Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 31847 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 31847 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie-en naturalisatiegelden 2002, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 2.1.1/Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Aan de indiening van het verzoek om naturalisatie gaat een voorlichtingsfase vooraf, waarin de Gouverneur de aspirant-verzoeker informeert over de voorwaarden voor naturalisatie, waaronder het afleggen van de naturalisatietoets. In dit stadium kan en hoeft de aspirant-verzoeker nog geen verzoek om naturalisatie in te dienen en dus ook nog geen naturalisatiegelden te voldoen. De Gouverneur legt dan ook geen dossier aan totdat het verzoek om naturalisatie daadwerkelijk wordt ingediend. In de regel gebeurt dat pas nadat betrokkene de naturalisatietoets heeft gehaald en het Certificaat Naturalisatietoets kan overleggen.
Tot het afnemen van de naturalisatietoets en het vaststellen van de uitslag daarvan is in Curaçao bevoegd het Expertisecentrum voor Toetsen en Examens (ETE) en in Sint Maarten de Dienst Examens Sint Maarten (artikel 3 Regeling Naturalisatietoets Curaçao 2011 en artikel 3 Regeling Naturalisatietoets Sint Maarten 2011).
De aspirant-verzoeker meldt zich aan bij het ETE dan wel de Dienst Examens Sint Maarten en betaalt voorafgaande aan het afleggen van de naturalisatietoets de verschuldigde examengelden op een door het ETE dan wel de Dienst Examens Sint Maarten aangehouden bankrekening. Het ETE dan wel de Dienst Examens Sint Maarten roept de aspirant-verzoeker vervolgens schriftelijk op om de toets af te leggen, onder vermelding van het tijdstip, de locatie en vereisten voor toetsafname.
In het geval van digitale examinering van een taalvaardigheid waarbij het examensysteem de mogelijkheid kent tot het verlengen van de standaard examentijd stelt de examinator deze verlengingsmogelijkheid bij alle kandidaten in. Een verlening van maximaal 30 minuten is op deze manier toegestaan. Voor zover geen computergestuurde beoordeling plaatsvindt, worden de resultaten van de naturalisatietoets standaard door twee correctoren beoordeeld. Tegen deze beoordeling staat geen afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure open omdat de naturalisandus, los van zijn verzoek om naturalisatie, daardoor niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Het oordeel over de resultaten van de naturalisatietoets is voor hem uitsluitend van belang in het kader van de uiteindelijke beslissing op zijn verzoek om naturalisatie. Tegen de afwijzing van het verzoek om naturalisatie staat bezwaar en beroep open (op grond van de Algemene wet bestuursrecht) in het Europese deel van Nederland.
Als de kandidaat deel I en ook de delen II en III in hun geheel met goed gevolg heeft afgelegd, reikt het hoofd van het ETE dan wel het hoofd van de Dienst Examens het Certificaat Naturalisatietoets aan hem uit.
Als de kandidaat deel I of (één of meer delen van) deel II en deel III niet heeft behaald, kan hij deze onbeperkt herkansen. Het ETE in Curaçao of de Dienst Examens Sint Maarten informeert de kandidaat schriftelijk over het tijdstip, de locatie en de vereisten voor herkansing. De examengelden moeten voorafgaande aan de herkansing op het voor de examengelden aangehouden rekeningnummer worden gestort.
De examengelden bedragen:
|
a. voor het afleggen van deel I |
Cg 275,– |
|
b. voor het afleggen van deel II |
Cg 225,– |
|
c. voor het afleggen van deel III |
Cg 110,– |
|
d. voor herkansing van deel I |
Cg 140,– |
|
e. voor herkansing van één deel van deel II |
Cg 75,– |
|
f. voor herkansing van meer dan drie delen van deel II |
Cg 225,– |
|
g. voor herkansing van een deel van deel III |
Cg 37,– |
|
h. voor herkansing van meer dan drie taalvaardigheden van deel III |
Cg 110,– |
B
Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de vreemdeling. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat de naturalisatie of optie wordt geweigerd, als:
1. de verblijfstitel op grond van de LTU kan worden ingetrokken (zie paragraaf 2);
2. er op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 3). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld iedere straf als bedoeld in artikel 1:11 Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld een geldboete, taak-, leer-, bijkomende of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of het Openbaar Ministerie opgelegde boetes). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden is afwijking van het onderstaande mogelijk. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, als:
a. tegen de vreemdeling proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;
b. tegen de vreemdeling een strafzaak wegens misdrijf openstaat;
c. de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of
d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis.
3. in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek/afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 4). Met sanctie wordt hier ook bedoeld iedere:
a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;
b. taak of leerstraf van 40 uur of meer, dan wel meerdere taak- of leerstraffen van 20 uur of meer, met een totaal van 60 uur of meer;
c. vermogenssanctie (strafbeschikking, transactie, geldboete of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van Cg 1.000,– of meer dan wel meerdere vermogenssancties van Cg 500,– of meer, met een totaal van Cg 1.500,– of meer;
d. een andere straf als bedoeld in artikel 1:11 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao of Sint Maarten.
4. de huwelijkspositie in strijd is met de civielrechtelijke openbare orde. Hiervan is sprake als de vreemdeling polygaam gehuwd is. De openbare orde van Curaçao of Sint Maarten verzet zich tegen het voltrekken en voortbestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap verkrijgt of heeft verkregen (zie onder artikel 6 en 8 RWN).
5. er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de veiligheid van het Koninkrijk. Hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan informatie neergelegd in een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Let op! Het kan voorkomen dat bepaalde sancties die hierboven worden genoemd niet voorkomen in Curaçao en Sint Maarten. Dit betekent echter niet dat als tijdens de rehabilitatietermijn een dergelijke sanctie in Europees Nederland is opgelegd of ten uitvoer gelegd, deze niet zou worden tegengeworpen bij een verzoek om naturalisatie dan wel optieverklaring dat is ingediend of afgelegd in Curaçao en Sint Maarten. Ook in Europees Nederland opgelegde sancties tellen mee. Voor een nadere toelichting over deze sancties wordt verwezen naar de Nederlandse Handleiding.
C
Paragraaf 3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.
Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van een misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat weigering van naturalisatie of optie moet plaatsvinden, als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de naturalisatie- of optieprocedure worden betrokken.
Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens een misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit de informatie verkregen via de bevraging om inlichtingen uit Basisvoorziening Informatie – Integrale Bevraging (BVI-IB) van de Nationale Politie) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van een misdrijf.
Ook als de vreemdeling al is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat de vreemdeling in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf.
Iedere openstaande vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van minder dan Cg 1.000,–, of openstaande taakstraf van minder dan 40 uur, leidt niet tot weigering van naturalisatie of optie, omdat dit op zichzelf geen beletsel vormt voor naturalisatie. Het is daarbij niet relevant of al een rechtsmiddel is aangewend tegen de sanctie.
Let wel op dat cumulatie van boetes van Cg 500,– of meer tot een totaal van Cg 1.500,– of meer, of cumulatie van taakstraffen van 20 uur of meer tot een totaal van 60 uur of meer, kan leiden tot weigering van de naturalisatie of optie (zie paragraaf 1 en 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN).
Verder is er sprake van ernstige vermoedens als de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt, tenzij de proeftijd is verbonden aan een voorwaardelijke vermogenssanctie van minder dan Cg 1.000,– of een voorwaardelijke taakstraf van minder dan 40 uur. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. Als de vreemdeling zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld of kan de gratie ongedaan worden gemaakt.
Van belang is dat een afwijzende beslissing nimmer kan worden gebaseerd op alleen een enkel proces-verbaal. Een proces-verbaal leidt immers niet altijd tot het opleggen van een sanctie. Wel vormt het proces-verbaal aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Zolang niet vast staat dat de vreemdeling geen gevaar oplevert voor de openbare orde, kan hij geen Nederlander worden. Telkens zal zorgvuldig moeten worden onderzocht of er goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het vermeende misdrijf zal kunnen leiden tot een sanctie.
D
Paragraaf 4/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt dat de volgende sancties leiden tot weigering van naturalisatie of optie:
a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) ongeacht de duur daarvan;
b. iedere taakstraf van 40 uur of meer, dan wel meerdere taakstraffen van 20 uur of meer, met een totaal van 60 uur of meer;
c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van Cg 1.000,– of meer dan wel meerdere vermogenssancties van Cg 500,– of meer, met een totaal van Cg 1.500,– of meer;
d. een andere straf als bedoeld in artikel 1:11 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao of Sint Maarten.
Daarbij is niet van belang:
a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als de strafzaak nog openstaat (zie paragraaf 3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN-CM voor uitzonderingen bij openstaande vermogenssancties);
b. waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;
c. of het feit is gepleegd voordat of nadat de vreemdeling tot Curaçao of Sint Maarten is toegelaten;
d. of de vreemdeling ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.
De naturalisatie of optie wordt geweigerd als er binnen vijf jaren voor de indiening van het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:
a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd (zie paragraaf 3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN-CM voor uitzonderingen bij openstaande vermogenssancties en taakstraffen);
b. of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.
De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;
d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden;
e. ingeval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als bedoeld in artikel 1:11 op de datum dat de opgelegde straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is.
Ad e
Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WvSR / artikel 1:11, eerste lid, onder b, van de strafwet van Sint Maarten en de strafwet van Curaçao. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzetting van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen. In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.
Het is van belang dat de vreemdeling zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus de vreemdeling in vrijheid is gesteld, het bedrag heeft betaald of de taakstraf heeft voltooid.
Voorwaardelijke straf en proeftijd: als sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, moet de proeftijd zijn verstreken voordat de vreemdeling in aanmerking kan komen voor naturalisatie of optie. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld. (Zie paragraaf 3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN-CM voor uitzonderingen bij openstaande vermogenssancties);
Als de vreemdeling in één strafrechtelijke procedure voor verschillende gevoegde feiten (verschillende misdrijven of een combinatie van misdrijven en overtredingen) is veroordeeld tot één enkele straf, die gelijk is aan of uitstijgt boven de hierboven gegeven norm, wordt de naturalisatie of optie geweigerd.
E
Paragraaf 4.2/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Een enkele transactie ter zake van misdrijf leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als het transactiebedrag Cg 1.000,– of meer bedraagt, of de voorwaarde voor transactie een taakstraf is. De rehabilitatietermijn van vijf jaar vangt aan als het bedrag is betaald of de taakstraf is vervuld. Meerdere transacties ter zake van misdrijf, van ieder ten minste Cg 500,– leiden tot weigering van naturalisatie of optie, als de som van deze transacties in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop ten minste Cg 1.500,– bedraagt. Hetzelfde geldt voor de combinatie van transactie(s), strafbeschikking(en), geldboete(n) en maatregel(en) tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor de afdoening van misdrijven is niet altijd een uitspraak van de strafrechter nodig. Het komt regelmatig voor dat misdrijven door middel van een transactie wordt afgedaan. Het gebruik van transacties is in hoge mate vastgelegd in richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Een transactie voor een misdrijf is een alternatieve vorm van sanctie, zij het dat die sanctie niet na berechting en niet door de strafrechter wordt opgelegd, en dat de vrijwillige instemming van de verdachte is vereist. Met de transactie geeft de overheid van Curaçao en Sint Maarten aan voldoende belang te hechten aan sanctionering van het misdrijf. De ernst van het misdrijf komt tot uiting in de hoogte van het transactiebedrag, waarmee de verdachte strafvervolging kan afkopen. Dat voorstel mag uitsluitend worden gedaan als een veroordeling door de rechter in een gewone strafrechtelijke procedure ook daadwerkelijk haalbaar is. Als langs de weg van de gewone procedure geen sanctionering zou kunnen volgen, behoort een transactieaanbod achterwege te blijven. De verdachte hoeft niet op het voorstel in te gaan en kan kiezen voor behandeling door de strafrechter. De transactie houdt formeel weliswaar geen erkenning door de verdachte in dat hij het strafbare feit heeft gepleegd – en de mogelijkheid is dus aanwezig dat de verdachte het feit ter zake waarvan verdenking is gerezen niet heeft gepleegd en slechts ingaat op het transactievoorstel om van de zaak af te zijn, bijvoorbeeld om het openbaar terechtstaan, het opmaken van een strafblad, de civielrechtelijke bewijspositie van de veroordeelde en onzekerheid over de uitkomst van het strafgeding te voorkomen – maar voor iedere transactie is de vrijwillige instemming van de verdachte met de transactie essentieel. Het prijsgeven van rechtsbescherming door de strafrechter en de mogelijkheid van vrijspraak of lagere strafoplegging, geschiedt vrijwillig. Bovendien gaat het in naturalisatiezaken om relatief hoge bedragen (Cg 1.000,– of meer, dan wel ingeval van herhaalde misdrijven Cg 500,– of meer, als de som van deze transacties of strafbeschikkingen in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het naturalisatieverzoek dan wel de aflegging van de optieverklaring of de beslissing daarop Cg 1.500, – of meer bedraagt) dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vreemdeling (telkenmale) onschuldig transigeert om van de zaak af te zijn.
F
Paragraaf 4.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Het zou onrechtvaardig zijn dat de vreemdeling die zich regelmatig schuldig maakt aan misdrijven, maar die daarvoor telkenmale sancties krijgt opgelegd van minder dan Cg 1.000,–, wel, en de vreemdeling die eenmalig een misdrijf heeft begaan waarvoor hij met een boete van Cg 1.000,– of meer is bestraft gedurende vijf jaren nadien niet voor naturalisatie of optie in aanmerking komt. Met de cumulatieregeling wordt beoogd aan deze onrechtvaardigheid tegemoet te komen. Als de vreemdeling binnen een bepaald tijdsbestek wegens herhaalde misdrijven is gesanctioneerd, kan daarmee rekening worden gehouden. Om te voorkomen dat een opeenstapeling van vermogens- sancties ter zake van diverse misdrijven (te snel) tot weigering van naturalisatie of optie leidt, is per sanctie een minimumbedrag van Cg 500,– vastgesteld. Deze ondergrens van Cg 500,– is gebaseerd op misdrijven, waarvan bij herhaling kan worden aangenomen dat er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde. Met het totaalbedrag van Cg 1.500,– is beoogd te voorkomen dat een te gering aantal sancties uiteindelijk toch tot weigering van naturalisatie of optie zal gaan leiden.
Ten slotte is er ook in de tijd een grens gesteld: de sancties die zich voor cumulatie lenen, moeten binnen een tijdsbestek van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, zijn opgelegd of tenuitvoergelegd. Deze termijn sluit aan bij de hieronder behandelde rehabilitatietermijn. Niet doorslaggevend is daarom de datum waarop de misdrijven zijn gepleegd.
G
Paragraaf 4.4/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De vreemdeling kan verschillende strafbare feiten hebben begaan die alle tezamen in een en dezelfde strafrechtelijke procedure aan de strafrechter worden voorgelegd. In een dergelijk geval kan het voorkomen dat voor al die feiten een enkele straf wordt opgelegd, waarbij niet duidelijk is welk gedeelte van die straf voor welk feit is opgelegd. Als voorbeeld geldt de vreemdeling die twee jaar geleden wegens twee misdrijven en een overtreding een geldboete van Cg 1.524,70 wordt opgelegd. In dat geval wordt naturalisatie of optie geweigerd, omdat ten minste één van de strafbare feiten een misdrijf was en de totale straf genoeg is om tot weigering van naturalisatie of optie over te gaan.
H
Paragraaf 4.11/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De enkele verplichting om aangerichte schade te vergoeden, wordt niet tegengeworpen, ook niet indien als die schade is veroorzaakt door een misdrijf. Soms wordt de plicht tot schadevergoeding gekoppeld aan een andere afdoeningsvorm (bijvoorbeeld als voorwaarde aan een voorwaardelijk sepot of opgelegd naast een boete of al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Bij naturalisatie en optie wordt bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling gekeken naar afdoening van het misdrijf (dus naar het voorwaardelijk sepot, de boete of de al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Schadevergoeding kan in diverse vormen voorkomen als voorwaarde om een sanctie te voorkomen. Voor vormen als dading wordt verwezen naar voorwaardelijk sepot.
Schadevergoeding is in beginsel een zaak tussen degene die de schade heeft aangericht en de benadeelde. Veroordelingen door de civiele rechter tot schadevergoeding aan de benadeelde worden niet tegengeworpen bij naturalisatie en optie. Schadevergoeding kan echter ook in het strafproces een rol spelen, bijvoorbeeld als voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf of aan een beslissing om een strafzaak te seponeren.
Dading: bij de strafrechtelijke dading (een civielrechtelijke overeenkomst tussen de verdachte en de benadeelde van een strafbaar feit) wordt strafrechtelijke vervolging voorkomen. De verdachte komt overeen om de door de benadeelde geleden schade te vergoeden. Bij de beoordeling in het kader van naturalisatie of optie van een dading wordt aangesloten bij wat hiervoor is vermeld onder voorwaardelijk sepot. Bij het Openbaar Ministerie moet dus worden nagegaan of de dadingsovereenkomst inderdaad is nagekomen en het Openbaar Ministerie niet alsnog vervolging heeft ingesteld. Tot die tijd moet de aanvraag worden aangehouden. Als de dadingsovereenkomst niet is nagekomen, en de strafrechter alsnog (al dan niet voorwaardelijk) een geldboete van Cg 1.000,–) of meer (ingeval van herhaalde misdrijven Cg 500,–), een taakstraf van 40 uur of meer, dan wel meerdere taakstraffen van 20 uur of meer, met een totaal van 60 uur of meer, of een vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft opgelegd, wordt het feit wel tegengeworpen.
I
Paragraaf 4.12/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling is niet van belang of de voor het misdrijf opgelegde straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Gekeken wordt naar de straf die de rechter oorspronkelijk heeft opgelegd, dus ook naar het gedeelte dat door gratie is kwijtgescholden. Voor naturalisatie of optie heeft het enkele feit dat de straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden dus geen invloed op de beoordeling van het gedrag; het misdrijf en de dader zijn immers strafbaar bevonden en de strafrechter heeft daarvoor straf opgelegd. Gratie kan wel invloed hebben op de aanvang van de rehabilitatietermijn:
a. Als de gehele straf door gratie is kwijtgescholden, is er immers geen sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rehabilitatietermijn van vijf jaar kan dus in dat geval niet aanvangen op het moment waarop de tenuitvoerlegging is voltooid. De termijn vangt in dat geval aan op het moment waarop gratie is verleend. Dat is de datum waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij de gratie is verleend, is betekend.
b. Als slechts een gedeelte van de straf door gratie is kwijtgescholden, zal het niet- kwijtgescholden gedeelte ten uitvoer worden gelegd. De termijn van vijf jaar vangt aan op de datum waarop (het resterende gedeelte van) de sanctie ten uitvoer is gelegd (de datum van invrijheidstelling, van voltooiing van de taakstraf of betaling van het volledige bedrag).
c. Als de gehele straf voorwaardelijk door gratie is kwijtgescholden, vangt de rehabilitatietermijn aan op de datum waarop aan de (algemene en bijzondere) voorwaarden is voldaan. Als de voorwaarde is dat de vreemdeling zich gedurende een bepaalde periode niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de gratie is verleend. Dat is het moment waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij gratie is verleend, is betekend. Als er sprake is van een bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van een arbeid) begint de rehabilita- tietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld. Van belang is dat een vreemdeling nooit tijdens een proeftijd Nederlander mag worden.
De rehabilitatietermijn vangt dus niet aan op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. In de periode tussen die datum en de gratieverlening was er immers wel sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zou worden gelegd. Van daadwerkelijke rehabilitatie (en de aanvang van de rehabilitatietermijn) kan geen sprake zijn, zolang de vreemdeling nog onderworpen is aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel of dat hem deze nog boven het hoofd hangt.
Gratie betreft de opheffing of de verlichting van de gevolgen van een strafvonnis. Gratie kan voorwaardelijk worden verleend. Daarbij kan een proeftijd worden opgelegd. Een koninklijk besluit of landsbesluit waarbij gratie is verleend, kan worden ingetrokken indien de voorwaarden niet worden nageleefd.
Op het moment waarop de gratieverlening wordt betekend, worden de gevolgen van het vonnis opgeheven of verlicht. Het vonnis zelf blijft bestaan. Pas vanaf dat moment kan de verleende gratie bij de beoordeling van het gedrag van de vreemdeling een rol gaan spelen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de gratie slechts de tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde straf aantast. Het doet niet af aan het feit dat daad en dader door de strafrechter strafbaar zijn bevonden en dat er oorspronkelijk ook een straf is opgelegd, die tot het moment van de gratieverlening ten uitvoer moest worden gelegd. Uitgegaan wordt derhalve van de oorspronkelijk opgelegde straf, en er wordt niet uitgegaan van de sanctie die resteert na de gratieverlening. In de regeling voor gratie is voorts aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat de rehabilitatietermijn niet kan beginnen zolang de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nog niet is aangevangen of voltooid. Daarom werkt gratie pas vanaf het moment van gratieverlening en begint de termijn te lopen op het moment van de gratieverlening (ingeval van onvoorwaardelijke gratie) of het moment waarop aan de voorwaarden is voldaan (ingeval van voorwaardelijke gratie). Bij de invloed van de proeftijd die bij gratie kan worden vastgesteld, is aangesloten bij de regeling voor de proeftijd die door de strafrechter wordt vastgesteld ingeval van een voorwaardelijke veroordeling. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de gratiebeslissing immers worden herroepen. Als dat het geval is, gelden de algemene uitgangspunten van het openbare-ordebeleid in het nationaliteitsrecht.
Ook de door gratie kwijtgescholden gevangenisstraf of geldboete kan dus gewoon worden meegeteld. Dat geldt ook in de cumulatieregeling van Cg 1.500,– mits de kwijtgescholden boete was opgelegd voor een misdrijf en ten minste Cg 500,– bedraagt.
De voorwaardelijke gratie komt neer op het omzetten van de oorspronkelijke straf in de betaling van een geldboete of schadevergoeding, of in een taakstraf (werkstraf of leerstraf). Bij voorwaardelijke gratie kan in veel gevallen een proeftijd worden bepaald. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, worden ingetrokken. Daarom moet bij voorwaardelijke gratie altijd de eventuele proeftijd worden afgewacht. Als achteraf blijkt dat de proeftijd met goed gevolg is doorstaan, vangt de rehabilitatietermijn aan op het moment waarop de nieuwe straf is voltooid. Als de voorwaarde was de betaling van een boete of schadevergoeding, vangt de termijn dus aan op de datum van betaling. Als de voorwaarde was het verrichten van een taakstraf, vangt de termijn aan op de datum waarop de taak is voltooid.
J
Paragraaf 7.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De Gouverneur stelt op basis van de aldus verkregen gegevens een advies op en zendt dat met het naturalisatieverzoek en de bijbehorende stukken aan de IND, die waar nodig een vervolgonderzoek(en) instelt. De IND verifieert het NSIS, het Politieregister en de JDD.
Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van omstandigheden die niet overeenkomen met wat de vreemdeling zelf heeft verklaard, dan wordt de vreemdeling bij naturalisatie door de IND in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt door de IND bij de beoordeling betrokken.
Als sprake is van een openstaande strafzaak neemt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie contact op met het parket van de Officier van Justitie van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten om te onderzoeken of de vreemdeling voor dat misdrijf al wordt of nog zal worden vervolgd. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf van 40 uur of meer, dan wel meerdere taakstraffen van 20 uur of meer, met een totaal van 60 uur of meer, boete of een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van Cg 1.000,– of meer kan worden gevorderd. Als de vreemdeling een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, moet worden nagegaan of de hoogte van het transactiebedrag Cg 1.000,– of meer (dan wel, als aan de vreemdeling al eerder vermogenssancties zijn opgelegd: Cg 500,–) kan zijn. Als de zaak zal worden geseponeerd, moet worden nagegaan of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn.
Als de vreemdeling een maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is (of nog kan worden) opgelegd, moet worden nagegaan wanneer de laatst opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd. Het kan daarbij voorkomen dat de ontnemingsmaatregel pas (veel) later ten uitvoer is gelegd dan de eventueel eveneens opgelegde vrijheidsstraf of geldboete.
De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de IND of de Gouverneur zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.
Als er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie of het betreffende feit naar het recht van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten een misdrijf is. De IND (bij naturalisatie) of Gouverneur (bij optie) neemt dan contact op met het parket van de Officier van Justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar de maatstaven van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Als het Openbaar Ministerie van Curaçao of Sint Maarten voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, gelden die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het Openbaar Ministerie noch de IND/de Gouverneur kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het Openbaar Ministerie kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het Openbaar Ministerie gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.
De beoordeling van de door de vreemdeling naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND en bij optie bij de Gouverneur.
K
Paragraaf 3.4.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Als niet-zelfstandige wordt in dit verband aangemerkt een persoon die zijn inkomsten verwerft anders dan uit een bedrijf of een zelfstandig beroep.
Inkomen
In dit kader geldt als inkomen; het maandinkomen (van verzoeker en eventueel zijn (huwelijks)partner), inclusief de overhevelingstoeslag, na aftrek van de over het bruto inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies, pensioenpremies en vaste lasten (zoals maandelijkse uitgaven in verband met alimentatie ten behoeve van de gewezen partner en ten behoeve van de kinderen, premies van vrijwillige en eventuele verplichte verzekering tegen ziektekosten, premies krachtens de regeling ziekteverzekering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor Curaçao of Sint Maarten en de Algemene Verordening Bijzondere Ziektekosten, verhaalsbedragen in het kader van de genoten onderstanduitkeringen en eventuele andere bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste van verzoeker komen.
Alle regelmatig genoten inkomsten (zoals uit uitkering, arbeid of vroegere arbeid, alimentatie, verhuur van woon- of bedrijfsruimte) van verzoeker (en diens (huwelijks)partner) worden bij de berekening van het inkomen meegenomen. Inkomsten uit overwerk en provisie worden slechts in aanmerking genomen voorzover zij regelmatig worden genoten. Voor de vaststelling van inkomsten wordt uitgegaan van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker verklaart niet bereid te zijn afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit en daarbij een beroep doet op het lijden van substantieel financieel nadeel. Ingeval verzoeker een regelmatig doch variabel inkomen heeft (bijvoorbeeld uitzendkrachten, oproepkrachten) wordt het inkomen eveneens vastgesteld aan de hand van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker de verklaring heeft afgegeven. Incidentele inkomsten zoals gratificaties en bonussen, worden niet bij de berekening betrokken.
Voorts worden bij de vaststelling van het inkomen buiten beschouwing gelaten:
– uitkeringen ingevolge de Kinderbijslag;
– vakantie-uitkeringen;
– allerlei vormen van huurtoeslag;
– bijstand toegekend voor bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan (bijvoorbeeld voor kosten en voorzieningen op grond van de regeling ziekteverzekering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB);
– inkomsten uit vermogen (met uitzondering van inkomsten uit verhuur van woon- of bedrijfsruimte);
– voorlopige teruggave van belasting in verband met de eigen woning;
– reis- en onkostenvergoeding indien deze onbelast wordt uitbetaald.
Bij het bepalen van het inkomen wordt – met uitzondering van bovengenoemde gevallen waarbij een periode van drie maanden in aanmerking wordt genomen – uitgegaan van de hoogte van de inkomsten direct voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek om naturalisatie. Nadien opgetreden wijzigingen in het inkomen die met de daarvoor geëigende bewijsstukken zijn aangetoond, kunnen worden meegenomen bij de berekening.
Voor het beantwoorden van de vraag of verzoeker een substantieel financieel nadeel lijdt, is het netto maandinkomen dus bepalend.
Vermogen
In dit kader geldt als vermogen: de waarde van de bezittingen, verminderd met de waarde van de schulden.
Voor de vaststelling van het vermogen wordt uitgegaan van de toestand, zoals deze is op het tijdstip waarop de verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat de verzoeker niet bereid is afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit wegens het lijden van substantieel financieel nadeel. Nadien opgetreden wijzigingen in het vermogen die met de daarvoor geëigende bewijsstukken zijn aangetoond, kunnen worden meegenomen bij de berekening.
Voor de vaststelling van het vermogen worden niet in aanmerking genomen:
– de waarde in vrij opgeleverde staat van de eigen woning die de verzoeker bewoont of, in geval van opheffing van de gezamenlijke huishouding, bewoond heeft, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, voorzover deze waarde minder dan Cg 109.377,92 (met andere woorden, voor het in aanmerking te nemen vermogen in verband met de eigen woning geldt een vrijstelling van ten hoogste Cg 109.377,92);
– de waarde van vermogensbestanddelen die niet dan onder voor verzoeker onredelijk bezwarende of belastende voorwaarden te gelde kunnen worden gemaakt.
L
Paragraaf 3.4.4/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Als zelfstandige wordt in dit verband aangemerkt een persoon die inkomsten verwerft uit een bedrijf of een zelfstandig beroep.
Naast de in paragraaf 3.4.2. genoemde bewijsstukken, voor zover van toepassing, dient verzoeker die zelfstandige is de volgende bewijsstukken te overleggen:
– de meest recente jaarrekening (een balans en winst- en verliesrekening);
– een kopie van de meest recente aangifte en aanslag van de inkomstenbelasting;
– een kopie van de aangifte voor de winstbelasting;
– een uittreksel van de Kamer van Koophandel en Nijverheid (behalve als inschrijving niet mogelijk is).
Het staat de verzoeker daarnaast vrij om zijn inkomen en vermogen aan te tonen aan de hand van een rapport van een registeraccountant.
Aan de hand van de hierboven genoemde stukken wordt de financiële draagkracht van verzoeker vastgesteld.
Inkomen
Voor de vaststelling van het netto maandinkomen wordt uitgegaan van het inkomen voorafgaand aan het jaar van indienen van het verzoek om naturalisatie
Vermogen
Voor de vaststelling van het vermogen wordt uitgegaan van de toestand van het vermogen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar van het indienen van het verzoek om naturalisatie.
Vermogensgrens
Van een verzoeker die over een aanzienlijk vermogen beschikt kan niet snel worden aangenomen dat hij, gelet op zijn financiële draagkracht, een bedrag aan leges voor het doen van afstand moeilijk kan opbrengen. Hierbij geldt een vermogensgrens, waarboven niet meer kan worden gesproken van een door verzoeker te lijden substantieel financieel nadeel (uiteraard met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 3.4.1).
Indien verzoeker alleenstaande of alleenstaande ouder is en hij beschikt over een vermogen van Cg 10.701,60 dan wordt niet aangenomen dat hij een substantieel nadeel lijdt in hier bedoelde zin.
Indien verzoeker niet alleenstaande is (hij is gehuwd of hij voert duurzaam een gezamenlijke huishouding) en hij en/of zijn (huwelijks)partner beschikken over een vermogen van Cg 15.288,– dan wordt eveneens aangenomen dat er geen sprake is van een substantieel financieel nadeel.
Substantieel financieel nadeel (verhouding tussen netto maandinkomen en bedrag aan leges)
– Is het te betalen bedrag voor het doen van afstand hoger dan (of gelijk aan) het netto maandinkomen van verzoeker, dan is sprake van substantieel financieel nadeel in hier bedoelde zin en behoeft verzoeker geen afstand te doen.
– Is het te betalen bedrag voor het doen van afstand lager dan het netto maandinkomen van verzoeker, dan is geen sprake van substantieel financieel nadeel en kan verzoeker geen beroep doen op deze uitzondering (met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 3.4.1).
Indien een verzoeker kan aantonen dat hij onder deze uitzonderingscategorie valt, omdat hij voor het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit een hoog bedrag moet betalen, dan houdt dat niet automatisch in dat ook de echtgenote of de partner met wie verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, moet betalen voor het doen van afstand en dat deze echtgenote of partner derhalve een beroep kan doen op deze uitzonderingscategorie. De (huwelijks)partner die gelijktijdig verzoekt om naturalisatie en die met succes een beroep wenst te doen op deze uitzonderingscategorie zal moeten aantonen dat ook zij moet betalen voor het doen van afstand. In die situatie dienen bij de beoordeling van beide verzoeken om naturalisatie de te betalen bedragen van de verzoeker en diens (huwelijks)partner (en eventuele kinderen) voor het doen van afstand bij elkaar te worden opgeteld. Ook het netto maandinkomen van de verzoeker en diens (huwelijks)partners worden bij elkaar opgeteld. Aan de hand van de verhouding tussen de opgetelde bedragen voor het doen van afstand én de opgetelde netto maandinkomens van verzoeker en diens (huwelijks)partner wordt bepaald of er sprake is van substantieel financieel nadeel.
Met andere woorden: is het opgetelde bedrag voor het doen van afstand hoger dan (of gelijk aan) het opgetelde netto maandinkomen van verzoeker en diens (huwelijks)partner die gelijktijdig om naturalisatie verzoekt, dan is sprake van substantieel financieel nadeel en behoeven beide geen afstand te doen.
Is het opgetelde bedrag voor het doen van afstand lager dan het opgetelde netto maandinkomen van verzoeker en diens (huwelijks)partner die gelijktijdig om naturalisatie verzoekt, dan is geen sprake van substantieel financieel en kunnen beide geen beroep doen op deze uitzondering.
De (huwelijks)partner die zelf niet behoeft te betalen voor het doen van afstand lijdt geen financieel nadeel en kan geen beroep doen op deze uitzondering.
Voorbeeld 1
Verzoeker A bezit de nationaliteit van land Z. A overlegt verklaringen van de autoriteiten van land Z waaruit blijkt dat hij voor het doen van afstand een bedrag van 750 moet betalen. Uit de overgelegde loonstroken blijkt dat A een baan heeft als ober waarmee hij 1200 netto per maand verdient. Hij heeft geen vermogen.
A lijdt door het doen van afstand geen substantieel financieel nadeel. Zijn netto maandinkomen is immers hoger dan het bedrag dat hij moet betalen voor het doen van afstand. Hij moet afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit.
Voorbeeld 2
Verzoeker B is alleenstaande en bezit de nationaliteit van land Y. Uit verklaringen van de autoriteiten van land Y blijkt dat hij voor het doen van afstand van nationaliteit Y een bedrag van 1250 moet betalen. Uit de daarbij overgelegde stukken blijkt dat hij een netto maandinkomen van 1100 heeft, dat hij een eigen woning heeft met een huidige marktwaarde van 150.000 dat hij voor de aankoop van de woning een hypotheek heeft afgesloten en dat bij de bank nog een hypotheekschuld van 70.000 resteert.
B lijdt door het betalen van het bedrag voor het doen van afstand geen substantieel financieel nadeel. Weliswaar is zijn netto maandinkomen lager dan het bedrag aan leges, maar zijn in aanmerking te nemen vermogen bedraagt 14.656 (150.000 minus 70.000 = 80.000 van welk bedrag 65.344 niet wordt meegerekend). Daarmee zit hij ruim boven de vermogensgrens van 6370.
B kan niet met succes een beroep doen op deze uitzondering en moet afstand van de nationaliteit van land Y doen.
M
13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regelen gesteld betreffende het recht dat verschuldigd is voor het afleggen en de behandeling van de verklaring van optie en van het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap, de gevallen en de mate waarin daarvan ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop het moet worden voldaan.
De te betalen bedragen voor het afleggen van een optieverklaring en voor het indienen van een verzoek om naturalisatie zijn vastgelegd in het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 (BON).
Met het oog op de jaarlijkse indexering van de optie- en naturalisatiegelden (zie artikel 9, eerste lid, BON) wordt verwezen naar de in onderstaande tabel vermelde tariefgroepen en de daarbij behorende tariefcodes en bedragen (in Caribische gulden).
|
Tariefgroep |
Tarief(code) |
Bedrag |
|---|---|---|
|
optie; enkelvoudig |
A |
Cg 502 |
|
optie; gemeenschappelijk |
B |
Cg 858 |
|
optie; medeopterende minderjarige |
C |
Cg 56 |
|
naturalisatie; enkelvoudig; standaard |
D |
Cg 2.373 |
|
naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard |
E |
Cg 3.029 |
|
naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd |
F |
Cg 1.765 |
|
naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd |
G |
Cg 2.423 |
|
naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige |
H |
Cg 350 |
N
Paragraaf 4/13-1 Toelichting ad artikel 13, eerste lid, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:
De Gouverneur hoeft de ontvangen optiegelden niet af te dragen aan Onze Minister.
De behandeling van en de beslissing op de optieverklaring liggen immers geheel in handen van de ontvangende instantie.
Artikel 8 BON bepaalt dat een gedeelte van de ontvangen naturalisatiegelden moet worden afgedragen aan de rijksoverheid. De Gouverneur draagt zorg voor een rechtstreekse afdracht aan Onze Minister. Tevens regelt artikel 8 BON de hoogte van het bedrag dat de Gouverneur behoudt en op welke wijze de afdracht aan Onze Minister geschiedt. Over de wijze van afdracht van de ontvangen naturalisatiegelden door de Gouverneur aan Onze Minister, wordt de Gouverneur nader geïnformeerd met een brief van de IND.
De Gouverneur behoudt per enkelvoudig verzoek om naturalisatie Cg 502, ongeacht of betrokkene het standaard of het verlaagde tarief betaalt. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen, wordt afgedragen aan Onze Minister (Cg 1.871 bij standaard tarief en Cg 1.263 bij verlaagd tarief). Bij een gemeenschappelijk verzoek of een gelijktijdig verzoek om naturalisatie van meerdere kinderen binnen één gezin behoudt de Gouverneur Cg 858 eveneens ongeacht of standaard of verlaagd tarief is betaald. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen wordt afgedragen aan Onze Minister (Cg 2.171 bij het standaard tarief en Cg 1.565 bij het verlaagd tarief). In het geval van een verzoek tot medeverlening als bedoeld in artikel 11, eerste lid, RWN behoudt de Gouverneur Cg 56 per kind. Het resterende bedrag dat aan leges is ontvangen (Cg 294) wordt afgedragen aan Onze Minister. Als de verzoeker tijdens de naturalisatieprocedure verhuist, behoudt de Gouverneur die de leges geïnd heeft het bedrag dat niet afgedragen hoeft te worden en draagt zorg voor de afdracht van het resterende bedrag.
De afdracht geschiedt rechtstreeks aan Onze Minister zonder tussenkomst van de landen Curaçao of Sint Maarten.
Vanaf 1 januari 2026 gelden de volgende afdrachtbedragen en afdrachtcodes:
|
Tariefgroep |
af te dragen bedrag |
afdrachtcode |
|---|---|---|
|
optie; enkelvoudig |
nvt |
nvt |
|
optie; gemeenschappelijk |
nvt |
nvt |
|
optie; medeopterende minderjarige |
nvt |
nvt |
|
naturalisatie; enkelvoudig; standaard |
Cg 1.871 |
260-NA |
|
naturalisatie; enkelvoudig; verlaagd |
Cg 1.263 |
261-NA |
|
naturalisatie; gemeenschappelijk; standaard |
Cg 2.171 |
263-NA |
|
naturalisatie; gemeenschappelijk; verlaagd |
Cg 1.565 |
264-NA |
|
naturalisatie; meenaturaliserende minderjarige |
Cg 294 |
265-NA |
In geval van ontheffing van betaling van de naturalisatiegelden kan de Gouverneur verzoeken om een vergoeding (artikel 8, tweede lid, BON). Een dergelijk schriftelijk verzoek moet worden gericht aan de IND, Directie Bedrijfsvoering, Afdeling Financiën en Business Informatie, Team Financiële Administratie, Postbus 85449, 2508 CC Den Haag. Als het verzoek van de Gouverneur door de IND wordt gehonoreerd, ontvangt de Gouverneur een bedrag van Cg 502 voor een enkelvoudig verzoek en Cg 858 voor een gemeenschappelijk verzoek.
O
Model 1.14 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
P
Model 1.25 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
Q
Model 1.28 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
R
Model 2.3 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
S
Model 2.8 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.
T
Model 2.25 HRWN-CM is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Landscourant van Curaçao en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 15 september 2025
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst
Model 1.25 HRWN-CM: Verklaring ‘Ingelicht over betaling van optiegelden’ tevens inverzuimstelling; alsook: Verklaring vrijgesteld van optiegelden


Model 2.3 HRWN-CM: Verklaring verblijf en gedrag (invullen (mede)verzoekers 16 jaar en ouder)


Model 2.8 HRWN-CM: Verklaring ‘Ingelicht over betaling van naturalisatiegelden’ tevens inverzuimstelling; alsook: Verklaring vrijgesteld van naturalisatiegelden


Elk jaar worden de optie- en naturalisatiegelden geïndexeerd. Dit gebeurt op grond van artikel 9 van het Besluit Optie- en Naturalisatiegelden (BON 2002). Op grond van de beschikking wijzigingspercentage optie- en naturalisatiegelden 2026 van 30 juli 2025, Staatscourant 2025/1, nr. 27379 van 12 augustus 2025, worden de optie- en naturalisatiegelden per 1 januari 2026 verhoogd met 4,4%. Door het koersverschil tussen de euro en de Caribische gulden op 1 juli 2025 valt dit indexeringspercentage lager uit op Curaçao en Sint Maarten en stijgen de optie- en naturalisatiegelden daar met 13,8%.
Met dit WBN-CM worden de legestarieven voor naturalisatie en optie zoals deze gelden per 1 januari 2026 in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op het gebruik in Curacao en Sint Maarten opgenomen. Ook zijn de bedragen die het Kabinet van de Gouverneur zelf behouden en het deel dat zij afdragen aan de IND aangepast. Ook zijn de relevante modelformulieren aangepast. Tot slot wordt met dit WBN-CM de munteenheid van Curaçao en Sint Maarten aangepast, aangezien de Caribische gulden per 31 maart 2025 de nieuwe munteenheid is.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-31847.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.