Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2025, 30908 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2025, 30908 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de periode van 3 november 2025 09:00 uur tot en met 6 januari 2026 13:00 uur;
de periode van 1 mei 2026 09:00 uur tot en met 15 juni 2026 13:00 uur;
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
systematische vervolging van en genocide op Joden, Sinti en Roma door de Nazi’s en hun bondgenoten voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog;
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De subsidie is een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De regeling heeft tot doel het realiseren van activiteiten die bijdragen aan de kennisoverdracht van inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden over de Holocaust of over gebeurtenissen die in de aanloop naar, tijdens, of in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden en weinig maatschappelijke aandacht hebben, namelijk:
a) gebeurtenissen in Nederlands-Nieuw-Guinea;
b) gebeurtenissen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname;
c) propaganda en miscommunicatie;
d) verwerking terugkomst en herinnering;
e) de luchtoorlog in Nederland; of
f) collaboratie en verzet.
1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die bijdragen aan het realiseren van het doel van de regeling, bedoeld in artikel 3:
a. museale activiteiten;
b. activiteiten verbonden aan materieel of immaterieel erfgoed; of
c. cultureel-educatieve activiteiten.
2. Geen subsidie wordt verstrekt voor:
a. herdenkingsactiviteiten; en
b. het in stand houden van een organisatie of onderdelen daarvan.
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd gedurende een periode van minimaal één jaar en tot en met uiterlijk 5 november 2029.
1. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, zonder winstoogmerk, die is ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2. Subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteiten;
a. een digitaal component hebben;
b. niet in strijd zijn met het Referentiekader WOII;
c. mede gericht zijn op jongeren binnen de leeftijd van 12 tot 26 jaar; en
d. mede gericht zijn op het benadrukken van het belang van de democratie of het benadrukken van het belang van rechtsgelijkheid.
3. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de subsidieaanvrager de Fair Practice Code, Governance Code Cultuur en de Code Diversiteit en Inclusie onderschrijft, conform artikel 8, tweede lid, onder f.
4. Indien een aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft op museale activiteiten, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, wordt subsidie uitsluitend verstrekt als de subsidieaanvrager, uiterlijk op het moment van de sluiting van het aanvraagtijdvak en gedurende de subsidieperiode, is ingeschreven in het Museumregister Nederland.
5. Een subsidieaanvrager komt gedurende de looptijd van de regeling eenmaal in aanmerking voor subsidie.
1. In afwijking van artikel 10.1, tweede lid, onder a, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bedraagt de subsidieverlening voor de activiteiten in totaal ten minste € 125.000 en ten hoogste € 400.000.
2. Als subsidiabele kosten komen uitsluitend in aanmerking de kosten als bedoeld in artikel 53, vierde lid, onder d en e, en vijfde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten met betrekking tot:
a. bouw, verbouw of onderhoud van monumenten; en
b. bouw, bouwkundige uitbreiding of bouwkundige verbouwing of bouwkundig onderhoud van ruimten waarin educatieve of museale activiteiten plaatsvinden, behalve als dit bijdraagt aan de toegankelijkheid van mensen met een beperking.
1. Het subsidieplafond bedraagt:
a. € 1.000.000 in aanvraagtijdvak 1; en
b. € 3.000.000 in aanvraagtijdvak 2.
2. De Minister verdeelt het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag in het geval het subsidieplafond volledig wordt uitgeput, door middel van rangschikking van de ingediende subsidieaanvragen, conform de wegingscriteria, bedoeld in de bijlage bij deze regeling.
3. In aanvulling op het tweede lid geldt dat indien de weging geen uitsluitsel geeft vanwege gelijke rangschikking het resterende subsidiebudget zal worden uitgeput op basis van loting.
1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend in aanvraagtijdvak 1 of aanvraagtijdvak 2.
2. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van:
a. een verklaring waarin de subsidieaanvrager de Fair Practice Code, Governance Code Cultuur en de Code Diversiteit en Inclusie onderschrijft; en
indien van toepassing:
b. een omschrijving van de taakverdeling en afspraken tussen de subsidieaanvrager en andere rechtspersonen zonder winstoogmerk;
c. een omschrijving van de mate van participatie van de te bereiken doelgroepen bij de vormgeving en uitvoering van de activiteiten;
d. een omschrijving van de ervaring van de subsidieaanvrager met het uitvoeren van activiteiten over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust;
e. een omschrijving van de wijze waarop de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd voorziet in een leemte in het aanbod voor de doelgroep en welke meerwaarde de activiteit heeft; en
f. een omschrijving van de wijze waarop de resultaten van het project na afloop van het project geborgd worden.
3. Voor de aanvraag tot subsidieverlening wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.
De Minister besluit binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend.
In aanvulling op artikel 6.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS kan de Minister bij het besluit tot verlening van de subsidie ook een voorschot verstrekken en betalen op basis van een ingediende liquiditeitsprognose.
1. De subsidieaanvrager toont aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag, vergezeld van een controleverklaring, aan dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.
2. De aanvraag tot vaststelling wordt binnen 22 weken ingediend na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk zijn verricht.
3. Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport J.Z.C.M. Tielen
|
Criterium |
Omschrijving |
Wat moet er in de aanvraag zijn opgenomen? |
Score maximaal 125 punten |
|---|---|---|---|
|
A. Samenwerking |
De omvang van de samenwerking tussen de subsidieaanvrager en andere rechtspersonen zonder winstoogmerk. |
Een uitwerking van de rol- en verantwoordelijkheidsverdeling, waaronder een omschrijving van de taken en afspraken van de subsidieaanvrager en de andere rechtspersonen zonder winstoogmerk binnen de samenwerking. |
[max. 35 punten] 5 punten als de activiteiten volledig ontwikkeld worden door de subsidieaanvrager en de gerealiseerde activiteiten slechts worden ‘gebruikt’ door andere rechtspersonen zonder winstoogmerk. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van een tentoonstelling. 15 punten als de activiteiten worden ontwikkeld door de subsidieaanvrager en de expertise van één andere rechtspersoon zonder winstoogmerk is betrokken. 20 punten als de activiteiten worden ontwikkeld door de subsidieaanvrager en de expertise van één andere rechtspersoon zonder winstoogmerk is betrokken en de activiteiten door beide organisaties worden uitgevoerd. 30 punten als de activiteiten worden ontwikkeld door de subsidieaanvrager en de expertise van minimaal twee andere rechtspersonen zonder winstoogmerk is betrokken. NB als de expertise van meer dan twee organisaties is betrokken blijft het aantal te scoren punten 30. 35 punten als de activiteiten worden ontwikkeld door de subsidieaanvrager en de expertise van minimaal twee andere rechtspersonen zonder winstoogmerk is betrokken en de activiteiten door minimaal deze twee organisaties worden uitgevoerd. |
|
B. (Participatie) doelgroepen |
De mate van participatie van de beoogde doelgroepen bij de vormgeving en de uitvoering van de activiteiten. Met doelgroep wordt bedoeld: degenen voor wie de activiteiten worden opgezet. |
– Een omschrijving van de doelgroep waar de activiteiten zich op richten. – De wijze waarop de doelgroep is betrokken bij de vormgeving en uitvoering van de activiteiten. – (indien relevant): de wijze waarop de doelgroep in het verleden is betrokken bij de vormgeving van activiteiten en waarop in de aanvraag wordt voortgebouwd. |
[max. 20 punten] 5 punten als de activiteiten ontwikkeld zijn op basis van ervaringen met activiteiten voor de dezelfde doelgroep. 10 punten als de activiteiten worden ontwikkeld in overleg met een vertegenwoordiging van de doelgroep. 20 punten als de activiteiten samen met een vertegenwoordiging van de doelgroep worden ontwikkeld en uitgevoerd. |
|
C. Ervaring |
De mate waarin de subsidieontvanger ervaring heeft met het uitvoeren van activiteiten voor de kennisoverdracht van Nederlanders over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. |
Een omschrijving van de ervaring met het uitvoeren van activiteiten over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de jaarverslagen van de afgelopen 5 jaar, in zoverre deze beschikbaar zijn. |
[max. 30 punten] 5 punten als de aanvrager tot 1 jaar ervaring heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van kennisoverdracht over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. 20 punten als de aanvrager tot 3 jaar ervaring heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van kennisoverdracht over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. 30 punten als de organisatie meer dan 3 jaar ervaring heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van kennisoverdracht over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. |
|
D. Aanvulling bestaand aanbod |
De mate waarin de activiteit voorziet in een leemte in het aanbod voor de doelgroep. Of de mate waarin de activiteit een meerwaarde ten opzichte van het bestaande aanbod voor de doelgroep biedt. |
– Een beschrijving van het bestaande aanbod voor de doelgroep en de te vervullen leemte voor die doelgroep. – Een beschrijving van de meerwaarde van de activiteit voor de doelgroep binnen het bestaande aanbod voor de doelgroep. |
[max. 20 punten] 10 punten als de activiteit een meerwaarde vormt op het bestaande aanbod voor deze doelgroep. 20 punten als de activiteit in een leemte voorziet voor deze doelgroep. |
|
E. Continuering |
De mate waarin de continuering van de activiteit na afloop van de subsidieperiode is geborgd. |
Een beschrijving van de manier waarop de activiteiten zullen worden geborgd en of voortgezet na afloop van de subsidieperiode. |
[max. 20 punten] 10 punten als de activiteiten stoppen na afloop van het project, maar de aanpak en resultaten toegankelijk blijven voor derden, bijvoorbeeld via een website. 20 punten als de activiteiten voortbestaan zonder subsidie van de rijksoverheid. |
De Tweede Wereldoorlog was een allesomvattende oorlog die nog altijd van grote invloed is op onze huidige maatschappij en die het belang van vrede, democratie, onze rechtsstaat en vrijheid indringend benadrukt. Daarom is het van belang dat het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust verteld blijft worden.
De Rijksambitie is dat alle inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden in iedere levensfase op een kwalitatief goede manier in aanraking (kunnen) komen met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog inclusief de Holocaust, in al haar facetten, verbonden met hedendaagse maatschappelijke vraagstukken zoals democratie, rechtsstaat en vrijheid.1 Deze ambitie kan alleen worden gerealiseerd samen met de grote inzet van alle organisaties die op de één of andere wijze actief zijn om het verhaal van en de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust levend te houden en over te brengen.
Hierbij past uiteraard uitdrukkelijk de kanttekening dat er niet één verhaal is over deze oorlog. Er zijn veel perspectieven en aandachtsgebieden. In het zogenoemde Referentiekader2 heeft het voormalig Platform WOII, nu Veldberaad WOII, gepoogd deze aspecten en aandachtsgebieden samen te vatten in een lijst van kenmerkende elementen. Deze kenmerken legitimeren tevens de specifieke aandacht voor de Tweede Wereldoorlog.
Om de bovengenoemde ambitie te bereiken financiert VWS structureel een aantal instellingen zoals het Nationaal Comité 4 en 5 mei, NIOD, instituut voor oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, de Nationale Herinneringscentra, de Anne Frank Stichting en W02NET. Samen vormen zij een stevige landelijke infrastructuur die het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust op kwalitatief goede wijze overbrengt aan een breed publiek.
Om het publiek aan te blijven spreken is het belangrijk dat voor de WOII-sector3 ruimte is voor innovatie en samenwerkingsprojecten. Daarvoor is ‘projectenbudget’ noodzakelijk. De onderhavige regeling voor het subsidiëren van activiteiten ter versterking van de Tweede Wereldoorlog herinneringssector (hierna: ‘regeling’) voorziet daarin. Ook organisaties die niet binnen de landelijke infrastructuur vallen, maar die wel een belangrijke regionale of lokale rol vervullen in het overbrengen van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, kunnen in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling.
De regeling heeft tot doel het realiseren van activiteiten die bijdragen aan de bewustwording van inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden over de Holocaust of over gebeurtenissen die in de aanloop naar, tijdens, of in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden en weinig maatschappelijke aandacht hebben.
De Tweede Wereldoorlog kenmerkt zich door de systematische, grootschalige en op industriële wijze uitgevoerde moord op Joden (de Shoah of Holocaust) en Sinti en Roma (Porajmos). Om ervoor te zorgen dat de moord op de Joden en de Sinti en Roma aanwezig blijft in ons collectief geheugen, heeft het kabinet een Nationaal Plan Holocausteducatie4 opgesteld met als ambitie kennis van de Holocaust, inclusief de nationale en internationale context ervan, onder Nederlanders te versterken. De regeling draagt bij aan de realisatie van deze ambitie.
De Tweede Wereldoorlog kent veel verschillende onderwerpen, verhalen en perspectieven. Niet al deze aspecten krijgen maatschappelijke aandacht. Voor het begrip van de Tweede Wereldoorlog is het belangrijk dat al deze perspectieven goed worden belicht. Daarom wordt ruimte gegeven aan de volgende onderwerpen:
a. gebeurtenissen in Nederlands-Nieuw-Guinea;
b. gebeurtenissen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname;
c. propaganda en miscommunicatie;
d. verwerking en herinnering
e. de luchtoorlog in Nederland;
f. collaboratie en verzet.
De Tweede Wereldoorlog kent nog vele andere onderwerpen die minder aandacht krijgen. Om focus aan te brengen is de aankomende vier jaar gekozen voor bovengenoemde onderwerpen. Na afloop van de regeling zal worden geëvalueerd of dit een goede methode is om de multiperspectiviteit van de Tweede Wereldoorlog te laten zien.
Met Nederlands-Nieuw-Guinea wordt het deel van het eiland Nieuw-Guinea bedoeld dat vóór 1949 deel uitmaakte van Nederlands-Indië, en van 1949 tot 1962 een overzees gebiedsdeel was van het Koninkrijk der Nederlanden. Het omvatte de huidige Indonesische provincies Papoea en West-Papoea. Binnen het VWS-programma collectieve erkenning van de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische gemeenschappen in Nederland is veel aandacht voor de gebeurtenissen in Nederlands-Indië tijdens en in nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Relatieve uitzondering hierop vormt de specifieke geschiedenis van Nederlands-Nieuw-Guinea.
Het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit zes eilanden. Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn, net als Nederland, zelfstandige landen. Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zijn bijzondere gemeenten van Nederland. Samen heten deze drie bijzondere gemeenten: Caribisch Nederland. De Tweede Wereldoorlog heeft ook in dit deel van het Koninkrijk zijn sporen achtergelaten. Hiervoor is relatief weinig maatschappelijke aandacht in Nederland.
Het onderwerp ‘propaganda en miscommunicatie’ is aangedragen door het Veldberaad. Het gaat hier om hoe beeldvorming in oorlogstijd werkt, welke mechanismen hierachter liggen en wat daarvan de actuele relevantie is.
Ook het onderwerp ‘verwerking, terugkomst en herinnering’ is aangedragen door het Veldberaad. Hier gaat het om thema’s die (bewust of onbewust) buiten beeld zijn gebleven in het dominante verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Het kan gaan om vergeten groepen zoals Poolse bevrijders, niet Joodse repatrianten, vergeten ervaringen (bijvoorbeeld seksueel geweld of het lijden van ‘gewone’ burgers) of onderbelichte geschiedenissen na de oorlog (zoals interneringskampen en gebrekkige opvang van onder andere repatrianten van nazi-strafkampen zoals Joden, politiekgevangenen en dwangarbeiders). Tevens gaat het om de-stigmatisering van beroepsgroepen, die een negatieve reputatie hebben overgehouden aan de oorlog, zoals bijvoorbeeld de politie, met als doel meer nuance in historisch beeld aan te brengen. Bij herinneringscultuur kan bijvoorbeeld gedacht worden aan cultureel geheugen (officiële geschiedschrijving, exposities) versus communicatief geheugen (dat wat in familiekring en andere contexten aan herinnering wordt overgedragen) en het verschil in beleving tussen generaties.
Voor het onderwerp ‘luchtoorlog in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is gekozen omdat de ervaring leert dat bijvoorbeeld de opgraving van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog en de berging van de stoffelijke resten, veel impact heeft op de betreffende regio. Deze impact kan worden versterkt door de ontsluiting van de bronnen over de gebeurtenis, door het vastleggen van getuigenissen van inwoners hierover en door programma’s voor de regionale scholen. Zo kan een opgraving belangrijk bijdragen aan de kennis over de Tweede Wereldoorlog in die regio. Luchtoorlog in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is een breder onderwerp dan alleen de opgraving van een vliegtuigwrak. Ook bijvoorbeeld (vergissings)bombardementen horen daarbij.
De grote maatschappelijke aandacht rond het uitstel van de online plaatsing van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging eind 2024, laat zien dat collaboratie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog nog altijd leidt tot veel publiek debat. Om dit debat goed te voeden zal de WO-II sector hieraan willen bijdragen door middel van museale representaties en andere manieren van kennisoverdracht.
Verzet, waaronder Joods verzet, en onderduiken ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, is een onderwerp dat al de nodige aandacht krijgt maar die aandacht, ook vanuit nieuwe perspectieven, verdient. Weerstand bieden tegen de totalitaire bezettingsmacht met gevaar voor eigen leven en voor je naasten blijft het waard om te worden verteld, in al zijn perspectieven en aspecten. Verzet wordt breed geïnterpreteerd, ook Engelandvaarders vallen er bijvoorbeeld onder.
De WOII-sector heeft de expertise om te bepalen welke activiteiten het beste bijdragen aan het vergroten van de bewustwording van de Tweede Wereldoorlog. In de regeling is daarom ruimte gegeven aan vele soorten activiteiten: van theatervoorstellingen tot een bezoek van een schoolklas aan een herinneringscentrum.
De regeling wordt door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna: DUS-I) uitgevoerd. De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend met gebruik van E-herkenning. Het aanvraagformulier komt beschikbaar in het subsidieplatform, te benaderen via www.dus-i.nl. Dit geldt ook voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend in aanvraagtijdvak 1 of aanvraagtijdvak 2. Na het sluiten van het aanvraagtijdvak worden de tijdig ingediende subsidieaanvragen getoetst aan de formele administratieve vereisten.
Mocht de aanvraag op dit vlak incompleet zijn, dan krijgen aanvragers, conform artikel 4:5 Awb, twee weken de tijd om aan te vullen. In deze periode zal VWS in beginsel geen mondelinge toelichting geven over de gevraagde aanvullingen om te borgen dat andere subsidieaanvragers, van wie de aanvraag compleet was, geen nadeel ondervinden van het indienen van een volledige aanvraag.
Als de subsidieaanvraag voldoen aan de formele administratieve vereisten inclusief de aan te leveren informatie voor de weging (artikel 8), wordt de aanvraag in behandeling genomen. Vervolgens worden de aanvragen inhoudelijk getoetst aan de voorwaarden zoals beschreven in de regeling. Aanvragen die hieraan voldoen komen voor subsidie in aanmerking. Mocht er sprake zijn van overschrijding van het subsidieplafond, dan worden de aanvragen gewogen op basis van de criteria omschreven in de bijlage Wegingscriteria.
In het geval dat de weging onvoldoende uitsluitsel geeft over de verdeling van de beschikbare subsidiemiddelen zal op basis van loting worden bepaald welke aanvragen subsidie ontvangen.
Aanvullende informatie kan na de weging worden opgevraagd, bijvoorbeeld omdat er nog vragen zijn over de begroting. Dit heeft geen verdere invloed op de eerder gedane weging.
De subsidie wordt vastgesteld conform de bepalingen in de Kaderregeling (artikel 7.8, vierde lid.) Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
Indien blijkt dat de subsidiabele activiteiten niet of slechts deels zijn uitgevoerd, wordt de subsidie met inachtneming van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht lager vastgesteld.
Op de website www.dus-i.nl is de regeling met de subsidievoorwaarden nader toegelicht. Om de WOII-sector optimaal voor te bereiden op een juiste manier van het indienen van een subsidieaanvraag worden in de periode voorafgaand aan het opengaan van het eerste aanvraagtijdvak voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
De regeldruk als gevolg van deze regeling is beperkt.
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op de regeling. Naast de vereisten uit de Kaderregeling, zijn er enkele aanvullende voorwaarden gesteld.
De verwachting is dat de aanvragers hier zelf ook belang aan hechten, bijvoorbeeld de vereiste digitale component en het voorkomen van strijdigheid met het door het Platform WOII opgestelde Referentiekader. Voorwaarde is ook dat binnen de activiteiten het belang van de democratie en rechtsgelijkheid wordt benadrukt. Hiervoor is gekozen om de relevantie van het verhaal van WOII en de Holocaust voor de huidige tijd te benadrukken, bovendien sluit dit aan bij de in de algemene toelichting beschreven ambitie van het kabinet.
De toetsing van aanvragen op kwaliteit is vormgegeven door aan te sluiten bij kwaliteitsinstrumenten van de erfgoed- en cultuursector zelf. De administratieve last voor de aanvragers blijft daardoor beperkt. Voor alle activiteiten is de aanvrager verplicht om de drie codes van cultuursector te onderschrijven: de Fair Practice Code, Governance Code Cultuur en de Code Diversiteit en Inclusie. Voor museale activiteiten is inschrijving in het Museumregister verplicht.
Er zijn twee voorwaarden die wel een extra administratieve last kunnen betekenen voor de aanvrager. De eerste is het verplichte overzicht van de taakverdeling met de samenwerkingspartners. Dit wordt aanvaardbaar geacht omdat in het geval van samenwerken het maken van goede afspraken tussen partners onderling, verstandig is. Het tweede is de vereiste toelichting op de relatie van de activiteiten tot het bestaande aanbod. De vraag moet worden beantwoord of de activiteit voorziet in een leemte of dat de activiteit een meerwaarde heeft ten opzichte van het bestaande aanbod. Ook dit wordt aanvaardbaar geacht omdat elke aanvrager zich voorafgaand aan de opzet van een activiteit zal afvragen of er behoefte is aan deze activiteit bij de doelgroep.
De administratieve lasten bestaan uit de onderdelen opstellen subsidieaanvraag, tussentijdse rapportage en eindverantwoording. De verwachting is dat er maximaal tussen de 25 en 35 subsidieaanvragen ingediend worden. Voor de bepaling van de administratieve belasting is uitgegaan van 30 subsidieaanvragen, waarvoor totaal 900 uur benodigd is (30 uur per aanvraag). Op basis van het minimaal en maximaal aan te vragen bedrag is het maximaal aantal te verlenen subsidies 32 en het minimum 10. Voor de gevolgen voor de regeldruk wordt uitgegaan van een gemiddeld aantal gehonoreerde aanvragen van 20.
Er wordt uitgegaan van 5 uur belasting voor een tussentijdse rapportage op gemiddeld 2 momenten, waarmee hiervoor totaal 200 uur benodigd is. Tot slot wordt uitgegaan van 20 uur belasting voor een eindverantwoording, waarmee hiervoor totaal 400 uur benodigd is. Er wordt hierbij gerekend met een gemiddeld maximaal tarief van € 80 exclusief btw. Dit leidt tot de volgende administratieve lasten:
|
Soort |
Aantal |
Uur |
Kosten |
|---|---|---|---|
|
Subsidieaanvraag |
30 |
900 |
72.000 |
|
Tussentijdse rapportage |
40 |
200 |
16.000 |
|
Eindverantwoording |
20 |
400 |
32.000 |
|
Totaal |
120.000 |
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Gedurende de periode van 2 juni 2025 tot en met 2 juli 2025 heeft de regeling opengestaan voor internetconsultatie, zodat suggesties konden worden gedaan om de kwaliteit en uitvoerbaarheid van deze regeling te verbeteren. Uit de internetconsultatie blijkt dat de WOII-sector positief is over de kansen die de subsidieregeling aan de veldpartijen gaat bieden. Er zijn acht reacties binnengekomen waaronder een gebundelde reactie van het Veldberaad van negen organisaties.
In de reacties komen vijf hoofdpunten terug.
In de eerste plaats is gewezen op de korte tijd tussen publicatie en het eerste aanvraagtijdvak. Om hieraan tegemoet te komen, zijn de aanvraagtijdvakken gewijzigd zodat organisaties meer tijd hebben een aanvraag voor te bereiden.
In de tweede plaats is veel gereageerd op de lijst met onderbelichte onderwerpen. De keuze en de onderbouwing daarvan zouden onduidelijk en arbitrair zijn. Het idee achter de lijst van onderbelichte onderwerpen is dat het belangrijk is om ruimte te geven aan vele verschillende perspectieven van de Tweede Wereldoorlog, met daarbij natuurlijk de kanttekening dat dit nooit een volledige lijst zou kunnen zijn. De voorgestelde onderwerpen zijn gekozen op basis van vele signalen uit het veld, inclusief een eerdere consultatie bij het Veldberaad WOII in 2023.
Om tegemoet te komen aan de vele reacties hierover is het onderwerp verplichte tewerkstelling (Arbeitseinsatz) geschrapt, zijn de onderwerpen verzet en collaboratie geclusterd en is aan het Veldberaad WOII gevraagd om twee onderwerpen aan te dragen. Hieruit zijn de volgende onderwerpen gekomen: 1. propaganda en miscommunicatie en 2. verwerking, terugkomst en herinnering. Onder ‘Doel van de regeling’ is nader ingegaan op de keuze voor de onderbelichte onderwerpen.
Uit de reacties volgt ook het verzoek om een aanvullende categorie te maken waarin de aanvrager zelf mag kiezen welk onderwerp maatschappelijk onderbelicht is. Echter is dit geen oplossing omdat zo’n open categorie ervoor zou zorgen dat de lijst met onderbelichte onderwerpen in feite geen echte selectie meer vormt – en daarmee zijn doel mist.
In de derde plaats is veelvuldig gevraagd om het minimum aanvraagbedrag van € 125.000 te verlagen. Hieraan wordt niet tegemoetgekomen. Er is juist gekozen voor dit minimale aanvraagbedrag om te voorkomen dat er een versnipperd aanbod van allerlei kleine projecten ontstaat. De minimale omvang van het subsidiebedrag betekent ook dat er een ruime subsidieperiode van het project noodzakelijk is, daarom is de keuze voor een minimale subsidieperiode van één jaar.
In de vierde plaats is terecht opgemerkt dat organisaties uit het Caribisch deel van het Koninkrijk vanwege de gestelde voorwaarden geen beroep kunnen doen op de regeling. Dit is wel overwogen tijdens het opstellen van de regeling, maar uitvoeringstechnisch stuit het op te veel bezwaren om dit te mogelijk te maken. Voor deze doelgroep zal naar een oplossing worden gezocht buiten deze subsidieregeling om.
In de vijfde plaats zijn vragen gesteld over de beoordeling van de subsidieaanvragen door het ministerie zelf. Er is in de regeling een aantal kaders gegeven waarbinnen de activiteit moet passen. Er wordt getoetst op een aantal objectieve vereisten zoals onderschrijving codes erfgoed, een digitale component en inschrijving in het Museumregister. De beoordeling van de aanvragen is zo georganiseerd dat een zo objectief en transparant mogelijk vergelijking van aanvragen plaatsvindt.
In de internetconsultatie zijn ook kleinere punten naar voren gebracht. Deze zijn waar mogelijk in de regeling verwerkt.
Er is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:
1. De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
2. De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
3. De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;
4. De maatregel is selectief; en
5. De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de Europese Unie.
Er wordt aan deze criteria voldaan. De beoordeling of sprake is van gerechtvaardigde staatssteun, hangt onder meer af van het karakter van de activiteiten. Het organiseren van museale activiteiten is economisch van aard. Het organiseren van activiteiten verbonden aan materieel of immaterieel erfgoed en het organiseren van cultureel-educatieve activiteiten kunnen economische activiteiten omvatten.
In beginsel moet alle staatssteun worden aangemeld ter goedkeuring bij de Europese Commissie. Er bestaan echter een aantal uitzonderingen op deze verplichting. Een van die mogelijkheden is de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). De AGVV bepaalt voor een groot aantal steuncategorieën onder welke voorwaarden zij verenigbaar zijn met de interne markt en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting. Eén van die categorieën betreft steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed.
De activiteiten die op grond van deze regeling voor subsidieverlening in aanmerking komen, vallen onder steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed (artikel 53 AGVV). In de toelichting bij artikel 6 is uitgewerkt welke kosten overeenkomstig artikel 53 AGVV voor subsidie in aanmerking komen. De subsidieregeling zal binnen 20 werkdagen na inwerkingtreding bij de Europese Commissie worden kennisgegeven. Steunverleningen boven de € 100.000,– worden in het kader van transparantie gepubliceerd in het State Aid Transparancy Award Module (TAM).
Na afloop van de regeling zal een evaluatie van de regeling worden uitgevoerd. Nader zal worden bekeken of de inhoudelijke weging van de aanvragen een goede methode was om aanvragen te beoordelen. Daarnaast zal worden geëvalueerd of de keuze van onderbelichte onderwerpen heeft geleid tot een meer divers aanbod van de WOII-sector. Aan de WOII-sector zal worden gevraagd of de regeling inderdaad de extra ruimte voor nieuwe projecten heeft gegeven. Ook kan worden bepaald of voor een eventueel vervolg van de regeling kwantitatieve doelstellingen kunnen worden gesteld.
In het eerste artikel worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting, worden hieronder toegelicht.
Het doel van deze regeling is om grotere projecten voor meerdere jaren te financieren. Om voldoende tijd te bieden voor het voorbereiden van de subsidieaanvraag is gekozen voor twee aanvraagtijdvakken.
Deze regeling is een aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit betekent dat de gehele Kaderregeling, inclusief de verplichtingen die volgen uit het vijfde hoofdstuk van de Kaderregeling, van toepassing is op subsidies op grond van de onderhavige regeling. Van belang is daarbij ook het verantwoordingsarrangement. Het betreft hier uitsluitend subsidies vanaf € 125.000; dat betekent dat artikel 1.5, onderdeel d, van toepassing is.
Hoofdstuk 5 van de Kaderregeling geeft een opsomming van de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling). Ingevolge de meldingsplicht is de subsidieontvanger verplicht te melden (1) wanneer de activiteiten waarvoor subsidie verleend is niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht, (2) indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen en (3) wanneer zich andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking.
De regeling is bestemd voor museale activiteiten, activiteiten verbonden aan materieel of immaterieel erfgoed of cultureel-educatieve activiteiten.
Een museum is een permanente instelling zonder winstoogmerk in dienst van de samenleving, gericht op het onderzoeken, verzamelen, bewaren, interpreteren en tentoonstellen van materieel en immaterieel erfgoed. In deze regeling worden museale activiteiten beperkt tot activiteiten van musea die staan ingeschreven bij het Museumregister. Hiermee wordt een zekere mate van kwaliteit gegarandeerd.
Daarnaast is het mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten gerelateerd aan zowel materieel erfgoed als immaterieel erfgoed. Dat laatste omvat sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis of vaardigheden die gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed. Een bijzonder kenmerk van immaterieel erfgoed is dat het wordt overgedragen van generatie op generatie en belangrijk is voor een gemeenschappelijke identiteit.
Tot slot is er ruimte voor cultureel-educatieve activiteiten. Culturele activiteiten zijn activiteiten op het gebied van muziek, dans, theater, fotografie en film, beeldende kunsten, literatuur en erfgoed. Omdat het doel van de subsidieregeling is om de bewustwording van Nederlanders over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust te vergroten, is het belangrijk dat de culturele activiteit ook tot doel heeft om kennis over te dragen (educatieve component).
De activiteit omvat ook al het voorbereidende werk en het afrondende werk.
Er is sprake van overlap tussen de verschillende soorten subsidiabele activiteiten waardoor aanvragers de ruimte wordt geboden om zelf de beste vorm te kiezen voor een activiteit om de bewustwording onder Nederlanders over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust te vergroten.
Geen subsidie wordt verstrekt aan herdenkingsactiviteiten omdat drie landelijke organisaties worden gesubsidieerd om de nationale herdenkingen te organiseren. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor een educatieve component verbonden aan een herdenkingsactiviteit. Indien hiervan sprake is dient de subsidieaanvrager bij de aanvraag uitsluitend de kosten op te nemen die verbonden zijn aan de educatieve component.
Daarnaast komen subsidieaanvragen die bedoeld zijn voor het in stand houden van een organisatie niet in aanmerking voor subsidie. Deze regeling is bedoeld voor het ontplooien van activiteiten ter versterking van de Tweede Wereldoorlog herinneringssector en niet voor de instandhouding van organisaties.Kosten die een organisatie maakt voor de uitvoering van de activiteiten inclusief de voorbereiding hiervan komen wel voor subsidie in aanmerking. De kosten hiervan moeten binnen de subsidieperiode vallen.
Met deze regeling wordt beoogd activiteiten met een groot bereik en effect te realiseren. Daarom is gekozen voor een projectperiode van minimaal één en maximaal vier jaar. Conform artikel 3.2 van de Kaderegeling subsidies OCW, SZW en VWS mag de start van de projectperiode niet liggen vóór de datum van indiening van de aanvraag. De uiterlijke einddatum van het uitvoeren van activiteiten is 5 november 2029, zodat de regeling geëvalueerd kan worden. Dat betekent dat de looptijd van activiteiten uit aanvraagtijdvak twee een kortere maximale subsidieperiode kennen.
In artikel 5 zijn cumulatieve voorwaarden opgenomen.
Alle aanvragen hebben een digitale component (lid 2, onder a)
Er is binnen de WOII-sector nog relatief weinig kwalitatief goed digitaal aanbod over het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Om nieuwe generaties te blijven interesseren is een digitaal aanbod, vaak in combinatie met een fysieke activiteit, noodzakelijk. De veronderstelling hierbij is dat een digitale component innovatie, bereik en betrokkenheid stimuleert. Een digitale component is dan ook verplicht.
Hierbij wordt aangesloten op de digitale visie5 van het Platform WOII6. In dit rapport wordt geconstateerd dat de sectorpartijen een digitale transformatie moeten ondergaan om relevant te blijven voor nieuwe generaties.
Uitgangspunt voor een nadere omschrijving van ‘een digitale component’ is het Focusmodel van DEN, het kennisinstituut cultuur & digitalisering. Het DEN Focusmodel7 stelt dat er vier kwadranten zijn waarin digitalisering een rol kan spelen:
1) Uiting: digitale transformatie kan makers in staat stellen om nieuwe producten vorm te geven;
2) Beleving: digitalisering kan invloed hebben op de beleving van het publiek;
3) Vermarkten: digitale innovatie kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van bereik, impact en/of rendement;
4) Proces: digitale innovatie kan bijdragen aan het optimaliseren van ondersteunende processen.
De verplichte digitale component in de activiteit dient betrekking te hebben op (een van de) eerste drie kwadranten van dit focusmodel.
Een activiteit die uitsluitend bestaat uit digitale componenten is ook subsidiabel.
Niet in strijd met het Referentiekader WOII (lid 2, onder b)8
Het bovengenoemde Platform WOII heeft in het ‘Referentiekader WOII’ een aantal van de kenmerkende elementen van de Tweede Wereldoorlog omschreven vanuit de overweging dat deze een plaats verdienen in een zorgvuldige weergave van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het referentiekader WOII kent acht kenmerken, te weten: botsingen van ideologieën; wereldwijde schaal van het conflict; alomvattend karakter van het conflict; systematische uitsluiting, terreur en genocide; ondermijning rechtsstaat en bezetting; herschikking wereldkaart en dekolonisatie; internationale samenwerking; herinneringscultuur.
Het Platform WOII beveelt aan om bij de historische representaties over de Tweede Wereldoorlog deze aspecten daar waar mogelijk te betrekken om te komen tot een evenwichtig en kritisch geschiedverhaal. Duidelijk is dat niet altijd alle elementen van het Referentiekader altijd van toepassing kunnen zijn op de activiteiten. Het is de bedoeling dat de aanvrager een expliciete afweging maakt of de verschillende elementen uit het Referentiekader moeten terugkomen in de activiteiten. Activiteiten mogen niet in strijd zijn met het referentiekader.
Aandacht voor jongeren (lid 2, onder c)
Belangrijke opgave voor de sector is de relevantie van het verhaal voor de komende generaties. Daarom is de voorwaarde gesteld dat de activiteiten mede gericht dienen te zijn op jongeren binnen de leeftijd van 12 tot 26 jaar. Mede gericht betekent dat de activiteit niet uitsluitend op jongeren gericht hoeft te zijn. Via familie, vriendengroepen en ouders worden deze jongeren ook bereikt. Er is gekozen voor deze brede groep zodat de WOII-sector zelf kan bepalen welk segment jongeren bereikt zou moeten worden.
Mede gericht zijn op het benadrukken van het belang van de democratie of de rechtsstaat (lid 2, onder d)
De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust wordt vaak als referentiepunt beschouwd bij actuele maatschappelijke vraagstukken. Deze verbinding met de actualiteit draagt bij aan de relevantie voor het publiek van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Vanuit dat perspectief is als voorwaarde gesteld dat de activiteiten waar subsidie voor is aangevraagd mede gericht zijn op benadrukken van het belang van democratie en rechtsstaat. Daarin is veel ruimte voor de aanvragers om zelf het evenwicht te vinden tussen enerzijds het belang van de democratie en de rechtsstaat en anderzijds voldoende recht te doen aan de geschiedenis van WOII en de Holocaust in al haar verschrikking, met ruimte voor meerstemmigheid en nuance.
Van aanvragers wordt verwacht dat de drie gedragscodes van de culturele en creatieve sector worden onderschreven (lid 3).
De erfgoedsector heeft deze drie codes ontworpen voor de eigen sector. De codes dragen bij aan een gezonde, relevante, transparante en veerkrachtige sector. Bij indiening van de aanvraag moet de aanvrager verklaren dat hij de drie gedragscodes van de erfgoedsector onderschrijft.
Musea moeten ingeschreven zijn in het museumregister. Ingeschreven staan in het Museumregister betekent dat de instelling aantoonbaar voldoet aan de Museumnorm, dus aan criteria voor een kwalitatief hoogwaardige invulling van de functies van een museum. De Museumnorm is opgesteld door een onafhankelijke commissie.
In dit artikel is tot slot opgenomen dat een subsidieaanvrager gedurende de looptijd van de regeling eenmaal in aanmerking voor subsidie komt. Dit houdt in dat er in aanvraagtijdvak 2 wel subsidie kan worden aangevraagd door een subsidieaanvrager wiens aanvraag voor aanvraagtijdvak 1 is afgewezen. Indien de subsidie die is aangevraagd in aanvraagtijdvak 1, is verleend, dan kan een subsidieontvanger niet nogmaals subsidie aanvragen in aanvraagtijdvak 2.
Artikel 6, eerste lid, voorziet in de minimale en maximale subsidiebedragen die kunnen worden aangevraagd. Er is voor gekozen om projecten te financieren vanaf € 125.000 tot en met € 400.0000. De redenen hiervoor zijn:
– dat dit de kwaliteit van aanvragen ten goede komt;
– de activiteiten een groter bereik hebben;
– versnippering wordt voorkomen.
Het minimum- en maximumbedrag geldt voor de gehele aanvraag, niet voor afzonderlijke activiteiten uit de categorieën artikel 4, eerste lid.
Een minimale hoogte van cofinanciering door derden of door de subsidieaanvrager zelf is bij de subsidieaanvraag niet verplicht.
Op grond van artikel 10.1, tweede lid, van de Kaderregeling is het mogelijk dat er subsidies van minder dan € 125.000 worden versterkt op het terrein van oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II. Deze uitzondering geldt echter niet voor subsidies die op grond van de onderhavige regeling worden verstrekt. Op grond van deze regeling komen aangevraagde subsidies vanaf € 125.000 in aanmerking voor subsidie.
Artikel 6, tweede lid, voorziet in de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Deze volgen uit artikel 53 (vierde en vijfde lid) van de AGVV.
Het gaat om de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa die zijn opgenomen in artikel 53 AGVV, vierde lid, onder d en e:
d) kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;
e) kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Daarnaast komen de volgende kosten die staan beschreven in artikel 53, vijfde lid, AGVV in aanmerking voor exploitatiesteun:
a) de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;
b) kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;
c) kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;
d) exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;
e) kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;
f) kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.
De volgende kosten komen in ieder geval niet in aanmerking:
a. kosten in het kader van bouw, verbouw of onderhoud van monumenten;
b. kosten in het kader van bouw, bouwkundige uitbreiding of bouwkundige verbouwing of bouwkundig onderhoud van ruimten waarin educatieve of museale activiteiten plaatsvinden.
De kosten verbonden aan (ver)bouw of onderhoud, komen niet voor subsidie in aanmerking. Uitzondering hierop vormt bouwkundige activiteiten die tot doel hebben om de toegankelijkheid te verbeteren van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften).
Alle complete aanvragen die voldoen aan de regeling binnen de grens van het subsidieplafond zullen volledig worden gehonoreerd. In het geval de aanvragen het beschikbare subsidieplafond overschrijden worden de ingediende projecten gewogen op grond van wegingscriteria, zie de bijlage bij de regeling. Er is gekozen voor een mogelijkheid tot inhoudelijke weging om meer recht te doen aan de kwaliteit van de aanvragen.
De uitkomst van de weging is een ranglijst met de aanvragen in volgorde van het behaalde aantal punten. In het geval dat de grens die het subsidieplafond stelt, betekent dat een aanvraag na weging niet volledig kan worden gesubsidieerd, dan zal met de subsidieaanvrager overleg worden gevoerd over het aanpassen van zijn aanvraag zodat het resterende subsidiebudget kan worden benut. Mocht dit niet mogelijk zijn dan volgt overleg met de volgende subsidieaanvrager op de ranglijst. Mocht het resterende subsidiebudget kleiner dan € 125.000 zijn, dan zal er geen aanvraag kunnen worden gehonoreerd en wordt het subsidiebudget niet volledig uitgeput.
In het geval dat de weging en daaruit volgende rangschikking onvoldoende uitsluitsel geeft over de verdeling van de beschikbare subsidiemiddelen, vanwege een gelijk aantal punten, dan zal de Minister op basis van loting bepalen welke aanvragen subsidie ontvangen.
In het tweede lid van dit artikel staat opgesomd welke informatie de aanvrager moet aanleveren om voor subsidieverlening in aanmerking te komen. Uitgangspunt is dat de administratieve lasten zo laag mogelijk zijn. De aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden die volgen uit artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Het invullen van aanvraagformulier zoals opgenomen in het Subsidieplatform waarborgt dat er een begroting en activiteitenplan bij de aanvraag worden gevoegd. Naast het aanvraagformulier is ruimte voor de aanvrager om de informatie die wordt gevraagd in het tweede lid, uit te werken.
In het tweede lid, onder a, is opgenomen dat de aanvrager een overzicht geeft van de eventuele samenwerking met andere rechtspersonen zonder winstoogmerk inclusief een beschrijving van de taakverdeling en afspraken. Samenwerking tussen organisaties met bijvoorbeeld verschillende expertises en/of en ander publieksbereik draagt bij aan de maatschappelijke impact van de activiteiten die centraal staan in de regeling. Samenwerken is niet verplicht gesteld maar de mate en vorm van samenwerking is als wegingscriterium opgenomen (zie bijlage wegingscriteria). Door als subsidieaanvrager samen te werken met andere rechtspersonen zonder winstoogmerk kan de aanvraag hoger beoordeeld worden tijdens een weging.
Mede uit oogpunt van degelijk subsidiebeheer is in de Kaderregeling OCW, SZW en VWS geregeld dat een projectsubsidie voor activiteiten aan één organisatie wordt verstrekt waarmee er sprake is van één aanvraag door één aanvrager en niet door meerdere aanvragers tegelijk. De organisatie die de aanvraag doet en voor de uitvoering van de activiteiten samenwerkt met rechtspersonen zonder winstoogmerk is verantwoordelijk voor een passende uitwerking van deze samenwerking, inclusief de controleerbaarheid door de accountant van de financiële verantwoording van de gehele subsidie aan VWS. Een subsidieaanvrager kan daarnaast gebruik maken van de inzet van (een) derde partij(en) voor het uitvoeren van de activiteiten maar ook in dit geval blijft de subsidieaanvrager financieel en inhoudelijk verantwoordelijk.
In het tweede lid, onder b, is opgenomen dat de aanvrager een omschrijving geeft van de mate van participatie van de te bereiken doelgroepen bij de vormgeving en uitvoering van de activiteiten. Met doelgroep wordt hier bedoeld: degenen voor wie de activiteit wordt opgezet. Gestimuleerd wordt dat de aanvrager mede in overleg met de doelgroep of samen met de doelgroep vormgeeft en uitvoert. De veronderstelling is dat door deze betrokkenheid van de doelgroep, de kwaliteit van de activiteit vergroot wordt.
In het tweede lid, onder c, is opgenomen dat de aanvrager een beschrijving geeft van de ervaring met het uitvoeren van activiteiten over de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust. Overweging hier is dat hoe meer ervaring de aanvrager heeft des te beter de kwaliteit van de activiteiten zijn. Indien beschikbaar kan de aanvrager de jaarverslagen van maximaal de afgelopen vijf jaar meesturen met de aanvraag zodat getoetst kan worden hoeveel jaar ervaring de aanvrager heeft met het organiseren van activiteiten op het gebied van bewustwording over de Tweede Wereldoorlog en/of de Holocaust.
In het tweede lid, onder d, is opgenomen dat de aanvrager een omschrijving geeft van de wijze waarop de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd voorziet in een leemte in het aanbod voor de doelgroep en/of welke meerwaarde de activiteit heeft voor de doelgroep heeft. Van de aanvrager wordt verwacht dat hij zich ervan heeft vergewist dat zijn activiteiten aansluiten bij een behoefte bij de beoogde doelgroep doordat er een leemte wordt gevuld of doordat de activiteit een duidelijke meerwaarde heeft boven op het bestaande aanbod.
Met leemte wordt bedoeld dat de betreffende activiteit geheel ontbreekt in het aanbod voor de beoogde doelgroep. Bijvoorbeeld een theatervoorstelling of andere culturele activiteit voor kinderen in een bepaalde leeftijdscategorie, terwijl deze culturele activiteit voor deze leeftijdscategorie nu niet bestaat. Het gaat hier dus altijd om een combinatie van de activiteit en doelgroep: de activiteit bestaat niet voor die doelgroep. Met meerwaarde wordt bedoeld dat – in het bovengenoemde voorbeeld – de culturele activiteit wel al bestaat voor de leeftijdscategorie maar dat de aangevraagde activiteit hier een waarde aan toevoegt, dus de activiteit voor de doelgroep bestaat al maar krijgt een extra waarde door de aangevraagde activiteiten. In het onderhavige voorbeeld is meerwaarde dat naast de reeds bestaande theatervoorstelling een educatief programma wordt aangevraagd dat het bezoek aan theatervoorstellingen voor die doelgroep begeleidt.
In het tweede lid, onder e, is opgenomen dat de aanvrager een omschrijving geeft van de wijze waarop de resultaten van het project na afloop van het project geborgd worden. Veel activiteiten worden tijdelijk opgestart en uitgevoerd maar raken na afloop in de vergetelheid. Om dat te voorkomen is dit in de regeling verwerkt.
De subsidieaanvrager legt rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag, conform artikel 7.8 van de Kaderregeling. Dit betekent ook dat het financieel verslag vergezeld gaat van een controleverklaring, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld accountantsprotocol.
Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt uiterlijk 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht ingediend.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling moet ook worden aangetoond dat de subsidieaanvrager gedurende de subsidieperiode inschreven stond in het Museumregister, indien het gaat om museale activiteiten, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2025. Zodoende wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten. Om de potentiële aanvragers zo spoedig inzicht te bieden in de voorwaarden van de regeling en gelegenheid te bieden om hun aanvraag voor te bereiden is de regeling in september 2025 alvast gepubliceerd. De regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2030.
Bijlage bij artikel 7, tweede lid: Wegingscriteria
In de tabel zijn de verschillende wegingscriteria opgenomen. In een bijlage bij het aanvraagformulier is ruimte om de onderbouwing aan te leveren. De aanvrager kan er ook voor kiezen om deze onderbouwing in het activiteitenplan of in een andere vorm aan te leveren.
Waar gesproken wordt over ‘activiteit’ of ‘activiteiten’ in de tabel gaat het om de activiteiten die zijn opgenomen door de subsidieaanvrager in diens aanvraag tot subsidieverlening. Daarbij gaat het om de activiteiten als opgenomen in artikel 4, eerste lid, van de regeling. De weging vindt niet plaats per afzonderlijke activiteit, maar op basis van de aanvraag als geheel.
De weging van de aanvragen wordt uitgevoerd door vier beoordelaars. Deze beoordelaars worden gekozen door de directeur van de Directie Maatschappelijke Ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zijn medewerkers van het ministerie. De weging van de aanvraag gebeurt in twee fases. In de eerste fase weegt elke beoordelaar afzonderlijk alle aanvragen. In de tweede fase bespreken de beoordelaars gezamenlijk alle aanvragen en hun individuele wegingen om tot één gedragen definitieve totaalscore per aanvraag te komen.
Elke subsidieaanvrager krijgt uiteindelijk een totaalscore voor de aanvraag. Deze score is de optelsom van alle gewogen scores op de bovengenoemde criteria. Het totaal te behalen puntenaantal is 125. Op basis van deze totaalscores wordt een rangorde aangebracht waarbij de hoogst gewogen aanvragenscores subsidie verleend krijgen totdat het subsidieplafond van het desbetreffende aanvraagtijdvak is uitgeput.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport J.Z.C.M. Tielen
Met de WOII-sector wordt gedoeld op het geheel van organisaties die geheel of gedeeltelijk als missie hebben om het verhaal van en de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust levend te houden en over te brengen.
Inmiddels is het Platform WOII getransformeerd naar het Veldberaad. In het Platform WOII/Veldberaad hebben zitting: NIOD, instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies, WO2NET, Nationaal Comité 4–5 mei, de stichting Musea en herinneringscentra 40–45 (SMH), Kenniscentrum Arq (toegetreden in Veldberaad) en de Oorlogsgravenstichting. De WO-II sector en het Veldberaad hebben veel overlap, maar zijn niet hetzelfde.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-30908.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.