracht op het inkomen dat belastbaar is voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Voor de berekening van de vakantiebijslag, als geregeld in artikel 7e, geldt dat aan de bijstandsgerechtigde wordt uitbetaald wat er als totaalsaldo op de uitkeringsspecificatie is opgenomen. Dit saldo wordt maandelijks berekend door de aanspraak op de vakantiebijslag over het te verrekenen netto-inkomen, in mindering te brengen op de opbouw van de vakantiebijslag over de toepasselijke bijstandsnorm.
Door afwijkingen in de gehanteerde loonheffingstabellen tussen het jaar van opbouw van de vakantiebijslag en het jaar van uitbetaling hiervan, kan in incidentele gevallen sprake zijn van verschil tussen het berekende netto opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en het daadwerkelijk door de bijstandsgerechtigde ontvangen nettobedrag aan vakantiebijslag over het te verrekenen inkomen. Een dergelijk verschil komt in de huidige werkwijze ook voor, maar is niet inzichtelijk. Een verschil in het nadeel van de bijstandsgerechtigde moet worden gecompenseerd zodra de gemeente of de bijstandsgerechtigde dit verschil opmerkt.
De regels die zijn opgenomen in de nieuwe paragraaf 5a van deze regeling zijn gebaseerd op het nieuwe artikel 32, vijfde lid, in de Participatiewet. Omdat de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ nog geen regels bevatte die op deze grondslag zijn gebaseerd, is aan artikel 15c een verwijzing toegevoegd naar artikel 32, vijfde lid, van de Participatiewet. Hiermee wordt verduidelijkt dat de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ mede op dit artikel berust.
De regels in paragraaf 6 waren voorheen gebaseerd op artikel 31, vierde lid, van de Participatiewet. De grondslag voor het stellen van regels in dat artikellid is echter met de Participatiewet in balans komen te vervallen. De nieuwe grondslag voor de regels in paragraaf 6 is nu opgenomen in artikel 47d, zesde lid, van de Participatiewet. Om deze reden is aan artikel 15c een verwijzing naar artikel 47d, zesde lid, toegevoegd.
Voor het vaststellen van het netto-inkomen op uniforme wijze met behulp van het product OIB, verwerkt het BIDN gegevens uit de Polisadministratie op basis van de Participatiewet. Het BIDN heeft voor de dienstverlening met betrekking tot Werk en Inkomen een eigen wettelijke taak die het vanaf 1 juni 2021 als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijke met gemeenten uitvoert. Voor het verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie is voor de gegevensuitwisseling geen aanvullende grondslag noodzakelijk. Ditzelfde geldt voor de gegevens ten behoeve van de uniforme verrekening van de vakantiebijslag, eju en kb.
De monitoring en evaluatie van deze regeling maakt onderdeel uit van de evaluatie van het wetsvoorstel Participatiewet in Balans, zoals opgenomen in onderdelen 9.1 tot en met 9.3 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel. Zo zal één jaar na invoering van de Participatiewet in Balans een invoeringstoets plaatsvinden en wordt de wet na enkele jaren geëvalueerd. Hierin zullen ook de effecten van de maatregelen uit deze regeling meegenomen worden, voor zover er op dat moment voldoende data beschikbaar is om die effecten te kunnen meten.
In het kader van de onderhavige regeling worden er voor gemeenten structurele middelen van € 1,0 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn met de septembercirculaire 2025 overgemaakt naar het gemeentefonds. Daarnaast zijn er voor de implementatie van het wetsvoorstel Participatiewet in Balans ook middelen overgemaakt naar het gemeentefonds. Het gaat hierbij om € 51,0 miljoen cumulatief voor 2025 tot en met 2027. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de implementatie van de onderhavige regeling.
|
Uitvoeringskosten gemeenten (x € 1 mln.) |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
structureel |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Structurele kosten regeling |
– |
0,5 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
|
Totaal uitvoeringskosten gemeenten |
– |
0,5 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
Het BIDN zal naar verwachting incidentele kosten moeten maken om de systemen voor het OIB aan te laten sluiten bij de onderhavige regelgeving. In het kader van de uitvoeringstoets is door het BIDN in kaart gebracht welke incidentele en structurele kosten gemaakt moeten worden om uitvoering te geven aan het product OIB. Het BIDN verwacht € 0,3 miljoen aan incidentele kosten te maken in het kader van deze regeling en € 0,3 miljoen aan structurele kosten. Zie ook paragraaf 7.1.2 voor de activiteiten van BIDN met betrekking tot deze regeling.
|
Uitvoeringskosten BIDN (x € 1 mln.) |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
structureel |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Incidentele kosten OIB |
0,1 |
0,1 |
– |
– |
– |
– |
– |
|
Structurele kosten OIB |
– |
0,2 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
|
Totaal uitvoeringskosten BIDN |
0,1 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
0,3 |
De eenmalige kosten die voortvloeien uit de onderhavige regeling voor het UWV zijn volgens de opgave van het UWV zeer beperkt. Hierbij wordt uitgegaan van een overzetting van de huidige gegevenslevering naar een configureerbare webservice. De kosten worden opgevangen binnen het huidige uitvoeringsbudget van UWV.
Zoals in de inleiding van deze toelichting al is opgemerkt, wordt met de invoering van deze regeling een administratieve lastenverlichting beoogd. De uniformering van de berekening van het netto-inkomen draagt bij aan de mogelijkheid om (automatisch) te verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie. Deze maatregel zal naar verwachting een vermindering van de regeldruk voor de bijstandsgerechtigden tot gevolg hebben. De mogelijkheid tot verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie betekent dat bijstandsgerechtigden die werken naast de uitkering niet in alle gevallen meer elke maand hun loonstrook hoeven in te leveren. Dat gaat ingeschat zeker om de helft tot driekwart van de groep werkende bijstandsgerechtigden maal een half uur per maand. Van de bijstandsgerechtigden werkt ongeveer 8% in deeltijd. Het BIDN kan op basis van de gegevens uit de Polisadministratie voor ongeveer 95% van de gevallen een netto-inkomen berekenen, bruikbaar voor het automatisch verrekenen. Voor 40% van de verrekeningen is de informatie net zo snel beschikbaar in de Polisadministratie als dat de inkomensspecificatie beschikbaar is voor de bijstandsgerechtigde. Op basis hiervan wordt ingeschat dat voor ongeveer 60% van de werkende bijstandsgerechtigden verrekend kan worden op basis van de polis (gekozen tussen 40% en 95%) en zij geen loonstrook hoeven in te leveren bij de gemeente. Dat betekent een vermindering van de regeldruk van 20 minuten per maand, 4 uur per jaar per werkende bijstandsgerechtigde. In de structurele situatie betekent dit een verwachte afname van de regeldruk van gemeenten van € 1,5 miljoen per jaar29.
De voorgestelde maatregelen omtrent de verrekening van vakantiebijslag, de eju en het kb zal naar verwachting voor de bijstandsgerechtigde geen gevolgen hebben voor de regeldruk omdat dit een verandering in het werkproces voor gemeenten betreft.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) is om advies gevraagd. Het ATR heeft hierop kenbaar gemaakt dat het ATR het dossier niet heeft geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk al in kaart zijn gebracht bij de consultatie van de Participatiewet in Balans.
In onderdeel 11.3 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Participatiewet in Balans is een beoordeling gemaakt wat het belang is van de maatregel, wat het oplevert en welke nieuwe M&O-risico’s de maatregel met zich meebrengt. In onderdeel 11.3.1 is opgenomen dat de M&O risico’s met betrekking tot de maatregelen in deze Regeling zijn ingeschat als ‘geen’ tot ‘laag’. Voor meer informatie wordt naar deze toelichting verwezen.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Bureau InformatieDiensten Nederland (BIDN), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn verzocht om een uitvoeringstoets uit te voeren.
Daarnaast heeft deze regeling van 2 september 2024 tot en met 28 oktober 2024 opengestaan voor internetconsultatie. Van deze gelegenheid om hun zienswijzen naar voren te brengen is door 14 respondenten gebruik gemaakt, waarvan één zienswijze niet-openbaar is geplaatst.
Door de VNG is geconcludeerd dat de voorgestelde systematiek van berekenen en verrekenen grotendeels uitvoerbaar is. De gemeenten zijn overwegend positief over het uniformeren van het berekenen van het netto-inkomen. Door gemeenten is aangegeven dat enkel artikel 7i niet uitvoerbaar is. Over de aanpassing van dit artikel wordt hieronder nader ingegaan.
Een aantal opmerkingen in de uitvoeringstoets heeft geleid tot een aanpassing van de toelichting. Dit geldt voor de onderwerpen:
− Derdenbeslag, zie paragraaf 2.2.;
− Verrekenen vakantiebijslag als onderdeel van een keuzebudget, zie paragraaf 2.2.;
Daarnaast lenen veel van de aangedragen verhelderingsverzoeken zich voor een nadere uitwerking in handreikingen, trainingen en instructies. Dit zal worden meegenomen in het implementatietraject.
Impact wijzigingsvoorstel voor gemeenten
VNG geeft in haar uitvoeringstoets aan dat de huidige uitvoering van verrekeningen zeer divers is. Gelet hierop zullen ook de uitvoeringsconsequenties verschillen, afhankelijk van de huidige wijze van de uitvoering van verrekeningen.
De meeste gemeenten die de VNG in het kader van de uitvoeringstoets heeft gesproken, verrekenen handmatig aan de hand van de inkomensspecificatie en/of eventueel wijzigingsformulieren die bij de gemeente worden aangeleverd door de bijstandsgerechtigde.
VNG stelt dat wanneer gemeenten handmatig de rekenwijze zoals voorgeschreven in de regeling toepassen, dit in een aantal gevallen meer tijd kost. Echter, met deze regeling wordt het (automatisch) verrekenen op basis van gegevens uit de Polisadministratie mogelijk gemaakt. Ondersteunend hieraan is de dienst OIB van het BIDN die wordt gefaciliteerd aan gemeenten en waarbij in het kader van de implementatie van deze regeling door het BIDN ondersteuning aan gemeenten kan worden geboden. Gemeenten kunnen vrij over de OIB bestanden beschikken. Hiermee is het (automatisch) verrekenen van inkomsten op basis van de Polisadministratie voor gemeenten binnen bereik en is de tijdrovende handmatige verrekenwijze voor een flink deel van de verrekeningen niet noodzakelijk.
Om aan deze mogelijkheid voorbij te gaan en tot de stelling te komen dat bij het berekenen van de administratieve handelingen uitgegaan moet worden van de huidige handmatige werkwijze en deze wijzigingsregeling leidt tot extra administratieve lasten voor gemeenten, wordt dan ook niet volledig gevolgd. Eventuele beperkte verzwaring voor een deel van de verrekeningen, wordt opgeheven door de mogelijkheid tot gebruik van de Polisadministratie en automatisering voor een ander deel van de verrekeningen.
Impact vaststellen uniforme wijze vaststellen netto-inkomen
De VNG geeft aan dat voor gemeenten die het netto-inkomen op de inkomensspecificatie als uitgangspunt nemen, de nieuwe werkwijze voor deze gemeenten andere en meer berekeningen vereist dan nu het geval is. Opgemerkt wordt dat met deze regeling geen wijziging wordt aangebracht in welke onderdelen van het inkomen wel of niet verrekend dienen te worden. Alleen de manier waarop tot het te verrekenen inkomen wordt gekomen, wordt gestandaardiseerd.
Voor een deel van de gemeenten vergt dit een aanpassing van de werkwijze. Doordat een deel van de huidige handelingen zal vervallen, is hier niet per definitie sprake van een intensivering.
Ook geeft VNG aan dat de nieuwe werkwijze meer expertise vereist van de medewerkers. Dit vergt een eenmalige investering, welke wordt meegenomen in het implementatietraject.
Werkwijze bij uitzonderingssituatie afwijkende WGA-heffing
In de uitvoeringstoets wordt gesteld dat het van bijstandsgerechtigden niet gevraagd kan worden dat zij het verschil opmerken tussen de berekende WGA-premie en de feitelijke afdracht hiervan. De toelichting bij artikel 7b is hierop aangepast.
Vierwekelijkse betaling en fictief inkomen
De VNG geeft aan dat diverse gemeenten vragen hoe ze om moeten gaan met vierwekelijkse betalingen van de werkgever. Bij de verrekening is niet van belang of het inkomen eens per vier weken, eens per maand of eens per week wordt uitbetaald; het inkomen wordt verrekend in de bijstandsperiode waarin er redelijkerwijs over kan worden beschikt. Dit volgt uit het verduidelijkte transactiesysteem (artikel 32, tweede lid, Pw).
Tevens vragen zij zich af hoe bij fictief verrekenen een tijdig en stabiel inkomen gerealiseerd kan worden en of het bufferbudget daarvoor bedoeld is. Zoals de VNG zelf al aangeeft in de uitvoeringstoets, sluit de systematiek van fictief verrekenen niet aan bij de uitgangspunten van de Participatiewet. Voor een toelichting op het gebruik van het bufferbudget wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Participatiewet in balans30 en de eerste nota van wijziging31.
Polisadministratie en OIB
Door VNG is gesignaleerd dat de G4-gemeenten – die nu al met OIB werken – positief zijn over het OIB. Gemeenten vinden het doorontwikkelen van OIB een positieve ontwikkeling en potentieel een aanmerkelijke vereenvoudiging van het werkproces. Andere gemeenten zijn zich nog aan het oriënteren of kennen het OIB nog niet goed. Gemeenten hebben nog vragen. Dat maakt dat deze gemeenten vooralsnog afwachtend of terughoudend zijn. Dit wordt meegenomen in het implementatietraject. BIDN zal de dienstverlening naar aanleiding van deze regeling verder intensiveren om gemeenten te ondersteunen.
Gemeenten geven aan dat de gegevens in de Polisadministratie voor een aanzienlijk deel achterlopen (vier tot zeven weken) en veelal te laat zijn gezien het verrekenproces. Gemeenten vinden het onwenselijk en te ingrijpend om de verrekenmaand te wijzigen. Om structureler gebruik te maken van de gegevens van de Polisadministratie zullen veel gemeenten hun werkproces hiertoe moeten aanpassen. Gemeenten geven aan dat het randvoorwaardelijk is dat zij hierbij snel kunnen traceren van welke bijstandsgerechtigden zij een inkomensspecificatie moeten opvragen.
Onderkend wordt in dit kader dat verrekenen op basis van de Polisadministratie niet voor iedere verrekening (tijdig) mogelijk is. In dit kader wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Participatiewet in Balans, paragraaf 4.5.2. Zoals hier is opgenomen, doet 40% van de werkgevers loonaangifte binnen het huidige loontijdvak. Voor deze gevallen is verrekenen op basis van de gegevens in de Polisadministratie in de regel aangewezen. Afhankelijk van de datum waarop de gemeente de uitkering betaalt en de wijze waarop de gemeente verrekent, kan het percentage oplopen tot de helft tot driekwart van de verrekeningen. Dit blijkt ook uit de uitkomsten van de pilot van het BIDN. Daarmee is voor een aanzienlijk deel van alle verrekeningen automatisering mogelijk. In de toekomst kan dit percentage nog verder oplopen. Overigens vergt een deel van de verrekeningen altijd handmatige inzet, bijvoorbeeld in het geval van ZZP’ers. Het is in dit kader aan de gemeenten zelf om hun werkwijze zodanig vorm te geven dat optimaal gebruik van de Polisadministratie mogelijk is.
Met betrekking tot de randvoorwaarde over signalering van situaties waarin de loonstrook opgevraagd zal moeten worden, wordt opgemerkt dat het bij de aanvang van de ontvangst van inkomen naast de aanvullende bijstand, aan gemeenten is om te beoordelen of voor deze bron van inkomsten gebruik gemaakt kan worden van de Polisadministratie. Ook beschikt het OIB over diverse signalen in welke gevallen handmatige verrekening noodzakelijk is.
Inkomensspecificatie als de gegevens in de Polisadministratie niet beschikbaar zijn (artikel 7i)
VNG geeft in de uitvoeringstoets aan dat uitvoering van artikel 7i, eerste lid, voor een groot deel van de gemeenten verwarrend en moeilijk uitvoerbaar is, omdat het alsnog opvragen van de inkomensspecificaties tijdrovend is. In dit kader wordt benadrukt dat het alsnog opvragen van de inkomensspecificatie alleen aan de orde is indien, in uitzonderingssituaties, geen gebruik gemaakt kan worden van de Polisadministratie. Omdat dit al volgt uit artikel 53a van de Participatiewet, wordt dit lid van artikel 7i geschrapt.
Impact Verrekenen vakantiebijslag, eju en kb
Gemeenten zijn vanuit het perspectief van de inwoner positief over de nieuwe werkwijze, waarbij de vakantiebijslag pas verrekend wordt als deze ook daadwerkelijk is ontvangen. Gemeenten geven aan dat het compenseren van de daadwerkelijk ontvangen vakantiebijslag van de werkgever, bij een geconstateerd verschil met de berekende aanspraak op deze vakantiebijslag, niet realistisch is. De verwachting is dat de bijstandsgerechtigde dit verschil niet zal opmerken.
Dergelijke verschillen kunnen ontstaan doordat de opbouw van de vakantietoeslag de jaargrens overschrijdt en de fiscale behandeling daardoor kan wijzigen. Dit komt bij de huidige systematiek van het verrekenen van de vakantiebijslag ook voor, maar is niet inzichtelijk voor de bijstandsgerechtigde, terwijl dit in de nieuwe systematiek wel het geval is. Dit maakt het voor de bijstandsgerechtigde eenvoudiger dan voorheen om deze verschillen te constateren met behulp van diens inkomensspecificaties. Het is aan gemeenten om de bijstandsgerechtigden hier vooraf goed over te informeren en indien nodig in het implementatietraject met de ICT-leveranciers af te stemmen.
Gemeenten vinden het vanuit het perspectief van de inwoner een goede zaak dat de eju verrekend wordt op het moment dat de betrokken inwoner er ook daadwerkelijk over kan beschikken. Wel zien gemeenten in die gevallen waarin de eju niet in één keer kan worden verrekend, het risico dat er in de praktijk vaak geen financiële ruimte zal zijn voor deze verrekening.
In de nieuwe verrekeningswijze vindt de verrekening pas plaats nadat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk over de eju kan beschikken. Het vraagt dan van de bijstandsgerechtigde dat hij dit bedrag reserveert ten behoeve van de verrekening. Dit vraagt van gemeenten tijdige en heldere communicatie richting de bijstandsgerechtigde. Gemeenten zullen hierin zoveel mogelijk worden ondersteund in het implementatietraject.
Implementatie
Met betrekking tot de doorlooptijd schat VNG de benodigde tijd op 9 tot 12 maanden, waarbij aandacht wordt gevraagd voor mogelijke samenloop met de inwerkingtreding van aanverwante regelgeving. Hiermee wordt bij de inwerkingtredingsdatum van de regeling rekening gehouden.
De VNG geeft aan dat deze regeling in het kader van implementatie inzet vraagt rondom communicatie, werkprocessen, opleiding etc. Dit wordt meegenomen in het implementatietraject.
Met OIB levert het BIDN maandelijks een uniforme, gestandaardiseerde netto inkomstenberekening op elke loonbetaling die bekend is vanuit de loonaangifte in de Polisadministratie van UWV. OIB is onderdeel van de dienstverlening van het BIDN aan gemeenten in het kader van de Participatiewet.
Het BIDN concludeert dat de regeling voor het BIDN uitvoerbaar is, onder de condities zoals gesteld in de uitvoeringstoets. De condities zien onder meer op de kosten, alsmede de implementatietermijn (zes tot twaalf maanden).
De activiteiten van BIDN zijn in het kader van deze regeling met name gericht op het exploiteren en beheren van de dienst OIB. Hieronder valt ook het praktisch aansluiten van gemeenten op en het structureel ondersteunen van gemeenten bij het gebruik van de dienstverlening OIB. Ook moet de dienst blijven voldoen aan de eisen van kwaliteit en beveiliging en blijft het BIDN de dienst doorontwikkelen. Om OIB aan te passen aan de wijzigingen in deze regeling en geautomatiseerde verrekening mogelijk te maken moet BIDN een aantal aanvullende werkzaamheden uitvoeren. De door BIDN geschatte kosten zijn in de toelichting opgenomen in onderdeel 5.2.
Het oordeel van UWV over de uitvoerbaarheid van de onderhavige regeling is dat deze uitvoerbaar is. De gegevenssets die nu al worden geleverd vanuit UWV zijn toereikend voor de toepassing van de verrekening op basis van gegevens uit de Polisadministratie.
UWV merkt wel op dat niet alle loonaangiften altijd tijdig worden doorgegeven door werkgevers en dat de arbeidsvoorwaardenrubrieken niet altijd kwalitatief goed worden gevuld.
In reactie op deze constateringen van UWV, wordt opgemerkt dat de tijdigheid van de loonaangifteketen is meegewogen in de uitgangspunten rondom het gebruik van de Polisadministratie en de mogelijkheden tot (automatisch) verrekenen. In dit kader wordt verwezen naar onderdeel 2.1, waarin de mogelijkheden voor het (automatisch) verrekenen nader zijn beschreven.
Dit geldt ook voor eventuele onregelmatigheden in de rubriek voor de arbeidsvoorwaardenbedragen in de Polisadministratie. In dat geval is het aan de gemeenten om een inkomensspecificatie op te vragen om het bedrag aan bijzondere beloning te controleren. Bij het gebruik van OIB worden eventuele onjuistheden of onzorgvuldigheden in verreweg de meeste gevallen tijdig herkend en hersteld. In die gevallen waarin dit niet mogelijk is, zal vanuit OIB een signaal tot handmatige verrekening volgen.
Tijdens het opstellen van deze uitvoeringstoets heeft het BIDN bij UWV aangegeven een hogere frequentie van de huidige gegevenslevering vanuit de Polisadministratie te wensen zodat gemeenten verschillende momenten kunnen hanteren voor de inkomstenverrekening en uitkeringsvaststelling. De mogelijkheden tot het verhogen van de frequentie van de gegevenslevering moeten nog nader worden onderzocht.
Het contract van de huidige gegevenslevering wordt, aldus het UWV, aangepast, waarbij de maandelijkse frequentie wordt gewijzigd naar een levering twee keer per week.
De SVB is naar aanleiding van de uitvoeringstoets volledig uitgezonderd van de toepassing van de nieuwe paragraaf 5a in deze regeling. Artikel 47a, tweede lid, van de Participatiewet is hierop aangepast via het wetsvoorstel Participatiewet in balans. Op de SVB blijven de regels van toepassing met betrekking tot de verrekening van vakantietoeslag in paragraaf 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. De bevoegdheid tot het stellen van deze regels volgt uit artikel 47d, zesde lid, van de Participatiewet. Het opschrift van paragraaf 6 is aangepast ter verduidelijking dat deze paragraaf alleen van toepassing is op de SVB. Daarnaast is in artikel 10 de verwijzing naar ‘het college’ gewijzigd in ‘de Sociale Verzekeringsbank’. Aan het opschrift van de nieuwe paragraaf 5a in deze regeling is tot slot een verwijzing naar het college toegevoegd om te verduidelijken dat deze paragraaf alleen van toepassing is op het college en niet de SVB.
De SVB geeft aan dat de netto JGK ook op een andere wijze berekend kan worden. De toelichting bij onderdeel 2.1 is hierop aangevuld.
Uit de reacties op de internetconsultatie volgt een overwegend positief beeld en wordt deze wijziging gezien als een goede stap richting meer eenduidigheid en vereenvoudiging. De inhoudelijke input laat zich verdelen in een aantal hoofdpunten die hieronder nader worden besproken. Op reacties die buiten de scope van deze regeling vallen, wordt niet ingegaan.
Een respondent merkt op dat in de regeling wordt gesproken over ‘vakantiebijslag’, terwijl in spreektaal de term ‘vakantiegeld’ wordt gebruikt en de wetgever ook de term ‘vakantietoeslag’ hanteert.
Opgemerkt wordt dat in de Participatiewet zowel de term ‘vakantiebijslag’ als de term ‘vakantietoeslag’ veelvuldig wordt gebruikt. Gelet op de grondslag van deze regeling in de Participatiewet, wordt de term ‘vakantiebijslag’ gehandhaafd. Uiteraard kan bij de uitwerking van deze regeling in systemen, beleid en werkprocessen het begrip ‘vakantietoeslag’ of het begrip ‘vakantiegeld’ worden gebruikt.
In een reactie wordt verondersteld dat verschillende inkomstenbronnen bij het automatisch verrekenen leiden tot diverse verrekeningen binnen eenzelfde tijdvak, wat ook leidt tot verschillende uitkeringsspecificaties voor dit tijdvak.
In dit kader wordt opgemerkt dat vanuit de Polisadministratie gegevens beschikbaar zijn over welke inkomsten verrekend dienen te worden met de bijstandsuitkering. Het is vervolgens aan de gemeente om deze inkomsten – net als nu het geval is – voorafgaand aan de betaaldatum van de uitkering daadwerkelijk in mindering te brengen op de bijstandsuitkering en hier een uitkeringsspecificatie voor op te maken. De veronderstelde stapeling van verrekeningen aan de hand van gegevens uit de Polisadministratie is dan ook niet aan de orde.
In reactie op een door een respondent gestelde vraag in de internetconsultatie wordt opgemerkt dat gemeenten kosteloos gebruik kunnen maken van het product OIB van het BIDN. In het kader van het implementatietraject zal aandacht besteed worden aan de ondersteuning van gemeenten door BIDN.
Ook wordt opgemerkt dat, in tegenstelling tot hetgeen een respondent betoogt, de pilot die door het BIDN is uitgevoerd, zich niet heeft beperkt tot verrekeningen met een stabiel inkomen.
Een respondent geeft in dit kader aan dat de onderhavige regeling botst met de inlichtingenplicht. Dit is niet het geval. Bij het (automatisch) verrekenen van inkomen met de bijstandsuitkering, baseert de gemeente zich in beginsel op gegevens uit de Polisadministratie. Dit volgt uit artikel 53a van de Participatiewet, uitgewerkt in artikel 5.2a en bijlage II van het Besluit Suwi. In dat geval levert de bijstandsgerechtigde geen loonstroken in. Als de gegevens uit de Polisadministratie niet of onvoldoende (tijdig) beschikbaar zijn, zal de bijstandsgerechtigde dat op verzoek van de gemeente wel moeten doen op grond van de medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid van de Participatiewet). Dit geldt bijvoorbeeld voor de situatie waarin op het inkomen beslag is gelegd.
De gemeente kan aan de hand van de door de uitkeringsgerechtigde overgelegde informatie, bijvoorbeeld bij de aanvang van werk, beoordelen of verrekening via de Polisadministratie mogelijk is, of dat verrekening via de loonstrook nodig is.
Een door een respondent aangedragen voorbeeld over een WW-uitkering waarbij de WW-uitkering lager is, door het verrekenen van inkomsten, kan niet worden gevolgd. In de Polisadministratie staat niet alleen informatie over de WW-uitkering, maar ook eventuele inkomsten uit arbeid. Voor de berekening van de aanvullende bijstand wordt dan niet alleen de WW-uitkering in mindering gebracht op de geldende bijstandsnorm, maar ook de inkomsten uit arbeid.
Een respondent merkt op dat de hantering van de geüniformeerde WGA-heffing per bijstandsgerechtigde een verschillend resultaat kan hebben. Het spreekt voor zich dat de daadwerkelijke omvang van een klein positief verschil hiervan voor de bijstandsgerechtigde per individu kan verschillen. Dit is inherent aan de hantering van een geüniformeerde WGA-heffing. Hierbij is afgewogen dat de voordelen van deze werkwijze dermate zwaarwegend zijn dat een dergelijk gevolg aanvaardbaar wordt geacht.
Een respondent vraagt te verduidelijken hoe omgegaan moet worden met het standaardpercentage van de WGA-heffing als de bijstand wordt ingetrokken of herzien. Deze regeling wijzigt niets in de systematiek van intrekken, herzien en terugvordering. Het standaardpercentage wordt altijd gehanteerd, waarbij gekeken moet worden naar het jaar waarop de terugvordering of intrekking betrekking heeft.
Een respondent vraagt of de JGK zichtbaar is in de polis. Dit is verduidelijkt in de toelichting bij dit onderdeel, onder het kopje 2.1.5.
Enkele respondenten benadrukken het belang om de bijstandsgerechtigden die deeltijd werken vooraf goed te informeren over de gevolgen hiervan, waaronder het verrekenen. Dit wordt onderkend. In het implementatietraject van het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt meegenomen op welke wijze gemeenten in de communicatie richting bijstandsgerechtigden ondersteund kunnen worden.
Door een enkele respondent is de vraag gesteld in hoeverre het gebruik van de Polisadministratie voor het verrekenen verplicht is. Uit artikel 53a Pw vloeit voort dat de gemeente geen gegevens bij de burger opvraagt, waar zij zelf over kan beschikken. Dat betekent dat gemeenten gehouden zijn de Polisadministratie te gebruiken waar dit mogelijk is. Bij het gebruik van de gegevens uit de Polisadministratie is nadere controle van deze gegevens niet aan de orde. Het is dan ook uitdrukkelijk niet de bedoeling dat voor deze gevallen alsnog gegevens bij de bijstandsgerechtigde worden opgevraagd. In dit kader wordt ook verwezen naar de reactie op de uitvoeringstoets van de VNG onder het kopje ‘Polisadministratie en OIB’.
Zoals door een respondent gevraagd, blijft achteraf verrekenen mogelijk en verhoogt een dergelijke wijze van verrekening de bruikbaarheid van de Polisadministratie dan wel het OIB. Uiteraard is hierbij ook de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde, waaronder de stabiliteit van het inkomen, van belang. De door een respondent veronderstelde lastenverzwaring bij het gebruik van de Polisadministratie, wordt niet gevolgd. In dit kader wordt verwezen naar paragraaf 7.1.1.
Als, zoals door een respondent gevraagd, sprake is van intrekking of herziening van de bijstand over een bepaalde periode, vervalt ook het recht op vakantiebijslag over de aanvullende bijstand in betreffende periode. Dat wordt niet anders door de manier van verrekenen die volgt uit deze regeling.
In het uitzonderlijke geval dat het inkomen uit arbeid plus de vakantiebijslag boven de bijstandsnorm exclusief vakantiebijslag uitkomt, kan de gemeente kiezen voor een praktische handelwijze, zie de toelichting op de regeling onder het kopje Aandachtspunten bij de verrekening van de vakantiebijslag, paragraaf 2.2.
In een reactie wordt gesteld dat de nieuwe werkwijze van verrekenen leidt tot bevoordeling van hoge inkomens met een hoge opbouw van vakantiebijslag, omdat er niet meer vakantiebijslag in mindering gebracht wordt op de uitkering, dan de hoogte van de vakantiebijslag over de volledige bijstandsnorm.
Uitgangspunt is dat het verrekenen van inkomsten niet mag leiden tot een financieel nadelig gevolg voor de bijstandsgerechtigde. Het voorkomen van onzekerheid of financiële instabiliteit wordt in dit kader van doorslaggevende betekenis geacht.
De in deze regeling voorgeschreven werkwijze geldt ook bij een eventuele verrekening of herziening van de aanvullende bijstand, een eventueel negatief resultaat niet mag worden teruggevorderd.
Ook is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente actief gaat onderzoeken of er sprake is van een verschil tussen de berekende aanspraak en de daadwerkelijke uitbetaling. Alleen als dit wordt opgemerkt – door gemeente of bijstandsgerechtigde – wordt dit gecorrigeerd.
Een respondent merkt op dat de formulering van artikel 7e, vijfde lid, zo gelezen kan worden dat maandelijkse uitbetaling van de vakantiebijslag wordt uitgesloten. Dit is niet beoogd. De tekst van de regeling is hierop verduidelijkt.
Een respondent stelt dat gemeenten bij de uitbetaling van de vakantiebijslag aan moeten sluiten bij de uitbetaaldatum van de werkgever. Dit is niet juist. De toelichting op het artikel 7e onder het kopje Aandachtspunten bij de verrekening van de vakantiebijslag is hierop aangevuld.
Relatie met beslaglegging
Enkele respondenten vragen zich af hoe deze regeling zich verhoudt tot beslaglegging en meer specifiek het ‘VNG handelingskader afdracht: maandelijks of jaarlijks’. Hier is ook in het kader van de uitvoeringstoets van de VNG aandacht voor gevraagd. De toelichting in paragraaf 2.2. is verduidelijkt.
In tegenstelling tot wat een respondent lijkt te veronderstellen, is verrekenen van de vakantiebijslag als onderdeel van het kb mogelijk op basis van de loonstrook, de gegevens uit de Polisadministratie of het OIB. De toelichting is hierop verduidelijkt.
Zoals in reactie bij de uitvoeringstoets van de VNG is beschreven, volgt de werkwijze bij onbeschikbaarheid van de Polisadministratie al uit de Participatiewet. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling, en ook niet in lijn met de uitgangspunten van de Participatiewet, om altijd preventief een loonstrook bij de uitkeringsgerechtigde op te vragen. Omdat dit al volgt uit de wet is dit onderdeel van artikel 7i geschrapt.
In de memorie van toelichting bij de Participatiewet van Balans is aangekondigd dat de regering zal voorzien in een adequate voorbereidingstijd en tijdige communicatie naar de uitvoerders van de maatregelen. De onderhavige regeling vraagt een aanpassing van beleid en ICT-systemen bij gemeenten. Dit vraagt een langere termijn tussen bekrachtiging en inwerkingtreding. Hierbij wordt bij het bepalen van de inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel en deze regeling rekening mee gehouden. Tijdens het implementatietraject zullen onder meer handreikingen worden opgesteld om de uitvoeringsorganisaties extra te ondersteunen.
De grondslagen waarop deze regeling is gebaseerd, worden met de Participatiewet in balans toegevoegd aan de Participatiewet. Deze regeling treedt daarom in werking op het moment dat de hiervoor relevante onderdelen van de Participatiewet in balans in werking treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Zie paragraaf 4.5.2 van de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 582, nr. 3
Uit artikel 31, tweede lid, Pw volgt welk inkomen niet tot de middelen in de zin van de Pw worden gerekend.
Dit geldt bijvoorbeeld ook indien sprake is van inkomen op grond de Toeslagenwet, wat ook als inkomen op grond van de Pw in aanmerking genomen dient te worden. Zowel in de bestanden van OIB als op de uitkeringsspecificatie is de UWV uitkering plus deze toeslagen als één bedrag weergegeven. Bij gebruik van de Polisadministratie dienen beide bedragen bij elkaar te worden opgeteld.
Zie ook de memorie van toelichting, paragraaf 10.2.2.
De oprichting van het BIDN had als doel om de uitwisseling van (persoons)gegevens tussen gemeenten en overheidsinstanties eenvoudiger te maken. Waar gemeenten voorheen zelf informatie bij deze instanties moesten ophalen om hun taken uit te kunnen voeren, doet het BIDN dit sindsdien voor hen. Dit scheelt gemeenten veel tijd en geld, omdat het aanleveren van informatie nu via één informatieknooppunt loopt.
Zie ook paragraaf 4.5.3. van de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 582, nr. 3 inzake de WGA/WHK
Zie voor het gemiddelde percentage voor een jaar het Besluit gedifferentieerde premie Whk van het betreffende jaar.
Op grond van de geboortedatum van de bijstandsgerechtigde en gegevens over het toekennen van de loonheffingskorting en de kleur, soort en het tijdvak van de toegepaste tabel, wordt de juiste inhouding herleid, via de Polisadministratie dan wel de inkomensspecificatie. Als de loonperiode een Wajong uitkering betreft (code soort inkomstenverhouding = 37), wordt deze inhouding nog verminderd met de (bruto) JGK.
De Jonggehandicaptenkorting bij Wajong uitkering vanaf 27 jaar geldt op grond van de Participatiewet niet als inkomen. De maximale hoogte van het bedrag JGK wordt jaarlijks vastgesteld via een aanpassing van de Wet LB 1964 en Wet BIDN 2001. Dit betreft een jaarbedrag welke voor het jaar 2024 € 898 bedraagt. Dit betekent in 2024 een maandelijks maximaal (bruto en netto) voordeel van € 74,83 per maand (€ 898 / 12) indien de maximale jonggehandicaptenkorting wordt toegepast. Indien de loonheffing lager is dan de maximale korting (in 2024 is dit bij een uitkering lager dan € 898), dan wordt het netto voordeel lager. De JGK is in die gevallen gelijk aan de ingehouden loonheffing. Het nettoloon wordt hierdoor gelijk aan het loon LBPH normaal.
Ontvangers van een Anw uitkering, krijgen van de SVB een tegemoetkoming in aanvulling op hun uitkering. Het maandelijks bruto tegemoetkomingsbedrag wordt door SZW jaarlijks geïndexeerd en gepubliceerd in de halfjaarlijkse opgave van actuele uitkeringsbedragen. Deze tegemoetkoming geldt voor de Participatiewet niet als inkomen. Gelet hierop dient het netto voordeel berekend te worden, door de tegemoetkoming van het bruto heffingsloon te halen en een nieuwe inhouding te bepalen op grond van de loonheffingstabellen, rekening houdend met leeftijd van de bijstandsgerechtigde en het wel of niet toepassen van de loonheffingskorting. Ten slotte kan het netto voordeel worden vastgesteld en in mindering gebracht worden op het met de bijstandsuitkering te verrekenen bedrag.
Eventuele bonussen en gratificaties zijn bij uitbetaling zichtbaar in de Polisadministratie als ‘bijzonder loon’ en kunnen bij uitbetaling worden verrekend.
Maandelijkse afdracht is uitsluitend mogelijk op verzoek of met instemming van de bijstandsgerechtigde, zie de uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RBOVE:2025:2900
Dit kan nu gebeuren doordat gemeenten de eju vast maandelijks in mindering brengen op de aanvullende bijstandsuitkering, terwijl de bijstandsgerechtigde nog niet (redelijkerwijs) over de eju kan beschikken.
In het Handboek loonheffingen 2023 spreekt de Belastingdienst van Keuzebudget. Het gaat bij een keuzebudget om arbeidsvoorwaardenbedragen, die bekend staan onder diverse benamingen. Wij sluiten aan bij deze indeling en benoemen dit in deze regeling als keuzebudget. Zie in dit kader ook de Regeling Loonheffingen, wijziging beloningen; cafetariaregelingen.
Het loon waar de bijstandsgerechtigde over kan beschikken, dat bij uitbetaling voortvloeit uit de extra vakantiedagen, wordt op reguliere wijze verrekend conform het transactiebeginsel.
Zie in dit kader de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Participatiewet in Balans (Kamerstukken II 2023/24, 36 582, nr. 3), paragraaf 7.1.5
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-33979.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.