Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 3161 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 3161 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van bouwsector wordt na ‘7732’ ingevoegd ‘, 7734’.
2. In de begripsomschrijving van bouwmachine vervalt in onderdeel c, onderdeel 1°, ‘N2 of’ en ‘en indien het voertuigcategorie N2 betreft vanaf een gewicht van 4.250 kg’.
3. In de alfabetische rangschikking wordt een begrip ingevoegd luidende:
prijs van de emissieloze bouwmachine inclusief af-fabriekopties zoals vermeld op de overeenkomst verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting;.
4. Het begrip ‘voertuigkwalificaties N2 of N3’ wordt vervangen door ‘voertuigkwalificatie N3’ en in de bijbehorende begripsomschrijving wordt ‘voertuigkwalificaties N2 en N3’ vervangen door ‘voertuigkwalificatie N3’.
B
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na ‘emissieloze bouwmachines’ ingevoegd ‘en bouwmachines met mono-fuel waterstofverbrandingsmotor’.
2. In onderdeel c wordt na ‘bouwmachines zonder verbrandingsmotor’ ingevoegd ‘of bouwmachines met mono-fuel waterstofverbrandingsmotor’.
C
In artikel 2.1 wordt na ‘emissieloze bouwmachines’ ingevoegd ‘, of van één of meerdere bouwmachines met een mono-fuel waterstofverbrandingsmotor,’.
D
Artikel 2.2 komt te luiden:
1. De subsidie bedraagt per emissieloos bouwwerktuig en emissieloze hulpfunctie ten hoogste een percentage van de meerkosten ten opzichte van een referentie-bouwwerktuig of hulpfunctie, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000, waarbij dit percentage 14% voor kleine ondernemingen in het hoogste inkomstenbelastingtarief, 19% voor overige kleine en middelgrote ondernemingen, en 14% voor grote ondernemingen is.
2. De meerkosten, bedoeld in het eerste lid, worden per bouwwerktuig of hulpfunctie als volgt bepaald:
a. in het geval van een emissieloos bouwwerktuig of emissieloze hulpfunctie met uitsluitend een batterijpakket als energiedrager, met een continu elektrisch motorvermogen tot 100 kW, door toepassing van de formule: A*kWh + M*kW + O, waarbij: A = € 700, kWh = accucapaciteit in kilowattuur, M = € 300, kW = continu elektrisch motorvermogen in kilowatt van op het bouwwerktuig of hulpfunctie beschikbare elektromotoren, O = € 7.000;
b. indien de hulpfunctie bedoeld in onderdeel a, energie krijgt van het batterijpakket dat dient voor aandrijving van het emissieloos voertuig waarop de hulpfunctie is aangebracht, wordt voor 'accucapaciteit in kilowattuur' nul gerekend;
c. in het geval van overige emissieloze bouwwerktuigen en hulpfuncties, op basis van de netto investeringskosten verminderd met de netto referentiekosten, waarbij ten hoogste twee verwisselbare batterijpakketten tot de subsidiabele meerkosten worden gerekend en de kosten voor extra verwisselbare uitrustingsstukken zijn uitgesloten, behalve uitrustingsstukken die alleen geschikt zijn voor de elektrische variant van het bouwwerktuig of de hulpfunctie;
d. in het geval een emissieloos bouwwerktuig gebruik maakt van verwisselbare batterijpakketten, door ten hoogste twee verwisselbare batterijpakketten tot de subsidiabele meerkosten te rekenen.
3. De subsidie bedraagt per emissieloos bouwvoertuig en bouwvoertuig met mono-fuel waterstofverbrandingsmotor:
a. bij grote ondernemingen 11,1% van de verkoopprijs van het bakwagenchassis exclusief opbouw tot een maximum van € 43.900;
b. bij kleine of middelgrote onderneming 21% van de verkoopprijs van het bakwagenchassis exclusief opbouw tot een maximum van € 83.200.
4. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummers A2.2 en A2.7, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000:
a. voor een grote onderneming € 70 per kWh opslag;
b. voor een kleine of middelgrote onderneming € 100 per kWh opslag.
5. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor bouwmachines als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummer A2.13, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000:
a. voor een grote onderneming 20% van de investeringskosten met een maximum van:
1°. € 1.500 per DC laadstation met een vermogen vanaf 20 kW;
2°. € 3.700 per DC laadstation met een vermogen vanaf 50 kW;
3°. € 9.200 per DC laadstation met een vermogen vanaf 150 kW;
4°. € 11.700 per DC laadstation met een vermogen vanaf 225 kW;
5°. € 14.000 per DC laadstation met een vermogen vanaf 350 kW.
b. voor een kleine of middelgrote onderneming 40% van de investeringskosten met een maximum van:
1°. € 2.900 per DC laadstation met een vermogen vanaf 20 kW;
2°. € 7.300 per DC laadstation met een vermogen vanaf 50 kW;
3°. € 18.300 per DC laadstation met een vermogen vanaf 150 kW;
4°. € 23.300 per DC laadstation met een vermogen vanaf 225 kW;
5°. € 27.900 per DC laadstation met een vermogen vanaf 350 kW.
6. In afwijking van het eerste lid bedraagt het subsidiepercentage voor bouwwerktuigen of hulpfuncties aangedreven door waterstof of waterstofdragers:
a. voor grote ondernemingen 25%;
b. voor kleine of middelgrote ondernemingen 30%.
7. Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie subsidie of een andere tegemoetkoming is verstrekt voor de aanschaf van de bouwmachine wordt het bedrag dat door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Unie is verstrekt in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.
8. Indien de berekeningswijze van het subsidiebedrag tot een hoger bedrag leidt dan voorgeschreven in de artikelen 36, 36bis en 36ter van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, zowel ten aanzien van de in aanmerking komende kosten als het maximale percentage, wordt het subsidiebedrag overeenkomstig deze artikelen verlaagd.
E
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde tot en met achtste lid komen te luiden:
5. Het subsidieplafond voor 2025 is € 28.000.000 voor bouwwerktuigen, hulpfuncties en bouwvoertuigen als bedoeld in de begripsomschrijving van bouwmachine in artikel 1.1, onderdelen a, b en c, met uitzondering van de codes A2.2, A2.3, A2.7, A2.12 en A2.13, tenzij het subsidieplafond in het zesde lid bereikt is.
6. Het subsidieplafond voor 2025 is € 20.000.000 voor bouwmachines met de codes A2.2, A2.3, A2.7, A2.12 en A2.13.
7. De Minister stelt het subsidieplafond vast voor de jaren na 2025 en geeft hiervan kennis in de Staatscourant voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor het betreffende subsidieplafond wordt vastgesteld.
8. Indien het subsidieplafond, bedoeld in het vijfde lid, bij het sluiten van de aanvraagperiode ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen van de artikelen 3.3, vierde lid, of 4.3, vijfde lid.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
9. Indien het subsidieplafond, bedoeld in het vijfde lid, bij het sluiten van de aanvraagperiode ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen van artikel 2.3, zesde lid, tot ten hoogste het bedrag dat is bestemd voor verwisselbare batterijpakketten behorende bij een emissieloos bouwwerktuig als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d.
10. Indien bij het sluiten van de aanvraagperiode voor subsidies op grond van hoofdstuk 2 budget deels onaangesproken is gebleven, kan dit budget gebruikt worden voor aanvragen op grond van hoofdstuk 3 en voor zover er daarna nog budget beschikbaar is, voor aanvragen op grond van hoofdstuk 4.
F
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt onderdeel e onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.
2. In het vierde lid, onderdeel g, wordt ‘onderdeel b’ vervangen door ‘onderdeel c’.
3. Het vierde lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. indien de aanvraag een aggregaat op waterstof of waterstofdrager als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummer A2.3, een mobiel batterijpakket voor off-grid stroomvoorziening als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummer A2.7, of een mobiele waterstof tankvoorziening, als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummer A2.14 betreft, een bewijs dat voor het gebruiken van waterstof of waterstofdrager voor het aggregaat of het opladen van het mobiele batterijpakket wordt voldaan aan artikel 2 nummers 102 quater respectievelijk quinquies van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
4. Het vijfde lid vervalt.
G
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘artikel 1, vierde lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 2, achttiende lid’.
2. In onderdeel e wordt ‘accupakket’ vervangen door ‘batterijpakket’.
3. In onderdeel k wordt na ‘Euro VI’ ingevoegd ‘of bouwwerktuig met ten minste milieuklasse fase V’.
H
In artikel 2.8 wordt ‘90%’ vervangen door ‘70%’.
I
Artikel 2.9, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na ‘factuur’ ingevoegd ‘, waarop het kenteken of serienummer vermeld staat,’.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. foto’s van de aangeschafte bouwmachine, inclusief kenteken of serienummer.
J
In artikel 3.1, onderdeel d, wordt telkens na ‘bouwwerktuig’ ingevoegd ‘of hulpfunctie’ en wordt ‘accupakket’ vervangen door ‘batterijpakket’.
K
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. per bouwwerktuig of hulpfunctie, als bedoeld in artikel 3.1, onderdelen a tot en met g, ten hoogste een percentage van de kosten van de maatregelen, tot een bedrag van ten hoogste € 300.000, waarbij dit percentage 14% voor kleine ondernemingen in het hoogste belastingtarief, 19% voor overige kleine en middelgrote ondernemingen, en 14% voor grote ondernemingen bedraagt;
2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot b tot en met d.
3. Het eerste lid, onderdeel c (nieuw), komt te luiden:
c. in afwijking van onderdeel a, voor bouwwerktuigen of hulpfuncties aangedreven door waterstof of waterstofdragers en bouwwerktuigen die worden voorzien van een SCR-katalysator, ten hoogste 25% van de kosten van de maatregel tot een bedrag van ten hoogste € 300.000;
4. Het eerste lid, onderdeel d (nieuw), komt te luiden:
d. in het geval van ombouw naar een emissieloos bouwwerktuig dat gebruik maakt van verwisselbare batterijpakketten wordt ten hoogste één verwisselbaar batterijpakket tot de netto investeringskosten gerekend, waarbij de subsidie voor aanvullende verwisselbare batterijpakketten als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, nummer A2.7 bedraagt:
a. voor een grote onderneming € 70 per kWh opslag;
b. voor een kleine of middelgrote onderneming € 100 per kWh opslag.
5. In het tweede lid wordt na ‘bouwwerktuig’ ingevoegd ‘, hulpfunctie’.
6. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in het geval van het eerste lid, onderdeel c, per bouwwerktuig of hulpfunctie met 5 procentpunten verhoogd voor subsidie aan een kleine of middelgrote onderneming;
7. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘20’ vervangen door ‘15’.
8. In het vierde lid wordt ‘vijfde lid’ vervangen door ‘zevende lid’.
L
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Het subsidieplafond voor 2025 voor de maatregelen, bedoeld in artikel 3.1, is: € 7.000.000.
2. In het vijfde lid (nieuw), vervalt ‘vijfde en’ en wordt ‘zesde’ vervangen door ‘zevende’.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Indien het subsidieplafond, bedoeld in het vierde lid, bij het sluiten van de aanvraagperiode ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van de artikelen 2.3, vijfde lid, of 4.3, vijfde lid.
7. Indien bij het sluiten van de aanvraagperiode voor subsidies op grond van hoofdstuk 3 budget deels onaangesproken is gebleven, kan dit budget gebruikt worden voor aanvragen op grond van hoofdstuk 2 en voor zover er dan nog budget beschikbaar is voor aanvragen op grond van hoofdstuk 4.
M
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel k wordt na ‘bouwwerktuig’ telkens ingevoegd ‘of hulpfunctie’.
b. In onderdeel m wordt na ‘bouwwerktuig’ ingevoegd ‘, hulpfunctie’.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd luidende:
o. foto’s van het huidige bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig, inclusief kenteken of serienummer, in de situatie voor de retrofit, waarop de onderdelen zichtbaar zijn waarop de retrofit wordt toegepast.
2. Het vierde lid vervalt.
N
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘artikel 1, vierde lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 2, achttiende lid’.
2. In onderdeel f wordt ‘accupakket’ vervangen door ‘batterijpakket’.
3. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel l, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
m. de hulpfunctie geen gebruikstoestand kent waarbij de verbrandingsmotor automatisch wordt afgeschakeld als de elektromotor van de hulpfunctie wordt gebruikt en het batterijpakket niet met een stekker oplaadbaar is;
n. de hulpfunctie niet is gemonteerd op een voertuig met ten minste milieuklasse Euro VI of bouwwerktuig met ten minste milieuklasse fase V.
O
In artikel 3.8 wordt ‘90%’ vervangen door ‘70%’.
P
Artikel 3.9, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, wordt na ‘factuur’ ingevoegd ‘, waarop het kenteken of serienummer vermeld staat,’.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. foto’s van het huidige bouwwerktuig, hulpfunctie of zeegaand bouwwerktuig, inclusief kenteken of serienummer, in de situatie na de retrofit, waarop de onderdelen zichtbaar zijn waarop de retrofit zijn toegepast.
Q
In artikel 4.1, onderdeel a, wordt na ‘de ontwikkeling van emissieloze bouwmachines’ ingevoegd ‘of bouwmachines met mono-fuel waterstofverbrandingsmotor’.
R
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Het subsidieplafond in 2025 bedraagt voor:
a. projecten experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, € 9.000.000;
b. projecten haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, € 1.000.000.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘2024’ vervangen door ‘2025’.
3. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Indien het subsidieplafond, bedoeld in het vijfde lid, bij het sluiten van de aanvraagperiode ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de bedragen aangevuld met de onaangesproken middelen gereserveerd op grond van de artikelen 2.3, vijfde lid, of 3.3, vierde lid.
4. Na het zevende lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Indien bij het sluiten van de aanvraagperiode voor subsidies op grond van hoofdstuk 4 budget deels onaangesproken is gebleven, kan dit budget gebruikt worden voor aanvragen op grond van hoofdstuk 2 en voor zover er dan nog budget beschikbaar is, voor aanvragen op grond van hoofdstuk 3.
9. Indien een goedgekeurde aanvraag voor een project haalbaarheidsstudie of een project experimentele ontwikkeling betrekking heeft op laadinfrastructuur kan budget van artikel 2.3, zesde lid, worden ingezet voor aanvragen onder hoofdstuk 4 van deze regeling ter hoogte van het aangevraagde bedrag.
S
Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ’12.00 uur’ vervangen door ’17.00 uur’.
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het eerste lid, onderdeel d, door een punt vervalt onderdeel e.
3. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project experimentele ontwikkeling kan worden ingediend van 4 maart 2025 tot en met 28 augustus 2025, 17.00 uur.
4. Het zevende lid (nieuw) vervalt.
T
In artikel 4.6, tweede lid, onderdeel b wordt ‘€ 500.000’ vervangen door ‘€ 100.000’.
U
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt ‘per periode als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, of derde lid’ vervangen door ‘per aanvraagperiode’.
2. In het zesde lid wordt ‘per periode als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onderdelen a tot en met e’ vervangen door ‘per aanvraagperiode’.
V
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel h vervalt ‘of’.
2. Onder verlettering van onderdeel i tot onderdeel j, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
i. in geval van een project haalbaarheidsstudie de subsidiabele projectkosten voor meer dan 25% bestaan uit testkosten ter beantwoording van haalbaarheidsvragen; of
W
Bijlage 1 wordt vervangen door de bijlage bij deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
Hier wordt in een lijst aangegeven welke machines in deze regeling onder de definitie van bouwmachine of zeegaand bouwvaartuig vallen, en daarmee in aanmerking komen voor aanschaf- of retrofitsubsidie, mits de aanvragen voldoen aan alle andere in de regeling vermelde eisen. Vermeldingen zijn per categorie in alfabetische volgorde.
A. Bouwwerktuigen |
Aanschaf en retrofit emissieloos |
Retrofit SCR of hermotorisering |
---|---|---|
Mobiele machines |
||
A1.1 asfalt-/betonzagen (rijdend) |
J |
J |
A1.2 asfaltspreidmachine / asfaltwerkmachine |
J |
J |
A1.3 asfaltvoorlader |
J |
J |
A1.4 ballastafwerkmachine |
J |
J |
A1.5 bestratingsmachine (zelfrijdend) |
J |
J |
A1.6 beton- of mortelmachine/paver/mobiele 3D printer |
J |
J |
A1.7 beton- of bentonietpomp (stand-alone) |
J |
J |
A1.8 bodemstabiliseerder |
J |
J |
A1.9 bulldozer |
J |
J |
A1.10 emulsiespuitwagen |
J |
J |
A1.11 freesmachine voor asfalt of beton |
J |
J |
A1.12 sondeermachine / sondeertruck / sondeerrups |
J |
J |
A1.15 gietasfaltketel |
J |
J |
A1.16 graaflaadcombinatie |
J |
J |
A1.17 grader/wegschaaf |
J |
J |
A1.18 funderingsmachine (gemotoriseerd materieel): heimachine / (damwand) drukmachine / trilstelling / vibrostelling |
J |
J |
A1.19 hoogwerker (zelfrijdend of getrokken) vanaf 46 kW en minimale werkhoogte van 12 meter |
J |
N |
A1.20 kabeltreklier |
J |
J |
A1.21 mobiele boorinstallatie/grondboormachine mobiele (anker) boorinstallatie/grondboormachine/gestuurde boring machine/boorrups |
J |
J |
A1.22 mobiele compressor |
J |
J |
A1.23 mobiele graafmachine (niet zijnde 'overslagmachine') |
J |
J |
A1.24 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan, dragline-kraan) |
J |
J |
A1.25 mobiele lopende band (transportband), zelf aangedreven mobiel modulair transportsysteem |
J |
J |
A1.26 mobiele puinbreekinstallatie |
J |
J |
A1.27 mobiele zeefinstallatie/grondzeef |
J |
J |
A1.28 mobiele overslagmachine, rupsoverslagmachine, overslagkraan (niet zijnde statisch en bekabeld elektrisch) |
J |
N |
A1.29 rupsdumper |
J |
J |
A1.30 rupsgraafmachine |
J |
J |
A1.31 ruw terrein heftruck 4x4 aangedreven |
J |
J |
A1.32 schranklader |
J |
J |
A1.33 shovel, laadschop, wiellader op banden of rups |
J |
J |
A1.34 shuttle buggy |
J |
J |
A1.35 sleepgraver/dragline |
J |
J |
A1.36 sloopkraan |
J |
J |
A1.37 teer-/asfaltsproeier |
J |
J |
A1.38 tractor met motorvermogen vanaf 19 kW |
J |
J |
A1.39 veegmachine met motorvermogen vanaf 56 kW |
J |
J |
A1.40 verreiker (star of roterend) |
J |
J |
A1.41 vlindermachine (uitsluitend ride-on) |
J |
J |
A1.42 wals (klein, knik-, rol-, banden-, grond-) |
J |
J |
A1.43 waterwagen bij asfalt en frees |
J |
J |
A1.44 (weg)markeringsmachine |
J |
J |
A1.45 wieldumper |
J |
J |
A1.46 boomverplantingsmachine |
J |
J |
Vervoerbare industriële uitrustingen |
||
A2.1 aggregaat met verbrandingsmotor voor off-grid stroomvoorziening vanaf 560 kW |
N |
J |
A2.2 aggregaat op wind- of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening (niet hybride met verbrandingsmotor) |
J |
N |
A2.3 aggregaat voor off-grid stroomvoorziening aangedreven door waterstof of waterstofdragers |
J |
N |
A2.4 hydraulisch aggregaat |
J |
J |
A2.5 lasaggregaat |
J |
N |
A2.6 lichtmastaggregaat/lichtmast (zelf aangedreven) |
J |
N |
A2.7 mobiel batterijpakket vanaf 50 kWh voor off-grid stroomvoorziening op een bouwlocatie of behorend bij een bouwwerktuig |
J |
J1 |
A2.8 trilplaat/trilblok/stamper |
J |
N |
A2.9 mobiele (vuil)-waterpomp |
J |
N |
A2.10 pompen voor baggeren (DOP-pomp, jetpomp, booster-baggerstation) |
J |
N |
A2.11 vervalt |
J |
|
A2.12 vliegwiel als vermogensvoorziening |
J |
N |
A2.13 mobiel DC (gelijkstroom) laadstation op een bouwlocatie mits aangevraagd in combinatie met A2.7 |
J |
N |
A2.14 mobiele waterstof tankvoorziening |
J |
N |
Spoorvoertuigen en drijvende werktuigen |
||
A3.1 Afbrandstuiklasmachine (stomplasmachine) |
J |
J |
A3.2 ballastreinigingsmachine (hormachine / kettinghor/ MFS-wagon) |
J |
J |
A3.3 freestrein, spoorse freesmachine |
J |
J |
A3.4 hefbordeswagen |
J |
J |
A3.5 inspectietrein |
J |
J |
A3.6 krol (kraan op lorries), spoorkraan |
J |
J |
A3.7 meettrein (meetgereedschap specifiek voor op het spoor) |
J |
J |
A3.8 schuifboot |
J |
J |
A3.9 slijptrein, spoorse slijpmachine |
J |
J |
A3.10 machine voor stoppen, na-verdichten en/of afwerken (stopmachine, ballastafwerkmachine, spoorstabilisator) |
J |
J |
A3.11 vernieuwingstrein (voor spoor of rijdraad) / ombouwtrein, ondergrond-behandeling/sanering-machines |
J |
J |
A3.12 locomotief met voorziening om onafhankelijk van bovenleiding te kunnen rijden, voorziening om elektrisch railvoertuig onafhankelijk van bovenleiding te kunnen rijden |
J |
N |
A3.13 werkvlet |
J |
J |
A3.14 zuigboot |
J |
J |
A3.15 baggervaartuig voor binnenwateren |
J |
N |
A3.16 crew transfer vessel |
J |
J |
A3.17 railwegvoertuig, tweewegvoertuig |
J |
J |
A3.18 gemotoriseerde lasaanhanger |
J |
J |
Subsidiabel zijn uitsluitend aanvullende verwisselbare batterijpakketten ingediend bij een aanvraag voor ombouw naar een emissieloos bouwwerktuig dat gebruik maakt van verwisselbare batterijpakketten volgens artikel 3.2, eerste lid, onderdeel d.
B. Hulpfuncties |
---|
Aanschaf van elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend batterijpakket voor aandrijving van de opbouw van een nieuw of bestaand voertuig, oplegger of spoorvoertuig (inclusief vrachtauto-railvoertuig), zijnde een: |
B1.1 autolaadkraan |
B1.2 betonmixer |
B1.3 betonpomp |
B1.4 binnenlader |
B1.5 boor |
B1.6 front-end cylinder |
B1.7 haakarm |
B1.8 kabelsysteem |
B1.9 kettingsysteem |
B1.10 onderwaartse cylinder |
B1.11 portaalarmsysteem |
B1.12 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan) |
B1.13 hoogwerker vanaf 46 kW |
B1.14 blaas- en zuigsysteem voor zand, grind en schelpen |
B2.1 vervallen |
Elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend batterijpakket voor aandrijving van hulpfunctie op een vaartuig, niet de voortstuwing, zijnde een: |
B3.1 grondpers |
B3.2 hei-installatie op een heischip |
B3.3 kraan |
C. Bouwvoertuigen |
---|
Aanschaf van emissieloze N3-vrachtwagen met bakwagenchassis met de volgende carrosseriecodes: |
C1. betonmixer (carrosseriecode 15) |
C2. betonpompvoertuig (carrosseriecode 16) |
C3. boorwagen (carrosseriecode 28) |
C4. hoogwerker (carrosseriecode 27) |
C5. kieptruck (carrosseriecode 10) |
C6. kraanwagen (carrosseriecode 26 of aanduiding SF) |
C7. voertuig met haakarm (carrosseriecode 9) |
D. Zeegaande bouwvaartuigen |
---|
Hermotorisering en ombouw zodat het schip tenminste 25% van zijn energie haalt uit waterstof of ammonia en voldoet aan de IMO MARPOL Tier III emissienorm) van de volgende soorten werkschepen: |
D1. ankerbehandelingssleepboten |
D2. multifunctionele sleepboot |
D3. duwboot |
D4. pushbuster |
D5. half-afzinkbare duwbakken/pontons |
D6. kabellegger / pijpbegravingschip |
D7. kraanschip |
D8. multifunctioneel werkschip/multicat |
D9. offshore/zeegaande installatieschepen |
D10. projectladingschip / zwareladingschip |
D11. schepen voor bouwondersteuning, bevoorrading, special purpose |
D12. (sleep)hopperzuiger |
D13. snijkopzuiger |
D14. waterinjectiebaggervaartuig |
D15. splijthopper |
D16. lepelkraanbaggerpontons |
D17. steenstortschip/valpijpschip |
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (hierna: SSEB). Op grond van de SSEB kunnen subsidies worden verstrekt voor aanschaf van en innovatie rondom emissieloos bouwmaterieel en voor de ombouw (retrofit) naar schoon (emissiearm) of emissieloos materieel dat wordt ingezet in de bouwsector in Nederland.
De SSEB-regeling is van kracht sinds 2023 en wordt jaarlijks geactualiseerd. De subsidieplafonds voor de subsidiesporen aanschaf, retrofit en innovatie moeten vastgesteld worden voor het jaar 2025. Vorig jaar zijn er voorafgaand aan het subsidiejaar 2024 grote wijzigingen doorgevoerd om de SSEB-regeling in lijn te brengen met de door de Europese Commissie herziene Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). Naar aanleiding van de opgedane praktijkervaringen met betrekking tot deze wijzigingen en wensen vanuit de sector wordt een aantal verbeteringen doorgevoerd. Er zijn aanvullende middelen voor de SSEB beschikbaar gesteld om laadinfrastructuur op de bouwplaats te stimuleren. Daarnaast is het wenselijk om een aantal aanpassingen te maken die de uitvoerbaarheid van de regeling verbeteren en om de machinelijst te actualiseren.
De belangrijkste wijzigingen worden hieronder toegelicht. De overige wijzigingen worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Subsidieplafonds voor 2025
Allereerst zijn de subsidieplafonds voor 2025 in de regeling opgenomen. De subsidieplafonds in 2025 bedragen voor de aanschafsubsidie € 28.000.000, voor de retrofitsubsidie € 7.000.000 en voor de innovatiesubsidie € 10.000.000. Er is een nieuw plafond ingesteld van € 20.000.000 waaruit aanvragen met betrekking tot laadinfrastructuur zullen worden gesubsidieerd.
Bij het bepalen van de budgetten voor de drie subsidiesporen is een analyse uitgevoerd van de ontvangen aanvragen in 2024, en gekeken wat de impact is van de nieuwe steunpercentages, toegevoegde categorieën en samenhang met de milieu-investeringsaftrek (MIA).1 Ook is feedback van stakeholders op de hoogte van de budgetten en steunpercentages van de afgelopen jaren meegenomen in de overweging.
Subsidiepercentages en samenhang Milieu-investeringsaftrek
In de afgelopen jaren werd het subsidiebedrag verminderd met te ontvangen milieu-investeringsaftrek. Dit leidde tot onzekerheid bij aanvragers over de te ontvangen bedragen; in sommige gevallen kwam het subsidiebedrag na verrekening met milieu-investeringsaftrek op nul uit. Door de eerdergenoemde wijzigingen in de AGVV trad dit in het afgelopen jaar nog vaker op. Voor 2025 wordt daarom gebruik gemaakt van vaste percentages, zonder dat het subsidiebedrag wordt verrekend met te ontvangen milieu-investeringsaftrek. Dit percentage hangt af van de omvang en belastingtarief van de onderneming. Bij het bepalen van de subsidiepercentages is ervan uitgegaan dat de onderneming ook milieu-investeringsaftrek ontvangt, en dat de som van milieu-investeringsaftrek en subsidie zo dicht mogelijk uitkomt bij het volgens de staatsteunregels toegestane steunbedrag zonder dit te overschrijden. Uit analyse blijkt dat de absolute steunbedragen hierdoor hoger worden. De nieuwe subsidiepercentages zijn 14% voor kleine ondernemingen in het hoogste inkomstenbelastingtarief, 19% voor overige kleine en middelgrote ondernemingen, en 14% voor grote ondernemingen. Voor bouwwerktuigen of hulpfuncties aangedreven door waterstof of waterstofdragers gelden de percentages 30% voor kleine en middelgrote ondernemingen, en 25% voor grote ondernemingen, omdat deze niet in aanmerking komen voor milieu-investeringsaftrek. Als voor bouwvoertuigen SSEB wordt verstrekt, komen deze daarna niet meer in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek. Als voor bouwwerktuigen of hulpfuncties SSEB wordt verstrekt komen deze daarna nog wel in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek.
Enkele andere wijzigingen zijn:
• De SBI-code ‘Verhuur en lease van schepen’ is toegevoegd aan de lijst met codes die in aanmerking komen voor de regeling.
• Bouwwerktuigen met mono-fuel waterstofverbrandingsmotorkwamen al in aanmerking voor subsidie onder retrofit, en zijn nu ook subsidiabel onder de sporen aanschaf en innovatie. Daarnaast zijn nu ook bouwvoertuigen met mono-fuel waterstofverbrandingsmotor subsidiabel onder aanschaf en innovatie.
• Voor aanschaf van bouwvoertuigen, laadstations en batterijpakketten wordt de berekeningswijzen voor de subsidiebedragen overgenomen zoals deze worden toegepast in de Aanschafsubsidieregeling zero-emissie trucks (AanZET) en Subsidieregeling private laadinfrastructuur bij bedrijven (SPriLa); (paragraaf 2.2 van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit).
• Om te zorgen dat er zoveel mogelijk aanvragen gehonoreerd kunnen worden met het beschikbare subsidiebudget, wordt mogelijk gemaakt om aan het eind van de aanvraagperiode budget te kunnen overhevelen van een hoofdstuk dat onderuitputting kent naar een hoofdstuk waar meer aanvragen zijn ingediend dan budget beschikbaar is.
• Elektrificatie van hulpfuncties kwam al in aanmerking voor subsidie onder aanschaf en innovatie, en is nu ook subsidiabel onder het hoofdstuk retrofit.
• Er worden foto’s opgevraagd van de machine (bij aanschaf na levering, bij retrofit voor en na de ombouw) om de rechtmatigheid van de verleende subsidie beter te kunnen beoordelen en deze toets te vereenvoudigen.
• De lijst van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen in bijlage 1, behorende bij artikel 1.1 van de regeling, is uitgebreid en verduidelijkt.
Nationaal recht
Deze wijzigingsregeling is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M (hierna: Kaderwet). Artikel 3, eerste lid, onderdelen b en f, van de Kaderwet geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake milieu en vervoer. Deze wet vormt de wettelijke basis voor deze wijzigingsregeling.
Europeesrechtelijke aspecten
De subsidieverstrekking op grond van de SSEB is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De subsidieverstrekking valt echter onder de AGVV-vrijstelling van de artikelen 25 (steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten), artikel 36 (investeringssteun voor milieubescherming), artikel 36 bis (investeringssteun voor oplaad- of infrastructuur) en artikel 36 ter (investeringssteun voor de aanschaf van schone of emissievrije vervoermiddelen en voor de retrofitting van vervoermiddelen). Bij de bepaling van de subsidiebedragen is met de staatssteungrenzen uit deze artikelen rekening gehouden.
De SSEB wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO was nauw betrokken bij het opstellen van deze wijzigingsregeling om te zorgen dat alle wijzigingen goed uitvoerbaar zijn. Er komen doorlopend opmerkingen en suggesties binnen bij IenW en RVO van aanvragers, brancheverenigingen, fabrikanten, ombouwers en importeurs over de vormgeving van de regeling en de hoogte van de beschikbare budgetten. Alle feedback van stakeholders die het afgelopen jaar is ontvangen is overwogen bij de aanpassing van de regeling. Dit is bijvoorbeeld verwerkt in de hoogte van het subsidieplafond, de steunpercentages, de voor subsidie in aanmerking komende technieken en de lijst van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen die subsidiabel zijn.
De wijzigingen hebben een positief effect voor aanvragers, zoals de aanpassing in de berekeningswijze van de subsidiehoogte waardoor de subsidiebedragen hoger uitvallen dan het afgelopen jaar, en de toevoeging van subsidiabele technieken en bouwmachines. Andere wijzigingen zijn onvermijdelijk of technisch van aard en hebben nauwelijks gevolgen voor burgers en bedrijven. Daarom is afgezien van internetconsultatie van onderhavige wijzigingsregeling.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Er is afgeweken van de minimuminvoeringstermijn en de vaste verandermomenten. Dit kan echter gerechtvaardigd worden omdat hiermee, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen worden voorkomen (artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Daarnaast is het van belang dat de regeling aangepast is voor de aanvraagperiode start op 4 maart 2025.
In artikel 1.1 is in de begripsomschrijving van bouwsector de code 7734 van de Standaard Bedrijfsindeling toegevoegd. Dit betreft ‘Verhuur en lease van schepen’. Deze code wordt toegevoegd omdat bouwvaartuigen niet onder de code 7732 ‘Verhuur en lease van machines en installaties voor de bouw’ vallen die in de begripsbepalingen is opgenomen. Er is een definitie van verkoopprijs toegevoegd aan de begripsbepalingen. Hierbij is aangesloten bij de definitie uit AanZET. In de definitie van bouwvoertuigen is voertuigcategorie N2 verwijderd. In de bouw worden lichte vrachtwagens minder gebruikt dan zware vrachtwagens. Dit blijkt ook uit het feit dat sinds de eerste openstelling van de SSEB slechts één aanvraag voor deze categorie is gedaan.
Met de wijzigingen in artikel 1.2 en artikel 2.1 wordt geregeld dat naast emissieloze bouwmachines ook de aanschaf van bouwmachines met een mono-fuel waterstofverbrandingsmotor subsidiabel is. Deze techniek is zo goed als emissieloos, daardoor valt er een hoge reductie van stikstof en andere emissies te behalen door deze toevoeging aan de regeling. Door deze uitbreiding sluit de SSEB ook goed aan op de AanZET en de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWIM)2, die beiden de aanschaf van onder meer vrachtwagens met waterstofverbrandingsmotor ondersteunen.
Artikel 2.2 bevat de berekeningswijze van de subsidiehoogte. Gelet op het aantal wijzigingen is dit artikel opnieuw geformuleerd. In de afgelopen jaren werd het subsidiebedrag verminderd met te ontvangen milieu-investeringsaftrek. Dit leidde tot onzekerheid bij aanvragers over de te ontvangen bedragen, in sommige gevallen kwam het subsidiebedrag op nul of zelfs negatief uit. Ook leidde deze methodiek tot extra administratieve lasten bij aanvragers en bij de uitvoering van de regeling. Daarom is de wijze waarop de hoogte van de subsidie wordt bepaald aangepast naar een vast percentage, zonder dat het subsidiebedrag nog wordt verrekend met te ontvangen milieu-investeringsaftrek. Dit percentage hangt af van de omvang en het belastingtarief van de onderneming. Dit is een meer gedifferentieerde aanpak dan voorheen en dit leidt tot meer subsidieruimte. Bij het bepalen van de subsidiepercentages is er van uit uitgegaan dat de onderneming ook milieu-investeringsaftrek ontvangt en dat de som van milieu-investeringsaftrek en subsidie zo dicht mogelijk uitkomt op het volgens de staatssteunregels toegestane steunbedrag zonder deze te overschrijden. Dit komt terug in het nieuwe eerste en tweede lid. In het tweede lid onderdelen c en d is het aantal verwisselbare batterijpakketten dat meegerekend kan worden in de vergelijking met de referentiekosten of onder de formule voor het bepalen van de meerkosten van een bouwwerktuig onder lid a vastgesteld op twee. In combinatie met artikel 2.3, negende lid, wordt hierdoor optimaal gebruik gemaakt van het subsidieplafond van artikel 2.3, zesde lid, omdat de subsidie voor de verwisselbare batterijpakketten kan worden vergoed uit het budget voor laadinfrastructuur. Zo wordt het potentiële bereik van het totale beschikbare budget vergroot. In het derde lid is de subsidiehoogte voor emissieloze bouwvoertuigen geregeld. De subsidie wordt berekend over het bakwagenchassis exclusief de opbouw. Bij de aanvraag dient te worden onderbouwd onder welke subsidiabele code van de machinelijst het bouwvoertuig gaat vallen, bijvoorbeeld via een offerte van de opbouw. De berekening van de subsidiehoogte wordt zo in lijn gebracht met de aanpak van de AanZET. Dit voorkomt dat de ene regeling andere bedragen uitkeert dan de andere. Dit is ook duidelijk voor aanvragers en vereenvoudigt de uitvoering.
In het vierde en vijfde lid zijn voor de codes A2.2 (aggregaat op wind -of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening) en A2.7 (mobiel batterijpakket vanaf 50kWh voor off-grid stroomvoorziening op een bouwlocatie of behorend bij een bouwwerktuig) subsidieberekeningen opgenomen die afwijken van de standaardberekeningen voor andere bouwmachines. Door deze aanpassing sluit de SSEB ook goed aan bij de (toekomstige wijziging) van de SPriLa. Voor de mobiele laadstations in het vijfde lid worden wel lagere bedragen gehanteerd dan in de SPriLa. Aangezien het in deze regeling mobiele laadinfrastructuur op de bouwplaats betreft zijn er lagere investeringskosten dan aangenomen bij de SPriLa waar het om vaste laadinfrastructuur gaat.
In het zesde lid is de subsidiehoogte voor bouwwerktuigen aangedreven door waterstof of waterstofdragers geregeld. De reden voor de afwijkende subsidiepercentages voor deze bouwwerktuigen is dat deze niet onder de milieu-investeringsaftrek vallen.
In een klein deel van de gevallen blijkt dat een aanvraag voor een bouwmachine waarbij gebruik wordt gemaakt van een van de formules uit artikel 2.2, tweede lid, leidt tot een hoger subsidiebedrag dan toegestaan volgens de AGVV, in sommige gevallen zelfs hoger dan de investeringskosten. De nieuw toegevoegde bepaling in het achtste lid zorgt ervoor dat in deze gevallen wordt aangesloten bij de AGVV, zowel ten aanzien van de in aanmerking komende kosten als het maximale percentage. Voor de verdere berekeningswijze van de subsidiehoogte wordt vervolgens wel artikel 2.2 van de regeling gevolgd. Het subsidiebedrag voor een investering die aan te merken is als laadinfrastructuur voor bouwvoertuigen, mag niet hoger zijn dan het maximale bedrag dat voortvloeit uit artikel 36bis AGVV. Het subsidiebedrag voor een investering die aan te merken is een bouwvoertuig, mag niet hoger zijn dan het maximale bedrag dat voortvloeit uit artikel 36ter AGVV. Het subsidiebedrag voor alle overige investeringen binnen deze regeling, mag niet hoger zijn dan het maximale bedrag dat voortvloeit uit artikel 36 AGVV.
In artikel 2.3 wordt met deze wijziging de subsidieplafonds voor 2025 opgenomen in het vijfde en zesde lid. In het zesde lid worden de nieuwe middelen voor laadinfrastructuur in de bouw opgenomen. Daarvoor geldt een apart subsidieplafond. Van dit budget voor laadinfrastructuur kunnen aanvragers gebruik maken voor de aanschaf van bouwmachines met de codes A2.2, A2.3, A2.7, A2.12 en A2.13. Als dit budget uitgeput is, maar het subsidieplafond voor de overige bouwmachines in het vijfde lid nog niet, dan kan dit budget eveneens worden aangewend voor de hiervoor genoemde codes. In artikel 2.3, achtste lid, is opgenomen dat als het budget ontoereikend is om alle in aanmerking komende aanvragen voor de aanschafsubsidie te kunnen toewijzen, dit budget kan worden aangevuld met de onaangesproken middelen die zijn gereserveerd voor de retrofitsubsidie of de innovatiesubsidie (artikelen 3.3 en 4.3).
Er is een nieuw negende lid toegevoegd. Het subsidieplafond in artikel 2.3, zesde lid is bedoeld voor onder andere batterijpakketten. Met deze maatregel wordt voorkomen dat budget voor laadinfrastructuur onbenut blijft terwijl er budget tekort is voor aanvragen die betrekking hebben op bouwwerktuigen met verwisselbare batterijpakketten. Als dit het geval is kunnen subsidiebedragen voor deze verwisselbare batterijpaketten worden vergoed uit het budget voor laadinfrastructuur.
In het nieuwe tiende lid is geregeld dat indien bij de sluiting van de regeling aanschafsubsidiebudget deels onaangesproken is gebleven dit budget ingezet kan worden ten behoeve van aanvragen voor retrofit of innovatie. Retrofit heeft daarbij de voorkeur omdat dit direct tot emissiereducties op de bouwplaats leidt. Het oude zevende lid is komen te vervallen. RVO geeft op de website van de SSEB de actuele uitputting van het SSEB-budget weer. Dit geeft aanvragers sneller inzicht dan publicatie in de Staatscourant in de eventuele uitputting van het budget.
In artikel 2.5 is de aanvraag geregeld. De subsidieplafonds zijn tot en met 2025 in de regeling opgenomen. Om te voorkomen dat een aanvraagperiode opengaat voordat er in de regeling een subsidieplafond is vastgesteld wordt de aanvraagperiode voor 2026 in het derde lid, onderdeel e, voor nu uit de regeling verwijderd. De regeling zal wel nog doorlopen en de aanvraagperiode zal weer toegevoegd worden tegelijk met het subsidieplafond voor 2026. In het vierde lid, onderdeel k, zijn een aantal bouwmachines toegevoegd. Dit heeft te maken met de uitbreiding van de machinelijst met laadinfrastructuur voor de bouw. Het vijfde lid vervalt om mogelijk te maken dat er nog aanvragen behandeld kunnen worden ook nadat in eerste instantie het subsidieplafond bereikt lijkt. In sommige gevallen komt er namelijk nog budget vrij omdat aanvragen worden ingetrokken of afgewezen omdat ze niet aan de eisen voldoen. Het is dan wenselijk dat er andere aanvragen alsnog behandeld kunnen worden.
In onderdeel a is de verwijzing aangepast naar een onderneming in moeilijkheden uit de AGVV. Hier werd verwezen naar de bepaling over het toepassingsbereik uit de AGVV en niet de definitie van onderneming in moeilijkheden. In onderdeel e is de term accupakket vervangen voor batterijpakket. Dit is op meerdere plekken in de regeling aangepast omdat nu zowel de term accupakket en batterijpakket werd gebruikt. Nu is ervoor gekozen om consequent de term batterijpakket te gebruiken. In onderdeel k is de eis toegevoegd dat als een hulpfunctie op een werktuig wordt gemonteerd, dit werktuig moet worden aangedreven met een motor met ten minste milieuklasse fase V. Deze aanpassing is noodzakelijk omdat is gebleken dat hulpfuncties niet alleen op bouwvoertuigen, maar ook op bouwwerktuigen gemonteerd worden.
Het voorschotpercentage wordt met deze wijziging verlaagd van 90% naar 70%. Dit is in lijn met andere vergelijkbare subsidieregelingen zoals AanZET en de STour (Subsidieregeling Aanschaf Emissieloze Touringcars). Hierdoor vervallen minder middelen voor de sector wanneer een subsidieverlening op verzoek van de aanvrager wordt ingetrokken. Na een dergelijke intrekking vloeien de terugbetaalde voorschotten terug naar de algemene middelen, en zijn zij niet meer beschikbaar voor de regeling.
Artikel 2.9 bevat de vereisten voor de subsidievaststelling. In het vierde lid is de verplichting toegevoegd dat aanvragers voor vaststelling van de subsidie een factuur aanleveren waarop het kenteken of serienummer vermeld staat evenals foto’s van de aangeschafte bouwmachine waarop kenteken of serienummer zichtbaar zijn. Dit stelt RVO beter in staat te controleren of de subsidie verstrekt wordt voor de juiste machine. Bij een substantieel aantal aanvragen in het vorige jaar ontstond hierover twijfel bij RVO. Toevoegen van de foto’s is een kleine moeite en voorkomt dat door het stellen (door RVO) en het beantwoorden (door de aanvrager) van vragen om toelichting de administratieve last toeneemt.
In artikel 3.1, eerste lid, is de mogelijkheid toegevoegd om de ombouw en retrofit van hulpfuncties te subsidiëren. Op verschillende plekken in hoofdstuk 3 is daarom het woord ‘hulpfunctie’ toegevoegd.
Net als bij de aanschafsubsidie (zie artikel 2.2) zijn ook de subsidiepercentages voor retrofit gewijzigd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende subsidiabele maatregelen. In de meeste gevallen gelden dezelfde percentages als voor aanschaf. Ter vereenvoudiging van de regeling is het eerste lid, onderdeel a, uitgebreid met de categorieën aanschaf en installatie van een nieuwe verbrandingsmotor en ombouw van een bestaande verbrandingsmotor op een zeegaand bouwvaartuig zodat deze aantoonbaar tenminste 25% van zijn energie haalt uit waterstof of ammonia. Het oude eerste lid, onderdeel b, vervalt hierdoor. Er gelden afwijkende percentages voor de aanschaf en inbouw van een elektrische installatie op een zeegaand bouwvaartuig waardoor het vaartuig gebruik kan maken van stroom vanaf de wal en het aantoonbaar tenminste 25% van de energie op deze wijze verkrijgt, en voor bouwwerktuigen aangedreven door waterstof of waterstofdragers en bouwwerktuigen die worden voorzien van een SCR-katalysator. De reden voor dit afwijkende percentage is dat deze maatregelen niet onder de milieu-investeringsaftrek vallen. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), is de berekeningswijze voor de subsidiehoogte voor verwisselbare batterijpakketten in lijn gebracht met die voor aanschaf (zie onderdeel D).
In het derde lid is de steunintensiteit aangepast. Op grond van de AGVV kunnen de subsidiepercentages voor kleine en middelgrote ondernemingen worden verhoogd met 5 procentpunten in het geval van bouwwerktuigen en hulpfuncties aangedreven door waterstof of waterstofdragers en bouwwerktuigen die worden voorzien van een SCR-katalysator, en met 15 procentpunten in het geval van een maatregel op een zeegaand bouwvaartuig. Die laatste verhoging bedroeg tot nu toe 20 procentpunten, dat is nu 15 procentpunten geworden, omdat al 5 procentpunten verschil is gemaakt in de standaard subsidiepercentages in het eerste lid van onderdeel a.
In het vierde lid is de verwijzing naar artikel 2.2 aangepast in verband met vernummering van dat artikel. Inhoudelijk is er niets gewijzigd.
In het nieuwe zesde lid is opgenomen dat als het budget ontoereikend is om alle in aanmerking komende aanvragen voor de retrofitsubsidie toe te wijzen, dit budget kan worden aangevuld met de onaangesproken middelen die zijn gereserveerd voor de aanschafsubsidie of innovatiesubsidie (artikelen 2.3 en 4.3). In het nieuwe zevende lid is geregeld dat als bij sluiting van de regeling retrofitsubsidiebudget deels onaangesproken is gebleven dit budget kan worden ingezet ten behoeve van aanvragen voor aanschaf of innovatie. Aanschaf heeft daarbij de voorkeur omdat dit direct tot emissiereducties op de bouwplaats leidt en voor een langere periode omdat een nieuwe bouwmachine langer meegaat.
In het derde lid is de verplichting toegevoegd dat aanvragers bij de aanvraag voor verlening van de subsidie foto’s van het huidige bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig aanleveren in de situatie voor de retrofit/ombouw, waarop de onderdelen zichtbaar zijn waarop de retrofit wordt toegepast evenals het kenteken of serienummer. Dit stelt RVO in staat beter te controleren of de subsidie verstrekt wordt voor de juiste maatregel.
Artikel 3.6 bevat de afwijzingsgronden. In onderdeel b is de verwijzing aangepast naar een onderneming in moeilijkheden uit de AGVV. Hier werd verwezen naar de bepaling over het toepassingsbereik uit de AGVV en niet de definitie van onderneming in moeilijkheden. Nu retrofit van hulpfuncties zijn toegevoegd aan hoofdstuk 3 worden verder de voorwaarden overgenomen die in artikel 2.6 (afwijzingsgronden) gelden voor de aanschaf van emissieloze hulpfuncties.
Aan artikel 3.9, vijfde lid, is de eis toegevoegd dat aanvragers voor vaststelling van de subsidie een factuur aanleveren waarop het kenteken of serienummer vermeld staat evenals foto’s van het huidige bouwwerktuig of zeegaand bouwvaartuig waarop de onderdelen zichtbaar zijn waarop de retrofit is toegepast evenals het kenteken of serienummer. Dit stelt RVO in staat beter te controleren of de maatregel waarvoor subsidie wordt verstrekt daadwerkelijk is uitgevoerd.
In navolging van de uitbreiding voor aanschaf is in artikel 4.1, onderdeel a, voor innovatiesubsidies ook geregeld dat naast emissieloze bouwmachines ook projecten gericht op de ontwikkeling van bouwmachines met een mono-fuel waterstofverbrandingsmotor subsidiabel zijn. Voor een nadere toelichting zie de artikelsgewijze toelichting bij de onderdelen B en C.
In artikel 4.3 zijn de subsidieplafonds voor de innovatiesubsidie geregeld. In het vijfde lid wordt het subsidieplafond voor 2025 toegevoegd. Daarnaast vervalt de bepaling dat indien het subsidieplafond wordt bereikt voor afloop van de kalenderperiode, dit bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Zoals ook is toegelicht bij de wijziging van artikel 2.3 geeft RVO op de website van de SSEB de actuele uitputting van het SSEB-budget weer. Dit geeft aanvragers sneller inzicht dan publicatie in de Staatscourant in de eventuele uitputting van het budget.
In artikel 4.3, zevende lid, is opgenomen dat als het budget ontoereikend is om alle in aanmerking komende aanvragen voor de innovatiesubsidie te kunnen toewijzen, dit budget kan worden aangevuld met de onaangesproken middelen die zijn gereserveerd voor de aanschafsubsidie of de retrofitsubsidie (artikelen 2.3 en 3.3). In het achtste lid is geregeld dat indien er bij sluiting van de regeling innovatiebudget deels onaangesproken is gebleven dit budget kan worden ingezet ten behoeve van aanvragen voor aanschaf of retrofit. Aanschaf heeft de voorkeur omdat dit tot emissiereducties voor een langere periode leidt en hier de afgelopen jaren de meeste vraag naar was.
In artikel 2.3, zesde lid, is een apart subsidieplafond voor laadinfrastructuur geregeld. Het nieuwe artikel 4.3, negende lid, regelt dat dit subsidieplafond behalve voor aanschaf ook ingezet kan worden voor innovatieprojecten gericht op laadinfrastructuur.
De wijziging in artikel 4.4 betreft wijziging van de aanvraagperiode voor innovatiesubsidies. Om te voorkomen dat een aanvraagperiode open gaat voordat er in de regeling een subsidieplafond is vastgesteld wordt de aanvraagperiode voor 2026 in het eerste lid, onderdeel e, voor nu uit de regeling verwijderd. De regeling zal wel nog doorlopen en de aanvraagperiode zal weer toegevoegd worden tegelijk met het subsidieplafond voor 2026. Daarnaast wordt de aanvraagperiode voor 2025 toegevoegd voor projecten experimentele ontwikkeling. Deze periode is vrijwel gelijk aan de periode in 2024.
De wijziging in artikel 4.6 is het gevolg van een wijziging van de AGVV. Bijlage VIII van de AGVV is aangepast waardoor extra gegevens nodig zijn voor aanvragen boven de € 100.000 in plaats van € 500.000.
De wijziging in onderdeel 4.7 betreft een aanpassing in de verwijzing naar de aanvraagperiode en het aantal subsidies dat kan worden verstrekt in een aanvraagperiode. Dit is zo aangepast dat dit niet elk jaar geactualiseerd hoeft te worden.
Artikel 4.9 bevat de afwijzingsgronden. Hieraan wordt een grond toegevoegd om een grens te stellen ten aanzien van het soort studie-activiteiten die subsidiabel zijn en daarmee een scherper onderscheid te maken tussen projectkosten voor experimentele ontwikkeling en haalbaarheidsstudies. Hiermee wordt voorkomen dat kosten dubbel opgevoerd kunnen worden.
Bijlage 1 wordt vervangen in verband met aanpassingen in de machinelijst. De lijst van bouwmachines en zeegaande bouwvaartuigen in bijlage 1, behorende bij artikel 1.1 van de regeling, is uitgebreid en verduidelijkt. Enkele machinebenamingen zijn verduidelijkt, of aangevuld om ze beter te laten aansluiten bij benamingen die in de markt worden gebruikt. Zo is bijvoorbeeld de code ‘betonmachine/paver’ op basis van verzoeken van stakeholders uitgebreid naar ‘beton- of mortelmachine/paver/mobiele 3D printer’. Ook zijn enkele machines toegevoegd die marktpartijen nog niet eerder hebben aangedragen, zoals gelijkstroom laadpalen en mobiele waterstof tankvoorziening. De categorie hulpfunctie is uitgebreid met hoogwerkers, mobiele kranen en blaas- en zuigtechnieken voor zand, grind en schelpen. De code voor ruw terrein heftruck A1.31 is aangevuld met de eis dat deze 4x4 aangedreven moet zijn, om beter onderscheid te maken met heftruck voor effen terrein waarvoor emissieloze uitvoering al gangbaar is. Bij de code hoogwerker A1.19 is de vermogensondergrens verlaagd en werkhoogte minimaal 12 meter als eis toegevoegd om deze categorie meer in lijn te brengen met de eisen die gesteld worden bij de milieu-investeringsaftrek. Ook is een code toegevoegd voor hoogwerker als hulpfunctie met dezelfde vermogensondergrens als code A1.19. De code A2.11 vervalt. Bij aanvragers bleek verwarring te zijn over het onderscheid tussen A2.7 (mobiel batterijpakket voor off-grid stroomvoorziening vanaf 50 kWh, niet zijnde een verwisselbaar batterijpakket behorend bij een bouwwerktuig) en A2.11 (mobiel batterijpakket vanaf 50 kWh zijnde een verwisselbaar batterijpakket behorend bij een bouwwerktuig). Dit werd in de hand gewerkt doordat voor A2.7 een hoger subsidiepercentage gold dan voor A2.11. Daardoor werden aanvragen ingediend waarbij het aangevraagde object niet hoorde bij de opgegeven code. Door A2.7 en A2.11 samen te voegen is de regeling vereenvoudigd en is de prikkel voor aanvragers weggenomen om subsidie voor verwisselbare batterijpakketten aan te vragen terwijl het stationaire batterijen betreft.
Om overlap tussen de SSEB en de Subsidieregeling Private Laadinfrastructuur bij bedrijven (SPriLa) te voorkomen kan een aanvraag voor code A2.13 mobiel laadstation alleen worden gedaan in combinatie met een aanvraag voor code A2.7 mobiel batterijpakket. Dit is om de subsidie te richten op laadvoorzieningen op bouwlocaties en niet op laadvoorzieningen bij bedrijven op eigen terrein. Voor dit laatste is de SPriLa-regeling bedoeld.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-3161.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.