Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2025, 30050 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen | Staatscourant 2025, 30050 | beleidsregel |
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Gelet op het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede de algemene bevoegdheid van bestuursorganen een eerder besluit te mogen wijzigen, alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht;
een aanspraak die ten tijde van de herhaalde aanvraag nog doorloopt of had kunnen doorlopen als het vaststaande besluit geen afwijzing was geweest;
een aanvraag na een eerdere geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking dan wel een verzoek van een belanghebbende om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit dan wel een volgende aanvraag om iets waarover al eerder een besluit is genomen;
een materiële fout die zonder diepgaand onderzoek opvalt.
1. Dit besluit is van toepassing op situaties waarin door een belanghebbende wordt verzocht of door UWV wordt bezien een gunstiger beslissing dan het eerdere, vaststaande besluit te nemen.
2. Dit besluit is van toepassing op een individuele aanvraag, tenzij door UWV voor die situatie categoraal herstelbeleid is vastgesteld.
3. Dit besluit is niet van toepassing op situaties waar de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 betrekking op hebben.
4. Dit besluit is niet van toepassing op besluiten die zijn genomen op grond van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 7:671a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
1. Een belanghebbende die een herhaalde aanvraag indient moet nova aanvoeren.
2. Als sprake is van nova, verricht UWV een inhoudelijk onderzoek of de nova tot een ander besluit leiden dan het besluit waarvan is verzocht terug te komen.
1. In de volgende situaties verricht UWV, ondanks dat er geen nova zijn aangevoerd, toch inhoudelijk onderzoek, mits de belanghebbende zijn aanvraag deugdelijk en toereikend onderbouwt:
a) het betreft een duuraanspraak, of
b) het eerdere besluit is niet ouder dan 5 jaar, of
c) het gaat om een openstaand invordertraject.
2. Van een deugdelijke en toereikende onderbouwing is sprake als de belanghebbende feiten of omstandigheden vermeldt die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd.
1. Bij een herhaalde aanvraag kijkt UWV of in het eerdere besluit een kennelijke fout aanwezig is.
2. UWV doet dat voor die besluitonderdelen waarvan is verzocht terug te komen.
1. Als de herhaalde aanvraag geen aanleiding geeft tot verder onderzoek en er geen kennelijke fout is opgemerkt, wijst UWV de herhaalde aanvraag af.
2. Als na inhoudelijk onderzoek geen ander besluit hoeft te worden genomen, wijst UWV de herhaalde aanvraag af.
1. Als wel een ander besluit moet worden genomen, corrigeert UWV met terugwerkende kracht gebleken onjuistheden in het vaststaande besluit.
2. De terugwerkende kracht van de correctie is 5 jaar, teruggerekend vanaf de ontvangstdatum van de herhaalde aanvraag.
3. Als het een eenmalig besluit betreft, volgt correctie als dat besluit niet ouder dan 5 jaar is bij ontvangst van de herhaalde aanvraag.
4. Een onjuist gebleken boete of terugvordering welke nog vorderbaar is, wordt ook na 5 jaar met volledig terugwerkende kracht gecorrigeerd.
In de volgende situaties kan de correctie worden beperkt:
1. als er onvoldoende verifieerbare gegevens zijn over de volledige periode, of
2. als correctie niet zal leiden tot een nabetaling aan de belanghebbende, of
3. de belanghebbende niet wil dat met (volledige) terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd.
1. Het bepaalde in de artikelen 7, 8, 10 en 11 past UWV ook toe indien het -zonder dat een aanvraag is gedaan- uit eigen beweging constateert dat een vaststaand besluit een fout bevat.
2. De terugwerkende kracht wordt dan berekend vanaf datum vaststelling door UWV van de fout.
1. Indien de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is kan UWV een ander besluit nemen.
2. Indien de beperking van de terugwerkende kracht tot 5 jaar evident onredelijk is, kan UWV een langere termijn vaststellen, echter tot maximaal 10 jaar.
3. Het is aan de aanvrager om aan te geven waarom sprake is van evidente onredelijkheid.
1. UWV betrekt bij een herhaalde aanvraag de gerechtvaardigde belangen van derde- belanghebbenden.
2. Financiële belangen van een derde-belanghebbende weerhouden UWV er in beginsel niet van dat een fout in een besluit wordt herzien.
3. Intrekking van het recht op een uitkering of verlaging van de hoogte ervan, die voortvloeien uit een door de werkgever ingediende herhaalde aanvraag, vinden niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing is bekendgemaakt. In dat geval wordt de werkgever gecompenseerd voor de te veel betaalde premie of eigenrisicodragerslast, echter over maximaal 5 jaar.
1. Dit besluit geldt voor primaire besluiten op grond van artikel 4:6 Awb die worden afgegeven na inwerkingtreding van dit besluit.
2. Als in de 5 jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit is teruggekomen van een vaststaand besluit, dan wijzigt de daarbij toegepaste correctiedatum in geval van een volgende herhaalde aanvraag niet, tenzij er sindsdien nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn opgetreden.
3. Als het vaststaande besluit een bestuurlijke boete of een terugvordering betreft of tot gevolg had, geldt de uitzondering van het tweede lid niet.
Dit Besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.
Amsterdam, 24 juni 2025
M.R.P.M. Camps, Voorzitter Raad van Bestuur
Als tegen een besluit geen bezwaar meer kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, staat dat besluit vast. UWV krijgt echter regelmatig een verzoek van een belanghebbende om zo’n vaststaand besluit later nog in zijn voordeel te corrigeren. Dit wordt ook wel een herhaalde aanvraag genoemd. De belanghebbende kan aan UWV vragen het eerdere, vaststaande besluit te wijzigen omdat het volgens de belanghebbende onjuist is of omdat er nieuwe informatie is. Soms ontdekt UWV zelf dat een eerder besluit onjuist is. Daarnaast kan dat blijken door een uitspraak van de rechter in een soortgelijke zaak. In dit soort situaties staat het UWV steeds voor de vraag wat te doen met een rechtens onaantastbaar, mogelijk onjuist besluit.
Het terugkomen van zo’n besluit is in de wet vrijwel niet geregeld. Het enige wetsartikel dat hierover gaat, art. 4:6 Awb, stelt in het eerste lid de eis aan de aanvrager dat die bij het verzoek melding moet maken van nieuwe feiten en/of omstandigheden (kortweg: nova). Als de belanghebbende geen nova aanvoert, dan mag het UWV blijkens het tweede lid van die wetsbepaling zijn verzoek direct afwijzen.
De wetgever heeft dus bepaald dat het terugkomen van een eerder, vaststaand besluit een bevoegdheid van bestuursorganen zoals UWV is. Zie ook de uitspraak van het CBB van 1 november 2000, AB 2001/32: ‘Naar Nederlands bestuursrecht staat geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt op door hem genomen besluiten, die naar (inter)nationaal recht definitief zijn geworden, zelfs niet indien er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn. In lijn hiermee biedt art. 4:6 Awb een bestuursorgaan de mogelijkheid een nieuwe aanvraag om een beschikking bij gebreke van nova op eenvoudige wijze af te doen maar verplicht het hiertoe niet.
Naar Nederlands recht heeft een bestuursorgaan derhalve in beginsel steeds de bevoegdheid om terug te komen op een beslissing die definitief is geworden; in beginsel, omdat uiteraard aan de belangen van derden niet tekort mag worden gedaan. Het bestaan van een dergelijke bevoegdheid impliceert dat onder omstandigheden ook een verplichting tot terugkomen kan bestaan.’
UWV mag beleid ontwikkelen hoe het omgaat met een wettelijke bevoegdheid. Middels deze Beleidsregel geeft UWV aan hoe het omgaat met verzoeken om terug te komen van een eerder, vaststaand besluit.
De hoogste bestuursrechters hebben in uitspraken minimumeisen geformuleerd voor de afhandeling van dit soort verzoeken. De huidige gedragslijn van UWV is dat de minimale eisen uit de rechtspraak worden toegepast. Dat wringt soms. Enerzijds omdat de rechter een belangrijke nieuwe minimumeis (het art. 4:6 Awb besluit mag niet evident onredelijk zijn) heeft ingevoerd en anderzijds vanwege het huidige tijdsgewricht waarin meer toepassing van de menselijke maat en maatwerk wordt gevraagd en er meer ruimte is voor een belangenafweging, rekening houdend met het perspectief van de belanghebbende. Ook loopt er een wetsvoorstel (art. 3:51 Awb) dat bestuursorganen verplicht om kennelijke fouten, die zich lenen voor eenvoudig herstel te corrigeren met 5 jaar terugwerkende kracht. Kortom, er zijn diverse redenen voor UWV om op grond van art. 4:6 Awb beleid te formuleren.
Soms heeft UWV te maken met een herstelactie waarbij het om vele besluiten gaat, bijvoorbeeld na ontdekking van een systeemfout. Om redenen van uitvoeringstechnische en financiële aard, kan UWV daarvoor per herstelactie categoraal beleid vaststellen. Op het herstellen van dit soort fouten ziet deze Beleidsregel niet toe. Deze Beleidsregel gaat over een individueel art. 4:6 Awb verzoek, in een situatie waarvoor geen categoraal herstelbeleid is vastgesteld.
De opbouw van deze algemene toelichting is als volgt. Eerst volgt een korte uitleg wat het terugkomen van besluiten inhoudt. Dan wordt aangegeven wat de minimumeisen van de rechters zijn. UWV is namelijk verplicht zich daar aan te houden. Minder doen mag niet, meer doen mag wel. Dat brengt bepaalde keuzes mee. Uitgelegd wordt waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. In de artikelsgewijze toelichting wordt het beleid per artikel verder besproken.
De gemaakte keuzes hebben vooral betrekking op twee vragen. De eerste vraag zit in het begin van de beoordeling door UWV: wanneer en in hoeverre onderzoekt UWV of het eerdere besluit inderdaad onjuist is? De tweede vraag zit aan het eind van de beoordeling door UWV: als UWV heeft vastgesteld dat het eerdere besluit onjuist is, moet UWV dan met een bepaalde terugwerkende kracht corrigeren?
Tegen een besluit kan de belanghebbende binnen een termijn van 6 weken (in sommige ZW zaken zelfs maar 2 weken) bezwaar maken of beroep instellen. Als er geen bezwaar wordt gemaakt of als de bezwaar- of beroepsprocedure voorbij is, komt het besluit vast te staan. Later kan de belanghebbende aan UWV vragen om terug te komen van een
vaststaand besluit, omdat het eerdere besluit onjuist zou zijn. Zo’n verzoek is niet aan een termijn gebonden en de belanghebbende kan het ook meerdere keren aan UWV vragen.
Bij zo’n herhaalde aanvraag vindt de belanghebbende dat het besluit onjuist is. Of het besluit inderdaad onjuist is, blijkt pas na een onderzoek door UWV. Een bestuursorgaan hoeft echter niet na elk verzoek meteen het eerdere onderzoek helemaal opnieuw te doen. Afhankelijk van wat de belanghebbende heeft aangevoerd, moet UWV in meer of mindere mate onderzoek doen naar de eventuele onjuistheid van het eerdere besluit.
Als blijkt dat het eerdere besluit inderdaad onjuist was, betekent dat niet dat UWV het besluit altijd met volledig terugwerkende kracht moet wijzigen. Soms is een beperkte terugwerkende kracht voldoende, of kan UWV volstaan met correctie naar de toekomst toe.
Los van de ingangsdatum van de correctie: het onderzoek naar de onjuistheid van het eerdere besluit betreft altijd een onderzoek naar het verleden, ook als de correctie alleen naar de toekomst zou zijn. Eerst moet immers worden vastgesteld of het besluit van destijds inderdaad onjuist is en hoe dat eerdere besluit dan had moeten luiden. Binnen de sociale verzekeringswetten hangt de uitkomst van een besluit vaak af van een voorafgaand besluit. Dat betekent dat als UWV één besluit corrigeert, meestal de daarop voortbordurende besluiten ook moeten worden gecorrigeerd. Dat maakt het soms bewerkelijke materie.
De wetgever heeft in art. 4:6 Awb het volgende bepaald. Als de belanghebbende bij een herhaalde aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden (nova) aanvoert, moet UWV onderzoek doen naar de (on)juistheid van het eerdere besluit (art. 4:6 lid 1 Awb).
Zonder nova mag UWV het verzoek meteen afwijzen (art. 4:6 lid 2 Awb).
UWV moet dus volgens de wetgever eerst onderzoeken of de klant nova heeft aangevoerd. Als sprake is van nova, dan moet UWV verplicht onderzoeken wat die nova meebrengen voor de (on)juistheid van het eerdere besluit. Nova zijn nieuwe feiten die zien op het vaststaande besluit, maar die nog niet eerder bekend waren. Het gaat om feiten die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, of om feiten die voor het eerdere besluit zijn voorgevallen maar niet voor het eerdere besluit konden worden aangevoerd. Het kan ook gaan om bewijsstukken van eerder gestelde feiten, mits die niet eerder konden worden overgelegd.
In de jurisprudentie is een uitbreiding van art. 4:6 Awb geformuleerd voor zogeheten duuraanspraken. Een duuraanspraak is een uitkering die ten tijde van de herhaalde aanvraag nog doorloopt of had kunnen doorlopen als het vaststaande besluit geen afwijzing was geweest. Onder afwijzing wordt in dit verband verstaan: elk besluit dat niet volledig tegemoet komt aan hetgeen de belanghebbende wil. Als de belanghebbende bij een duuraanspraak feiten of omstandigheden meldt op grond waarvan het eerdere besluit mogelijk onjuist is, moet UWV daar onderzoek naar doen. Het gaat hierbij dus niet alleen om nieuwe feiten. Het kan ook gaan om iets waar belanghebbende destijds al bekend mee was. De CRvB geeft aan dat de belanghebbende zijn herhaalde aanvraag deugdelijk en toereikend moet onderbouwen.
Als UWV onderzoek moet doen op grond van nova of een duuraanspraak moet UWV beoordelen of het eerdere besluit onjuist is, op basis van hetgeen door de aanvrager is aangevoerd. Als het eerdere besluit inderdaad onjuist is, moet UWV ook de gevolgen daarvan op latere besluiten onderzoeken.
Als het eerdere besluit onjuist is, hoeft niet met volledig terugwerkende kracht te worden nabetaald. De wetgever heeft niet bepaald hoe ver terug de correctie moet gaan. Ook in de jurisprudentie is daar geen dwingende uitspraak over gedaan. De rechter heeft wel geoordeeld dat bij nova een nabetaling van maximaal 1 jaar in ieder geval te kort is.
Over duuraanspraken heeft de rechter geoordeeld dat correctie slechts hoeft te volgen per datum herhaalde aanvraag (dus zonder terugwerkende kracht). De rechter heeft voorts geoordeeld dat UWV met maximaal 5 jaar terugwerkende kracht hoeft te betalen, want na 5 jaar verjaren aanspraken van de belanghebbende op de overheid.
UWV moet bij een herhaalde aanvraag een belangenafweging maken, tussen het belang van de belanghebbende en dat van UWV. Ook gerechtvaardigde belangen van derden (zoals werkgevers) moeten worden meegewogen. De rechter toetst deze belangenafweging en kan daarvan afwijken als de rechter de uitkomst evident onredelijk vindt. Dit laatste is een relatief nieuwe minimumeis en geeft de rechter de ruimte om in te grijpen als UWV duidelijk onvoldoende redelijk op de herhaalde aanvraag heeft beslist.
Bij het formuleren van een beleid op grond van art. 4:6 Awb zijn er diverse keuzes te maken. Vanuit zijn aard wordt het vaak als een ingewikkeld onderwerp gezien. Er wordt door de belanghebbende gevraagd opnieuw te kijken naar iets uit het verleden. Dat kan problemen meebrengen met de bewaartermijnen. Op grond van de Archiefwet worden de meeste dossiers 5 jaar bewaard. Soms zijn bepaalde stukken nog wel voorhanden, maar andere weer niet. Van medische stukken zijn de bewaartermijnen bijvoorbeeld langer dan van andere stukken. Daarnaast is het meestal bewerkelijk om een onderzoek te doen naar een beslissing uit het verleden.
Als wordt geconstateerd dat er in het verleden een fout is gemaakt en die moet worden gecorrigeerd, levert dat andere problemen op. Soms zijn er inkomstengegevens uit het verleden nodig, of gegevens over een vervangende uitkering waarmee moet worden verrekend. De nabetaling zelf heeft soms gevolgen voor ontvangen toeslagen, subsidies of belastingheffing. Ook de financiële correctie kan daarom bewerkelijk zijn.
Omdat het ingewikkelde materie betreft, is het zaak om dit beleid nog enigszins simpel en goed toepasbaar te houden. Zo is een mogelijk vraagpunt of er verschil moet worden gemaakt tussen de situatie dat een belanghebbende destijds wel of geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, of wel of geen beroep heeft ingesteld. Afhankelijk van wat de belanghebbende destijds voor actie heeft ondernomen, zou er bijvoorbeeld een verschil in terugwerkende kracht bij een nabetaling kunnen worden toegepast. Dat zou het beleid echter onnodig ingewikkeld maken. Het is in zijn algemeenheid niet zo dat van een belanghebbende altijd verwacht kan worden tijdig op te komen tegen een mogelijk onjuist besluit. Daarom is ervoor gekozen hierin geen onderscheid te maken: waar het in dit beleid om gaat is dat een besluit van destijds is komen vast te staan. Waardoor het besluit vast is komen te staan is niet bepalend.
Een andere mogelijke keuze in het beleid zou kunnen zijn om onderscheid te maken tussen fouten van UWV of fouten van de belanghebbende of anderen. UWV kiest daar niet voor. Het gaat om beslissingen uit het verleden, waarbij vaak niet meer goed aan te wijzen valt waardoor een onjuistheid is ontstaan.
UWV heeft met veel klanten een doorlopende relatie. Uitkeringen kunnen immers een lange doorlooptijd hebben. Het komt die doorlopende relatie niet ten goede als in het kader van een art. 4:6 Awb aanvraag een discussie zou ontstaan over de vraag of UWV destijds een fout heeft gemaakt of dat het de belanghebbende zelf was. Daarom heeft UWV in dit beleid ervoor gekozen ook dat aspect niet bepalend te laten zijn. Van belang is of er een fout zit in het eerdere besluit welke moet worden gecorrigeerd.
Dit neemt niet weg dat soms een bepaalde situatie is ontstaan waarvan overduidelijk is dat UWV in het verleden niet juist heeft gehandeld. In bepaalde, specifieke situaties zou het kunnen zijn dat de afhandeling via de hoofdregels van dit beleid toch onbevredigend uitpakt. In het kader van de toets ‘evident onredelijk’ kan dan rekening worden gehouden met (bijvoorbeeld) in het verleden onjuist handelen door UWV.
Een belanghebbende die vraagt van een eerdere aanvraag terug te komen moet op grond van art. 4:6 lid 2 Awb nova aanvoeren. Over de vraag of iets wel of geen novum is, is veel jurisprudentie, die ten dele erg casuïstisch is. De drempel voor het aannemen van nova ligt hoog, hierdoor wordt er niet vaak aan voldaan. Als het een duuraanspraak
betreft, geldt echter een lichtere eis: de belanghebbende moet feiten of omstandigheden aandragen die aanleiding kunnen geven tot een ander besluit.
Het bovenstaande brengt mee dat een herhaalde aanvraag op twee verschillende manieren onderbouwd kan worden: voor alle zaken geldt de zware eis van nova en bij duuraanspraken aanvullend ook de genoemde lichtere eis.
UWV kiest er in deze Beleidsregel voor die lichtere eis op meer zaken toe te passen dan alleen op duuraanspraken, namelijk ook bij besluiten die korter dan 5 jaar geleden zijn genomen ten tijde van de herhaalde aanvraag. En bij een openstaand invordertraject geldt die lichtere eis zelfs na die 5 jaar nog.
Door deze beleidskeuze wordt het iets eenvoudiger voor de belanghebbende om een onjuistheid in een vaststaand besluit boven tafel te krijgen.
Als de aanvraag door de belanghebbende niet voldoende is onderbouwd, is er geen noodzaak voor UWV om opnieuw te kijken naar het eerdere besluit en wijst het de herhaalde aanvraag af. Wel kijkt UWV bij een herhaalde aanvraag altijd spontaan of het een kennelijke fout in het vaststaande besluit ziet.
Bij een herhaalde aanvraag mag het bestuursorgaan ervoor kiezen om af te zien van de bevoegdheid van art. 4:6 Awb en een volledige, inhoudelijke beoordeling te doen. Van die mogelijkheid maakt UWV in beginsel geen gebruik. Bij een herhaalde aanvraag geeft UWV toepassing aan art. 4:6 Awb, tenzij dat in de gegeven omstandigheden evident onredelijk zou zijn.
Een belangrijke keuze in het beleid is in hoeverre UWV terugwerkende kracht geeft aan het besluit, als het eerdere besluit moet worden gecorrigeerd. De wetgever heeft hiervoor geen regeling getroffen, dit is daarom een bevoegdheid van het bestuursorgaan. Uit jurisprudentie vloeit wel voort dat bij nova een correctie van één jaar te weinig is. Bij herstel van een duuraanspraak zonder nova hoeft geen terugwerkende kracht te worden toegepast.
Uit jurisprudentie vloeit ook een mogelijke maximumtermijn voort, van 5 jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag. De CRvB heeft vanaf 2018 een aantal uitspraken gedaan over een nieuwe vorm van verjaring: verjaring op grond van de rechtszekerheid. Zie bijv. deze uitspraken van de CRvB over het verjaren van aanspraken jegens de overheid na 5 jaar: (ECLI:NL:CRVB:2018:912 (WAO), ECLI:NL:CRVB:2018:3218 (ZW) en ECLI:NL:CRVB:2020:811 (Wajong). Deze uitspraken
houden in dat als er met terugwerkende kracht recht op uitkering is na een te late of herhaalde aanvraag, UWV maar maximaal 5 jaar terug hoeft te gaan. Deze uitspraken zijn op diverse wetten van toepassing, met name bij langlopende uitkeringen.
De wetgever heeft een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij (in art. 3:51 t/m 3:53 Awb) wordt geregeld dat UWV verplicht wordt om kennelijke fouten die zich lenen voor eenvoudig herstel te corrigeren met 5 jaar terugwerkende kracht. Een gewone fout (of een kennelijke fout die zich niet leent voor eenvoudig herstel) valt echter onder de bevoegdheid van UWV op grond van art. 4:6 Awb en het daarbij gevoerde beleid.
UWV voert een aantal regelingen uit met zeer langlopende uitkeringen. Hierdoor kan een fout in een besluit ook zeer lang in het verleden liggen. Elke nabetaling kan financiële gevolgen meebrengen, zoals belastingschade of gevolgen voor huurtoeslag e.d.
Daarnaast heeft UWV ook rekening te houden met uitvoeringslasten, de positie van de fondsen en belangen van derden.
UWV hanteert daarom in beginsel een correctietermijn bij herstel van fouten van 5 jaar in individuele kwesties. Deze wat langere correctietermijn van 5 jaar verhoogt (hopelijk) het vertrouwen van de belanghebbende in UWV. Dit past bij het responsief bestuursrecht en het daarmee samenhangend perspectief van wat de belanghebbende van een bestuursorgaan mag verwachten, in het bijzonder als er sprake is van gemaakte fouten.
In de terugwerkende kracht wordt geen onderscheid gemaakt tussen een novum of een andere oorzaak van de onjuistheid van het eerdere besluit. In het belang van de belanghebbende en om het beleid zo eenvoudig mogelijk te houden, maakt het voor de correctietermijn ook niet uit of de fout kennelijk is (3:51 Awb) of niet (4:6 Awb) en of het herstel eenvoudig is (3:51 Awb) of niet (4:6 Awb). De gemeenschappelijke deler in dit verband is dat het eerdere besluit onjuist is en wordt gecorrigeerd.
Met deze termijn van 5 jaar is sprake van een substantiële correctie, zonder dat buitensporig ver wordt teruggegaan. Dat kan worden losgelaten in situaties waarin het stellen van deze maximumtermijn evident onredelijk zou zijn. Daarentegen kunnen er incidenteel ook situaties zijn waarin een kortere termijn dan 5 jaar genomen zou kunnen worden, bijvoorbeeld in een situatie waar de belanghebbende financieel niets zou opschieten met correctie.
UWV geeft ook besluiten af met een eenmalige werking, die dus niet gaan over de maandelijks doorlopende uitkeringen. Denk aan een boetebesluit, waarbij op moment A een eenmalige boete wordt opgelegd. Of een terugvorderingsbesluit waarbij op moment B een terugvordering wordt vastgesteld. Of een beslissing om wel of niet een eenmalige vergoeding te verstrekken in het kader van de Compensatie transitievergoeding.
Dit zijn vaak beslissingen waarbij een soort alles-of-niets benadering van toepassing is. Het zijn beslissingen waarbij op één moment een recht of een plicht wordt vastgesteld. Omdat het geen periodiek verstrekte uitkeringen zijn, biedt de gewone correctiemethodiek onvoldoende soelaas.
Daarom geldt voor eenmalige besluiten een variant van de methodiek die in deze Beleidsregel wordt gebruikt bij correctie van periodieke uitkeringen. Als op datum ontvangst van de herhaalde aanvraag het onjuist gebleken besluit nog niet ouder dan 5 jaar is, volgt correctie. Is het besluit wel ouder dan volgt geen correctie (tenzij dat evident onredelijk zou zijn).
Deze methodiek wordt ook gebruikt in het wetsvoorstel over herstel van kennelijke fouten (het door de wetgever voorgestelde art. 3:51 Awb): correctie is in dat wetsvoorstel alleen verplicht als het besluit niet ouder dan 5 jaar is. Voorts geeft AG Wattel in zijn conclusie van 6 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2623) aan dat een onjuist gebleken boetebesluit altijd moet worden gecorrigeerd, maar dat denkbaar is het tijdsverloop hierbij mee te laten wegen.
Voor de meest wringende van de eenmalige beslissingen, namelijk boetes en terugvorderingen, biedt UWV nog een extra bescherming in dit besluit.
Gewoonlijk wil een belanghebbende bereiken bij een verzoek om terug te komen van een besluit dat UWV een hogere uitkering of vergoeding betaalt. Het komt ook voor dat UWV geld van de belanghebbende vordert, bijvoorbeeld bij een terugvordering of een boete.
Daarin kan op enig moment blijken dat het vaststaande besluit tot herziening of terugvordering of invordering of het boetebesluit onjuist is.
Dat UWV geld blijft innen bij een belanghebbende terwijl daar achteraf bezien geen of minder aanleiding voor was, voelt (nog) onrechtvaardiger aan dan de situatie waarin de belanghebbende een deel van een nabetaling niet krijgt. Het is daarom te billijken dat UWV voor de categorie vorderingen een (nog) gunstiger beleid voert dan voor de categorie nabetalingen.
UWV acht het ongewenst om te blijven invorderen op basis van een onjuist gebleken boete- of terugvorderingsbesluit. Dat zijn eenmalige besluiten en die vallen dus onder de in dit besluit opgenomen correctietermijn van 5 jaar. Aanvullend is echter geregeld dat een onjuist boetebesluit of terug- of invorderingsbesluit volledig -en dus eventueel ook langer dan 5 jaar terug- wordt gecorrigeerd, indien de belanghebbende ten tijde van de herhaalde aanvraag nog aan het aflossen is op die onjuiste vaststelling. Met aflossen wordt hier bedoeld dat de vordering nog open staat ter invordering (nog vorderbaar is), ook al zou de aflossingscapaciteit op dat moment nihil zijn.
Ook al heeft de klant vrijwel alles terugbetaald, als de boete of terugvordering onjuist blijkt dan corrigeert UWV die onjuistheid vanaf het begin en betaalt dus terug hetgeen UWV ten onrechte al heeft ontvangen. Ook worden hierbij de ten onrechte gemaakte kosten (zoals van een deurwaarder) die zijn doorberekend aan de belanghebbende terugbetaald.
Dit artikel bevat de definities van een aantal termen in dit besluit en behoeft geen nadere toelichting.
Deze Beleidsregel heeft betrekking op aanvragen van een belanghebbende waarin wordt gevraagd een eerder besluit in voor de aanvrager gunstiger zin aan te passen. Het gaat bij dit besluit om aanvragen die vallen onder art. 4:6 Awb. UWV herziet soms ook besluiten ten nadele van een belanghebbende, bijvoorbeeld als niet is medegedeeld dat er inkomsten worden verkregen. Op die situatie zijn andere, specifieke wetsartikelen en beleidsregels van toepassing, zoals de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006. Grofweg kan worden gezegd dat deze Beleidsregel gaat over het ten voordele aanpassen van een vaststaande beslissing.
Deze Beleidsregel heeft voorts betrekking op een losse, individuele aanvraag van een belanghebbende om een fout in een vaststaand besluit te corrigeren. UWV heeft echter soms ook te maken met bepaalde fouten die zich hebben voorgedaan bij meerdere uitkeringsgerechtigden. Denk bijvoorbeeld aan een uitspraak van de rechter waarbij een wet in materiële zin onverbindend wordt geacht. Voor die situaties is het individuele beleid niet van toepassing. Per mogelijke herstelactie kan UWV apart herstelbeleid formuleren. Als voor een bepaalde situatie herstelbeleid is opgesteld, dan is dat categorale herstelbeleid van toepassing en niet deze Beleidsregel. Dat geldt ook als een belanghebbende in een situatie die onder dat categorale herstelbeleid valt een individueel art. 4:6 Awb verzoek doet.
Op bepaalde besluiten welke binnen UWV worden afgegeven, is deze Beleidsregel niet van toepassing. Het betreft besluiten over tewerkstellingsvergunningen en de ontslagtaak.
Het is vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en controle op naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) ongewenst en niet mogelijk een eventuele illegale tewerkstelling achteraf te legaliseren. De Wav biedt om die reden geen ruimte om een tewerkstellingsvergunning met terugwerkende kracht af te geven. Om diezelfde reden past een ruimer beleid ten aanzien van het terugkomen van besluiten niet binnen de doelstelling van de Wav.
Een verzoek tot het nemen van een besluit na een eerder afgegeven negatief besluit voor een tewerkstellingsvergunning is in het kader van de Wav al gauw een verzoek tot het nemen van een nieuw besluit. Dit komt omdat het beoordelingsmoment, gelet op het feit dat een tewerkstellingsvergunning niet met terugwerkende kracht kan worden afgegeven, op een ander moment in de toekomst ligt. Indien het verzoek tot het nemen van een besluit betrekking heeft op een andere ingangsdatum van de vergunning is er geen sprake van een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen op een eerder afgegeven besluit. Het komt daarom in de praktijk bijna niet voor dat een nieuwe (herhaalde) Wav aanvraag wordt afgewezen met een verwijzing naar art. 4:6 Awb. Gelet op het voorgaande wordt de tewerkstellingsvergunning uitgezonderd van deze Beleidsregel.
Dat geldt ook voor het volgende. De toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen kan worden gezien als een beschikking waarbij een tijdelijke (voor een periode van 4 weken) ontheffing wordt verleend van het verbod om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen. De toestemming is een aflopende beschikking, wat betekent dat deze is uitgewerkt zodra er gebruik van gemaakt is. Als UWV toestemming verleent en de werkgever de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, verzet de rechtszekerheid zich ertegen dat UWV de beslissing heroverweegt en tot een ander besluit zou kunnen komen. Het is niet mogelijk dat UWV de verleende toestemming dan op verzoek van de werknemer zou kunnen intrekken of met terugwerkende kracht zou kunnen afwijzen. In dat geval kan de werknemer wel binnen twee maanden een verzoek bij de kantonrechter indienen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of een billijke vergoeding ten last van de werkgever vast te stellen.
Als UWV toestemming weigert, kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen. Tegen de beslissing van UWV is geen bezwaar of beroep mogelijk. De werkgever kan in dat geval wel binnen twee maanden een verzoek bij de kantonrechter indienen om de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden. Als de werkgever deze periode voorbij heeft laten gaan, kan hij wel weer een ontslagaanvraag bij UWV indienen. Een ruimer beleid op grond van art. 4:6 Awb leidt in geval van de ontslagprocedure al snel tot een inbreuk op de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel (bij een weigering mag de werknemer erop vertrouwen dat de werkgever hem niet mag ontslaan). Daarom wordt ook de ontslagprocedure uitgezonderd van deze Beleidsregel.
Bij een verzoek om terug te komen van een vaststaand besluit, is het aan de belanghebbende om zijn aanvraag te onderbouwen. Dat kan door melding te maken van nieuwe feiten en/of omstandigheden (nova). Die eis is door de wetgever vastgelegd in art. 4:6 lid 1 Awb.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de zin van art. 4:6 van de Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Op grond van art. 4:6 Awb worden onder nova gegevens verstaan die voorheen niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn. Ze hebben bij de eerdere besluitvorming geen rol gespeeld en konden destijds ook niet als bezwaar- of beroepsgrond worden aangevoerd. Het gaat er dus niet om dat er bijvoorbeeld een nieuwe brief van een arts wordt overgelegd, maar of in die brief nova in de zin van art. 4:6 Awb worden vermeld. Dat er nova worden aangevoerd, betekent nog niet dat het eerdere besluit onjuist is. UWV zal inhoudelijk onderzoeken of het eerdere besluit in het licht van de aangevoerde nova wijzigt.
Voorbeeld
Belanghebbende verzoekt om terug te komen op een besluit over de afwijzing van een WIA-uitkering per 1 april 2022. De werknemer voorziet zijn verzoek van een rapport van een psychiater van 10 september 2024. Volgens de werknemer blijkt uit die informatie dat zijn belastbaarheid per 1 april 2022 verkeerd is ingeschat. De verzekeringsarts oordeelt dat er sprake is van een novum. Er is daarom aanleiding te onderzoeken in hoeverre het eerdere besluit wel of niet juist is.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij duuraanspraken de belanghebbende naast het aanvoeren van nova ook op een andere wijze de herhaalde aanvraag kan onderbouwen. Is sprake van een aanvraag waarbij – ook – voor de toekomst wordt verzocht om terug te komen van een eerder besluit, dan moet de aanvrager feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het UWV te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit ten onrechte niets of te weinig is toegekend en daarbij een belangenafweging te maken (zie CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1).
Een duuraanspraak is een uitkering die na het verzoek van de klant om terug te komen van een eerdere beslissing nog door zou kunnen lopen, als het eerdere besluit in plaats van een afwijzing een toekenning was geweest. Het gaat hier dus om periodieke, voortdurende aanspraken. Een WIA- of Wajong-uitkering die nog jarenlang door zou
kunnen lopen, houdt een duuraanspraak in. Het begrip ‘duuraanspraak’ is echter relatief, want het is afhankelijk van wanneer de belanghebbende een herhaalde aanvraag doet of sprake is van een duuraanspraak. Wordt een WIA aanvraag afgewezen als de belanghebbende 40 jaar is en doet hij een herhaalde aanvraag als hij 42 jaar is, dan kan sprake zijn van een duuraanspraak, want de WIA zou -als het zou worden toegekend- nog kunnen doorlopen op en na zijn 42e jaar. Zou dezelfde klant de herhaalde aanvraag doen als hij 70 jaar is, dan is geen sprake (meer) van een duuraanspraak, want de WIA- uitkering kan niet meer doorlopen vanaf het tijdstip van deze herhaalde aanvraag. Bij een ZW-uitkering is daardoor alleen sprake van een duuraanspraak als de herhaalde aanvraag wordt gedaan tijdens de periode van 104 weken na de eerste ziektedag.
In de praktijk blijkt dat het vaak lastig is voor belanghebbenden om aan de eis van nova te voldoen. Het aannemelijk maken dat er een ander besluit genomen had moeten worden, wordt meestal als een lichtere eis ervaren. Hoewel deze lichtere eis blijkens de jurisprudentie alleen bij duuraanspraken geldt, accepteert UWV in deze Beleidsregel in meer kwesties die lichtere eis. Het volstaat ter onderbouwing van welk besluit dan ook, mits dat besluit van niet langer dan 5 jaar geleden dateert, ten tijde van de herhaalde aanvraag. En als het gaat om een boete of terugvordering welke nog invorderbaar is dan geldt die lichtere eis zelfs nog als het oorspronkelijke besluit ouder is dan 5 jaar.
Door deze lichtere eis in meer zaken toe te passen, wordt het voor de belanghebbende makkelijker om een onjuistheid in een besluit vast te laten stellen. UWV trekt daarbij wel een grens bij 5 jaar. Naarmate de belanghebbende langer wacht met een herhaalde aanvraag, kunnen daaraan hogere eisen worden gesteld. Na 5 jaar stelt UWV wel de eis van nova. Deze grens van 5 jaar geldt dus niet voor (lopende) duuraanspraken en bij openstaande invordertrajecten.
In veel zaken heeft de belanghebbende hierdoor twee manieren om zijn herhaalde aanvraag te onderbouwen: nova aanvoeren (art. 3) of aannemelijk maken dat een ander besluit genomen moet worden (art. 4).
Voorbeeld
UWV ontvangt op 1 november 2025 een verzoek om terug te komen van een besluit van 1 februari 2022 over toekenning van ZW-uitkering per die datum.
Belanghebbende stelt dat zijn dagloon te laag is vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met ziekte in de referteperiode. Hij levert een overzicht aan van de periodes van ziekte. Hoewel belanghebbende hiermee geen nova heeft aangevoerd, heeft hij zijn aanvraag deugdelijk en toereikend onderbouwd. Op grond van art. 4 lid 1 sub b onderzoekt UWV of het dagloon juist is vastgesteld.
Bij elke herhaalde aanvraag bekijkt UWV uit eigen beweging of het vaststaande besluit waarvan wordt verzocht terug te komen, een kennelijke fout bevat. Deze toets op kennelijke fouten houdt beslist geen uitgebreid nieuw onderzoek van het besluit en het dossier in. Iets wat ‘kennelijk’ fout is hoeft immers niet of nauwelijks onderzocht te worden, maar zou moeten blijken na hooguit een zeer summier onderzoek. Het gaat om fouten, die bij een eerste lezing duidelijk naar voren komen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het bij een ‘kennelijke’ fout moet gaan om een belangrijke fout in de materiële uitkomst van het besluit en niet om een gebrek in de motivering of om een procedurele fout.
Bovengenoemde toets op kennelijke fouten wordt bij elk verzoek om terug te komen van een eerder besluit uitgevoerd. De toets wordt beperkt tot dat besluitonderdeel dat door de belanghebbende is aangevochten.
Voorbeeld (vervolg op voorbeeld bij artikel 4)
De procesbegeleider constateert dat bij de vaststelling van het dagloon rekening is gehouden met de periodes van ziekte. De procesbegeleider doet vervolgens nog een aanvullend, summier onderzoek om na te gaan of er sprake is van een kennelijke fout. Dat onderzoek ziet op het dagloon.
Als de belanghebbende zijn aanvraag niet voldoende heeft onderbouwd, zal UWV de aanvraag zonder nader onderzoek afwijzen. Die bevoegdheid is door de wetgever vastgelegd in art. 4:6 lid 2 Awb. UWV maakt van die bevoegdheid gebruik. De wetgever verwacht van UWV niet dat zonder enig nieuw gegeven opnieuw inhoudelijk onderzoek wordt gedaan naar een eerder en vaststaand besluit. Wel kijkt UWV uit eigen beweging nog of het een kennelijke fout ziet in het vaststaande besluit.
Ook als na inhoudelijk onderzoek geen wijziging van het eerdere besluit nodig is, en UWV geen kennelijke fout ziet, wijst UWV de aanvraag af.
De correctietermijn bedraagt in beginsel 5 jaar. Zie paragraaf 6 van het Algemene Deel voor de verantwoording van deze keuze.
Voorbeeld
In 2025 verzoekt belanghebbende UWV om terug te komen van een besluit van
10 augustus 2023 over de afwijzing van de WIA-uitkering per 1 september 2023. Uit de aangeleverde gegevens – die niet eerder aangevoerd en/of bekend hadden kunnen zijn – blijkt het maatmanloon destijds onjuist te zijn vastgesteld. De WIA-uitkering blijkt ten onrechte te zijn afgewezen. UWV komt daarom terug van de beslissing van 10 augustus 2023 en kent alsnog een WIA-uitkering toe per 1 september 2023.
Voorbeeld
In 2025 verzoekt belanghebbende om terug te komen van het dagloon van € 25,42 in een besluit van 28 november 2023 over de toekenning van een WW-uitkering per
1 november 2023. De WW-uitkering is op de datum van de aanvraag al beëindigd. Belanghebbende onderbouwt zijn aanvraag, maar uit die gegevens blijkt geen fout in het dagloon. UWV ziet wel in één oogopslag op basis van het dagloonrapport dat bij het dagloon een typefout is gemaakt. Het dagloon had € 52,42 moeten zijn. Er is dus sprake van een kennelijke fout. UWV komt met volledige terugwerkende kracht terug op de beslissing van 28 november 2023, en betaalt de vanaf 1 november 2023 te weinig betaalde uitkering na.
Voorbeeld
Op 19 maart 2025 verzoekt belanghebbende om terug te komen van een dagloon in een besluit uit 2016 over de toekenning van een uitkering per 14 mei 2016. De uitkering is op de datum van de herhaalde aanvraag al beëindigd. Belanghebbende levert informatie aan die geen novum bevat, maar waar wel uit blijkt dat het eerdere besluit onjuist is omdat het dagloon te laag is vastgesteld. UWV corrigeert het dagloon met (maximaal) 5 jaar terugwerkende kracht, dus per 19 maart 2020 en betaalt de vanaf 19 maart 2020 te weinig verstrekte uitkering na.
Bij eenmalige besluiten vindt alleen correctie plaats als het besluit niet ouder dan 5 jaar is ten tijde van ontvangst van de herhaalde aanvraag. Bij boete- en terugvorderingsbesluiten geldt die begrenzing op 5 jaar niet, zolang er nog een invordertraject openstaat. Deze keuzes zijn verantwoord in par. 6 van het Algemene Deel.
Voorbeeld
In 2025 verzoekt belanghebbende UWV om terug te komen van een boetebesluit uit 2022. De boete was bepaald op € 2.356. Belanghebbende heeft een beslissing van UWV aangeleverd waaruit blijkt dat hij ten tijde van het boetebesluit geen aflossingscapaciteit had. De boete had daardoor € 40 moeten zijn in plaats van € 2.356. Aangezien het boetebesluit binnen vijf jaar voorafgaand aan de datum van de herhaalde aanvraag is afgegeven, corrigeert UWV het besluit uit 2022. De door de belanghebbende teveel betaalde boete wordt door UWV terugbetaald.
NB: als de oorspronkelijke beslissing bijv. in 2018 was afgegeven, en belanghebbende was nog steeds aan het afbetalen op de boete, had UWV het boetebesluit ook gecorrigeerd, namelijk op grond van artikel 7 lid 4 van deze Beleidsregel.
Niet in alle gevallen is correctie met 5 jaar mogelijk of nodig. Dit besluit formuleert drie situaties waarin de correctie kan worden beperkt. Daarnaast is in art. 11 de situatie benoemd waarin gerechtvaardigde belangen van derde-belanghebbenden een rol spelen.
De eerste situatie waarin de correctie kan worden beperkt, is indien er onvoldoende betrouwbare en verifieerbare gegevens zijn over de volledige perioden in het verleden. UWV moet immers de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering kunnen aantonen. In dat geval wordt gecorrigeerd vanaf het moment waarop de vereiste duidelijkheid wel aanwezig is.
Een tweede situatie waarin de correctie kan worden beperkt, is die waarin correctie niet zal leiden tot een nabetaling aan de belanghebbende. Het komt voor dat een verhoging van de ene uitkering een verlaging van een andere, aanvullende uitkering (zoals de Toeslagenwet) met zich meebrengt. In dat geval is het niet zinvol te corrigeren naar het verleden, als dit met name neerkomt op het verrekenen van uitkeringen. In zo’n geval kan worden gecorrigeerd vanaf het moment waarop wel een nabetaling zal volgen.
Een derde situatie betreft die waarin de belanghebbende zelf niet wil dat met (volledige terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd. Een nabetaling over een periode in het verleden kan soms gedoe meebrengen met ontvangen toeslagen of subsidies. De belanghebbende mag er daarom voor kiezen af te zien van correctie van terugwerkende kracht. Als voor de belanghebbende voldoende is om de fout per een toekomende datum te herstellen of niet met volledig terugwerkende kracht, dan past het niet dat UWV dat tegen de wil van de belanghebbende in toch zou opdringen.
Voorbeeld
UWV ziet aanleiding een verzoek om terug te komen van een eerder besluit te honoreren. Er ontstaat alsnog recht op een hogere uitkering over een afgesloten periode in het verleden. De nabetaling zou echter volledig moeten worden verrekend met een andere ontvangen uitkering. Gelet hierop stuurt UWV in overleg met de belanghebbende een beslissing waaruit volgt dat er aanleiding is om terug te komen van het eerdere besluit, maar dat UWV geen aanleiding ziet om over te gaan tot correctie.
Deze Beleidsregel is vooral opgesteld ter beantwoording van de vraag hoe UWV omgaat met ingediende verzoeken om terug te komen van eerdere besluiten. Het komt echter ook voor dat een medewerker van UWV spontaan constateert dat een eerder besluit (kennelijk) onjuist is, zonder dat hieraan een aanvraag van de klant ten grondslag ligt.
Zowel de primaire afdelingen als de afdeling Bezwaar & Beroep houden regelmatig interne controles van het dossier. Het doel van die controles is bijvoorbeeld het toetsen van de rechtmatigheid van genomen beslissingen. Een ander oogmerk kan zijn het toetsen van de kwaliteit van medewerkers. Maar als uit die controles naar voren komt dat er fouten met materieel gevolg zijn gemaakt in eerdere beslissingen, zal UWV in beginsel die fouten ook willen corrigeren.
In die situatie is dit beleid op gelijke wijze van toepassing, waarbij dan met name de artikelen over de correctietermijn van belang zijn. Normalerwijs is startdatum van de terugwerkende kracht de ontvangstdatum van de herhaalde aanvraag. Die ontbreekt echter in dit soort situaties. Daarom is hiervoor als vervangend moment genomen de – arbitraire – datum waarop UWV de fout heeft vastgesteld.
Voorbeeld
Bij een interne kwaliteitscontrole stelt UWV op 1 november 2025 vast dat een dagloon iets te laag is vastgesteld vanaf 1 oktober 2017. UWV corrigeert ambtshalve het dagloon met 5 jaar terugwerkende kracht, in deze situatie dus per 1 november 2020.
In de rechtspraak is sinds een aantal jaar het nieuwe begrip ‘evident onredelijk’ ontwikkeld. Het criterium richt zich tot de rechter: die mag, ook al kan hij de keuzes die UWV heeft gemaakt -in het op grond van art. 4:6 Awb genomen besluit- billijken, bepalen dat de uitkomst daarvan evident onredelijk is. Het criterium is weinig toegepast, al lijkt dat inmiddels wat te verschuiven. Het is met name toegepast in zaken waarin er geen nova waren, maar het bestuursorgaan de klant destijds had afgehouden van het maken van bezwaar, of in situaties waarin de klant door het vaststaande, onjuiste besluit in een schrijnende situatie terecht is gekomen.
Hoewel het criterium zich tot de rechter richt, kan het bestuursorgaan dit ook uit eigen beweging toepassen. Als UWV weet dat de rechter een bepaalde gevolgtrekking zou kunnen maken, kan het proberen dat voor te zijn. Als UWV beleid vaststelt op grond van art. 4:6 Awb, dan wil UWV dat beleid zo redelijk mogelijk vaststellen. Hoe meer UWV daarbij oog heeft voor de belangen van de belanghebbende en niet meer gewicht toekent aan de uitvoeringsbelangen dan nodig, des te minder zal de rechter aanleiding zien om in een concrete zaak af te wijken van dat beleid.
Voorts moet een bestuursorgaan bij beleidsregels altijd toetsen of er in de individuele zaak aanleiding is om af te wijken van dat standaard beleid (art. 4:84 Awb). Dat moet des te meer omdat art. 4:6 Awb een bevoegdheid betreft en UWV dus een belangenafweging moet maken.
Het probleem van het criterium ‘evident onredelijk’ is echter dat het als een sluitstuk fungeert, via rechtspraak is ontstaan maar het begrip daarbij niet is uitgelegd en slechts in zeer incidentele gevallen is toegepast. Blijkens de jurisprudentie (CRvB 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2076) kan de uitkomst van een besluit op grond van art. 4:6 Awb ‘evident onredelijk’ zijn als er ‘buitengewone omstandigheden bestaan waarin zeer
zwaarwegende belangen op het spel staan’. Strikte toepassing van die uitleg brengt mee dat het criterium vrijwel nooit wordt toegepast. Dat vindt UWV niet passen in het huidige tijdsgewricht.
Het UWV beleid bij art. 4:6 Awb is zo ingericht dat vastgestelde fouten met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd, met een beperking in de tijd van 5 jaar. Het is immers vaste jurisprudentie dat aanspraken jegens de overheid na 5 jaar verjaren. Bij langdurige uitkeringen, zoals WIA of Wajong, kunnen soms na vele jaren nog fouten opduiken, bijvoorbeeld vanwege nova. Er kunnen omstandigheden zijn, waardoor het niet redelijk is om strikt vast te houden aan de standaardtermijn van 5 jaar.
Ook zonder nieuwe feiten kan een vaststaand besluit onjuist blijken door een fout. Dat kan een fout van UWV zijn geweest, maar het kan ook door een fout van de belanghebbende zelf of een hulpverlener komen. Omdat de oorsprong van de fout achteraf niet altijd meer kan worden achterhaald, maakt UWV in het 4:6 Awb beleid geen onderscheid naar de veroorzaker van de fout. Het kan onder omstandigheden onredelijk uitpakken om strikt vast te houden aan de eis van nova. Ook de standaardtermijn van correctie van 5 jaar kan in omstandigheden onredelijk uitpakken.
Hieronder worden voorbeelden genoemd van buitengewone situaties die kunnen
meebrengen dat de standaard toepassing van dit Besluit tot een ‘evident onredelijke’
uitkomst leidt.
– De belanghebbende heeft tegen het oorspronkelijke besluit geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld, door uitlatingen van UWV of door UWV daarover verkeerd verstrekte informatie. (Voorbeeld: Belanghebbende belt met UWV: ik ben het eens met het besluit, maar een kennis heeft in net zo’n zaak beroep lopen. Kan ik daarop wachten? UWV: dat is goed, wat de rechter in die zaak bepaalt geldt dan ook bij u. De belanghebbende maakt geen bezwaar. De zaak van de kennis wordt gegrond verklaard. Bij het verzoek op grond van art. 4:6 Awb zegt UWV: een uitspraak is geen novum, dus uw besluit wordt niet aangepast.)
– Er is sprake van een stapeling van fouten (tweemaal een fout). Er is duidelijk sprake van een situatie waarin de fouten door UWV zijn gemaakt. (Voorbeeld: De verzekeringsarts (v.a.) heeft bij de toekenning van de uitkering geen acht geslagen op de brief van de oogarts dat belanghebbende geen nachtwerk mag verrichten. De v.a. wil het beloop nog heel even afwachten en noteert een herbeoordeling na een half jaar. Die wordt door UWV niet verricht. Bij het verzoek op grond van art. 4:6 Awb vindt een andere v.a. dat vanaf het begin al duidelijk was dat belanghebbende geen nachtwerk kan verrichten. De uitkering moet daardoor hoger zijn. Het betreft dus een fout van de eerste v.a. Hadden we de door de v.a. geplande herbeoordeling uitgevoerd, dan hadden we die fout eerder ontdekt.)
– Er is sprake van één fout, maar wel een grote en duidelijke fout van UWV. Het besluit lijkt tegen beter weten in te zijn genomen. (Voorbeeld: in een voorlopig dagloonrapport komt UWV op € 90 als dagloon uit. UWV moet nog onderzoek doen naar het overwerk. Na afronding van dat onderzoek maakt UWV een definitief dagloonrapport op met een dagloon van € 110. Bij de toekenning baseert UWV de uitkering abusievelijk op het voorlopige dagloonrapport ipv het definitieve dagloonrapport).
– De belanghebbende voert schrijnende persoonlijke omstandigheden aan als gevolg van een onjuist besluit van UWV, op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de standaard toepassing uit deze Beleidsregel tot een evident onredelijk uitkomst leidt. Denk aan gedwongen verkoop huis, huisuitzetting, grote schulden. (Voorbeeld: een intrekking van uitkering blijkt achteraf onjuist. De belanghebbende is hierdoor jarenlang financieel gedupeerd geraakt. Er zijn hoge schulden ontstaan in de periode waar het onjuiste besluit van UWV betrekking op heeft. Met een wat verdere mate van terugwerkende kracht kan de belanghebbende een belangrijk deel van die schulden aflossen.)
– Er is sprake van een zodanige samenloop van omstandigheden geweest, dat toepassing van de standaard correctietermijn onbillijk aanvoelt. (Voorbeeld: UWV heeft iemand geen Wia-uitkering toegekend. Aanvraag afgewezen omdat belanghebbende minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beoordeeld. Belanghebbende blijkt naast rugklachten waarvoor hij werd beoordeeld ook last te hebben gehad van ernstige psychische klachten die niet door UWV zijn onderkend. Achteraf stelt UWV vast dat er weliswaar geen sprake is van nova, maar dat belanghebbende recht zou hebben gehad op een WGA-uitkering 80-100% met tijdens de loongerelateerde uitkering (LGU) het maximum dagloon en dat hij daardoor ten onrechte jarenlang op een sociaal minimum heeft moeten leven).
De vaste correctietermijn van 5 jaar is eenvoudig toe te passen. De keuze voor een langere termijn is arbitrair en in beginsel voorbehouden aan UWV. Het is aan de belanghebbende om omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de vaste correctietermijn evident onredelijk zou zijn. UWV moet kunnen onderbouwen waarom er wel of geen aanleiding is gezien een langere termijn toe te passen.
Indien de vaste correctietermijn tot een evident onredelijke uitkomst leidt, bepaalt UWV een specifiek op het verzoek op grond van art. 4:6 Awb toegesneden mate van terugwerkende kracht. Daar wordt wel een maximum termijn aan verbonden. Hoe verder de correctie in het verleden ligt, hoe groter de problemen immers zullen zijn om de uitkering nog rechtmatig te kunnen vast te stellen en overzicht te hebben op mogelijke anticumulaties met verdiensten of verrekeningen met andere uitkeringen.
De maximum termijn bij toepassing van ‘evident onredelijk’ is in beginsel niet langer dan 10 jaar. Daarbovenop geldt nog wel altijd art. 4:84 Awb: in zeer uitzonderlijke omstandigheden zou het (een enkele keer) kunnen voorkomen dat van de UWV Beleidsregel moet worden afgeweken.
UWV verwacht dat door de correctietermijn op 5 jaar te stellen, er niet vaak een beroep op evident onredelijk hoeft te worden gedaan. Maar als daar een beroep op wordt gedaan, dan geeft artikel 10 houvast hoe een dergelijk verzoek te beoordelen. Verwacht mag worden dat met een uitloop van de correctietermijn tot 10 jaar de meeste situaties waarin bijzondere omstandigheden spelen alsnog kunnen worden opgelost. En zoals gezegd: als ook dat niet het geval is, geeft art. 4:84 Awb nog een laatste mogelijkheid van een maatwerkoplossing.
Een vraag die ook moet worden bezien is de positie van derden -zoals werkgevers- bij correctie van een fout in een vaststaand besluit ten gunste van de werknemer. Door de correctie heeft de werkgever mogelijk financieel nadeel. De CRvB heeft bepaald dat (omdat het terugkomen van een vaststaand besluit een bevoegdheid is) de belangen van derden daarbij moeten worden meegewogen (CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). De rechter heeft echter (nog) niet geoordeeld hoe UWV die belangen moet meewegen.
UWV heeft de bevoegdheid om foute beslissingen te corrigeren, ook als die besluiten vast staan. Als toepassing van het juiste besluit ertoe leidt dat de uitkering hoger wordt, dan is het wettelijke systeem dat de werkgever meer moet betalen. Het ligt daarom niet snel in de rede dat UWV in het belang van een derde aanleiding ziet om het onjuiste besluit niet te corrigeren.
Het ligt voorts niet in de rede om de werkgever daarvoor te compenseren, omdat hij dat meerdere ook had moeten betalen als UWV direct het juiste besluit had genomen. In bepaalde situaties kan de werkgever zelfs financieel voordeel hebben gehad, bijv. als UWV niet met volledige terugwerkende kracht de foute beslissing herstelt.
Voorbeeld
Na een herhaalde aanvraag van een werknemer kent UWV alsnog met terugwerkende kracht een WIA-uitkering toe vanaf 2023. Dit heeft financiële gevolgen voor de ex- werkgever waar de werknemer in dienst was op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De werkgever is het oneens met de toewijzing van de herhaalde aanvraag. Hij vindt dat deze door de laattijdige toekenning niet voor zijn rekening moeten komen. Uit het tweede lid van artikel 11 volgt dat dit geen belang is dat met zich meebrengt dat de herhaalde aanvraag van de werknemer niet zou kunnen worden gehonoreerd.
Ook een medebelanghebbende werkgever kan UWV vragen om terug te komen van het besluit gericht aan de werknemer. In dat geval speelt de rechtszekerheid van de werknemer een belangrijke rol. Art. 117 WIA regelt dat UWV de uitkering (in beginsel) niet met terugwerkende kracht kan intrekken of verlagen naar aanleiding van een werkgeversbezwaar tegen een besluit over de uitkering. Art. 11 lid 3 van deze Beleidsregel regelt hetzelfde bij een verzoek van de werkgever op grond van art. 4:6 Awb. Ook dan komt UWV niet met terugwerkende kracht ten nadele van de werknemer terug van een besluit over de uitkering. Als vast staat dat de werkgever daardoor te veel premie of eigenrisicodragerslast heeft betaald, wordt de werkgever daar in deze specifieke situatie wel voor gecompenseerd. De compensatie wordt verstrekt over (maximaal) de laatste 5 jaar voorafgaand aan het besluit op grond van art. 4:6 Awb.
Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat als de werkgever vraagt om terug te komen van een besluit dat aan hem is gericht, deze Beleidsregel op dat verzoek van toepassing is.
Voorbeeld
De werkgever vraagt om terug te komen van een toerekeningsbesluit (het besluit waarmee UWV vaststelt dat een werkgever die eigenrisicodrager is de betreffende uitkering moet betalen). Als na onderzoek blijkt dat het toerekeningsbesluit inderdaad onjuist is, wordt dat op grond van deze Beleidsregel met 5 jaar terugwerkende kracht gecorrigeerd.
Voorheen werd door UWV alleen als de belanghebbende nova had aangevoerd met terugwerkende kracht gecorrigeerd. Bij de meest voorkomende situatie, herstel van een fout in een duuraanspraak, werd per datum herhaalde aanvraag gecorrigeerd.
Destijds vond UWV dat een evenwichtig uitgangspunt, in overeenstemming met wet en jurisprudentie. Zoals eerder beschreven: in dit besluit denkt UWV er inmiddels anders over. Net zoals de wetgever per een later moment de wet mag wijzigen, zo mag ook een bestuursorgaan zijn uitgangspunten anders inrichten, zonder dat daaruit volgt dat de eerdere uitgangspunten niet juist zou zijn.
Het grootste verschil tussen de eerdere uitgangspunten en deze Beleidsregel, is de terugwerkende kracht van een correctie met 5 jaar. Dat beleid gaat gelden vanaf de inwerkingtreding van deze Beleidsregel, dus zowel voor nieuwe herhaalde aanvragen als voor herhaalde aanvragen waarop nog met een primair besluit moet worden beslist.
Er geldt geen limiet aan het doen van een herhaalde aanvraag, behoudens situaties van misbruik van recht. Dat betekent dat als aan een belanghebbende voor de inwerkingtreding van deze Beleidsregel een besluit op grond van art. 4:6 Awb is afgegeven, die belanghebbende dezelfde herhaalde aanvraag kan indien onder deze Beleidsregel. De belanghebbende zou dat mogelijk willen, omdat de terugwerkende kracht in het nieuwe beleid veel gunstiger is. Dit is niet de bedoeling. UWV wil niet herhaalde aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze Beleidsregel al zijn afgehandeld weer opnieuw beoordelen, alleen omdat de correctietermijn gunstiger is geworden.
Stel dat een besluit uit 2021 vast is komen te staan. In 2023 wordt een herhaalde aanvraag gedaan en er blijkt een fout in het besluit uit 2021 te zitten. Op het verzoek op grond van art. 4:6 Awb is destijds gereageerd door te corrigeren per datum herhaalde aanvraag in 2023. Deze Beleidsregel gaat in per 1 oktober 2025. Zonder overgangsrecht, zou de belanghebbende in november 2025 opnieuw kunnen vragen terug te komen van dat besluit uit 2021 en dan alsnog correctie claimen over de periode 2021 tot 2023, vanwege de terugwerkende kracht van 5 jaar die in deze Beleidsregel is opgenomen.
Dat vindt UWV ongewenst, want dan zou er feitelijk terugwerkende kracht aan deze Beleidsregel worden gegeven. UWV zou dan de herhaalde aanvragen van de afgelopen 5 jaar die al zijn gehonoreerd en afgewikkeld opnieuw moeten gaan beoordelen.
Om dat te voorkomen heeft UWV in het overgangsrecht opgenomen dat als er in de 5 jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze Beleidsregel, op grond van art. 4:6 Awb is teruggekomen van een eerder besluit, die beslissing op grond van art. 4:6 Awb blijft gelden als er een nieuwe aanvraag op grond van art. 4:6 Awb wordt gedaan (voor hetzelfde oorspronkelijke besluit). Ook in lopende bezwaar- en beroepszaken over primaire besluiten op grond van art. 4:6 Awb, genomen voor inwerkingtreding van deze Beleidsregel, wordt deze Beleidsregel niet toegepast.
Alleen in geval er sprake is van een besluit over een bestuurlijke boete of een terugvordering of met een terugvordering tot gevolg (een herzieningsbesluit), kan bij een nieuw verzoek op grond van art 4:6 Awb wel de gunstiger correctietermijn van deze Beleidsregel worden toegepast. Zoals eerder aangegeven, boetebesluiten en besluiten tot terugvordering zijn over het algemeen diep ingrijpende besluiten en voor die besluiten wil UWV geen belemmeringen opwerpen bij de toepassing van de gunstige bepalingen van deze Beleidsregel.
Het overgangsrecht is beperkt tot de situaties waarin UWV in de 5 jaar voorafgaand aan deze Beleidsregel al een vaststaand besluit heeft gecorrigeerd, hetzij na een individuele herhaalde aanvraag hetzij na een categorale herstelactie. Zoals gezegd, UWV wil reeds afgedane correcties niet opnieuw beoordelen.
Dat brengt mee dat er verschil kan optreden tussen belanghebbenden, afhankelijk van de vraag of men wel of niet eerder een herhaalde aanvraag heeft gedaan voor een bepaald besluit. In het eerder gegeven voorbeeld in deze paragraaf krijgt de belanghebbende die voor het eerst in 2025 vraagt om terug te komen van een fout in het besluit uit 2021, wel correctie naar 2021. Maar de situaties zijn ook niet gelijk, de belanghebbende uit het eerdere voorbeeld had een eerdere herhaalde aanvraag gedaan welke al is afgehandeld op grond van de destijds geldende uitgangspunten en de belanghebbende uit het laatste voorbeeld doet voor het eerst een herhaalde aanvraag.
Ook in juridisch opzicht is het verschil goed te verklaren. Bij de belanghebbende die al eerder de herhaalde aanvraag deed, is de fout in het oorspronkelijke besluit uit 2021 al gecorrigeerd. Tot datum herhaalde aanvraag in 2023 wordt echter de formele rechtskracht van dat vaststaande besluit tegengeworpen. Als deze belanghebbende in november 2025 opnieuw een herhaalde aanvraag doet om de fout in het besluit uit 2021 te corrigeren, is de conclusie dat die fout al is gecorrigeerd. Er valt dus niets meer te corrigeren en dus komt UWV ook niet meer toe aan de vraag wat de termijn van correctie zou moeten zijn. Maar om te voorkomen dat hier toch discussie over ontstaat, heeft UWV deze bepalingen van overgangsrecht opgenomen.
Het is niet de bedoeling van het overgangsrecht een volgende herhaalde aanvraag af te houden als er sinds de vorige herhaalde aanvraag nieuwe feiten zijn opgekomen. Onder het oude beleid werd bij nieuwe feiten wel met terugwerkende kracht gecorrigeerd. Stel dat er bij de eerdere herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten werden aangevoerd, maar die er nu wel zijn. Dan kan alsnog correctie met een terugwerkende kracht van 5 jaar volgen, te rekenen vanaf de laatste herhaalde aanvraag.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding en behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel regelt de citeertitel van dit besluit en behoeft geen nadere toelichting.
Amsterdam, 24 juni 2025
M.R.P.M. Camps, Voorzitter Raad van Bestuur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-30050.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.