Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 33484 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 33484 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op de artikelen 2, 4, 5, eerste en tweede lid, 13, tweede lid, 16, 17, eerste lid, onderdeel a en vierde lid, 19, eerste en tweede lid, 23, onderdeel b, 25, 27, 34, 44, tweede lid, en 50, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV- subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-, LVVN en KGG-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
Aan hoofdstuk 2 wordt een titel toegevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw die van biologische productie afkomstig zijn zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel 1, van Verordening (EU) 2018/848;
een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, niet zijnde een operationele groep als bedoeld in artikel 5.6.1. van de Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021, dat:
a. gericht is op het bevorderen van de biologische landbouw en van de afzet van biologische landbouwproducten;
b. bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 52, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
c. is opgericht ten behoeve van de samenwerking als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw; en
d. voldoet aan artikel 32, zevende lid van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
organisatie voor onderzoek en kennisdeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 (PbEU 2018, L 150);
verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);
verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347).
1. De Minister verleent op aanvraag van een penvoerder subsidie aan een deelnemer in een biologisch samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project, als bedoeld in artikel 32, zesde lid, onder a tot en met e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw dat gericht is op het vergroten van de afzet van biologische landbouwproducten.
2. Een deelnemer in een biologisch samenwerkingsverband komt uitsluitend voor subsidie als bedoeld in het eerste lid in aanmerking, indien:
a. de deelnemer een kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 2, onderdeel 52, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
b. de deelnemer overeenkomstig artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 in het handelsregister is ingeschreven;
c. de deelnemer gedurende de looptijd van de module aan ten hoogste twee projecten als bedoeld in het eerste lid deelneemt;
d. aan de deelnemer ten hoogste twee maal subsidie op grond van het eerste lid is verstrekt.
3. De penvoerder is deelnemer van het biologisch samenwerkingsverband.
4. Indien in een biologisch samenwerkingsverband een landbouwer deelneemt, dient deze biologisch gecertificeerd te zijn als bedoeld in hoofdstuk V van Verordening (EU) 2018/848 dan wel in omschakeling naar biologische productie als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2018/848.
5. Het project, bedoeld in het eerste lid draagt bij aan ten minste één van de doelstellingen bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a, b, e of i, en aan de doelstelling bedoeld in artikel 6, tweede lid, van Verordening (EU) 2021/2115.
1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten per project doch ten minste € 100.000 en ten hoogste € 500.000 per project.
2. Een deelnemer van een biologisch samenwerkingsverband dat in aanmerking komt voor subsidie ontvangt van de Minister ten minste € 25.000 per project.
1. Voor subsidie komen uitsluitend kosten ten behoeve van het project, bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, in aanmerking voor zover deze zien op:
a. uitvoeringskosten, voor zover het de volgende activiteiten betreft:
1°. coördinatie van het biologisch samenwerkingsverband;
2°. operationele activiteiten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project;
3°. projectmanagement en projectadministratie;
b. kosten voor de organisatie van promotie- en voorlichtingsacties die direct verbonden zijn aan de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, inhoudende:
1°. workshops, conferenties, of voorlichtingsacties gericht op vaardigheden van ondernemingen als bedoeld in de artikelen 1, eerste lid onderdeel a, en 21, derde lid, onderdelen a tot en met c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
2°. het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, onderdelen a tot en met e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw; of
3°. publicaties om biologische landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
2. De kosten voor symbolische prijzen, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, komen voor subsidie slechts in aanmerking indien de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.
3. Voor subsidie komen niet in aanmerking:
a. voorbereidingskosten, betreffende de oprichting van een biologisch samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan;
b. certificeringskosten als bedoeld in artikel 34, zevende lid, van Verordening (EU) 2018/848.
De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverstrekking.
2. Het project is uiterlijk 3 jaar na subsidieverlening afgerond.
1. Een aanvraag voor een subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.
2. Door een biologisch samenwerkingsverband kan maximaal één aanvraag worden ingediend voor een project, bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid.
De Minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een project bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, indien:
a. de subsidie minder bedraagt dan € 100.000 per project;
b. in de aanvraag onvoldoende is onderbouwd hoe het project bijdraagt aan het realiseren van verbetering van de afzet van biologische landbouwproducten;
c. op grond van:
1°. artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, minder dan zeven punten zijn toegekend;
2°. artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, minder dan zes punten zijn toegekend;
3°. artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, minder dan zes punten zijn toegekend;
4°. artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, minder dan vier punten zijn toegekend;
d. voor het project op grond van titel 5.6 van de Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021 reeds subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan;
e. in het biologisch samenwerkingsverband een onderzoeksorganisatie deelneemt;
f. indien de subsidie aan een deelnemer van een biologisch samenwerkingsverband op grond van artikel 2.27.4 minder bedraagt dan € 25.000 per project;
g. met de uitvoering van het project is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;
h. het project betrekking heeft op de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in artikel 32, zesde lid, onder d en e, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw waarbij er tussen de landbouwer en de consument meer dan één intermediair is;
i. de verlening van subsidie in strijd zou zijn met de artikelen 206 tot en met 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013;
j. de verlening van subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 21, 24 of 32 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
k. de in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, bedoelde publicatie verwijst naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
l. de subsidie gebruikt wordt om de prijs van biologische landbouwproducten te verlagen.
1. De Minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een aantal punten toe en dat is hoger naarmate:
a. de impact op de afzet van biologische landbouwproducten door het project is onderbouwd;
b. met het projectplan is onderbouwd hoe verbetering van de afzet van biologische landbouwproducten wordt gerealiseerd;
c. aan het samenwerkingsverband deelnemers deelnemen met expertise, kennis of ervaring met biologische landbouwproducten;
d. is onderbouwd dat het project vernieuwend is.
2. De Minister kent per criterium als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, ten minste één en ten hoogste tien punten toe.
1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.27.2, eerste en vijfde lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
2. Onverminderd het eerste lid, bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de onderneming, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. gegevens van de ondernemingen die geen aanvrager zijn en deelnemen in het samenwerkingsverband;
d. een projectplan, inclusief beschrijving van het project, de beoogde activiteiten en activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de wijze van uitvoering daarvan, de rol en de taken van de bij de uitvoering van de betrokken partijen, een planning, de start- en einddatum, en een begroting;
e. de samenwerkingsovereenkomst;
f. een onderbouwing van hoe verbetering van de afzet van biologische producten met het project wordt beoogd en de te verwachten resultaten;
g. een beschrijving van de expertise, kennis en ervaring van de deelnemers aan het biologisch samenwerkingsverband en hoe dit bijdraagt aan de te verwachten resultaten als bedoeld in onderdeel f;
h. een beschrijving in hoeverre het project vernieuwend is ten opzichte van al bestaande initiatieven;
i. bewijsstukken waarmee wordt aangetoond dat de activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, onderdeel b, daadwerkelijk zal plaatsvinden.
3. De projectbegroting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, bevat ten minste:
a. de omvang van de gevraagde subsidie per deelnemer in het biologisch samenwerkingsverband met, indien van toepassing, een overzicht van de uren die de deelnemer gaat besteden aan de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd:
b. de totale kosten van het project:
c. onderbouwde informatie over de wijze waarop de deelnemers van het samenwerkingsverband hun eigen aandeel in de projectkosten financieren.
4. De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat ten minste een overzicht van de aan het biologisch samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het biologisch samenwerkingsverband te handelen.
5. Bij een aanvraag om subsidie wordt mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt gefinancierd.
1. In de in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, bedoelde publicatie mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;
2. Als de activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, door producentengroeperingen en -organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn.
3. Bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie als bedoeld in het derde lid, zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de betreffende activiteit als bedoeld in artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1°.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 8 oktober 2025
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Het areaal biologische landbouw groeit langzaam. In december 2024 was dit ca. 5,1%1, een lichte groei ten opzichte van ca. 3,8% in 20192. Deze groei komt deels voort uit het uitbreiden van bestaande biologische bedrijven en deels door bedrijven die de omschakeling maken naar biologische productie. Tegelijkertijd zijn er ook biologische bedrijven die terugschakelen door gebrek aan afzetmogelijkheden of economische ontwikkelingen. Biologische landbouw kan met zijn extensieve en grondgebonden werkwijze en met aandacht voor dierenwelzijn een positieve bijdrage leveren aan de opgaven van de landbouw. Ook biedt biologische landbouw een bewezen verdienmodel voor boeren. Aangezien het areaal biologische landbouw in Nederland achterblijft en de groei zeer langzaam is, is in december 2022 het Nederlandse actieplan ‘Groei van biologische productie en consumptie’ gepubliceerd (Kamerbrief 30252-78; verder ‘biologisch actieplan’). Dit biologisch actieplan is opgebouwd langs drie doelen: (1) meer biologische consumptie en een grotere afzetmarkt; (2) meer biologische productie; en (3) meer kennis en innovatie. De ambitie uit het actieplan is om het biologisch areaal in Nederland te laten groeien naar 15% in 2030. Voor een succesvolle groei van het areaal is het belangrijk dat het omschakelen naar biologische landbouw in evenwicht gebeurt met groei van de afzetmarkt. Dit vraagt om een ambitieuze en brede aanpak in alle ketens en sectoren en het stimuleren van extra afzetmogelijkheden is hiervoor een cruciaal onderdeel. Om dit te bereiken is een breed marktprogramma ontwikkeld. Onderhavige subsidiemodule maakt hier onderdeel van uit.
Naast de ambitie van het actieplan biologisch heeft Nederland zich in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gecommitteerd om toe te werken aan 6,5% biologisch areaal in 20273. Dit wordt via het NSP ondersteund door biologische boeren en boeren die omschakelen naar biologische landbouw te ondersteunen met een hectare premie. Ook wordt er in het kennis- en in innovatie spoor rekening gehouden met het stimuleren van biologische agrarische ondernemers en biedt het Investeringsfonds Duurzame Landbouw mogelijkheden voor boeren en tuinders die willen omschakelen naar een duurzame bedrijfsvoering, waaronder biologisch.
Biologisch keurmerk
Aan het biologisch keurmerk ligt een Europese verordening ten grondslag (Verordening (EU) 2018/8484). Er is sprake van een streng controlestelsel dat een belangrijke waarborg biedt voor het consumentenvertrouwen in het Europese biologisch keurmerk (logo: 12 sterren in de vorm van een blaadje). Het biologisch keurmerk van de EU is het enige keurmerk voor duurzaam voedsel waar een Europese verordening aan ten grondslag ligt. Nederland heeft Skal Biocontrole, een onafhankelijke organisatie, aangewezen als publieke controle autoriteit die toezicht houdt en bedrijven certificeert. Dit houdt in dat alle bedrijven die biologische producten produceren, bewerken of in de handel brengen (de gehele keten) zich moeten certificeren en daarmee onder toezicht van Skal Biocontrole vallen. Waar nodig doet Skal dit in samenwerking met andere organisaties, zoals de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Douane. Voor handel met landen buiten de Europese Unie worden aparte afspraken gemaakt in de vorm van equivalentieverdragen.
De wettelijke borging en het controlestelsel zorgen ervoor dat het biologisch keurmerk een betrouwbaar keurmerk is. Het is beoordeeld als een van de topkeurmerken voor duurzaam voedsel (Milieu Centraal keurmerkenwijzer5). Door de ketensystematiek die integraal door de hele keten is doorgevoerd weten consumenten wat ze eten. Een uitdaging hierbij is wel dat consumenten onvoldoende bekendheid hebben met het biologisch keurmerk of verschillende keurmerken door elkaar halen. Ook is uit onderzoek gebleken dat consumenten hun dagelijkse of wekelijkse boodschappen vrij routinematig doen en hierdoor minder kiezen voor biologische producten. Daarnaast speelt ook de prijs versus de verwachting van kwaliteit van een product een belangrijke rol waardoor consumenten wel of niet kiezen voor biologisch6. De Algemene Rekenkamer heeft in 2023 aangegeven dat hier vanuit de overheid meer aandacht aan gegeven moet worden7.
Stimuleren consumptie en afzet
Vanuit de doelen van het actieplan om het biologisch areaal te vergroten, is gekozen voor een brede aanpak om de consumptie en afzet van biologische producten te stimuleren. Zo is er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een marktontwikkelprogramma opgezet dat zich richt op de verschillende afzetkanalen, zoals supermarkten en foodservices (o.a. out-of-home, catering en horeca) en buitenlandse afzetkanalen. Ook is er vanuit het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur een landelijke en meerjarige overheidscampagne gestart in juni 2024 om de bekendheid van het biologisch keurmerk bij consumenten breed onder de aandacht te brengen. Voorts wordt het Categorieplan Consumptieve Dienstverlening, richtinggevend voor de catering van de rijksoverheid, aangepast, zodat er toegewerkt wordt naar een aanbod van 25% biologische producten. Daarnaast wordt er stapsgewijs steeds meer biologische porties aan lagere scholen aangeboden via de school groente en fruit regeling Tenslotte wordt samengewerkt met provincies en gemeenten om ook de lokale aandacht voor biologisch te verbeteren. De overheid kan dit niet alleen, samenwerking met en inzet van ketenpartijen is belangrijk. Organisaties variërend van kleine-, middelgrote of micro-onderneming bedrijven, stichtingen en verenigingen willen bijdragen aan de groei van een biologische markt en zien hier kansen toe. Echter, voordat bedrijven de stap nemen om (deels) om te schakelen naar biologisch moeten ze eerst weten wat het is en hier een verdienmodel in zien. Dat gaat met behoorlijke investeringen gepaard (deels door het opdoen van kennis over biologische wettelijke eisen en vervolgens door het aanpassen van o.a. de samenwerkingspartners, logistiek en infrastructuur). Het kost tijd om deze investeringen in de markt terug te verdienen. Uit de cijfers omtrent biologisch en de zeer langzame groei van de afgelopen 10 jaar blijkt dat dit zonder stimulering door de overheid niet of onvoldoende plaatsvindt en de markt stagneert. Individuele bedrijven en ketenpartijen kunnen of durven de stap niet te nemen bij gebrek aan ketensamenwerking en afzetmogelijkheden, hierdoor blijft de biologische sector in Nederland een relatief kleine niche. Andere landen laten zien dat dit doorbroken kan worden door een brede inzet (conform actieplan, subsidies en fondsen) en door hiermee actief ketensamenwerking en promotie te stimuleren. De ervaring is dat consumenten die de keuze maken voor biologische producten dit vaker ook in de toekomst blijven doen en ook meer biologische producten gaan kopen. Dit zorgt ervoor dat de afzet van biologische producten voor bedrijven een op termijn interessante (groei)markt kan zijn. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de vraag naar biologische producten blijft toenemen en dat het aanbod breed en kwalitatief aansluit bij de wensen van de consument.
De Europese rekenkamer heeft in 2024 geconstateerd dat extra inspanningen van lidstaten nodig zijn om het Europese doel te halen.8 De ervaring uit andere vooroplopende lidstaten (o.a. Denemarken, Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk) leert dat overheidsinterventie een belangrijke voorwaarde is om de afzetmarkt en de biologische landbouw te stimuleren. In deze lidstaten is gebleken dat een subsidieregeling een effectief instrument is voor de stimulering van de markt.
In aanloop naar het opstellen van het biologisch actieplan heeft een brede stakeholderconsultatie plaatsgevonden gedurende 2022. Hieraan hebben bijna 400 betrokkenen vanuit verschillende stakeholdergroepen (sector, keten, brancheorganisaties en consumenten) bijgedragen. Eén van de hoofdaandachtspunten uit de dialoogsessies is ‘het aanbod van biologische producten moet niet alleen groeien bij supermarkten, ook in de horeca, catering, slagerijen, groenteboeren, bakkers, tuincentra en de online verkochte maaltijdboxen.’ Op deze inzichten is voortgebouwd bij het ontwikkelen van de subsidiemodule.
Aanvullend is voorafgaand aan deze subsidiemodule een stakeholderconsultatie traject opgezet om specifieker te achterhalen welke behoefte er in het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) was om de afzet te stimuleren. Dit is gedaan via de adviescommissie van het actieplan biologisch, via individuele gesprekken met stakeholders, tijdens beurzen en bijeenkomsten en tijdens stakeholdersessies die speciaal hiervoor zijn georganiseerd. In de werkgroep biologische landbouw van het Interprovinciaal Overleg zijn de contouren van de regeling gedeeld en besproken met de provincies. De regeling is een vurige wens vanuit de agrarische ondernemers, niet alleen van de biologische maar ook de Land- en Tuinbouw Organisatie steunt het initiatief. Zij zijn van mening dat het stimuleren van afzet (in)direct bijdraagt aan de vraag naar meer biologische productie en agrarische ondernemers hiermee de ruimte geeft om te kiezen voor deze vorm van bedrijfsvoering.
Ook blijkt uit al deze gesprekken dat overheidsinterventie noodzakelijk is. Dit om de impasses en de zeer beperkte groei van de afgelopen jaren te doorbreken. Inspanning van bedrijfsleven en ketenpartijen zijn nodig om de gewenste groei te bereiken, dit komt echter niet vanzelf op gang daarvoor zijn de risico’s te hoog en is de bekendheid met het keurmerk nog te gering.
Om de afzet van biologische producten te stimuleren moeten commerciële actoren aangesproken worden, ook van buiten de agrarische sector. De voorliggende subsidiemodule richt zich daarom specifiek op het MKB, micro-organisaties en brancheorganisaties als doelgroepen. Bestaande subsidies, fondsen en inkoopmogelijkheden, waarvan in de verkennende fase is gekeken of daarbij aangesloten kon worden, richten zich op de stimulering van de productie van biologische landbouwproducten en zijn daardoor minder geschikt of niet toegankelijk voor deze organisaties. Deze andere regelingen worden daarom niet geschikt geacht om de doelstellingen van deze regeling te bewerkstelligen en de gewenste impasses te doorbreken. Overwogen zijn onder meer de alternatieven:
• Investeringsfonds duurzame landbouw: richt zich op de ondersteuning van boeren bij de omschakeling naar biologische landbouw en dus niet op de afzet.
• GLB-EIP-regelingen: deze Europese regelingen hebben als doel innovatieve samenwerkingen met agrarische bedrijven te stimuleren. Projecten waarbij geen agrariër betrokken is, worden niet gehonoreerd. De voorliggende regeling voor het stimuleren van de biologische afzet is complementair aan de activiteiten die vanuit het GLB-EIP ondersteund worden. Het opzetten van de nationale regeling biedt de ruimte om het specifiek op de Nederlandse markt te richten en ook te focussen op afzetstimulering van biologische producten waarbij niet per se de samenwerking met een boer noodzakelijk is.
• Sabe-regeling: de Subsidieregeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie biedt de mogelijkheid om financiering te geven voor advisering en training aan boeren die willen onderzoeken of zij kunnen overstappen naar duurzamere vormen van landbouw. Deze stimuleringsregeling is er niet op gericht om meer afzet te genereren.
• Subsidieregeling experimenteerlocaties: op experimenteerlocaties werken agrarische ondernemers, kenniswerkers, onderwijsinstellingen en beleidsmakers langdurig samen aan impactvolle kennis en innovatie. Het gaat hierbij om zowel bottom-up als kennis gedreven innovaties. Deze regeling is er niet op gericht om meer afzet te genereren.
• MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT): het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft de MIT ontwikkeld. Daaronder vallen verschillende subsidiemogelijkheden voor het MKB. Het richt zicht meer op de productiekant (innovatie) dan op de afzetkant.
• Inkoopopdrachten: inkoopopdrachten kenmerken zich door veel sturing vanuit de opdrachtgever. Hierdoor is het minder geschikt om de creativiteit in de markt de ruimte te geven. De verwachting is niet dat dit voldoende impuls aan marktonwikkeling zal geven en dat projecten stil komen te liggen na afronding.
Biologische ketens opereren nu nog vaak in een nichemarkt. Het doel van deze subsidiemodule is om die markt te vergroten door consumenten bekender te maken met het biologisch keurmerk en door het aanbod van biologische producten en productieketens te laten toenemen. De overheid heeft vanuit het marktprogramma een aantal activiteiten in gang gezet, zoals de Rijksvoorlichtingscampagne. Belangrijk is dat er ook vanuit de ketens initiatieven en maatwerk dat beter aansluit bij de specifieke behoeften van consumenten en marktpartijen wordt gestimuleerd. Ervaringen uit het buitenland leren dat dit ook leidt tot een grotere afzet.
Met deze subsidiemodule worden bedrijven gesteund om stappen te zetten om nieuwe samenwerkingsverbanden in de keten aan te gaan en hun bedrijfsvoering aan te passen zodat zij op een biologische wijze gecertificeerd kunnen worden (het certificatieproces zelf valt buitend de reikwijdte van de module). De subsidiemodule ondersteunt hiermee bedrijven om kennis en ervaring op te doen die nodig is voor een goed verdienmodel en nieuwe ketens te ontwikkelen over bestaande ketens uit te bereiden. Zo worden de barrières verlaagd om de stap naar biologische productie te zetten.
De resultaten van de subsidiemodule worden (in)direct gemonitord. Voor het actieplan biologisch is een monitor opgezet (https://www.staatvanbiologisch.nl), hierin worden o.a. areaalontwikkelingen, type bedrijven, herkenbaarheid en consumentenbestedingen bijgehouden. Ook zijn er specifieke metingen met betrekking tot de bekendheid van het biologisch keurmerk en het consumentenvertrouwen en worden effectmetingen gedaan van de consumentencampagne en consumentenonderzoek. Deze subsidiemodule vormt een belangrijk onderdeel van het actieplan biologisch en draagt aan deze verschillende onderdelen bij.
Concreet worden de volgende resultaten nagestreefd: het verbeteren van de samenwerking in de keten (toename van het aantal samenwerkingsverbanden, afspraken tussen partijen); het ontstaan van nieuwe producten en afzetkanalen; nieuwe bedrijven/toetreders/omschakelaars tot de biologische markt; en een omzetgroei van ca 30% biologische producten per jaar in lijn met het marktprogramma van RVO; met deze groei en schaalvergroting is ook het streven dat het prijsverschil met gangbare producten voor consumenten zal gaan afnemen; en indirect een bijdrage zal leveren aan de groei van het biologisch areaal in Nederland naar 15% in 2030. Tevens is de verwachting dat de subsidiemogelijkheid ook op lokaal niveau gaat bijdragen aan meer bekendheid en vertrouwen in het biologisch keurmerk.
De subsidiemodule biedt ruimte voor een brede variëteit aan samenwerkingsprojecten. Hierbij is het noodzakelijk om inzichtelijk te maken hoe projecten bijdragen aan het verbeteren van de afzet van biologische producten en hoe dit gaat gebeuren. Dit kan gedaan worden door het schrijven van een projectplan met partijen die op geloofwaardige wijze hieraan een bijdrage kunnen leveren. Hierbij wordt ook gekeken naar de mate waarin het project vernieuwend is, nieuwe markten aanboort en daarmee bijdraagt aan het verbeteren van de afzet.
De maximale looptijd van drie jaar voor projecten is gekozen om enerzijds recht te doen aan de tijd die nodig is om samenwerking te versterken en veranderingen in ketens en sectoren door te voeren, maar tegelijk ook recht te doen aan de ambitie en het tempo uit het actieplan biologisch en de ambitie van 2030. Wanneer vanuit een samenwerkingsverband behoefte is aan promotionele activiteiten om de bekendheid van het keurmerk te vergroten, die ondersteunend zijn aan de uitvoering van het project dient dit onder deze subsidie aanvraag te vallen.
Enkele voorbeeldprojecten
• Een groep bedrijven ziet kansen om de omzet op biologische producten te verbeteren door gezamenlijk een (lokale) keten op te zetten en koppelt hier omzetdoelstellingen aan voor na de looptijd van het project. Hiervoor moet geïnvesteerd worden in een beperkte marktstudie, een hechtere onderlinge samenwerking, het maken van afspraken over afzet en afname, promotie- en voorlichtingsacties, het uitwisselen van ervaringen, gezamenlijke systemen, of productontwikkeling. Na afronding van het project is de inzet om deze omzetgroei voort te zetten en is er een intensievere samenwerking tot stand gekomen;
• Voor de cateringbedrijven in een bepaalde regio moet de infrastructuur en het aanleveren van biologische producten worden opgezet. Het kost tijd om dit goed te stroomlijnen, hiervoor is het opbouwen van kennis en ervaring nodig. Na uitvoering van het project is een deel van de aangeboden producten biologisch. Er wordt geen reclame gemaakt voor de specifieke producten, maar er wordt wel een promotie event opgezet om het biologisch keurmerk en waar dat voor staat onder de aandacht te brengen. Consumenten hebben zo vaker de keuze om een biologisch product te consumeren;
• MKB-ondernemers werken samen met een grote supermarktketen om een bepaald product te optimaliseren en in het schap te leggen. De supermarkt is deel van het samenwerkingsverband, maar ontvangt geen subsidie daar het niet aan de definitie van MKB voldoet. Na de looptijd ligt het biologische product in het schap.
Het promoten van merknamen, bedrijfsnamen en productnamen is niet toegestaan, dat is opgenomen in de ‘afwijzingsgronden’. Het doel is om de algemene bekendheid van het biologisch keurmerk te vergroten en dit ook op lokaal en toegankelijk niveau te doen voor consumenten of ketenpartijen. De aanvrager dient er zorg voor te dragen aan de informatie over het keurmerk strookt met de juridische regelgeving met onafhankelijke wetenschappelijke inzichten. Met deze projecten kan aangehaakt worden op de landelijke consumentencampagne en toolkits die worden aangeboden op www.allesoverbiologisch.nl.
Projectaanvragen worden op basis van de aanvraag beoordeeld door RVO in opdracht van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvraag (het zogenoemde ‘wie het eerst komt wie het eerst maalt’ principe). De Minister verleent alleen subsidie aan een deelnemer in een biologisch samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project dat gericht is op het vergroten van de afzet van biologische landbouwproducten als daaraan op grond van artikel 2.27.9 tenminste het minimaal aantal punten is toegekend. De Minister kent per criterium (er zijn er vier in totaal) ten minste één en ten hoogste tien punten toe. Er is geen sprake van rangschikking, maar een minimaal aantal benodigde punten om de kwaliteit van het project te kunnen beoordelen.
De aanvraag bestaat uit het geheel aan documenten (o.a. bewijs van samenwerkingsverband en financiële toelichting) en de inhoudelijke toelichting (projectplan). Per beoordelingscriterium kunnen er 1-10 punten gescoord worden. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een minimaal aantal benodigde punten per criterium worden behaald. Voor het criterium ‘impact op de afzet van biologische producten’ (artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel a) ligt de drempel hoog, omdat dit het hoofddoel van de subsidiemodule is en in sterke mate het doelbereik bepaalt. De kwaliteit en concreetheid (criterium bedoeld in artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel b) is ook een maat voor hoe goed over het plan en de aanpak is nagedacht en geeft daarmee een grote kans op slagen. Daaraan draagt ook de kwaliteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband bij (criterium bedoeld in artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel c). De kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin de deelnemers daadwerkelijk zelf invloed/beslismogelijkheden hebben die bijdragen aan het behalen van de projectdoelen en de samenstelling en ervaring van de leden. Het is wenselijk, dat het project vernieuwend is en nieuwe afzetmogelijkheden genereert (artikel 2.27.9, eerste lid, onderdeel d). Daarom hoeft hiervoor een lagere drempel gehaald te worden.
Projectaanvragen in deze categorie worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Projecten die de minimale score halen worden gehonoreerd, mits aan de subsidievoorwaarden is voldaan en het subsidieplafond nog niet is bereikt.
|
Beoordelingscriterium |
Aantal punten |
Minimaal nodig |
|---|---|---|
|
a. de impact op de afzet van biologische producten |
1 – 10 |
7 |
|
b. de kwaliteit en concreetheid van het projectplan |
1 – 10 |
6 |
|
c. de kwaliteit van de combinatie van het biologisch samenwerkingsverband |
1 – 10 |
6 |
|
d. het project is vernieuwend |
1 – 10 |
4 |
De regeling wordt eenmaal per jaar opengesteld. De eerste openstelling vindt plaats op 2 februari 2026. Daarna volgt ieder jaar een openstelling tot en met het voorjaar van 2029. De openstelling voor 2026 wordt opgenomen in de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2026.
Bij de totstandkoming van de subsidiemodule is nauw contact geweest met zowel subsidieaanvragers als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de vermindering van de regeldruk bij de uitvoering van de module. Voor de uitvoering van de module wordt gebruik gemaakt van het Raamwerk voor Uitvoering Subsidies (RUS) en het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. De regeldruk zal per aanvrager verschillen. Op basis van de systematiek en kengetallen in het Handboek voor de inschatting van regeldrukkosten wordt de totale regeldruk geraamd. Dit komt overeen met de regeldrukberekening van regelingen met een gelijksoortige uitvoeringssystematiek.
Om onnodige regeldruk voor de samenwerkingsverbandprojecten te voorkomen is een agrarische praktijktoets gedaan waarbij inzichtelijk is gemaakt wat er in de regeling nodig is voor de belanghebbenden en voor de optimale praktische toepassing van de regeling. Hieruit en uit de overleggen met (individuele) stakeholders is de wens expliciet naar voren gekomen om de administratieve lasten te beperken en met aanvraagformats te werken. Ondernemers geven aan behoefte te hebben aan ondersteuning van RVO bij de aanvragen. Om hieraan tegemoet te komen is gekozen voor het aanbieden van een gestandaardiseerde format door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dit ontlast ondernemingen bij hun aanvraag en verlaagt de administratieve lastendruk.
Aangenomen wordt dat de meeste projectaanvragen dicht bij het maximale bedrag van € 500.000 liggen. Het gaat immers om een project voor 3 jaar, met meerdere partners. Naar verwachting zullen in de periode 2026–2029 daarom ongeveer 30 (op basis van € 500.000 per aanvraag) tot 42 (op basis van € 350.000 per aanvraag) aanvragen worden ingediend voor een project in een samenwerkingsverband. Verder is de assumptie dat de samenwerkingen bestaan uit gemiddeld één penvoerder en drie samenwerkingspartners. De totale tijdsinspanning voor de subsidieaanvraag wordt bepaald op 170 uur per project en bestaat uit: het kennisnemen van de regeling, het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst (voor nieuwe samenwerkingsverbanden) en het verzamelen van en opsturen van de documenten om te voldoen aan de informatieverplichtingen.
Om het standaarduurtarief te bepalen wordt het gemiddelde van de standaardtarieven uit het handboek genomen voor leidinggevenden en hoogopgeleide medewerkers. Daar het meeste werk gedaan moet worden door de medewerkers, gaan we uit van een gemiddelde van € 60. Derhalve zijn de totale regeldrukkosten van de regeling tussen de € 60 x 170 uur x 30 aanvragen = € 306.900 en € 60 x 170 uur x 42 aanvragen = € 429.669. Per aanvraag is dit is 170 uur x € 60 = € 10.230. Daarnaast dient de subsidieaanvrager ten behoeve van de subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant te overleggen na afloop van het project, indien het subsidiebedrag voor één individuele ontvanger in het samenwerkingsverband € 125.000 of meer bedraagt. De kosten voor een dergelijk product (inclusief het tarief voor de dienstverlening) worden geraamd op € 3.000. De kosten voor de gehele doelgroep voor zowel het aanvragen van de subsidie als het voldoen aan de verplichting bij de subsidievaststelling worden daarmee ingeschat op 2,1% (bij 30 aanvragen) tot 2.9% (bij 42 aanvragen) van het subsidiebudget van € 14.800.000 voor alle jaren.
De ATR heeft op 6 februari 2025 advies uitgebracht. Na aanpassing van de regelingstekst is het dossier opnieuw voorgelegd aan de ATR. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Deze regeling is in nauw overleg met RVO opgesteld om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid te waarborgen. RVO heeft op een concept van de regeling een uitvoeringstoets uitgevoerd. Dit heeft geleid tot aanscherpingen in de beoordelingssystematiek en bewijsvoering. De regeling wordt door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
Deze regeling treedt 1 januari 2026 in werking. Deze datum voldoet aan de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en ten minste twee maanden voor de inwerkingtreding worden gepubliceerd.
De subsidie die wordt verstrekt op grond van deze subsidiemodule kwalificeert als staatssteun in de zin van het EU-Werkingsverdrag. De subsidie wordt gerechtvaardigd door artikelen 21, 24 en 32 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Begunstigden
De rechtvaardiging is gebaseerd op de artikelen 21 (Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties), 24 (Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten) en 32 (Steun voor samenwerking in de landbouwsector) van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Een biologisch samenwerkingsverband wordt gevormd uit ten minste twee niet in een groep verbonden ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 52 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw (kmo’s). Er mogen wel grote ondernemingen (ondernemingen die niet kwalificeren als kmo) deelnemen, maar zij zijn geen begunstigden van de subsidie. Zij kunnen wel inhoudelijk betrokken zijn en een bijdrage leveren. In een samenwerkingsverband kan geen onderzoeksorganisatie deelnemen. Uitgesloten is ook een operationele groep als bedoeld in artikel 5.6.1. van de Regeling Europese EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2021. Het samenwerkingsverband is opgericht ten behoeve van de samenwerking als bedoeld in artikel 32, vierde lid, onderdelen a of b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en gericht op biologische landbouwproducten. Het biologisch samenwerkingsverband moet ten goede komen aan de biologische landbouwsector. Het biologisch samenwerkingsverband moet daarbij voldoen aan artikel 32, zevende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, waarin staat dat subsidie alleen mag worden verleend voor nieuwe samenwerkingsvormen, met inbegrip van bestaande samenwerkingsvormen indien een nieuwe activiteit wordt opgestart.
Er kunnen derden worden ingehuurd door de deelnemers van een samenwerkingsverband. De diensten en/of producten van derden worden op basis van transparante/non-discriminatoire voorwaarden en tegen marktconforme tarieven ingehuurd.
Subsidiabele activiteiten en kosten
Voor het subsidiëren van de kosten voor de coördinatie van het samenwerkingsverband, het uitvoeren van het (proef)project, het managen van het project geldt dat dit kan worden gerechtvaardigd door artikel 32 de groepsvrijstellingsverordening landbouw (Steun voor samenwerking in de landbouw).
De subsidiabele activiteiten zijn het coördineren van het biologisch samenwerkingsverband, het uitvoeren van het (proef)project, het managen van het project, het organiseren van promotie- en voorlichtingsacties die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project ten behoeve van het project.
Het gaat hier om kosten voor proefprojecten, de ontwikkeling van nieuwe praktijken in de landbouwsector en de levensmiddelensector, samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de landbouwsector met als doel gezamenlijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en middelen te delen, horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte ketens en lokale markten en afzetbevorderingsactiviteiten in een lokale context met het oog op de ontwikkeling van korte ketens en lokale markten (zesde lid). De activiteiten moeten aan te merken zijn als landbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 4, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en zijn daarom ook te rechtvaardigen onder het elfde lid van artikel 32 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw om gebruik te kunnen maken van deze regeling.
Subsidiabel zijn kosten voor ondersteuning met het oog op het opzetten en uitvoeren van een samenwerkingsproject (elfde lid, onderdeel a), met de samenwerking gepaard gaande werkingskosten (elfde lid, onderdeel c) en kosten van afzetbevorderingsactiviteiten (elfde lid, onderdeel e).
Het subsidiëren van promotie- en voorlichtingsacties die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project als bedoeld in artikel 2.27.2 kan worden gerechtvaardigd onder artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw dat ziet op steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties die ten goede komen aan de landbouwsector en die worden uitbetaald aan de aanbieder van de desbetreffende diensten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten voor de organisatie van workshops, conferenties, of voorlichtingsacties gericht op vaardigheden van ondernemingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel a, van de vrijstellingsverordening landbouw (landbouwondernemingen), zoals bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdelen a, b en c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Voor het subsidiëren van de kosten voor de organisatie en uitvoering van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen of publicaties om biologische landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek geldt dat dit kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 24 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw (steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten). Het gaat bij het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, beurzen en tentoonstellingen om deelnamekosten, reiskosten, kosten van het vervoer van dieren en van producten die onder de afzetbevorderingsactie vallen, kosten van publicaties en websites die het evenement aankondigen, de huur van tentoonstellingsruimten en -stands en de kosten van het opzetten en afbreken daarvan en symbolische prijzen tot een waarde van 3.000 per prijs en per winnaar van een wedstrijd. De kosten voor symbolische prijzen komen slechts in aanmerking voor subsidie indien de prijs werkelijk is uitgereikt.
Bij publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken gaat het op grond van artikel 24, vijfde lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw om kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over begunstigden die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald landbouwproduct produceren, mits de informatie neutraal is en alle betrokken begunstigden gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen of kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over: i) kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw die open staan voor landbouwproducten uit andere lidstaten en derde landen; ii) generieke landbouwproducten en hun voedingswaarde en tips voor het gebruik ervan.
Als de hierboven bedoelde activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn. Bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie als bedoeld in het derde lid zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de betreffende activiteit.
In de hierboven bedoelde publicatie mag niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong. Er mag wel worden verwezen naar de oorsprong van landbouwproducten die vallen onder:
a. kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie beschermde benaming;
b. kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdelen b en c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw op voorwaarde dat de verwijzing in de boodschap van ondergeschikt belang is.
Het project (en het samenwerkingsverband) draagt bij aan een of meer van de doelstellingen bedoeld in artikel 6, eerste lid, en tweede lid, van Verordening (EU) 2021/21158, waaronder:
a) het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor de lange termijn, van een meer diverse landbouw, en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie;
b) vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering;
e) bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;
i) beter inspelen door de landbouw van de Unie op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, en bestrijding van antimicrobiële resistentie.
De steun moet in overeenstemming zijn met artikelen 206 t/m 210 bis van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Dit betekent dat de samenwerking niet mag leiden tot schending van de mededingingsregels.
De begripsbepaling afzet van biologische landbouwproducten is ter verduidelijking opgenomen.
De subsidieaanvraag van de deelnemers in een biologisch samenwerkverband wordt ingediend door de penvoerder. De penvoerder wordt door het samenwerkingsverband aangewezen en neemt deel aan het samenwerkingsverband. Dit kan een persoon of organisatie zijn en moet ook blijken uit een samenwerkingsovereenkomst. Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, worden de beschikkingen tot subsidieverlening verstuurd aan de deelnemers.
Het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste twee kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s). Tot de categorie kmo’s behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Binnen de categorie kmo’s is een ‘kleine onderneming’ een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
Binnen de categorie kmo’s is een ‘micro-onderneming’ een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.
Als de onderneming niet onder de categorie kmo valt, kwalificeert het als een grote onderneming.
Deelnemers hoeven niet in de landbouwsector actief te zijn. Het project van het samenwerkingsverband moet vooral ten goede komen aan de (biologische)landbouwsector. Met de landbouwsector wordt bedoeld alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie en in de verwerking en de afzet van landbouwproducten.
De subsidie mag op grond van artikel 32, zevende lid, van de groepsvrijstelling landbouw alleen worden verleend aan een nieuw samenwerkingsverband of aan een nieuw activiteit van een bestaand samenwerkingsverband.
De samenstelling van een samenwerkingsverband kan gedurende een project in beginsel niet worden gewijzigd. Dit is nodig omdat alle partijen een bijdrage leveren aan het samenwerkingsverband en wijziging van de samenstelling kan leiden tot onzekerheid over de realisatie van het resultaat van het project. Verwezen wordt naar artikel 37, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK-LNV-subsidies.
Met een eigen bijdrage committeren deelnemers zich aan het project en is de kans op succes groter. Daarom bedraagt de totale subsidie 80% van de subsidiabele kosten per project. Om samenwerking en een meer evenwichtige inbreng van alle deelnemers te bevorderen is bepaald dat de deelnemers tenminste € 25.000 per project ontvangen.
Dit artikel regelt welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies heeft betrekking op de subsidiabele kosten en is aldus van toepassing. Niet alle kosten van een project zullen in alle gevallen voor subsidie in aanmerking komen. In dit hoofdstuk zijn drie methoden voor berekening van de subsidiabele kosten opgenomen. De subsidiabele kosten bestaan, voor zover dit past binnen de gekozen methode voor berekening van de subsidiabele kosten en de voorwaarden van artikel 2.27.4. bijvoorbeeld uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid) of directe overige kosten (kosten derden of bijdragen in natura). Het gaat dan om arbeidskosten van de coördinator van het samenwerkingsverband, de arbeidskosten besteed aan werkzaamheden ter uitvoering van het project (uitvoering projectplan, overleg en afstemming met samenwerkingspartners) of arbeidskosten van de projectmanager om sturing en ontwikkeling te geven aan het projectplan.
Voor het organiseren van kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties zijn de subsidiabele kosten omschreven in artikel 2.27.4. De kosten zijn alleen subsidiabel voor zover de uitvoeringskosten, onderdeel a, sub, 1, 2 en 3, vallen binnen de grenzen van artikel 32 van de vrijstellingsverordening landbouw en de uitvoeringskosten onderdeel a, sub 4, vallen binnen de grenzen van artikel 21 of 24 van de vrijstellingsverordening landbouw.
Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag (incomplete aanvraag) en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.
In artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies is opgenomen dat de subsidie wordt afgewezen als het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn kunnen worden voltooid. In dit geval is de termijn voor het uitvoeren van de activiteiten gesteld op drie jaar (tweede lid). Deze uitvoeringstermijn gaat in uiterlijk drie maanden nadat de beschikking tot subsidieverlening is afgegeven. Behoudens wanneer bijzondere omstandigheden vertraging rechtvaardigen, kan de uitvoeringstermijn van drie jaar niet verlengd worden.
In artikel 2.27.8. zijn de afwijzingsgronden voor een aanvraag opgenomen, aanvullend op de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.
Aanvragen worden beoordeeld op vier criteria. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet voor ieder criterium een minimumaantal punten worden behaald.
Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.
Bij de aanvraag dient tevens een onderbouwing te worden aangeleverd over hoe het doel ‘verbetering van de afzet van biologische producten’ met het project wordt gerealiseerd en de te verwachten resultaten. Deze onderbouwing kan kwantitatief zijn (bijvoorbeeld in percentage groei in volume of aantallen), of kwalitatief, maar moet in ieder geval gestaafd worden met bewijzen, zoals bijvoorbeeld een marktonderzoek of businessplan.
Onder promotie- en voorlichtingsacties wordt verstaan onder meer folders, websites, foto’s of publicaties.
In de publicatie mag op grond van artikel 24 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw niet worden verwezen naar een specifieke onderneming, merknaam of oorsprong. Dit geldt niet op een verwijzing naar de oorsprong van landbouwproducten die vallen onder kwaliteitsregeling die is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/848, mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie beschermde benaming.
Als de bedoelde activiteiten van artikel 2.27.4, eerste lid, onderdeel b, door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de hiervoor bedoelde activiteiten. Dit volgt uit artikelen 21, zevende lid en 24, zevende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
https://www.clo.nl/indicatoren/nl001122-biologische-landbouw-arealen-en-veestapels-2011-2024.
https://www.clo.nl/indicatoren/nl001121-biologische-landbouw-arealen-en-veestapels-2011-2023.
Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 (PbEU 2018, L 150).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-33484.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.