Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 33306 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 33306 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op Verordening (EU), nr. 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PbEU 2021, L 231);
Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 2, 3, eerste, derde en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluiten:
De Subsidieregeling JTF 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.11, tweede lid, wordt ‘€ 23,91’ vervangen door ‘€ 29,33’.
B
Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, en het vierde lid, wordt ‘€ 55’ vervangen door ‘€ 60’.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 7.800’ vervangen door ‘€ 8.600’.
C
Artikel 1.13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 67’ vervangen door ‘€ 73’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 9.600’ vervangen door ‘€ 10.400’.
D
In artikel 1.26, vijfde lid, wordt ‘€ 50.000’ vervangen door ‘€ 70.000’.
E
Voor titel 2.2 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
uitwerking van een investeringsplan;
door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;
juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met de voorwaarden van de investering;
een project dat de diversificatie inhoudt van de activiteit binnen een vestiging van de onderneming. De nieuwe activiteit mag niet dezelfde (of een vergelijkbare activiteit) zijn als de activiteit die eerder in de vestiging werd uitgeoefend;
een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming; Deze investering mag niet binnen twee jaar worden afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;
niet juridisch bindend document tussen onderneming en investeerder(s) met daarin de belangrijkste voorwaarden om tot de investering te komen. De uncommitted termsheet gaat vooraf aan de committed termsheet;
waterstof geproduceerd uit hernieuwbare bronnen zoals duurzame elektriciteit via elektrolyse of uit biogrondstoffen;
een in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven entiteit die als economische activiteit goederen vervaardigt uit halffabricaten en grondstoffen met inzet van personeel, duurzame productiemiddelen en hulpstoffen;
ondernemingen die activiteiten uitoefenen onder de codering van NACE Rev.2, sectie C;
het territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen, opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;
de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie (‘RIS3’) voor Noord-Nederland, zoals vastgesteld door de Colleges van gedeputeerde staten van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen en te vinden op de website van SNN;
financiering van een project dat kan bestaan uit eigen middelen van de onderneming, vreemd vermogen en gevraagde subsidie(s). In geval van (co)financiering door derde(n) kan de aanvrager dit laten zien door middel van juridisch bindende documentatie van die derde(n). Het totaal van deze financiering is gelijk aan de projectkosten;
Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen;
stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een industrieel bedrijf;
een project dat de uitbreiding van de capaciteit inhoudt; het betreft een uitbreiding van een industrieel bedrijf, hoofdkantoor van een bedrijf, of laboratorium van een bedrijf in dezelfde gemeente als waarin al een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;
een project waar geen sprake is van een uitbreidingsproject, maar nieuwe economische activiteiten inhoudt voortkomende uit:
1. het stichten van een industrieel bedrijf;
2. het stichten van een hoofdkantoor of laboratorium; of
3. het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel 1 of onderdeel 2 genoemd bedrijf;
de JTF-regio Groningen bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel a;
het gebied binnen het werkingsgebied dat is opgenomen in de Regionale Steunkaart 2022–2027, zoals door de Europese Commissie goedgekeurd bij Steunmaatregel SA.100273 (2021/N).
1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is transformatie en diversificatie van de regionale economie en arbeidsmarkt conform het regionaal transitieplan. Deze transformatie wordt gerealiseerd in de vorm van steun aan een investeringsproject in de proces- en maakindustrie of de scheepsbouw en de daarbij behorende scholing van nieuw of bestaand personeel in het werken binnen en met de te realiseren investeringen.
Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen:
a. Spoor 1 en Spoor 2 voor de investeringen onder deze openstellingen;
b. Spoor 3 voor de opleidingscomponent.
2. Aanvrager draagt met de investeringen in het project bij aan de ontwikkeling van één of meer nieuwe waardeketens of industriële ecosystemen binnen de vier transities die zijn opgenomen in de regionale innovatiestrategie:
a. van een lineaire naar een circulaire economie;
b. van fossiele naar hernieuwbare energie;
c. van zorg naar duurzame gezondheid; of
d. van analoog naar digitaal.
3. Een aanvrager draagt met de om- of bijscholing van bestaande of nieuwe werknemers in het project bij aan het versterken van de competenties en vaardigheden van bestaande en nieuwe werknemers, niet zijnde standaardwerkzaamheden. Deze competenties en vaardigheden hangen voor de werkgever samen met de inzetbaarheid van deelnemers in het werken met de investeringen. Deze competenties en vaardigheden zijn voor de deelnemers gericht op hun toekomstbestendige inzetbaarheid op de arbeidsmarkt binnen de vier transities, bedoeld in het derde lid.
De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming in de proces- en maakindustrie of de scheepsbouw voor projecten die worden uitgevoerd in het werkingsgebied en die passen binnen de kaders van deze regeling.
1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor:
a. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een vestigingsproject van een industriële onderneming;
b. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een uitbreidingsproject van een industriële MKB-onderneming;
c. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een diversificatieproject van een industriële MKB-onderneming;
d. investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en daarbij behorende gebouwen; het gaat om een transformatieproject van een industriële MKB-onderneming;
e. bij- of omscholing en training van bestaand en nieuw personeel direct verbonden aan de realisatie, het doen en het gebruiken, respectievelijk het bedienen van de investeringen, bedoeld in de onderdelen a, b, c of d.
2. Projecten zijn gericht op toekomstbestendigheid van de economie door diversificatie langs de lijnen van de vier transities of op groen perspectief voor de industrie door transformatie naar groene productieprocessen in de industrie door het vervangen van fossiele grond- en brandstoffen.
1. Het subsidieplafond bedraagt:
a. voor aanvragen voor projecten van grote ondernemingen € 21.000.000;
b. voor aanvragen voor projecten van MKB-ondernemingen € 29.000.000.
2. Met ingang van 15 december 2023 worden de subsidieplafonds uit het eerste lid samengevoegd. Het samengevoegde subsidieplafond bedraagt € 58.000.000.
3. Voor aanvragen die voor 15 december 2023 zijn ingediend, geldt dat het subsidieplafond als samengevoegd kan worden beschouwd, voor zover daar geen andere aanvragen mee worden benadeeld die voor 15 december 2023 zijn ingediend.
4. Indien in het subsidieplafond middelen uit Rijkscofinanciering zijn opgenomen, wordt een aanvraag onder deze titel eveneens beschouwd als een aanvraag voor Rijkscofinanciering op grond van Hoofdstuk 9.
5. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18. Daarbij worden aanvragen die zijn ingediend op grond van titel 2.1, zoals die luidde op 31 augustus 2025, geacht te zijn ingediend op grond van deze titel en worden na die datum ontvangen aanvragen op grond van deze titel in de volgorde achteraan geplaatst.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 23 januari 2023 tot en met 13 februari 2026 vóór 17.00 uur.
2. Een volgens titel 2.1, zoals die luidde op 31 augustus 2025, tijdig ingediende aanvraag, wordt geacht tijdig te zijn ingediend op grond van deze titel.
3. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl/.
1. Indien het project valt onder het werkingsgebied van de Regionale Steunkaart 2022–2027, bedoeld in artikelen 13 en 14 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt de subsidie voor een:
a. kleine onderneming maximaal 30 procent van de subsidiabele kosten;
b. middelgrote onderneming maximaal 20 procent van de subsidiabele kosten;
c. grote onderneming maximaal 10 procent van de subsidiabele kosten.
2. Indien het project niet valt onder het werkingsgebied van de Regionale Steunkaart 2022–2027 bedraagt de subsidie voor een:
a. kleine onderneming maximaal 20 procent van de subsidiabele kosten;
b. middelgrote onderneming maximaal 10 procent van de subsidiabele kosten.
3. De subsidie bedraagt voor opleidingskosten maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
4. De subsidie voor investeringskosten in een project bedraagt maximaal € 8.250.000 per project.
5. De subsidie bedraagt niet meer dan de maximale steunruimte op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. In afwijking van artikel 1.11 komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
a. voor kosten van investeringen:
1°. andere kosten als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f, voor gebouwen, nader bepaald als de koopsom en overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde verbouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting, of ingeval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde;
2°. andere kosten als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f, voor duurzame bedrijfsuitrusting, nader bepaald als de koopsom, of ingeval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde;
b. kosten voor investeringen als bedoeld in onderdeel a komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking voor zover:
1°. deze zijn geactiveerd op de balans;
2°. niet hoger zijn dan de taxatiewaarde;
3°. niet binnen twee jaar worden afgeschreven, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting is die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen;
c. voor kosten van bij- en omscholing:
1°. andere kosten voor opleiding en training als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel f;
2°. in geval van opleiding en training voor competenties en vaardigheden niet zijnde standaardwerkzaamheden: loonkosten inclusief overhead als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel b, voor de uren die medewerkers in dienst van de aanvrager deelnemen aan bij- en omscholing.
2. In aanvulling op artikel 1.15 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
a. investeringen in bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidieontvanger heeft gekregen van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;
b. investeringen in niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;
c. immateriële vaste activa als bedoeld in artikel 365 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
d. zelfstandige investeringen in gebouwgebonden duurzame energie-opwekkers;
e. kosten van investeringen waarvoor onomkeerbare verplichtingen zijn aangegaan voor ontvangst van de aanvraag;
f. kosten van training en opleiding waarvoor verplichtingen zijn aangegaan voor ontvangst van de aanvraag.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen zes maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.
2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking zijn verkregen.
3. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde financiering nog niet is zeker gesteld kan de subsidie worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de financiering uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking is zeker gesteld.
4. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.
5. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede, derde lid of vierde lid verlengen.
Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:
a. na toepassing van artikel 1.20 aan een project minder dan 70 punten zijn toegekend;
b. na toepassing van artikel 1.20 aan een project een beoordeling is toegekend lager dan 80 procent op onderdeel a van artikel 1.20, eerste lid;
c. na toepassing van artikel 1.20 aan een project een beoordeling is toegekend lager dan 50 procent op onderdelen b, d, en f van artikel 1.20, eerste lid;
d. na toepassing van artikel 1.20 aan een project een beoordeling is toegekend lager dan 100 procent op onderdeel e van artikel 1.20, eerste lid;
e. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 2.500.000;
f. de financiering van het project niet uiterlijk zes maanden na afgifte van de verleningsbeschikking aantoonbaar is. In het geval van financiering door derde(n) wordt juridisch bindende documentatie aangeleverd;
g. de activiteiten gericht zijn op industriële dienstverlening, energieproductie of waterstofproductie ten behoeve van energieopwekking;
h. de activiteiten gericht zijn op productie van biobrandstoffen waarvoor een bijmengverplichting reeds langer dan twee jaar van kracht is;
i. de activiteiten gericht zijn op hergebruik van producten, afvalstoffen en/of grondstoffen, waarbij er geen sprake is van een hoogwaardige toepassing of wanneer er sprake is van het opwerken van afval uitsluitend ten behoeve van export;
j. de onderneming geen financiële bijdrage levert uit eigen middelen van ten minste 25 procent van de subsidiabele kosten;
k. als gevolg van het project het aantal arbeidsplaatsen bij de aanvrager afneemt;
l. de financiering van het project, met uitzondering van de gevraagde subsidie, niet aantoonbaar sluitend is;
m. de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar oordeel van de Minister van SZW niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten zijn gestart;
n. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project;
o. het project niet voldoet aan het principe van Do no significant harm door ontbreken van overtuigend zicht op het ontvangen van alle noodzakelijke vergunningen;
p. de analyse waaruit blijkt dat het verwachte banenverlies zonder de investering groter zou zijn dan het verwachte aantal gecreëerde banen niet goedgekeurd wordt.
1. Projecten worden beoordeeld door het toekennen van punten op de zes criteria bedoeld in het artikel 1.20. De weging van de zes criteria is:
a. de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 25 punten;
b. de mate waarin het project meer sociaaleconomisch integraal is: 25 punten;
c. de mate waarin het technische en sociale innovatiegehalte hoger is: 0 punten;
d. de mate waarin het economisch of financieel toekomstperspectief hoger is: 25 punten;
e. de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 5 punten;
f. de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.
2. Voor de toepassing van artikel 1.20, eerste lid, geldt de tabel die is opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling.
1. De Minister van SZW verleent op aanvraag vooruitlopend op realisatie van de projectactiviteiten een voorschot van 20 procent van de verleende subsidie.
2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.
3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gemaakte en betaalde kosten. Het voorschot bedraagt de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, vermenigvuldigd met het toegestane subsidiepercentage, bedoeld in artikel 1.31.
4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.
1. In aanvulling op het artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;
b. de in het aanvraagformulier genoemde documenten, waarvoor door het SNN aangeleverde vaste formats worden gebruikt inclusief daaraan verbonden voorschriften.
2. Voor het door de Minister van SZW vastgestelde format voor het projectplan bedoeld in artikel 1.22, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, geldt het maximumaantal pagina’s. Een aanvraag die hieraan niet voldoet wordt afgewezen.
3. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het digitale aanvraagformulier via de link https://www.jtf-webportal.nl/mijn/.
F
Artikel 2.4.5 komt te luiden:
G
Artikel 2.4.9 komt te luiden:
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen zes maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.
2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking zijn verkregen.
3. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde financiering nog niet is zeker gesteld kan de subsidie worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de financiering uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking is zeker gesteld.
4. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.
5. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid verlengen.
H
Artikel 2.8.9 komt te luiden:
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen zes maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.
2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking zijn verkregen.
3. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde financiering nog niet is zeker gesteld kan de subsidie worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de financiering uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking is zeker gesteld.
4. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.
5. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid verlengen.
I
Artikel 2.9.5, eerste lid, komt te luiden:
1. Het subsidieplafond bedraagt € 28.500.000.
J
In artikel 2.9.6 wordt ‘30 april 2025’ vervangen door ‘13 februari 2026’.
K
Artikel 2.9.9 komt te luiden:
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen zes maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.
2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking zijn verkregen.
3. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde financiering nog niet is zeker gesteld kan de subsidie worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de financiering uiterlijk zes maanden na datum verleningsbeschikking is zeker gesteld.
4. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.
5. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid verlengen.
L
Na titel 2.16 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
a. een instelling voor hoger onderwijs, genoemd in de onderdelen a, b, g of h van de bijlage, behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet en de Nyenrode Business Universiteit;
b. een andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
c. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis, gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;
2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
d. een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in de onderdelen a, b of c direct of indirect:
1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;
2°. volledig aansprakelijk vennoot is; of
3°. overwegende zeggenschap heeft;
e. een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in de onderdelen a tot en met d;
f. een andere onderwijsinstelling, zoals een instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.3.1, 1.3.2 of 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of proeftuin uit het overzicht op de website van SNN (https://www.snn.nl/kennisbank/overzicht-proeftuinen-noord-nederland-0), als plekken waar kennis, kunde en faciliteiten ontsloten kunnen worden ten behoeve van het project;
samenwerkende partijen die een aantoonbaar belang hebben bij het samenwerkingsproject en die geen partnerondernemingen van elkaar zijn of verbonden met elkaar zijn als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Partijen die partnerondernemingen zijn of verbonden ondernemingen zijn, worden gezien als één projectpartner binnen een samenwerkingsproject;
Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2021–2027 is uiteengezet;
project dat wordt uitgevoerd door minimaal twee onafhankelijke projectpartners, die een aantoonbaar belang hebben bij het project, waarbij contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten overeenkomstig artikel 2, onderdeel 90, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening niet worden beschouwd als vormen van samenwerking;
Samenwerkingsverband Noord-Nederland, de intermediaire instantie voor JTF-regio Groningen;
territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie voor JTF-regio Groningen-Emmen 2021–2027, zoals opgenomen als bijlage bij het nationaal JTF-programma 2021–2027;
vier transities zoals beschreven in hoofdstuk 1.4 van de RIS3 2021–2027;
innovatietraject gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of het testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken.
Een project waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend moeten passen binnen Spoor 1 en Spoor 2 van het TJTP. Het project draagt bij aan de transformatie en diversificatie van de regionale economie. Dit kan door het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe duurzame waardenketens of innovaties langs de lijnen van de RIS3 2021–2027, zoals de (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof en circulariteit.
De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een valorisatieproject aan:
a. een natuurlijke ondernemingsvorm;
b. een rechtspersoon;
c. een deelnemer in een samenwerkingsverband van natuurlijke- of rechtspersonen.
Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor het uitvoeren van valorisatieprojecten binnen minimaal één van de vier transities.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 6.000.000.
2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 16 oktober 2025 12.00 uur tot en met 16 april 2026 12.00 uur.
2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.
3. Voorafgaand aan de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een preadvies gevraagd.
4. Het preadvies geeft een advies over de mate waarin het project past binnen het doel van de subsidie.
5. Een aanvraag voor een preadvies kan worden ingediend tot uiterlijk 4 weken voordat de projectaanvraag wordt ingediend.
6. Een aanvraag voor een preadvies die wordt ingediend buiten de periode, bedoeld in het vijfde lid, wordt niet in behandeling genomen.
7. Aanvragers ontvangen uiterlijk vier weken na afloop van de periode, bedoeld in het vijfde lid, het preadvies.
8. Het preadvies wordt aangevraagd door middel van het aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.snn.nl/over-snn/.
1. De subsidie bedraagt 35 procent van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie wordt met 10 procentpunten verhoogd indien het project:
a. een samenwerkingsproject betreft, waarbij geen van de individuele aanvragers meer dan 70 procent van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt; of
b. een samenwerkingsproject betreft bestaande uit een onderneming of één of meer kennisinstelling(en), waarbij de activiteiten van deze kennisinstelling(en) ten minste 10 procent van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren, en waarbij een kennisinstelling ook door middel van inhuur betrokken kan zijn bij de samenwerking.
3. De subsidie wordt nogmaals met 5 procentpunten verhoogd indien het project een samenwerkingsproject betreft tussen één of meer kennisinstelling(en) én een of meerdere ondernemingen die geen partnerondernemingen van elkaar of verbonden met elkaar zijn. Hierbij dienen de activiteiten van de kennisinstelling(en) ten minste 10 procent van de in aanmerking komende kosten te dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren, én mag geen van de individuele aanvragers meer dan 70 procent van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening nemen.
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan de hoogte van het subsidiepercentage per aanvrager worden beperkt, indien de regels van de Algemene groepsvrijstellingsverordening en de de-minimisverordening daartoe aanleiding bieden.
5. De subsidie bedraagt minimaal € 350.000 per project.
6. De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per project en maximaal € 625.000 per projectpartner.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking.
2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk vijf maanden na indiening van de aanvraag zijn verkregen.
3. De uitvoering van het project is binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking voltooid.
4. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijn, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, verlengen.
Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag indien:
a. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;
b. door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is; of
c. niet aannemelijk is dat alle projectactiviteiten van het project binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking volledig ten uitvoer kunnen zijn gebracht.
1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, c, d, e en f van artikel 1.20, eerste lid.
2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, kent de Minister van SZW per onderdeel, genoemd in het eerste lid, maximaal de volgende hoeveelheid punten toe:
a. de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 25 punten;
c. de mate waarin het technische en sociale innovatiegehalte hoger is: 20 punten;
d. de mate waarin het economisch of financieel toekomstperspectief hoger is: 20 punten;
e. de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 15 punten;
f. de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.
1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van 30 procent van de verleende subsidie.
2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid bedoelde verlening van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.
3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.
4. In afwijking van artikel 1.31, zesde lid, bedragen de voorschotten in totaal maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.
5. In afwijking van het vierde lid kan een voorschot tot een maximum van 100 procent van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt, indien:
a. het zeer aannemelijk is dat het project conform de subsidievoorwaarden binnen afzienbare termijn kan worden afgerond;
b. het aannemelijk is dat de kosten die nog gemaakt worden subsidiabel gesteld zullen worden; en
c. het niet toekennen van het voorschot onredelijke gevolgen voor de liquiditeitspositie van de aanvragende onderneming heeft.
1. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;
b. de in het aanvraagformulier genoemde documenten, waarvoor door de Minister van SZW aangeleverde vaste formats moeten worden gebruikt inclusief daaraan verbonden voorschriften;
c. een preadvies als bedoeld in artikel 2.17.6, derde lid.
2. Voor het door de Minister van SZW vastgestelde format voor het projectplan bedoeld in artikel 1.22, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, geldt het maximumaantal pagina’s. Een aanvraag die hieraan niet voldoet wordt afgewezen.
M
Na titel 3.3 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
ex ante-beoordeling als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de GB-verordening;
een overeenkomst als bedoeld in artikel 59, vijfde lid, en bijlage X van de GB-verordening;
ex ante Kapitaalmarktonderzoek regio Zuid-Kennemerland en IJmond (Lysias, juni 2025) dat heeft plaatsgevonden om het marktfalen voor sociale ondernemers in dit gebied aan te tonen;
het Territorial Just Transition Plan IJmond, bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening, met betrekking tot de JTF-regio IJmond;
de JTF-regio IJmond.
1. Het doel van de subsidie op grond van deze titel is om het TJTP IJmond uit te voeren ten aanzien van financieringsinstrumenten die nodig zijn voor de verschillende transities.
2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend leiden tot meer toegang tot financiering voor sociale ondernemingen die kansen benutten als omschreven in spoor 1, 2 en 3 van het TJTP IJmond.
De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:
a. een rechtspersoon;
b. een natuurlijke persoon ingeschreven in het handelsregister; of
c. een partij in een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen.
Subsidie op grond van deze titel kan worden verstrekt voor:
a. het fondsvermogen van een financieringsfonds voor de financiering van sociale ondernemingen die bijdragen aan de doelstellingen van het TJTP IJmond en voldoen aan de conclusies en aanbevelingen van het Kapitaalmarktonderzoek ZKIJ;
b. het fondsmanagement; en
c. de begeleiding van sociale ondernemingen verbonden aan een fonds als bedoeld in onderdeel a.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000.
2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.
Een aanvraag kan worden ingediend in de periode vanaf 10 november 2025 9.00 uur tot en met 31 december 2025 17.00 uur.
1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per project.
Onverminderd artikel 1.11, eerste lid, zijn de specifieke subsidiabiliteitsregels voor financieringsinstrumenten conform artikel 68 van de GB-verordening van toepassing op deze titel.
1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde projecten wordt gestart binnen drie maanden na ondertekening van de financieringsovereenkomst.
2. De uitvoering van het project is uiterlijk 31 december 2029 voltooid en afgerekend.
3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijnen op grond van het eerste lid verlengen.
Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:
a. de activiteiten niet hoofdzakelijk worden verricht in of ten behoeve van het werkingsgebied;
b. de aan het project te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 500.000;
c. er onvoldoende vertrouwen is in de technische of economische haalbaarheid van het project; of
d. niet aannemelijk is dat alle projectactiviteiten van het project uiterlijk 31 december 2029 volledig ten uitvoer kunnen zijn gebracht.
1. Gelet op artikel 1.20, tweede lid, wordt een project uitsluitend beoordeeld op de onderdelen a, b, e en f van het eerste lid van dat artikel.
2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel als bedoeld in het eerste lid ten hoogste:
a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027 en voldoen aan de conclusies en aanbevelingen van het Kapitaalmarktonderzoek ZKIJ: 25 punten;
b. voor de mate van sociaaleconomische integraliteit: 20 punten;
c. voor de kwaliteit van het projectplan: 25 punten;
d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten.
1. De Minister van SZW verleent op aanvraag een voorschot vooruitlopend op te maken kosten als bedoeld in artikel 1.30 van maximaal 30 procent van de verleende subsidie. Het voorschot kan pas verstrekt worden na ondertekening van de financieringsovereenkomst.
2. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid bedoelde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.
3. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde financiering als bedoeld in artikel 1.31.
Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is via https://www.jtf-webportal.nl/mijn/. Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:
a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;
b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.
N
In artikel 4.1.11 wordt ‘Deze titel en bijlage 3 vervallen’ vervangen door ‘Deze titel vervalt’.
O
In artikel 4.3.6, eerste lid, wordt ‘€ 500.000’ vervangen door ‘€ 600.000’.
P
In artikel 4.5.5, eerste lid, wordt ‘€ 7.500.000’ vervangen door ‘€ 13.347.070’.
Q
Na titel 4.5 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
het Territorial Just Transition Plan, bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening met betrekking tot de JTF-regio Groot-Rijnmond.
Het doel van de subsidie op grond van deze titel is het bevorderen van vernieuwing en versterking van de regionale economie met nieuwe, duurzame of circulaire industriële ketens en versnellen van de transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur tot decarbonisatie van bestaande industriële ketens.
De Staatssecretaris van SZW verstrekt op aanvraag subsidie aan een aanvrager van een project dat:
a. past binnen één van de in bijlage 3 opgenomen beschrijvingen;
b. wordt uitgevoerd in de JTF-regio Groot-Rijnmond; en
c. past binnen de kaders van deze regeling.
Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor projecten die passen binnen de prioritaire as 3, spoor 1 – het vernieuwen en versterken regionale economie met duurzame en/of circulaire industriële ketens of spoor 2 – het versnellen van transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur tot decarbonisatie industriële ketens, van het Programma JTF 2021–2027.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 11.597.000.
2. De Staatssecretaris van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.
1. Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 15 oktober 2025 9.00 uur tot en met 31 december 2029 17.00 uur.
2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Staatssecretaris van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is in het webportaal Externe link: https://start.jtf-webportal.nl/.
1. De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500.000 per project.
1. De projectactiviteiten in het kader van deze titel vangen niet eerder aan dan de dag waarop de aanvraag compleet is ingediend.
2. De projectactiviteiten zijn uiterlijk 31 december 2029 uitgevoerd.
1. Aanvragen worden beoordeeld op alle onderdelen van artikel 1.20, eerste lid.
2. Gelet op artikel 1.20, derde lid, bedraagt het aantal punten per onderdeel van het eerste lid ten hoogste:
a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten;
b. sociaaleconomische integraliteit: 20 punten;
c. technische en sociale innovatiegehalte: 15 punten;
d. economisch of financieel toekomstperspectief: 15 punten;
e. kwaliteit van het projectplan: 15 punten;
f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.
1. De Staatssecretaris van SZW verleent op basis van een gemotiveerde aanvraag een voorschot als werkkapitaal op het moment van beschikken van de subsidie van maximaal 30 procent van de subsidiabele projectkosten.
2. De Staatssecretaris van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot.
3. In ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.
4. De Staatssecretaris van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.
R
Na artikel 9.2.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Minister van EZK verstrekt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.6.4.
2. Het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 2.500.000.
3. Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 15 oktober 2025 9.00 uur.
S
Artikel 9.2.5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘€ 2.178.800’ vervangen door ‘€ 1.919.481’.
2. In het derde lid wordt ‘17 februari 2025’ vervangen door ‘16 juni 2025’ en wordt ‘28 mei 2025’ vervangen door ‘12 december 2025’.
T
Vóór bijlage 2 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Ten behoeve van de beoordeling van aanvragen onder deze titel voor investeringssteun en bijbehorende opleidingskosten 2022 voor projecten in JTF-regio Groningen worden de aanvragen op basis van navolgende uitwerking van deze zes criteria beoordeeld.
|
Nr. |
Beoordelingscriteria |
Punten |
|---|---|---|
|
A |
Bijdrage aan de doelstellingen van het Programma (minder dan 80% score op dit criterium leidt tot weigering van de subsidie) |
25 |
|
A1 |
Een nieuw economisch perspectief voor de regionale economie door impact op één of meer van de vier transities uit de regionale innovatiestrategie (RIS3) |
10 |
|
A2 |
Versterking van de economische structuur van de regio |
5 |
|
A3 |
Een klimaatneutrale Europese Unie in 2050 |
10 |
|
B |
De mate van sociaaleconomische integraliteit van het voorstel (minder dan 50% score op dit criterium leidt tot weigering van de subsidie) |
25 |
|
B1 |
Aantal opleidingsdagen in het project |
max 15 |
|
– voor MKB 0,5 punt per opleidingsdag |
||
|
– voor grootbedrijf 0,25 punt per opleidingsdag |
||
|
B2 |
Strategisch HR-beleid |
5 |
|
B3 |
Samenwerking met opleidingsinstelling die verder strekt dan enkel de om-/ bijscholing in het project. |
5 |
|
C |
Mate van technische en sociale innovatie |
0 |
|
D |
Het economisch en/of financieel toekomstperspectief (minder dan 50% score op dit criterium leidt tot weigering van de subsidie) |
25 |
|
D1(i) |
In geval van nieuwvestiging of uitbreiding / diversificatie: aantal gecreëerde fte’s werkgelegenheid |
max 20 |
|
– grootbedrijf: 0,5 punt per fte |
||
|
– MKB: 1,0 punt per fte |
||
|
D1(ii) |
In geval van transformatie: aantal behouden fte’s werkgelegenheid |
|
|
– MKB: 1,0 punt per fte |
||
|
D2 |
Stuwend karakter van de onderneming |
5 |
|
E |
De kwaliteit van het projectplan (minder dan 100% score op dit criterium leidt tot weigering van de subsidie) |
5 |
|
E1 |
De verplicht voorgeschreven bijlagen zijn bij de aanvraag gevoegd |
5 |
|
F |
Mate waarin deze bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke/sociale impact (minder dan 50% score op dit criterium leidt tot weigering van de subsidie) |
20 |
|
F1 |
Innovatiegericht karakter |
10 |
|
F2 |
Impact op méér dan één sterke kennispositie uit de regionale innovatiestrategie RIS3 (crossover karakter) |
5 |
|
F3 |
Een groen perspectief door verminderen afhankelijkheid fossiele brand- en grondstoffen |
5 |
|
Totaal maximale punten |
100 |
Een lagere totaalscore dan 70 punten leidt tot afwijzing van de subsidie.
Op criterium A wordt minimaal een score van 20 punten (80 procent van 25) behaald. Wanneer een aanvraag op criterium A niet voldoet aan deze ondergrens, wordt de aanvraag afgewezen.
Op de respectieve criteria B, D en F per criterium minimaal een score van 50 procent van het maximumaantal punten per criterium behaald. Op criterium E wordt een score van 100 procent behaald. Wanneer een aanvraag op één of meerdere van deze criteria niet voldoet aan deze ondergrens, wordt de aanvraag afgewezen.
Bij vaststelling wordt ook getoetst op daadwerkelijke realisatie op de criteria B (B1) en D (D1). Indien de totaalscore bij vaststelling lager is dan 70 punten door een lagere score op deze beide criteria, leidt dat tot intrekking van de subsidie. Er wordt bij vaststelling niet opnieuw getoetst aan het minimum van 50 procent van het maximumaantal punten voor deze beide criteria.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen A, B, C en D, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 juli 2025.
3. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen E en T, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2025.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Met deze wijzigingsregeling worden de titels 2.1, 2.17, 3.4 en 4.6 toegevoegd aan de Subsidieregeling JTF 2021–2027 en worden er enkele wijzigingen en toevoegingen aangebracht aan de hoofdstukken 1, 2, 3, 4 en 9.
In hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) worden aanpassingen doorgevoerd in de artikelen 1.11, 1.12 en 1.13. In artikel 1.11 wordt het vast uurtarief van de loonverletkosten verhoogd naar € 29,33. Dit is een tariefverhoging vastgesteld op Europees niveau. De artikelen 1.12 en 1.13 betreffen de verhoging van het vast uurtarief en maandtarief per werknemer voor de berekening van de loonkosten.
Aan hoofdstuk 2 worden de volgende titels toegevoegd: 2.1 ‘Steun aan investeringen en bijbehorende opleidingen’ en titel 2.17 ‘Steun voor middelgrote valorisatieprojecten die aansluiten bij de transities uit de RIS3 2021–2027 2.0’. Hieronder worden deze titels nader toegelicht. Daarnaast zijn er in de artikelen 2.4, 2.8 en 2.9 wijzigingen opgenomen ten aanzien van het subsidieplafond en de start en looptijd van de openstelling. Hoofdstuk 2 ziet op de JTF-regio Groningen-Emmen.
Aan hoofdstuk 3 wordt titel 3.4 ‘Steun aan financieringsinstrumenten voor een Sociaal Impact Fonds’ toegevoegd. Hieronder wordt deze titel nader toegelicht. Hoofdstuk 3 ziet op de JTF-regio IJmond.
Aan hoofdstuk 4 wordt titel 4.6 ‘Regionale subsidie voor Spoor 1 en 2 uit het Territorial Just Transition Plan voor de regio Groot-Rijnmond’ toegevoegd. Hieronder wordt deze titel nader toegelicht. Daarnaast zijn er in de artikelen 4.1.11, 4.3.6 en 4.5.5 enkele wijzigingen aangebracht. Door middel van de wijziging van artikel 4.1.11 blijft bijlage 3 van kracht. De artikelen 4.3.6 en 4.5.5 betreffen verhoging van het subsidieplafond. Hoofdstuk 4 ziet op de JTF-regio Groot-Rijnmond.
Aan hoofdstuk 9 wordt artikel 9.2.3.2 ‘EZK-cofinanciering Regionale Subsidies voor Spoor 1 en 2 uit het Territorial Just Transition Plan voor de regio Groot-Rijnmond’ toegevoegd. Verder zijn er in artikel 9.2.5.2 wijzigingen opgenomen ten aanzien van het subsidieplafond en de looptijd voor de EZK-cofinanciering voor steun onder Spoor 1, 2 en 3 uit het Territoriaal Just Transition Plan voor de regio Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost.
Voor de nieuwe subsidietitels zijn de algemene en artikelsgewijze toelichting hieronder steeds per subsidietitel gecombineerd.
Titel 2.1 en bijlage 1 zijn per 1 september 2025 vervallen, maar herleven met deze wijzigingsregeling. Tevens worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd. Deze regeling werkt voor dit onderdeel terug tot 1 september 2025, zodat geen lacune ontstaat tussen verval en heropening. De voorgestelde wijzigingen zijn begunstigend en belasten aanvragers niet, waardoor terugwerkende kracht is toegestaan.
Het JTF voor de regio Groningen-Emmen richt zich op een nieuw, economisch en groen perspectief. Hierbinnen wordt het bedrijfsleven, bij voorkeur samen met kennisinstellingen uitgedaagd om te innoveren langs de lijnen van de RIS3 2021–2027.
De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, voor Noord-Nederland. Kenmerkend voor RIS3 2021–2027 is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de ’transities’. Met subsidietitel 2.17 worden aanvragers uitgedaagd om te komen met projecten die gericht zijn op de vier transities uit deze RIS3, zijnde:
1. van een lineaire naar een circulaire economie;
2. van fossiele naar hernieuwbare energie;
3. van zorg naar duurzame gezondheid;
4. van analoog naar digitaal.
Hieronder volgt een korte toelichting per transitie:
1. Van een lineaire naar een circulaire economie: inzet op minder, ander en optimaal en intensief grondstoffen- en materialengebruik. De circulaire economie biedt kansen voor de economie op het gebied van onder meer recycling, watertechnologie, duurzame energie, health, landbouw en groene chemie en draagt bij aan een groener en schoner NNL. Via innovatie worden positieve effecten beoogd op luchtkwaliteit, stikstof/ CO2 uitstoot en biodiversiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om innovaties rond de ontwikkeling van niet-dierlijke eiwitten. Om de doelstelling 100% circulair in 2050 te behalen volstaan hergebruik en bestaande technologieën niet en zijn ook nieuwe innovaties nodig. Op elk van de genoemde terreinen zijn er investeringsbehoeften die partijen die rond deze thema’s in ketenbenaderingen actief zijn, in staat stellen kansen te benutten.
2. Van fossiele naar hernieuwbare energie: om de doelstellingen op het vlak van CO2-reductie in 2030 en 2050 te halen én gezien de regio specifieke kenmerken ligt hier een belangrijke innovatiekans. NNL heeft relatief veel biomassa (organische stoffen uit de landbouw), water en aardwarmtebronnen. De energiesector vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijk- en sociaaleconomische structuur. NNL heeft mede door de gaswinning een sterk ontwikkelde energie infrastructuur en daaraan gerelateerde kennis en kunde. NNL loopt voorop in de ontwikkeling van groene waterstofproductie, transport en toepassingen. Specifieke kansen zijn er bijvoorbeeld op het gebied van groene chemie, watertechnologie, milieutechnologie en voedselchemie.
3. Van zorg naar duurzame gezondheid. De groeiende vraag naar zorg en de steeds krapper wordende arbeidsmarkt zetten het zorgsysteem onder druk. COVID-19 heeft die druk fors verhoogd en zwaktes in het systeem blootgelegd. De urgentie om te komen tot snellere en betere uitwisseling van capaciteits- en patiënt gerelateerde data, het versterken van de rol en informatiepositie van burgers en patiënten daarbij en een verschuiving van zorg naar gezondheid (preventie) is door COVID-19 nog verder toegenomen. Daarvoor zijn innovaties noodzakelijk. Hier liggen ontwikkelkansen voor NNL, ook gerelateerd aan de toepassing van digitale technologieën.
4. Van analoog naar digitaal. Er is een ingrijpende transitie gaande naar een digitale economie die raakt aan elk maatschappelijk vraagstuk en elke sector, zoals ook zichtbaar in de EU-strategie uitgestippeld in de EU Digital Compass. De kansen voor NNL liggen niet op het gebied van sleuteltechnologieën, maar op het gebied van toepassing van digitale technologieën en daaruit afgeleide kansen. Dit werkt twee kanten op: het aanhaken van MKB bij de digitaliseringstransities en het benutten van ICT-gerelateerde kansen. Dit laatste kan bijvoorbeeld in de energie-intensieve procesindustrie waar digitalisering, sensoren en data steeds belangrijker worden om zicht te krijgen op het energiegebruik in het productieproces en om besparingskansen te identificeren.
Deze transities moeten overigens niet opgevat worden als een sectorale afbakening. Een nadere toelichting staat in de RIS3 2021–2027.
De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio Groningen worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Groningen te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.
Een goed project voor deze subsidie is gericht op een vernieuwend product, dienst of proces dat innovatief is (door nieuwe technologieën en kennis en/of het slim combineren van bestaande technologieën en kennis) en een duidelijk economisch perspectief biedt (inclusief bijbehorende businesscase voor de betrokken MKB-bedrijven). De betrokken MKB-bedrijven kunnen door het investeren in deze innovaties op termijn nieuwe omzetten genereren, nieuw personeel aannemen en hun bedrijf toekomstbestendig maken. Dit is van belang voor de regionale economie. Net zo belangrijk is de langetermijnontwikkeling en innovatiestrategie van het MKB-bedrijf. Daarom horen we graag op welke wijze dit project daarin past en daaraan bijdraagt. Deze elementen vormen een belangrijk onderdeel van het beoordelingskader. Daarnaast zijn er nog andere elementen van belang:
Stimuleren van (nieuwe) samenwerking
Samenwerken is niet verplicht, maar wordt wel gestimuleerd (en onder voorwaarden beloond met een hoger subsidiepercentage). Door samen te werken wordt meer kennis gedeeld tussen partijen, wordt de poule aan innovatieve MKB-bedrijven groter en wordt het noordelijke innovatie-ecosysteem sterker. Door te blijven samenwerken met partijen waarmee al langer wordt samengewerkt, wordt dit doel in mindere mate bereikt. Daarom krijgen nieuwe samenwerkingen een positievere waardering in de beoordeling. Kennisinstellingen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan onderzoek en ontwikkeling, daarom wordt ook deze samenwerking gestimuleerd en beloond met extra subsidie. Bij een combinatie van beide wordt het maximale subsidiepercentage verstrekt. Het gaat niet zozeer (alleen) om kennis delen, maar juist om het combineren en gebruik maken van beschikbare kennis. Dit kan met zowel kennisinstellingen als bedrijven. Door kennis samen te voegen ontstaan namelijk vernieuwende kennis en toepassingen. Het kan daarbij ook nodig zijn om ontbrekende kennis van buiten de eigen regio hierheen te halen.
Stimuleren van gebruik van innovatiehubs en open innovatie-ecosystemen
In de afgelopen jaren zijn verschillende innovatiehubs (zoals een proeftuin, werkplaats, center of expertise en centrum voor innovatief vakmanschap) en open innovatie-ecosystemen opgezet. Hier zijn zaken als kennis, kunde, machines en data samengebracht op verschillende terreinen waar Noord-Nederland behoefte aan heeft en sterk in is. Door gebruik te maken van kennis en kunde bij deze hubs wordt hun rol versterkt, vindt uitwisseling van nieuwe kennis en toepassingsmogelijkheden plaats (zowel vanuit de hub, als vanuit de partners van het project) en ontstaan nieuwe verbindingen (in de keten of met andere (nationale) netwerken). Dit zorgt ervoor dat het noordelijke innovatie- ecosysteem wordt versterkt. Daarom krijgen projecten die hier gebruik van maken een positievere waardering. Voorbeelden van innovatiehubs en open innovatie-ecosystemen zijn hier te vinden op de website van het SNN.
Stimuleren van het structureel innovatievermogen
Innoveren is iets wat u niet eenmalig doet. Hoe zorgt een project voor een verdere stap in het proces van structureel innovatiever worden? Hoe past het project in en draagt het bij aan de langetermijnvisie (en doorontwikkeling) van de betrokken MKB-bedrijven? Het MKB wordt bij deze subsidie uitgedaagd om een stap verder te zetten in hun ontwikkeling.
Impact maken voor de regio en bijdragen aan het benutten van kansen die voortvloeien uit de transities
Naast economische impact nemen we ook de maatschappelijk impact van een project mee in de beoordeling. We kijken naar de wijze waarop verbinding wordt gelegd met het noordelijk innovatie-ecosysteem en impact wordt gemaakt voor de regio. Verder is het van belang om goed te onderbouwen hoe het project kansen uit de RIS3-transities benut. Ook letten we op de vernieuwende wijze waarop het project voortbouwt op regionale kennis, kunde, lokale grondstoffen, maatschappelijke voorzieningen en functies. En we kijken naar de wijze waarop we als regio onszelf – met het project – kunnen onderscheiden van andere regio’s en samen aan een toekomstbestendige economie kunnen werken.
Samenwerken is geen doel op zich. Ook goed om te weten: er zijn verschillende vormen waarin kan worden samengewerkt, bijvoorbeeld via inhuur, informele samenwerking (via een specifieke Letter of Support met concrete toezeggingen), etc. Wij dagen u daarom graag uit om te vernieuwen, nieuwe verbindingen en contacten aan te gaan en te delen. Want hierdoor verbetert het regionale innovatie-ecosysteem en de brede welvaart.
De aanvragen worden op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld, volgens het zogenaamde ‘molenaarsprincipe’. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria. Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.
Bij het uitvoeren van deze uitvoeringsregeling wordt gebruik gemaakt van een deskundigencommissie. De deskundigencommissie adviseert de Minister van SZW.
Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan door het SNN. Vervolgens wordt het project voorgelegd aan de deskundigencommissie die het project inhoudelijk op kwaliteit beoordeelt en advies geeft ten aanzien van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in artikel 2.2.11.
Alle complete aanvragen worden parallel beoordeeld door
(1) het SNN op beleidscriteria, harde afwijzingsgronden en maximale staatssteun (subsidietechnische toets). Zij kunnen tijdens de subsidietechnische toets vragen om aanvullende informatie aan te leveren. Dat gebeurt wanneer de verstrekte informatie nog onvoldoende is om te komen tot een beschikking; en
(2) de deskundigencommissie, die bestaat uit onafhankelijke deskundigen. Zij adviseren het SNN over de toekenning van de subsidie. Dit doen zij op basis van de landelijk afgesproken selectiecriteria uit het beoordelingskader.
(3) Indien een subsidieaanvraag niet voldoet aan de formele vereisten van de regeling (subsidietechnische toets), wordt de subsidieaanvraag niet voorgelegd aan de deskundigencommissie.
Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt ten slotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Beoordeeld wordt of het project voldoet aan de eisen om los van de beoordelingscriteria, voor subsidie in aanmerking te komen. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.
Het is noodzakelijk dat er toetsing plaatsvindt op staatssteunaspecten. In artikel 1.4 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn alle relevante artikelen uit de Algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen die van toepassing kunnen worden verklaard. De intermediaire instantie beoordeelt de projecten bij aanvraag op de regionale bepalingen en beoordelen of het verlenen van staatssteun geoorloofd is.
Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.
De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets. Wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt dan het subsidiepercentage als genoemd in de regeling, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.
Uitgaande van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en twaalf aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit in totaal 500 uur per aanvraag voor € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan van maximaal twaalf gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Dit resulteert in afgerond € 402.000 administratieve lasten. Het betreft de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of IKS voor loonkosten.
De onderhavige wijzigingen van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 worden hierna, waar nodig, toegelicht.
Dit artikel legt de definities vast voor zover daar in deze subsidietitel aan wordt gerefereerd. Daar waar van toepassing is de herkomst van de definities weergegeven.
In de begripsomschrijvingen worden de transities benoemd zoals beschreven in de RIS3 2021–2027. Deze vier transities vormen het kader waarbinnen deze subsidietitel wordt uitgevoerd.
Aanvragers dienen eerst een preadvies te vragen. Dit kan door vanaf 1 juni 2023 een kort projectvoorstel (een two-pager) in te dienen bij het SNN via de link: https://www.snn.nl/over-snn/strategie-programmas/efro-noord-nederland-2021-2027/projectvoorstel-valorisatie-2023.
Op basis van deze ‘two-pager’ krijgt de aanvrager binnen vier weken een vrijblijvende reflectie. Deze reflectie geeft een beeld van de kans van slagen van het project. Ook kan de aanvrager tips krijgen over de verbinding met andere partijen en het vergroten van de impact van het project voor de regio. Wanneer de reflectie niet positief is, is het misschien beter om bij een volgende subsidieronde of een ander subsidie-instrument een nieuwe aanvraag in te dienen. Ondertussen kan de aanvrager dan het project verbeteren.
Van belang is dat de complete subsidieaanvraag uiterlijk ingediend moet zijn op 13 februari 2026. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats via het zogenoemde molenaarsprincipe: ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Het is daarmee mogelijk dat het beschikbare budget voor 13 februari 2026 op is.
Het eerste lid stelt dat er een vast subsidiepercentage geldt van 35 procent voor projecten. Op basis van het tweede lid wordt de subsidie met 10 procentpunten verhoogd als er samengewerkt wordt met een andere onafhankelijke onderneming of een kennisinstelling.
Op basis van het derde lid wordt de subsidie nogmaals met 10 procentpunten verhoogd als er samengewerkt wordt met zowel een andere onderneming als een kennisinstelling. Het maximale subsidiepercentage komt daarmee op 45 procent.
Op basis van het vierde lid volgt vervolgens dat de minimale subsidie € 350.000 bedraagt. Op grond van het vijfde lid is de maximale subsidie € 1.000.000 per project en bedraagt maximaal € 625.000 per projectpartner. Uiteraard zal in de beoordeling worden meegenomen of projectkosten in verhouding staan tot de uit te voeren activiteiten e het beoogde resultaat (‘value for money’).
Voor projecten die worden ingediend binnen deze openstelling, is geen provinciale of gemeentelijke cofinanciering beschikbaar.
In het vierde lid wordt daarnaast aangegeven dat als op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (en de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, bijvoorbeeld bij experimentele ontwikkeling zonder samenwerking, dat geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.
Een samenwerkingsverband (eventueel via inhuur) met (een) kennisinstelling(en) komt alleen in aanmerking voor verhoging van het subsidiepercentage wanneer de activiteiten van de kennisinstelling(en) ten minste 10 procent van de in aanmerking komende kosten bedraagt/ bedragen en (een) kennisinstelling(en) het recht heeft/hebben de eigen onderzoeksresultaten te publiceren. Dit betekent dat een kennisinstelling projectpartner kan zijn en/of dat projectpartners ((MKB-)bedrijven) (een) kennisinstelling(en) inhuren. In het geval van inhuur dienen deze begrote kosten onderbouwt te worden met een offerte. Zie begripsbepaling wat allemaal onder een kennisinstelling wordt verstaan. Let op: indien je een kennisinstelling inhuurt kan dit van invloed zijn op de hoogte van de subsidie in verband met beschikbare staatssteunruimte. Neem contact op met het SNN om dit te bespreken.
In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project gerealiseerd zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.
Het is aan de aanvrager om in de aanvraag te onderbouwen dat de opgegeven projectperiode noodzakelijk is voor de afronding van het project.
Een project duurt tot maximaal 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking. Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan dient een verzoek tot verlenging van de projectperiode te worden ingediend bij het SNN.
De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen. Indien dit niet het geval is, zal de aanvraag worden afgewezen.
Ook van belang is dat een project technisch en economisch haalbaar is. Hierop wordt het project expliciet beoordeeld. Een project dient obstakelvrij te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Dit houdt in dat er geen wezenlijk formele, juridische en financiële aspecten mogen zijn die uitvoering van het project in de weg staan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan benodigde vergunningen of milieueisen waar het project aan moet voldoen. De aanvrager dient aannemelijk te maken dat deze aspecten de start van het project op de voorziene datum niet in de weg zullen staan. In geval van vergunningverlening dient bijvoorbeeld expliciet in de aanvraag aangegeven te worden of hier sprake van is en in welke fase de vergunningverlening zich bevindt. De haalbaarheid van het project dient aldus expliciet door de aanvrager aannemelijk gemaakt te worden.
Verder moet duidelijk zijn dat het project fysiek voltooid moet kunnen zijn of dat alle concrete acties (de projectactiviteiten) volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd binnen 36 maanden na dagtekening van de verleningsbeschikking. Tevens dient te worden onderbouwd dat de opgegeven uitvoeringsduur noodzakelijk is om het project geheel ten uitvoer te kunnen brengen.
De projecten worden beoordeeld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria (eerste lid):
– bijdrage aan doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027 (onderdeel a);
– de mate van innovatie (onderdeel c);
– het economisch of financieel toekomstperspectief (onderdeel d);
– kwaliteit van het project (onderdeel e);
– de bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact (onderdeel f).
Aan projecten worden per criterium punten toebedeeld, waarbij per criterium vijf verschillende gradaties mogelijk zijn. Het maximum aantal punten verschilt per criterium. De te behalen punten per criterium en gradatie worden hieronder nader toegelicht.
Het is van groot belang dat de aanvrager zorgdraagt voor een gedegen kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van de in de aanvraag ingediende projectactiviteiten. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de beoordelingscriteria. Een complete en gedegen onderbouwing borgt dat de deskundigencommissie zich een goed oordeel kan vormen over een project en de mate waarin het project scoort op de beoordelingscriteria. Op basis van alle informatie die de aanvrager per criterium geeft, vormt de deskundigencommissie vervolgens één kwalitatief oordeel per criterium.
Onderdeel a. Bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027
Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen en de bijbehorende resultaatindicatoren waar de openstelling op ziet. Bovenliggend kader voor het programma is het TJTP en de Regionale Innovatiestrategie (RIS3 2021–2027).
De beoordeling op dit punt wordt nadrukkelijk gekoppeld aan de kwalitatieve onderbouwing die in de aanvraag wordt gegeven. Er wordt bezien in welke mate de activiteiten corresponderen met de actie waar deze regeling op gericht is. Bij de beoordeling wordt gekeken hoe de deelnemende bedrijven en de regio van dit project profijt hebben. Binnen het projectconsortium is ruimte voor partijen van buiten de JTF-regio Groningen, indien deze partijen over belangrijke expertise en kennis beschikken die van toegevoegde waarde zijn voor de uitvoering van het project.
Verder wordt gelet op de elementen:
– De mate waarin en de wijze waarop de projectactiviteiten aansluiten bij valorisatieprojecten. Dit is een project dat gericht is op het bouwen en testen van een nieuw product, dienst of proces. Onderzoeksactiviteiten ten behoeve van het beoogde prototype zijn echter ook mogelijk. De nadruk van de projectactiviteiten zullen liggen op TRL-levels 5, 6 en 7 (Technology Readiness Level), maar ook activiteiten binnen TRL-level 4 zijn mogelijk/toegestaan als startpunt van een project;
– De value for money van het project en het aandeel van het mkb in (de resultaten van) het project;
– De wijze waarop het project kansen benut die voortvloeien uit de transities van de RIS3 2021–2027;
– De mate waarin het project een bijdrage levert aan de verdere structurele ontwikkeling en innovatiestrategie van de betrokken MKB-bedrijven;
– De bijdrage aan de programmaindicatoren.
Onderdeel c. Mate van innovatie
Hierbij wordt met name gelet op de elementen:
– Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? De vernieuwing kan zitten in het toepassen en/of ontwikkelen van nieuwe technologieën en/of kennis, maar ook in het slim combineren van bestaande technologieën en kennis. Hoe verschilt en onderscheidt het vernieuwende product (of dienst of proces) zich van al bestaande producten, diensten of processen (de huidige state-of-the-art)? De wijze en mate van kennisinbreng en -uitwisseling door de partners binnen het project;
– De betrokkenheid van relevante (kennis)partijen;
– Hoe verhoudt het vernieuwende product (of dienst of proces) zich tot (inter)nationale ontwikkelingen?
– Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?
Onderdeel d. Het economisch of financieel toekomstperspectief
Bij dit criterium gaat het enerzijds om de haalbaarheid van de uitvoering van de projectactiviteiten binnen de projectperiode en anderzijds om de perspectieven na de projectperiode. Voor de projecten is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie.
Er wordt met name gelet op de elementen:
– Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten, zowel de bijdrage in cash als de bijdrage in uren in relatie tot de reguliere bedrijfsvoering?
– Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de kosten tot en met de marktintroductie?
– Wat is de potentiële economische waarde van het nieuwe product, dienst of proces? (onderbouw kwantitatief en kwalitatief) Wat is de verdeling van deze waarde tussen de aanvrager(s)? En op welke wijze (bijvoorbeeld via een licentie, onderaannemerschap of joint venture) vindt deze verdeling plaats?
– Welke marges verwacht u te kunnen hanteren op uw product, dienst of proces (onderbouw dit kwantitatief en kwalitatief)?
– Welke markten en welk marktaandeel verwacht u te kunnen behalen? En hoe ziet uw markt- en concurrentieanalyse eruit?
– De werkgelegenheid die op termijn (als gevolg van het nieuwe product, dienst of proces) wordt gegenereerd. (voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt);
– Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project tot aan de marktintroductie?
– Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren? En wat is de aanpak om deze risico’s te mitigeren?
– Hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten? En welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten?
Onderdeel e. Kwaliteit van het project:
Hierbij wordt met name gelet op de elementen:
– Is er sprake van een realistische en haalbare planning (met ruimte voor flexibiliteit/bijsturing)?
– Zijn de risico’s die spelen bij de uitvoering van het project inzichtelijk gemaakt en wat betekenen deze risico’s voor de haalbaarheid van het project? Hoe worden de risico’s goed gemitigeerd?
– Is er sprake van een duidelijke projectopzet en logische werkpakketten (en bijbehorende kosten) En is er sprake van logische en proportionele bijbehorende inzet van de consortiumleden? Is de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken en de doelen van het project te realiseren helder en met argumentatie en bewijskracht onderbouwd? En de logica en kwaliteit van de planning in relatie tot voorgaande;
– De kwaliteit van het consortium in relatie tot de projectdoelen. Hierbij wordt ook het track-record en de slagkracht van het consortium betrokken. Heeft de organisatie (of genoemde personen) de competenties in huis heeft om het project tot een succes te maken? Blijft men bij haar kerncompetenties?
Onderdeel f. De bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact:
In deze stap wordt beoordeeld of het project in elk geval geen schade oplevert (het zogeheten do no significant harm principe) voor:
– efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen;
– verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie;
– duurzaam watergebruik en beheer;
– tegengaan van vervuiling van het milieu;
– verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer.
Ook wordt getoetst op conformiteit met de Universele verklaring van de rechten van de mens en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Daarna wordt beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact (aspecten van people, planet en profit).
Hierbij is met name gelet op:
– De mate waarin het project een maatschappelijke impact maakt op de regio;
– De manier waarop en de mate het project erin slaagt economische en maatschappelijke doelstellingen met elkaar te verbinden en synergie weet te bewerkstelligen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar:
– De duurzaamheid van de innovatie; de mate waarin de innovatie groen (waaronder circulair) en digitaal is. Een levenscyclusanalyse kan hierbij behulpzaam zijn;
– De mate waarin er investeringen worden gedaan in de opleiding en ontwikkeling van mensen bij de betrokken projectpartners als gevolg van/gerelateerd aan de projectactiviteiten. Maak duidelijk welke resultaten worden hiermee beoogd;
– De manier waarop en de mate waarin in brede(re) zin wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling. Hierbij gaat het om ecologische duurzaamheid (o.a. efficiënt gebruik van hulpbronnen, reductie van bijdrage aan CO2- en overige broeikasgassen, energiebesparing en/of), sociale duurzaamheid (o.a. gendergelijkheid en non-discriminatie) en economische duurzaamheid (o.a. bevordering kennis).
|
Onderdeel A |
Onderdeel C |
Onderdeel D |
Onderdeel E |
Onderdeel F |
|---|---|---|---|---|
|
25 punten |
20 punten |
20 punten |
15 punten |
20 punten |
|
19 punten |
15 punten |
15 punten |
11 punten |
15 punten |
|
13 punten |
10 punten |
10 punten |
8 punten |
10 punten |
|
9 punten |
5 punten |
5 punten |
4 punten |
5 punten |
|
0 punten |
0 punten |
0 punten |
0 punten |
0 punten |
Indien aan een project een subsidie is toegekend zonder ontbindende/opschortende voorwaarden, kan vooruitlopend op het starten van het project worden verzocht om een voorschot van 30 procent van de verleende subsidie. Dit kan ook als bij projecten met ontbindende/opschortende voorwaarden, aan alle ontbindende/opschortende voorwaarden is voldaan
Het vierde lid geeft aan dat bevoorschotting plaatsvindt op basis van een verzoek dat tegelijkertijd met het indienen van een volledige voortgangsrapportage wordt gedaan. Bij een verzoek tot bevoorschotting worden de tot dan toe gemaakte, betaalde en gerapporteerde kosten als basis gebruikt voor de bepaling van het bedrag dat wordt uitbetaald. Het Ministerie van SZW kan ten opzichte van het verzoek kosten niet meenemen bij de berekening van het voorschot waarvan het Ministerie van SZW van mening is dat deze kosten niet subsidiabel zijn of dat nog niet duidelijk is of deze kosten aan het eind van het project subsidiabel gesteld kunnen worden. Op basis van de kosten die overblijven wordt vervolgens het uit te keren voorschotbedrag bepaald. Deze kosten worden hiertoe vermenigvuldigd met het effectieve subsidiepercentage, volgend uit de toegekende subsidie gedeeld op de totale subsidiabele kosten uit de aanvraag. Uit het feit dat een voorschot wordt verstrekt over kosten, volgt niet noodzakelijkerwijs dat deze kosten subsidiabel gesteld zullen worden bij de vaststelling van de subsidie.
Het is van belang om op basis van de projectbeschrijving duidelijk aan te geven of sprake is van staatssteun, onder welke steuncategorie(ën) het project valt en of ook aan de bijbehorende bepalingen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is voldaan.
Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. In de eerste twee gevallen is subsidieverlening toegestaan. Om staatssteun geoorloofd te laten zijn dienen de projectactiviteiten binnen een vrijstellingskader te vallen. Dat betekent dat steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. Hierbij valt te denken aan de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening. Daarbij is van belang om te vermelden dat een project volledig onder één van de categorieën in deze verordeningen dient te vallen, of in delen, waarbij ieder deel onder één van de categorieën dient te vallen. Bepaalde kosten kunnen op grond van de de-minimisverordening worden toegekend, maar dit is enkel mogelijk indien de betreffende projectactiviteiten niet vallen binnen de categorieën steun zoals bedoeld en gedefinieerd in de Algemene groepsvrijstellingsverordening én de betreffende activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met het project en haar doelstellingen.
Deze openstelling heeft als doel een financieringsinstrument mogelijk te maken voor het stimuleren van sociaal ondernemerschap in de regio IJmond. Het ex ante Kapitaalmarktonderzoek, dat plaats dient te vinden voorafgaand aan de openstelling, heeft aangetoond dat het voor sociale ondernemers extra moeilijk is om kapitaal aan te trekken en dat er in de IJmond sprake van marktfalen is. Gezien de omvang van de regio, wordt dit samen met de regio Zuid-Kennemerland opgezet, voor deze regio wordt een beroep gedaan op het EFRO.
De aanvrager(s) vragen subsidie aan voor een sociaal impact fonds, dat vervolgens de middelen uitleent aan sociale ondernemers, die tevens de doelstellingen van het JTF-IJmond ondersteunen. Naar verwachting wordt er één aanvraag gedaan, maar het is binnen de regeling mogelijk dat er twee aanvragen komen. Naast de reguliere regelgeving van het JTF, moeten aanvragen voldoen aan de conclusies en bevindingen van het Kapitaalmarktonderzoek dat voorafgaand aan de openstelling is uitgevoerd.
De aanvragen worden op volgorde van ontvangst in de openstellingsperiode beoordeeld. Aanvragen worden na compleetheid beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria. Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt.
De beoordeling van de projecten bestaat uit drie fasen: compleetheid, inhoudelijke advisering door de deskundigencommissie aan de hand van de beoordelingscriteria uit artikel 3.4.11 en een financieel-technische toets door de intermediaire instantie Kansen voor West.
Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt het project financieel-technisch getoetst. Beoordeeld wordt of het project voldoet aan de eisen om los van de beoordelingscriteria, voor subsidie in aanmerking te komen. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.
Het is noodzakelijk dat er toetsing plaatsvindt op staatssteunaspecten. In artikel 1.4 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn alle relevante artikelen uit de Algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen die van toepassing kunnen worden verklaard. De intermediaire instantie beoordeelt de projecten bij aanvraag op de regionale bepalingen en beoordelen of het verlenen van staatssteun geoorloofd is.
Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels.
De steunanalyse bepaalt of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets. Wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt dan het subsidiepercentage als genoemd in de regeling, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.
Naar verwachting wordt er door één of maximaal twee partijen een aanvraag gedaan voor een duur van vier jaar binnen deze openstelling. Daarvoor geldt dat er één aanvraag, één financieringsovereenkomst, gemiddeld één wijziging, zeven voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden. Samen kost dit in totaal 650 uur per aanvraag voor € 73 per uur. Er wordt uitgegaan van maximaal twee gehonoreerde aanvragen binnen deze openstelling. Dit resulteert in afgerond € 95.000 administratieve lasten. Het betreft de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO voor loonkosten.
De onderhavige wijzigingen van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 worden hierna, waar nodig, toegelicht.
Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.
Deze titel voor Spoor 1, 2 en 3 van het TJTP IJmond richt zich op het ondersteunen van sociale ondernemingen, die met hun bedrijfsactiviteiten bijdragen aan de doelen van het programma. Deze activiteiten kunnen vallen binnen alle drie de sporen van het JTF-IJmond.
Het artikel gaat over de inhoudelijke afbakening van de titel. Het JTF kent specifieke sporen. Deze titel is gericht op financieringsfondsen die investeren in sociale ondernemingen, die een bijdrage leveren aan een nieuw, economisch en groen perspectief én aan nieuwe werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Hieruit volgt ook dat financieringsaanvragen binnen het financieringsinstrument bij succes aantoonbaar een bijdrage leveren aan het versterken van de economie in de regio IJmond. Financieringen die hier niet aan voldoen kunnen niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.
Initiatiefnemers tot nieuwe financieringsfondsen met een sterke binding met de regio IJmond en betrokkenheid bij de transitieopgave behoren tot de doelgroep. De focus van de fondsen dient te liggen op ondersteuning van sociale ondernemingen in de regio IJmond, conform de beschrijving in het Kapitaalmarktonderzoek ZKIJ.
De bijdrage in de vorm van een subsidie kan worden aangewend voor de kosten van de activiteiten die in dit artikel staan benoemd. Hierbij dienen de activiteiten en de bijbehorende kosten voor het grootste deel betrekking te hebben op het creëren van een financieringsinstrument voor financiering van sociale ondernemingen door middel van verschillende soorten leningen of deelname in het aandelenkapitaal. Ondersteunend hieraan zijn activiteiten voor fondsmanagement. In de GB-verordening is een maximum percentage aan kosten hiervoor vastgelegd. Iedere afzonderlijke aard van activiteiten dient in de aanvraag in een apart werkpakket met bijbehorende begroting te worden beschreven.
De beschikbare middelen voor deze titel bedragen in totaal € 1.000.000.
De aanvraag kan binnen de benoemde periode worden ingediend via het webportal. De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats via het principe: ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Hierbij geldt dat er voor de verdeling van subsidie pas sprake is van een ‘aanvraag’, wanneer er conform alle formats en (digitale) procedures een complete aanvraag is ingediend.
Op de dag dat het plafond wordt overschreden, wordt er geloot, zoals in artikel 1.18, derde lid, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is aangegeven. De subsidietitel wordt gesloten zodra de sluitingsdatum is bereikt of als het beschikbare budget volledig is beschikt. Wanneer een aanvraag binnen deze periode onvoldoende punten scoort voor een positief advies door de deskundigencommissie en wordt afgewezen, staat de mogelijkheid tot herindiening van een verbeterde aanvraag open, zolang het plafond nog niet is bereikt.
De subsidie is maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten. Wanneer een aanvrager een lager percentage vraagt in zijn aanvraag, wordt maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verleend.
Een belangrijke voorwaarde bij dit artikel is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.
Specifiek ten aanzien van financieringsinstrumenten is van belang dat aanvragers een analyse uitvoeren op drie niveaus van (potentiële) staatssteun:
i. op niveau van het fonds c.q. de aanvrager;
ii. op niveau van de fondsmanager;
iii. op niveau van de individuele proposities.
De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets (zie de toelichting op artikel 3.4.11 van deze regeling).
Dit artikel staat alle kostensoorten toe die in artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn vermeld. Stortingen van het fondsvermogen vallen onder de kostensoort ‘andere kosten’ als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, van artikel 1.11 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Artikel 68 van de GB-verordening beschrijft daarnaast de specifieke subsidiabiliteitsregels die van toepassing zijn op financieringsinstrumenten.
Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en activiteiten geldt de datum dat een financieringsovereenkomst is ondertekend.
In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project gerealiseerd zal zijn. De einddatum is medebepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden.
Het is aan de aanvrager om in de aanvraag te onderbouwen dat de opgegeven projectperiode noodzakelijk is voor de afronding van het project.
In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project gerealiseerd zal zijn. Een project duurt in beginsel maximaal tot 30 september 2029. Indien gedurende de projectperiode blijkt dat door onvoorziene omstandigheden een project toch enkele maanden langer de tijd nodig heeft om volledig te worden afgerond, dan dient een verzoek tot verlenging van de projectperiode te worden ingediend.
In aanvulling op de algemene weigeringsgronden, opgenomen in artikel 1.25 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027, bepaalt dit artikel welke projecten zeker niet toelaatbaar zijn onder deze titel.
Onderdeel a gaat in op het werkingsgebied van deze titel. Dit is primair de regio IJmond. De resultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan dit werkingsgebied. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle activiteiten in de JTF-regio IJmond worden uitgevoerd, dient dit door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.
Onderdeel b gaat in op de minimale omvang van de subsidie. Om impact te hebben, moet een financieringsfonds een zeker volume hebben. Daarom wordt aan de openstelling verbonden, dat er minimaal een bedrag van € 500.000 wordt aangevraagd.
Onderdeel c en d gaan over de haalbaarheid en de uitvoeringstermijn van het project. Deze onderdelen borgen dat projecten daadwerkelijk én binnen de programmaperiode worden uitgevoerd. Dit is zowel vanuit Europese regels ten aanzien van voortgang in het programma als vanuit urgentie in de regio noodzakelijk.
De beoordeling vindt in drie stappen plaats:
1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;
2. inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie;
3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.
De beoordeling sluit aan op vier van de zes criteria die in artikel 1.20 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn voorgeschreven. Met het oog op de doelstelling, de inhoud en het karakter van deze titel is de weging van de vier criteria als volgt bepaald:
a. voor de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027 en voldoen aan de conclusies en aanbevelingen van het Kapitaalmarktonderzoek ZKIJ 25 punten;
b. voor de mate van sociaaleconomische integraliteit: 20 punten;
c. voor de kwaliteit van het projectplan: 25 punten;
d. voor de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 30 punten.
A. De mate van bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF Nederland 2021–2027
Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Leidend hierin zijn het TJTP IJmond en het voldoen aan de conclusies en aanbevelingen van het Kapitaalmarktonderzoek ZKIJ.
B. De mate van sociaaleconomische integraliteit
Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of de aanvraag een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van duurzaam ondernemerschap met sociaal ondernemerschap of het combineren van economische investeringen met social return en ontwikkelde leerecosystemen.
C. Mate van kwaliteit van het projectplan
Bij het criterium mate van kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.
Aanvullend onder deze titel wordt gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd. Verder wordt beoordeeld op de methode van projectverwerving en -selectie, oftewel de financieringsstrategie. Hierbij wordt gekeken naar samenwerking met andere regionale partijen die hierin een rol kunnen spelen. Tot slot dienen de doelstellingen objectief en meetbaar te zijn en moet de begroting helder en effectief zijn ingericht.
D. Mate van bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke-sociale impact
Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin de aanvraag bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport: ‘Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.’
Meer specifiek wordt beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de energie- en grondstoffentransitie en of de aanvraag voldoet aan de DNSH-principes. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.
In artikel 1.25, onderdelen k en l, van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 is bepaald dat de uitslag van de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie negatief is, wanneer:
– het project in totaal minder dan 70 punten scoort; of
– het project op een of meer van de gehanteerde criteria minder dan de helft van het maximumaantal punten op dat criterium scoort.
Dit artikel bepaalt in welke mate en wanneer bevoorschotting of uitbetaling van subsidie plaatsvindt.
Dit artikel bepaalt dat de formulieren en bijbehorende documenten volledig en juist moeten worden ingeleverd.
De regeling wordt op 10 november 2025 opengesteld. De openstellingstermijn zal tot en met 31 december 2025 lopen.
Het doel van deze subsidietitel is om projecten die bijdragen aan een rechtvaardige transitie in de regio Rijnmond zoals geformuleerd in het TJTP Groot-Rijnmond. Meer specifiek moet een project bijdragen aan een van de volgende twee sporen:
Spoor 1: Vernieuwen en versterken van de regionale economie met nieuwe, duurzame of circulaire industriële ketens;
Spoor 2: Versnellen van de transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur tot decarbonisatie van bestaande industriële ketens.
De transitie naar een groene economie vindt plaats door zowel bestaande industriële ketens te verduurzamen (bijvoorbeeld door elektrificatie van industriële processen en toepassing van groene waterstof) als nieuwe, duurzame ketens te realiseren (bijvoorbeeld door het recyclen van afvalstromen uit andere sectoren voor toepassingen in de chemische industrie). Dit draagt bij aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid, die op termijn in de plaats komt van de werkgelegenheid in de fossiele economie.
Alle partners betrokken bij de transitieopgave in de regio Rijnmond behoren tot de doelgroep. Bedrijven of organisaties van of gericht op bedrijven, inclusief ketens met toeleveranciers, producenten, logistiek en afnemers als ook kennisinstellingen, opleidingsinstituten en overheden. Een extra focus ligt op het MKB. Het grootbedrijf kan geen subsidie ontvangen voor productieve investeringen.
Subsidie wordt verleend voor projecten die bijdragen aan een rechtvaardige transitie in de regio Rijnmond zoals geformuleerd in het TJTP Groot-Rijnmond. Meer specifiek moet een project bijdragen aan een van de volgende twee sporen:
Spoor 1: Vernieuwen en versterken van de regionale economie met nieuwe, duurzame en/of circulaire industriële ketens;
Spoor 2: Versnellen van de transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur tot decarbonisatie van bestaande industriële ketens.
De transitie naar een groene economie vindt plaats door zowel bestaande industriële ketens te verduurzamen (v.b. door elektrificatie van industriële processen en toepassing van groene waterstof) als nieuwe, duurzame ketens te realiseren (bijvoorbeeld door het recyclen van afvalstromen uit andere sectoren voor toepassingen in de chemische industrie). Dit draagt bij aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid, die op termijn in de plaats komt van de werkgelegenheid in de fossiele economie.
De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 1.500.000 per project. Projecten komen in aanmerking wanneer de aanvrager ten minste € 200.000 aan subsidiabele kosten maakt.
De aanvragen kunnen vanaf 15 oktober 2025 worden ingediend via het JTF Webportaal. Een aanvraag bestaat ten minste uit de verplichte bijlagen, zoals het projectplan, de begroting en de benodigde verklaringen.
Aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Vervolgens worden de aanvragen beoordeeld door de deskundigencommissie van het JTF Groot-Rijnmond aan de hand van de volgende criteria:
a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;
b. sociaaleconomische integraliteit: 15 punten;
c. technische en sociale innovatiegehalte: 15 punten;
d. economisch of financieel toekomstperspectief: 15 punten;
e. kwaliteit van het projectplan: 15 punten;
f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.
Projecten die voldoen aan de minimale vereisten, waaronder een score van minimaal 70 van de 100 punten, worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het voor deze subsidietitel geldende subsidieplafond is bereikt. Indien de Staatssecretaris van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt tenslotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.
Voor volledigheid van de aanvraag – en daarmee de behandelvolgorde – is het noodzakelijk dat alle vereiste informatie bij de aanvraag wordt ingediend (artikel 1.22 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027). In het specifieke aanvraagformulier voor deze openstellingen staan aanvullende verplichte bijlagen benoemd. Aanvragen kan via het webportaal https://www.jtf-webportal.nl/mijn/. Aanvragen kan vanaf 15 oktober 2025, 9:00 uur.
Kosten kunnen worden gedeclareerd bij de Staatssecretaris van SZW. De kosten worden gecontroleerd en op basis van de goedgekeurde kosten kan een voorschot worden uitbetaald. Na afronding van het project dient men een verzoek tot vaststelling in te dienen. Dit kan eveneens via het webportaal.
Een belangrijke voorwaarde bij deze regeling is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun.
Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.
De steunanalyse of er sprake is van staatssteun in de aanvraag, en indien dat zo is welke grondslag tot geoorloofde staatssteun van toepassing is, is een verplicht onderdeel van het aanvraagformulier. De steunanalyse dient dus door de aanvrager te worden aangeleverd. Het verdient aanbeveling deze te laten opstellen door een deskundige in dit specifieke rechtsgebied. De steunanalyse wordt door de intermediaire instantie beoordeeld als onderdeel van de financieel-technische toets. Wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt dan het subsidiepercentage als genoemd in de regeling, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.
Uitgaande van een gemiddelde aanvraag met vijf projectpartners en een duur van drie jaar en vijftien aanvragen binnen deze openstelling geldt dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan van maximaal twaalf gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 402.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of IKS voor loonkosten.
De onderhavige wijzigingen van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 worden hierna, waar nodig, toegelicht.
Dit artikel bevat de voor deze titel relevante begrippen, in aanvulling op de begrippen uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027.
Het artikel gaat over de inhoudelijke afbakening van deze titel. De JTF-verordening kent specifieke sporen. Deze titel is gericht op de Industrie in Rijnmond die moet worden verleid de focus ook te houden op middellange termijninvesteringen gericht op innovatie, verduurzaming en diversificatie (waaronder onderzoek). Met als resultaat een nieuw, economisch en groen perspectief, waarbij economie wordt versterkt en nieuwe werkgelegenheid in kansrijke sectoren wordt gecreëerd.
Het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd dient aan te sluiten bij de algehele strategie van het JTF voor de regio Groot-Rijnmond.
Daarnaast dienen projectresultaten van het project vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Rijnmond. Wanneer de activiteiten in deze regio worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio Rijnmond worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Rijnmond te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.
Alle partners betrokken bij de transitieopgave in de regio Rijnmond behoren tot de doelgroep. Bedrijven of organisaties van of gericht op bedrijven, inclusief ketens met toeleveranciers, producenten, logistiek en afnemers als ook kennisinstellingen, opleidingsinstituten en overheden. Een extra focus ligt op het MKB. Het grootbedrijf kan geen subsidie ontvangen voor productieve investeringen.
In dit artikel is bepaald dat subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor projecten die passen binnen de prioritaire as 3 het Spoor 1 of 2 uit het Programma JTF 2021–2027. Het betreft de volgende activiteiten:
Spoor 1:
Toepassingsgerichte samenwerking mkb’er(s) en grote bedrijven (en kennisinstellingen) aan oplossingen binnen de regionale transitie – inclusief gezamenlijk gebruik (gedeelde) innovatie-infrastructuur voor bedrijven, (innovatie)trajecten en skillsontwikkeling, van meerwaarde voor decarbonisatie in chemieketens;
Nieuwe waardeketens: industriële elektrificatie, groene waterstof, benutten reststromen en CO2 in industriële processen, duurzame warmte (duurzaam betekent m.u.v. restwarmte uit niet-hernieuwbare bronnen);
Vroege haalbaarheidsstudies;
Late haalbaarheidsstudies gericht op 'blauwdruk' voor productiefaciliteiten;
Pilots toetsing/demonstratie ‘proof of concept’ industriële schaal;
Realisatie moderne installaties in het HIC, inrichten productiefaciliteiten chemie;
(Door)ontwikkeling innovaties en haalbaarheidsstudie die oplossingen bieden voor de transitie (nieuwe waardeketens);
Ondersteuning in investeringsgereed maken business cases;
Verbindingen binnen voorgaande typen acties naar aanpassing werknemers, ondernemers en ondernemingen aan veranderingen, opleiding en toegang arbeidsmarkt.
Spoor 2:
Versnellen van transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur tot decarbonisatie industriële ketens;
Haalbaarheid, ontwerp en toepassing voor keten en productieprocessen;
Aanpassing bedrijfsprocessen in industrie op niet-fossiele en circulaire productiemethoden;
Vervolginvesteringen in daadwerkelijk toepassen decarbonisatie;
Ondersteuning opwerken toepassingen naar financierbare businesscases (‘toeleiding kapitaal’);
Vervangen fossiele grondstoffen door elektrificatie, waterstof, reststromen e.d.;
Hergebruik, recycling en verwaarding reststromen tot alternatieve grondstoffen;
Klimaatneutrale logistiek: personen- en kleinschalige logistiek via elektrische oplossingen, zware logistiek en binnenvaart, bijvoorbeeld via waterstof;
Verbindingen binnen voorgaande typen acties naar aanpassing werknemers, ondernemers en ondernemingen aan veranderingen, opleiding en toegang arbeidsmarkt.
In het artikel is het subsidieplafond opgenomen. Dit bedraagt € 4.650.000. Daarnaast is een bedrag gereserveerd voor de inzet van Rijkscofinanciering. Dit bedraagt een additioneel bedrag van € 2.500.000. aanvragen worden verdeeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18. Op de dag dat het plafond wordt overschreden, wordt er geloot, zoals in artikel 1.18, derde lid, van de regeling is aangegeven. Er is geen sluitingsdatum. De subsidietitel wordt gesloten, zodra het plafond volledig is beschikt. Het kan namelijk voorkomen dat aanvragen onvoldoende punten scoren voor een positief advies. Dan volgt een afwijzingsbeschikking, maar dan is er de mogelijkheid tot herindiening, zolang het plafond nog niet is bereikt.
Als startdatum voor subsidiabiliteit van de kosten en projectactiviteiten geldt de datum dat de aanvraag compleet is beoordeeld. Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 15 oktober 2025 9.00 uur. Aanvragen kan via het webportaal, dat beschikbaar is in via de website https://start.jtf-webportal.nl/.
De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500.000 per project. Omdat het aanvraag-, beoordelings- en uitvoeringstraject veel vraagt van de aanvrager, bedragen de projectkosten ten minste € 200.000 per project.
De projectactiviteiten in het kader van deze titel vangen niet eerder aan dan de dag waarop de aanvraag compleet is ingediend. De projectactiviteiten zijn uiterlijk 31 december 2029 uitgevoerd.
De beoordeling vindt in drie stappen plaats:
1. beoordeling op volledigheid en ontvankelijkheid door de intermediaire instantie;
2. inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie; en
3. beoordeling op financieel-technische subsidie-aspecten door de intermediaire instantie.
De beoordeling gebeurd aan de hand van vier van de zes criteria die in artikel 1.20 zijn voorgeschreven:
a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 20 punten;
b. sociaal-economische integraliteit: 15 punten;
c. technische en sociale innovatiegehalte: 15 punten;
d. economisch of financieel toekomstperspectief: 15 punten;
e. kwaliteit van het projectplan: 15 punten;
f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 20 punten.
Onderdeel a. bijdrage aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027
Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (incl. bijbehorende output- en resultaatindicatoren) waar de titel op inzet. Onderdeel daarvan is de beoordeling in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan het opvangen van mogelijk negatieve effecten van de klimaattransitie in de regio. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en het Rotterdams Klimaatakkoord.
Onderdeel b. sociaal-economische integraliteit
Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of het project een integrale sociaaleconomische aanpak heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties, projecten waarbij de innovatie/investering gepaard gaat met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan, productieve investeringen in combinatie met strategisch Human Resource-beleid en scholing, economische investeringen combineren met social return en ontwikkelde leerecosystemen.
Onderdeel c. technische en sociale innovatiegehalte
Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of een project een voldoende een innovatief karakter heeft. Waar het gaat om openstellingen gericht op product-, proces- of diensteninnovaties weegt met name mee hoe de beoogde resultaten zich verhouden tot de huidige stand van de ontwikkeling en de mate van kennisinbreng en uitwisseling. Waar het ander type voorstellen betreft kan het relevant zijn om te beoordelen in welke mate de gekozen aanpak vernieuwend is voor de regio.
Onderdeel d. economisch en financieel toekomstperspectief
Voor projecten gericht op het naar de markt brengen van een product of dienst is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie. Waar het gaat om aanvragen gericht op productieve investeringen zijn het creëren en behouden van werkgelegenheid en het versterken van het verdienvermogen en daarmee het economisch en financieel perspectief voor de aanvrager van belang. Voor projecten die een meer maatschappelijke bijdrage leveren is het van belang om de kosten in relatie te brengen met de maatschappelijke opbrengsten. Voor projecten binnen het arbeidsmarktspoor is het toekomstperspectief op werk, of ander of beter werk, het beoordelingsaspect.
Onderdeel e. mate van kwaliteit van het projectplan
Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, beschikbare team en samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd.
Onderdeel f. bijdrage aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact
Bij het beoordelen van dit criterium wordt een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling en in hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen. Meer specifiek kan worden beoordeeld in welke mate het project inspeelt op de transities uit de regionale innovatiestrategieën (RIS3 2021–2027). Hierbij wordt de mate waarin positief wordt bijgedragen aan efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen; verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie; duurzaam watergebruik en beheer; tegengaan van vervuiling van het milieu; verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer meegenomen. Ook zal er getoetst worden in hoeverre het project positief bijdraagt aan de beginselen gendergelijkheid en non-discriminatie in brede zin.
Er kan door de Staatssecretaris van SZW een voorschot worden verleend op de subsidie op basis van een gemotiveerde aanvraag, waaruit de liquiditeitsnoodzaak is af te leiden. Een voorschot als werkkapitaal van maximaal 30 procent van de subsidie kan worden verstrekt. De Staatssecretaris van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. in ieder geval wordt geen voorschot verleend wanneer de verleningsbeschikking een of meer opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.
De Staatssecretaris van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gerealiseerde projectactiviteiten als bedoeld in artikel 1.31.
Deze titel en bijlage 3 vervallen met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.
De overige wijzigingen van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 worden hierna, waar nodig, toegelicht.
De Minister van EZ verstrekt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.6.4 en heeft daar een subsidieplafond voor beschikbaar gesteld van € 2.500.000.
Met het wijzigen van artikel 9.2.5.2 wordt EZK-cofinanciering beschikbaar gesteld voor de nieuwe openstelling (aanvraagperiode) binnen subsidietitel 6.4 die op 5 juni 2025 in werking is getreden en waarvoor nog geen cofinanciering gold.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Voor twee onderdelen geldt een terugwerkende kracht tot 1 juli 2025 (artikel I, onderdelen A, B, C en D), respectievelijk tot 1 september 2025 (artikel I, onderdelen E en T). De terugwerkende kracht wordt gerechtvaardigd door het feit dat deze voor de doelgroep van de regeling begunstigend werkt.
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-33306.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.