Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2025, 33941 | delegatie- of mandaatbesluit |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2025, 33941 | delegatie- of mandaatbesluit |
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
gelet op artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
In overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Besluit vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit VRO:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO);
de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ontwikkeling;
de Staat der Nederlanden;
secretaris-generaal van het Ministerie;
plaatsvervangend secretaris-generaal bij het Ministerie van BZK;
directeur-generaal bij het Ministerie van BZK;
de leidinggevende werkzaam binnen een in het Organisatiebesluit BZK genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of een (programma) directeur-generaal;
de bevoegdheid om namens de bewindspersoon besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;
volmacht als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, om namens de Staat der Nederlanden rechtshandelingen te verrichten;
de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit VRO en het daaraan gelieerde Organisatiebesluit BZK en de daarop berustende bepalingen, uitsluitend voor zover deze taken behoren tot de beleidsmatige en beleidsuitvoerende portefeuille van de minister.
Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:
a. volmacht om namens een bewindspersoon privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;
b. machtiging om namens een bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.
Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:
a. het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;
b. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door een bewindspersoon of de secretaris-generaal is genomen;
c. het beslissen op een beroepschrift;
d. het instellen van een agentschap bij het ministerie;
e. het oprichten van een rechtspersoon;
f. het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;
g. het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;
h. het vaststellen van de organisatie van het ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;
i. het instellen van een adviescommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de bewindspersoon, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;
j. het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;
k. het definitief buiten invordering stellen dan wel kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;
l. een stuk dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door een bewindspersoon behoort te worden genomen;
m. werkzaamheden die niet tot het beleidsmatige en beleidsuitvoerende werkterrein van het Ministerie behoren, met inbegrip van alle personele aangelegenheden.
1. Mandaat wordt evenmin verleend met betrekking tot stukken bestemd voor:
a. de Koning;
b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;
c. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;
d. een Minister of een Staatssecretaris;
e. de Raad van State (van het Koninkrijk);
f. de Algemene Rekenkamer;
g. buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een bewindspersoon.
2. De beperking in het verlenen van mandaat voor de gevallen genoemd in het eerste lid, is niet van toepassing indien het een stuk betreft van louter informatieve of administratieve aard, dan wel het een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.
Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499), behoren tot het werkterrein van de secretaris-generaal.
Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:
a. het functioneel leiding geven aan de directeuren-generaal Volkshuisvesting en Bouwen, Ruimtelijke Ordening en Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk (voor zover het het Rijksvastgoedbedrijf betreft), de dienst Huurcommissie en de dienst Toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw;
b. het nader vaststellen van de inrichting van het Ministerie;
c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;
d. het beslissen op bezwaarschriften;
e. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover dat niet aan een directeur-generaal of directeur is gemandateerd;
f. de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het Ministerie op grond van de geldende wet- en regelgeving;
g. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon (namens het bestuursorgaan of de Staat) in gerechtelijke procedures waarbij het Ministerie is betrokken;
h. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel.
1. De secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan op het werkterrein werkzame functionarissen respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.
2. De secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.
3. De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een op het werkterrein werkzame functionaris voor een bepaald geval.
De secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 3.4, derde lid, beschreven situatie, na advies van de directeur FEZ, de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving van BZK en de directeur P&O van het Ministerie van BZK.
Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal worden diens taken uitgeoefend door de directeur-generaal Ruimtelijke Ordening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal Ruimtelijke Ordening, worden de taken van de secretaris-generaal uitgeoefend door de directeur-generaal Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van deze directeuren-generaal, wordt de secretaris-generaal vervangen door de directeur van de directie Woningbouwbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van BZK wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal en de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende functionarissen en dienstonderdelen, een en ander voor zover het de minister aangaat.
Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:
a. het nemen van besluiten op aangelegenheden die de rol van continuïteitsverantwoordelijke betreffen zoals bedoeld in het Mandaatbesluit eigenaarsrol pSG BZK voor zover deze de minister aangaan;
b. het vertegenwoordigen van de bewindspersoon (namens het bestuursorgaan of de Staat) in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;
c. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal;
d. het beheer van de archiefbescheiden van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;
e. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;
f. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning en vertegenwoordiging van het Ministerie;
g. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal betreft.
1. Het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de plaatsvervangend secretaris-generaal ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur FEZ goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de plaatsvervangend secretaris-generaal verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.
2. De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur FEZ.
3. De plaatsvervangend secretaris-generaal legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.
1. De plaatsvervangend secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of intrekken daarvan.
2. De plaatsvervangend secretaris-generaal kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in artikel 7.5 van dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7.6 van dit besluit.
3. De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.
4. De plaatsvervangend secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.
5. Het verlenen van ondermandaat door de plaatsvervangend secretaris-generaal, niet zijnde een diensthoofd dat leiding geeft aan een dienst of agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.
1. De plaatsvervangend secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 4.4, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur P&O van het Ministerie van BZK en de directeur FEZ.
2. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door de plaatsvervangend secretaris-generaal aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.
Aan de directeuren-generaal Volkshuisvesting en Bouwen, Ruimtelijke Ordening, Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk (voor zover het het Rijkvastgoedbedrijf aangaat) en de onder de directeur-generaal ressorterende functionarissen en dienstonderdelen wordt mandaat verleend ten aanzien van beleidsmatige en beleidsuitvoerende aangelegenheden die behoren tot het werkterrein.
Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de directeur-generaal in ieder geval betrekking op:
a. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat of de minister in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;
b. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het directeur-generaal;
c. het beheer van de archiefbescheiden van de onder het directeur-generaal ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;
d. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal of het directeur-generaal zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;
e. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie;
f. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het werkterrein van de directeur-generaal betreft en voor zover deze niet zijn gemandateerd aan de directeur.
1. Het mandaat van de directeur-generaal Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk (voor zover het het Rijksvastgoedbedrijf aangaat) omvat tevens:
a. het verlenen van volmacht aan medewerkers van notariskantoren voor het passeren van notariële akten ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het eigen werkterrein en voor zover het gaat om het zakenrechtelijk bevestigen van reeds aangegane verplichtingen;
b. het verlenen van volmacht aan medewerkers van rechtbanken voor het beneficiair aanvaarden of verwerpen van nalatenschappen welke door de Staat worden verkregen;
c. de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie Energie.
1. Het mandaat van het directeur-generaal met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het directeur-generaal ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur FEZ goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het directeur-generaal verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.
2. De directeur-generaal is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de bewindspersoon of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur FEZ.
3. De directeur-generaal legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.
1. De directeur-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.
2. De directeur-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.
3. De directeur-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.
4. Het verlenen van ondermandaat door de directeur-generaal, niet zijnde een directeur-generaal dat leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.
5. De directeur-generaal kan voor de in artikel 5.3 onder a en b genoemde bevoegdheid uitsluitend ondermandaat verlenen aan directeuren, afdelingshoofden en sectiehoofden van het Rijksvastgoedbedrijf.
1. Met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.5, tweede lid, verleent de directeur-generaal ondermandaat bij schriftelijk besluit in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur P&O van het Ministerie van BZK en de directeur FEZ
2. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door het directeur-generaal aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.
Aan de directeuren ressorterend onder de directoraten-generaal Volkshuisvesting en Bouwen, Ruimtelijke Ordening en Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk (voor zover het het Rijksvastgoedbedrijf aangaat), de directeur FEZ en de onder BZK ressorterende directeuren P&O, CIO&I, Communicatie, Bestuursadvisering, KIEM en CZW wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen, uitsluitend voor zover het de taken betreft die tot het inhoudelijk werkterrein van het Ministerie behoren.
1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:
a. het vertegenwoordigen van een bewindspersoon namens de Staat der Nederlanden of de minister in gerechtelijke procedures waarbij het organisatieonderdeel is betrokken;
b. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met uitzondering van die besluiten die door een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeur-generaal of de directeur zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;
c. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet open overheid voor zover het aangelegenheden op het werkterrein van de directeur betreft.
Het mandaat van de directeur FEZ omvat tevens:
a. de uitvoering van artikel 4.1 van de Comptabiliteitswet 2016;
b. het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;
c. het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin.
1. Het mandaat van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door het directeur-generaal en de FEZ-controller goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is met een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.
2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door een bewindspersoon, de secretaris-generaal of het directeur-generaal, met instemming van de FEZ-Controller en binnen het vastgestelde budget dat aan het directeur-generaal ter beschikking is gesteld.
3. De directeur legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan zijn leidinggevende.
4. De directeur van een agentschap is verantwoordelijk voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met beleidsverantwoordelijken en de continuïteitsverantwoordelijke heeft gemaakt. Voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven geldt voor de directeur een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.
1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.
2. De directeur die leiding geeft aan een agentschap is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.
3. De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.
4. De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval.
5. Het verlenen van ondermandaat door de directeur, niet zijnde een directeur die leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.
1. De directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 6.5, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de directeur-generaal en na advies van de directeur P&O van het Ministerie van BZK en de directeur FEZ.
2. De voorgeschreven overeenstemming uit het eerste lid is niet van toepassing op het verlenen van financieel ondermandaat door de directeur aan de in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen voor zover dit een bedrag van € 50.000 niet te boven gaat.
De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van:
a. algemene en bijzondere aanwijzingen van de mandaatgever ten aanzien van de uitoefening van het mandaat;
b. departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;
c. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet 2016, het Organisatiebesluit VRO 2025, het Organisatiebesluit BZK 2025, (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen en de besturingsafspraken tussen de secretaris-generaal VRO en secretaris-generaal BZK.
1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van mandaat vindt plaats op de volgende wijze:
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
namens deze,
(handtekening)
(naam)
(aanduiding functie gemandateerde)
2. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van volmacht of machtiging wordt de aanduiding van de bewindspersoon voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.
3. Bij ondertekening van besluiten en stukken door een plaatsvervanger wordt de handtekening voorafgegaan door: b/a.
In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de bewindspersoon, de secretaris-generaal of de directeur-generaal over de doorverlening van zijn mandaat.
1. De directeur P&O van BZK is belast met het beheer van dit besluit.
2. De secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de directeuren, ieder voor zover het hen aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur P&O van BZK van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaatregister mogelijk maken.
3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.
4. De directeur P&O van BZK rapporteert aan de bewindspersoon en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit.
Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur P&O van BZK na advies van de directeur FEZ en de directeur CZW van BZK.
1. Besluiten of handelingen die op grond van het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn genomen of verricht in de periode tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de bewindspersoon.
2. Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van kracht zijnde mandaten, ondermandaten, volmachten en machtigingen, waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, blijven van kracht totdat op grond van dit besluit is voorzien in mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging dan wel is voorzien in intrekking daarvan.
Het Tijdelijk besluit mandaat, volmacht en machtiging Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wordt ingetrokken.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Maximumbedragen voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven, als bedoeld in de artikelen 4.3, eerste lid, 5.4 eerste lid en 6.4, eerste lid van het Mandaatbesluit VRO 2025.
Bedragen zijn per (meerjarige) verplichting, in euro’s en inclusief BTW.
Deze bijlage is niet van toepassing op het Rijksvastgoedbedrijf; de directeur-generaal van het Rijksvastgoedbedrijf heeft ongelimiteerd mandaat.
|
Kerndepartement |
|
|---|---|
|
Plaatsvervangend secretaris-generaal, directeur-generaal |
tot € 10.000.000 |
|
Directeur |
tot € 2.000.000 |
|
Middenmanager, programmamanager, afdelingshoofd en bureauhoofd |
tot € 50.000 |
|
Managementondersteuner, (directie)secretaresse, directiesecretaris |
tot € 2.000 |
|
Dienst van de Huurcommissie |
|
|---|---|
|
Directeur |
tot € 5.000.000 |
|
Plaatsvervangend directeur |
tot € 500.000 |
|
Strategisch manager |
tot € 150.000 |
|
Teammanager |
tot € 5.000 |
|
Overige functionarissen |
tot € 2.000 |
Dit besluit regelt de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal en directeur FEZ van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening én regelt de mandaten voor de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en directeuren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die geheel of ten dele taken uitvoeren die behoren tot de beleidsmatige en beleidsuitvoerende portefeuille van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Met de (politieke) keuze voor het inrichtingsmodel ‘twee ministeries, één organisatie’ wordt de ambtelijke ondersteuning van de Minister van VRO vanuit één organisatie geborgd. Die ambtelijke organisatie is onder het Ministerie van BZK gepositioneerd. In het licht van artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft dit mandaatbesluit (met mandatering aan niet-ondergeschikten) de instemming van de Minister van BZK.
In dit artikel worden de verlening van volmacht en machtiging gelijkgesteld met de verlening van mandaat. De bevoegdheden die met dit besluit worden toegekend door middel van verlening van mandaat, volmacht en machtiging worden in dit besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat van de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeur-generaal respectievelijk de directeur.
Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 BW). Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen worden gerekend alle rechtshandelingen die als zodanig in het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt. De belangrijkste daarvan zijn: koop/verkoop, huur/verhuur, ruil, geldlening, schenking, vaststellingsovereenkomst, borgtocht, bruiklening en verbruiklening, lastgeving, kansovereenkomsten, arbeidscontract en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Comptabiliteitswet 2016).
Op grond van artikel 4.6, eerste, van de Comptabiliteitswet 2016 zijn de ministers degenen die de Staat der Nederlanden als rechtspersoon in het private rechtsverkeer vertegenwoordigen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid dat die bevoegdheid via volmachtverlening feitelijk door anderen namens hen wordt uitgeoefend. Hetgeen met dit besluit wordt gerealiseerd.
In dit mandaatbesluit wordt aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de directeuren een algemene volmacht verleend voor het verrichten van privaatrechtelijke handelingen namens de bewindspersonen, en daarmee voor de Staat, ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de desbetreffende functionaris, die zijn beschreven in het Organisatiebesluit VRO 2025. De volmacht privaatrechtelijke handelingen te verrichten houdt uiteraard tevens in de bevoegdheid om daartoe te beslissen (bijvoorbeeld om iets aan te schaffen). Daarnaast wordt aan hen volmacht verleend met betrekking tot enkele specifieke onderwerpen.
In dit artikel zijn beperkingen op het mandaat verwoord met betrekking tot specifieke handelingen die zijn voorbehouden aan de bewindspersoon. Een aantal beperkingen vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht. De overige beperkingen hebben betrekking op bevoegdheden die naar hun aard bij de bewindspersoon behoren te liggen.
In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat. Het betreft stukken geadresseerd aan bepaalde autoriteiten of Hoge Colleges van Staat die door de bewindspersoon persoonlijk behoren te worden afgedaan.
Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten, is aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door de secretaris-generaal. Bedacht moet worden dat het hier gaat om officiële correspondentie met de genoemde autoriteiten en Hoge Colleges. Los hiervan is het uiteraard mogelijk dat in het ambtelijke verkeer tussen dienstonderdelen van het Ministerie en onderdelen van bijvoorbeeld de genoemde Hoge Colleges correspondentie plaatsvindt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan correspondentie met de griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een gerechtelijke procedure of de uitwisseling van financiële of begrotingstechnische informatie tussen financiële afdelingen. In zijn algemeenheid staat voorop dat mandaat slechts geldt voor zover de aangelegenheid niet redelijkerwijs aan een hoger bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Dit kan met zich brengen dat correspondentie die gewoonlijk op ambtelijk niveau wordt gevoerd, vanwege politieke of maatschappelijke gevoeligheid door de secretaris-generaal of de bewindspersoon zelf wordt afgehandeld.
In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de bewindspersonen.
Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de secretaris-generaal vallen.
In onderdeel a is geregeld dat de secretaris-generaal functioneel leiding geeft aan bepaalde directeuren-generaal. Omdat de ambtelijke organisatie onder het Ministerie van BZK is gepositioneerd, is de Minister van BZK voor alle dienstonderdelen en de daarbij werkzame personen hiërarchisch verantwoordelijk, ook als deze dienstonderdelen (volledig of ten dele) werkzaamheden verrichten voor het Ministerie van VRO. Dat betekent dat het Ministerie van BZK, in de persoon van de secretaris-generaal van BZK, alle verantwoordelijkheden draagt voor deze dienstonderdelen en medewerkers voor zover die zien op organisatie, beheer en personeel. Dit is geregeld in het mandaatbesluit BZK.
Gelet op de portefeuille van de Minister van VRO, zoals dat bij koninklijk besluit van 2 juli 2024 is vastgesteld, is de Minister van VRO ministerieel verantwoordelijk voor alle taken op het gebied van Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het Ministerie van VRO, in de persoon van de secretaris-generaal van VRO, de functionele verantwoordelijkheid draagt voor het beleid en de beleidsuitvoering ten aanzien van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Dit is geregeld in onderdeel a van dit artikel.
In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, aan directeuren-generaal en aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De secretaris-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.
Dit artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.
In dit artikel worden aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van BZK bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening, voor zover dit het werkterrein van VRO raakt. Voorbeelden daarvan zijn werkzaamheden op het gebied van bestuursadvisering en communicatie voor het Ministerie van VRO. De plaatsvervangend secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.
Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de plaatsvervangend secretaris-generaal vallen.
In dit artikel worden aan de directeuren-generaal algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening voor zover dit ziet op het werkterrein van VRO. De directeur-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.
Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van het directeur-generaal vallen.
Onder het mandaat van het diensthoofd valt ook de bevoegdheid tot het inschakelen van de diensten van de Landsadvocaat in verband met ondersteuning (bijvoorbeeld advies over wetgeving of over aanbestedingen) en het optreden namens de bewindspersonen in gerechtelijke procedures.
Het mandaat van de directeur-generaal is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur-generaal verantwoordelijk is. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur FEZ. Het financiële kader wordt gevormd door de begroting.
In algemene zin geldt dat aan een (meerjarige) verplichting een maximumbedrag is gekoppeld. De maximumbedragen staan vermeld in bijlage 1 van dit besluit. Een meerjarige verplichting is een verplichting die zich uitstrekt over meerdere begrotingsjaren. Het bedrag van een meerjarige verplichting is het totaal van de bedragen die voor de verschillende begrotingsjaren worden aangegaan. Dat wil zeggen dat een verplichting in jaar t met een doorlooptijd langer dan jaar t, moet worden aangemerkt als een meerjarige verplichting.
Hoe moet dit specifiek worden geïnterpreteerd voor het Rijksvastgoedbedrijf? De verantwoordelijkheid van de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is tweeledig. Enerzijds is hij verantwoordelijk voor het draaiende houden van het Rijksvastgoedbedrijf binnen de in de begroting aangegeven grenzen en de overige departementale spelregels. Als directeur-generaal van het agentschap met een rijksbrede rol op het gebied van de rijkshuisvesting, heeft hij tevens de bevoegdheid bijvoorbeeld vastgoed te kopen, huren, ontwikkelen, verbouwen, onderhouden en beheren. In dit kader worden regelmatig zeer lang lopende contracten met marktpartijen gesloten. Hierbij gaat de Staat een langdurige juridische verplichting aan, zonder dat de daarmee gepaard gaande budgettaire verplichtingen aan het begin van de contractperiode bijvoorbeeld in een separaat fonds op de BZK-begroting staan.
Vanuit de rijksbrede verantwoordelijkheid voor het rijksvastgoed, doet het Rijksvastgoedbedrijf een beroep op de leenfaciliteit om met name investeringen te kunnen doen voor het realiseren van grote projecten in het kader van het rijkshuisvestingsstelsel. Voor het agentschap Rijksvastgoedbedrijf is in de begroting, net als voor andere agentschappen een paragraaf opgenomen die bestaat uit een begroting van het desbetreffende jaar en een meerjarenraming (t+4). Daarnaast staat in de begroting het maximale beroep op de leenfaciliteit (leenplafond) vermeld. Voor de zogenaamde DBFMO-contracten voor PPS-projecten geschiedt de financiering voor een belangrijk deel met privaat kapitaal, maar de jarenlange betaling van beschikbaarheidsvergoedingen door de Staat wordt geregeld via de rijksbegroting op dezelfde manier als hierboven bedoeld. Op de hierboven beschreven manier wordt dus voor de korte en middellange termijn zichtbaar gemaakt hoe de rijkshuisvesting gefinancierd wordt, ook buiten het bestek van de jaarlijks vast te stellen en door de Kamers goed te keuren rijksbegroting. Op de keper beschouwd wordt echter gedurende de totale looptijd van het contract elk jaar opnieuw in het kader van de rijksbegroting dekking aangegeven voor het nakomen van de ten laste van de Staat aangegane privaatrechtelijke verplichting, in plaats van dat het uiteindelijk vereiste budget voor betaling van jaar t tot en met (bijv.) t+30 op de begroting van één van de departementen staat op het moment dat de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf in jaar t (of t-1) het contract sluit. Het agentschap Rijksvastgoedbedrijf levert de producten die beleidsverantwoordelijken (departementen en overige deelnemers van het rijkshuisvestingsstelsel) vragen en waarvoor ze instemmen de kosten, ook meerjarig, te vergoeden. Het bepaalde in artikel 5.4, eerste lid, staat uitoefening van deze contracteerbevoegdheid niet in de weg; de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is in deze gevallen bevoegd de Staat der Nederlanden te binden voor de totale looptijd van het contract.
In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De directeur-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.
Tot de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.
De directeur-generaal die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.
Dit artikel is niet van toepassing in het geval er tijdelijk geen diensthoofd in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend diensthoofd in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.
Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de directeur vallen.
Het mandaat van de directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met een bewindspersoon, de secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de FEZ-Controller. De budgettaire uitwerking dient te passen binnen de goedgekeurde budgettaire uitwerking van de directeur-generaal. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur FEZ.
Ook hier gelden grensbedragen per verplichting die wordt aangegaan.
De directeur kan bevoegdheden verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen. Tot de onder de directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.
De directeur die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.
Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend directeur in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.
Voor het mandaat van de diensthoofden en directeuren is in het bijzonder artikel 6 lid 1 van het Besluit FEZ van het Rijk van belang.
Het departementale kader voor externe inhuur wordt vastgesteld in de Bestuursraad op voorstel van de directeur FEZ. In het departementale kader kunnen grensbedragen voor externe inhuur zijn aangegeven die het financiële mandaat van directeuren en diensthoofden inperken.
De bedrijfsvoering bij het Ministerie kent een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden, en heeft onder meer betrekking op:
a. administratieve organisatiebeschrijvingen;
b. documentaire informatievoorziening;
c. financiële verplichtingen, informatie en administratie;
d. standaarden en kaders op het terrein van ICT en informatiehuishouding;
e. standaarden en kaders op het terrein van (informatie)beveiliging;
f. totstandbrenging van wet- en regelgeving;
g. personele besluiten;
h. behandeling van topstukken;
i. behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet open overheid, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;
j. aanleg en bijhouden van persoonsregistraties;
k. inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;
l. het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;
m. werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie.
De toegang tot de administraties geldt voor de directeur FEZ waar het de uitoefening van de interne controlefunctie ten behoeve van het voeren van een goede administratie, conform artikel 6 van het Besluit FEZ van het Rijk. Overigens geldt dat op grond van wettelijke bepalingen andere controlerende instellingen zoals de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, eveneens toegang tot de administraties hebben.
Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het Ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens een bewindspersoon als bestuursorgaan) en volmacht/machtiging (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor ondertekening van stukken die zien op organisatie, beheer en ontwikkeling (en dus onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK vallen), luidt de ondertekening als volgt:
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze,
handtekening, naam en functie gemandateerde
De directeur P&O van BZK is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. De registratie van de mandaatverlening en de doormandatering vindt plaats in het door de directeur P&O bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister. Daartoe houdt de directie FEZ een zogenaamd bevoegdhedenregister bij. Het centrale mandaat- en volmachtregister bevat niet de afspraken over parafering van stukken. De (financiële) bevoegdheden van secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, directeuren-generaal en directeuren van het kerndepartement alsmede de bevoegdheden van functionarissen van de agentschappen worden opgenomen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-33941.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.