Raamwerk voor oproepen tot voorstellen voor additionele CO2-reductie middels elektrificatie (1 juli 2025), Ministerie van Klimaat en Groene Groei

Raamwerk voor oproepen tot voorstellen voor snellere en ambitieuzere reductie van broeikasgasemissies uit industriële activiteiten die fossiele inputfactoren gebruiken middels elektrificatie, versie 1 juli 2025, Ministerie van Klimaat en Groene Groei – artikel 2, Kaderwet EZK- en LNV-subsidies

1. Achtergrond

In dit raamwerk zijn de voorwaarden neergelegd die van toepassing zijn op open te stellen oproepen tot voorstellen, waarin de Minister van Klimaat en Groene Groei industriële ondernemingen die onder het EU Emission Trade System (EU ETS) en/of de nationale CO2-heffing industrie als bedoeld in de Wet belastingen op milieugrondslag, hoofdstuk VIB (hierna: nationale CO2-heffing) vallen en die voldoen aan de voorwaarden in dit raamwerk oproept om concrete voorstellen in te dienen voor een snellere en ambitieuzere reductie van broeikasgasemissies (hierna: CO2) dan het reductiepad van de nationale CO2-heffing (hierna: additionele CO2-reductie), door substantiële vermindering van rechtstreekse CO2-emissies van industriële installaties die momenteel fossiele brandstoffen gebruiken als energiebron of grondstof middels elektrificatie van de productieprocessen.

Indien aan de voorwaarden in dit raamwerk en de opengestelde oproep tot voorstellen is voldaan, kan de Minister van Klimaat en Groene Groei subsidie voor realisatie van het ingediende voorstel toekennen. Bij het beoordelen van een voorstel kan de Minister van Klimaat en Groene Groei de deskundigheid betrekken van een commissie van experts (‘adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie’).

2. Beschikbaar budget

Voor de op basis van dit raamwerk open te stellen oproepen tot voorstellen bedraagt het totale budget € 529.000.000 (zegge: vijfhonderd negenentwintig miljoen euro). In elke open te stellen oproep tot voorstellen is de omvang van het totale budget voor die oproep tot voorstellen opgenomen.

3. Geldigheidsduur oproep tot voorstellen

In de open te stellen oproep tot voorstellen is de deadline voor het indienen van een voorstel opgenomen.

4. Doelgroep

Een voorstel kan worden ingediend door een industriële onderneming die een industriële installatie exploiteert die onder het EU ETS en/of de nationale CO2-heffing valt en die materiële goederen produceert, waarbij grondstoffen worden verwerkt en waarbij sprake is van een hoge graad van mechanisering en automatisering, genoemd in de Standaardbedrijfsindeling 2008, versie 2019, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hoofdgroep C (hierna: onderneming).

Uitgesloten van deelname aan een op basis van dit raamwerk open te stellen oproep tot voorstellen zijn:

  • krediet en financiële instellingen;

  • ondernemingen die vallen onder EU-sancties tegen bijvoorbeeld personen of rechtspersonen die rechtstreeks worden geadresseerd in de sanctieregelgeving;

  • ondernemingen in moeilijkheden.

5. Voorwaarden

Alleen een voorstel van een onderneming voor een project dat voldoet aan de hierna volgende voorwaarden, kan in aanmerking komen voor subsidie uit hoofde van een opengestelde oproep tot voorstellen.

5.1 Algemeen:

  • Realisatie van het project leidt tot vermindering van de rechtstreekse CO2-emissies van de industriële installatie die momenteel fossiele brandstoffen gebruikt als energiebron of grondstof met minstens 40% ten opzichte van de toestand voorafgaand aan de steun, door middel van elektrificatie van de productieprocessen. Dit dient te worden onderbouwd aan de hand van de huidige uitstoot, aan de hand van de uitstoot over de laatste vijf kalenderjaren voor indiening van de formele subsidieaanvraag, vergeleken met de verwachte uitstoot na realisatie van het project of de projecten uit het voorstel. Voor het berekenen van de CO2-uitstoot wordt gebruik gemaakt van de standaard EU ETS systematiek van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Onder een industriële installatie wordt verstaan een broeikasgasinstallatie of lachgasinstallatie als bedoeld in artikel 71h onder c respectievelijk i van de Wet belastingen op milieugrondslag.

  • Realisatie van het project leidt tot ten minste 0,05 Mton additionele CO2-reductie vóór 1 januari 2030 (ten opzichte van 2020). Een voorstel kan één project of een combinatie van projecten omvatten. Het gaat daarbij om de maximaal toegestane uitstoot zoals bepaald door de NEa volgens de aangescherpte nationale CO2-heffing in 2030 op het moment dat een formele subsidieaanvraag wordt ingediend om voor het betreffende project subsidie te verlenen.

  • In een intentieovereenkomst (Joint Letter of Intent) zijn de onderneming en de Staat der Nederlanden over en weer inspanningsverplichtingen overeengekomen ten behoeve van de realisatie van het project, met de potentie om in totaal ten minste 0,05 Mton additionele CO2-reductie vóór 1 januari 2030 (ten opzichte van 2020) te realiseren.

  • Voor investeringen in activiteiten die onder het EU ETS vallen, moet het project waarvoor subsidie wordt gevraagd leiden tot een vermindering in CO2-emissies van de installatie van de onderneming tot onder de toepasselijke benchmarks voor kosteloze toewijzing zoals bepaald in de Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie.

  • Met het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, mag de algehele productiecapaciteit niet met meer dan 2% toenemen ten opzichte van de situatie vóór de subsidie.

  • Het voorstel bevat een onderbouwde vraag voor subsidie, die vóór 31 december 2025 kan worden toegekend.

  • Het project dient uiterlijk 36 maanden na toekenning van de subsidie (dus in het laatst mogelijke scenario uiterlijk 31 december 2028) voltooid en operationeel te zijn.

  • Het project moet onderdeel zijn van een plan dat minimaal de status pre-FEED1 heeft en passen in een pad naar klimaatneutraliteit en circulariteit in 2050.

  • Er zijn geen andere, bestaande (subsidie)instrumenten passend, die voor de onderneming tot financiële ondersteuning van het project en de daarmee samenhangende additionele CO2-reductie kunnen leiden.

  • Er wordt geen subsidie toegekend aan een project om louter aan de toepasselijke Unienormen2 te voldoen.

  • De gevraagde subsidie zet de onderneming ertoe aan om een investering te doen die hij zonder die steun niet of op een beperkte of andere wijze zou doen, omdat de netto contante waarde van het project zonder steun niet positief zou zijn.

  • Bij de beoordeling van het voorstel wordt getoetst of de subsidie of de wijze van subsidiering direct of indirect een overtreding van EU-recht zou kunnen meebrengen.

  • Het voorstel dient een duidelijke aanpak voor het monitoren van de CO2-reductie en mijlpalen voor realisatie van het project te bevatten. Ingeval van toekenning van subsidie dient de onderneming in overleg met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei tot een definitieve monitoring en rapportage methodiek te komen waarmee de CO2-reductie wordt gemeten en gerapporteerd. De onderneming dient in elk geval op aantoonbare en systematische wijze de voortgang en resultaten (waaronder de omvang van de (additionele) CO2-reductie) in vergelijking met de voorziene tijdsduur en kosten en resultaten van het project zoals opgenomen in het door de onderneming ingediende projectplan, te monitoren, evalueren en rapporteren, door middel van:

    • a. een jaarlijkse rapportage ten aanzien van de voortgang en realisatie van het project, voor voltooiing en operationeel zijn van het project.

    • b. een jaarlijke rapportage ten aanzien van de resultaten van het project (waaronder de omvang van de (additionele) CO2-reductie) na voltooiing en operationeel zijn van het project.

      De jaarlijkse rapportages dienen, ten minste één keer per jaar, vóór 1 april van het desbetreffende jaar, aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te worden aangeleverd.

  • De onderneming moet gedurende de realisatie van het project aantonen dat het financieel commitment uit het voorstel daadwerkelijk wordt gerealiseerd. In het voorstel geeft de onderneming aan hoe dit kan worden geverifieerd. Ook dient een gescheiden boekhouding te worden bijgehouden waaruit kan worden opgemaakt of het project ex post een positieve contante waarde heeft opgebracht.

  • De onderneming dient een periodiek overzicht van het ex-ante aangeleverde financieel model versus de ex-post gerealiseerde kasstromen, met een duidelijke onderbouwing van de verschillen, geverifieerd door een externe accountant, aan te leveren.

  • De onderneming moet in het voorstel inzicht geven in beloningen van bestuurders voor zover deze aan de realisatie van het project zijn verbonden en interne verrekeningen en gehanteerde intra-company kostprijzen die worden toegepast ten tijde van de realisatie van het project.

  • Geen subsidie wordt toegekend voor het verplaatsen van productieactiviteiten van een andere lidstaat naar Nederland.

  • Geen subsidie wordt toegekend voor CO2-reductie die wordt bereikt door het reduceren van productieactiviteiten.

  • Vermeden wordt dat natuurlijke personen of rechtspersonen die onder EU-sancties vallen direct of indirect voordeel kunnen ontlenen als gevolg van de steun.

  • Wanneer een project uit hoofde van de opengestelde oproep tot voorstellen in aanmerking komt voor subsidie, zal de subsidiebeschikking op de website van de Rijksoverheid worden gepubliceerd.

  • Wanneer een project in aanmerking komt voor subsidie, zal informatie moeten worden verstrekt die vervolgens door het Ministerie van Klimaat en Groene Groei met de Europese Commissie kan worden gedeeld. Het gaat bijvoorbeeld om de datum van toekenning, het steunbedrag, de in aanmerking komende kosten, de identiteit van de onderneming, het soort en de locatie van de gesteunde informatie.

5.2 Financieel

Steunintensiteit

De steunintensiteit bedraagt niet meer dan het laagste van:

  • i) methode i: het bedrag dat nodig is om de netto contante waarde van het project op nihil te bepalen (zie voor een toelichting Bijlage 1);

en,

  • ii) methode ii: de maximaal onder 81 p) van het Tijdelijk crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne (hierna: TCTF) toegestane subsidie. Ingeval de methode onder 81 p) van het TCTF van toepassing is, geldt dat de in aanmerking komende kosten de investeringskosten in verband met het project betreffen, met name de kosten van uitrusting, machines of installaties die nodig zijn voor de elektrificatie. In het geval van een elektrificatieproject bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 30% van de in aanmerking komende kosten.

De maximale individuele subsidie die per onderneming kan worden toegekend, bedraagt in elk geval nooit meer dan € 200.000.000 (zegge: tweehonderd miljoen euro).

Cumulatie

In het geval dat al eerder steun is ontvangen door de onderneming die een subsidieaanvraag doet op basis van de opengestelde oproep tot voorstellen, kan slechts een zodanig bedrag aan subsidie worden toegekend, opdat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat op grond van de Europese steunkaders is toegestaan.

De op grond van de opengestelde oproep voor voorstellen toegekende steun mag worden gecumuleerd met andere staatssteun, met uitzondering van steun in het kader van afdeling 2.5.2 van het TCTF, of met centraal beheerde fondsen, mits die steun(maatregelen) betrekking hebben op verschillende aanwijsbare in aanmerking komende kosten.

De overeenkomstig methode i (Paragraaf 5.2 Financieel, onder Steunintensiteit, onder i) toegekende subsidie mag worden gecumuleerd met andere staatssteun of met centraal beheerde middelen in verband met overlappende in aanmerking komende kosten, mits het op grond van methode i toegestane maximale steunbedrag niet wordt overschreden.

De overeenkomstig 81, p) van het TCTF toegekende steun mag worden gecumuleerd met andere steun of met centraal beheerde Uniefondsen in verband met overlappende in aanmerking komende kosten, op voorwaarde dat de hoogste steunintensiteit en/of het hoogste steunbedrag die op grond van een van de desbetreffende voorschriften gelden, niet worden overschreden. In geen geval mag het totale steunbedrag meer bedragen dan 100% van de in aanmerking komende kosten.

Terugvorderingsmechanisme

Om het risico op overcompensatie te beperken in geval van positieve ontwikkelingen ten opzichte van de prognoses van de begunstigde onderneming, is een terugvorderingsmechanisme van toepassing.

Het terugvorderingsmechanisme bestrijkt de gehele levensduur van elk project. Het omvat een vergelijking van de begrote, ex-ante bepaalde, kasstromen van het project versus de ex-post gerealiseerde kasstromen van het project, de verstrekte steun in aanmerking nemende. Indien deze vergelijking aantoont dat het project een positieve contante waarde heeft gerealiseerd (hierna: het surplus), dan wordt een correctie aangebracht op de toegekende steun met een terugbetalingsverplichting voor het correctiebedrag. De basis voor een verificatie door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal worden gevormd door cijfers achteraf die jaarlijks door een externe accountant van de onderneming worden goedgekeurd. Daartoe moet elke begunstigde onderneming een afzonderlijke analytische boekhouding indienen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal de verificaties regelmatig uitvoeren tijdens de looptijd en aan het einde van de looptijd van het project.

Het terugvorderingsmechanisme is alleen van toepassing indien de toegelichte controle tot een positieve contante waarde (’surplus’) leidt. Om ervoor te zorgen dat de begunstigde onderneming wordt gestimuleerd om het project op een efficiënte manier uit te voeren, blijft 40% van het surplus bij de begunstigde onderneming, terwijl de resterende 60% wordt terugbetaald aan de Minister van Klimaat en Groene Groei, tot een maximum van het in totaal ontvangen subsidiebedrag. Een en ander wordt nader toegelicht in Bijlage 1.

Dispensatierechten

Het overschot aan dispensatierechten onder de nationale CO2-heffing die de onderneming door middel van het gesteunde project realiseert op de door de onderneming geëxploiteerde industriële installatie(s) mogen niet worden overdragen naar andere industriële installaties en/of exploitanten van dergelijke installaties als bedoeld in artikel 71k, eerste en tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Terugvordering ingeval van niet bereiken van het resultaat

Subsidie die naar aanleiding van een opengestelde oproep tot voorstellen wordt verstrekt ter realisatie van het voorstel, zal volgens de hieronder beschreven methodiek geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien de beoogde resultaten van ten minste 0,05 Mton additionele CO2-reductie voor 1 januari 2030, niet worden gerealiseerd of de minimum decarbonisatiedoelen niet worden gehaald.

Indien een project waarvoor subsidie is toegekend, niet (tijdig) wordt gerealiseerd zal – behoudens gevallen van overmacht als bedoeld in artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek – een (negatieve) financiële correctie worden toegepast op de toegekende subsidie:

  • Ingeval het project geheel niet gerealiseerd kan worden, wordt de subsidie op € 0 vastgesteld.

  • Ingeval er een vertraging optreedt in de realisatie van het project, wordt een maandelijkse boete verbeurd van 0,167% van de totale subsidie.

  • Ingeval de CO2-reductie van het project achteraf lager blijkt dan waarvoor subsidie is verleend, zal de subsidie omlaag worden bijgesteld aan de hand van de daadwerkelijke reductie en het subsidiebedrag per vermeden ton CO2 uit de initiële subsidieaanvraag.

  • Ingeval additionele CO2-reductie van 0,05 Mton uitblijft na realisatie van het project, wordt de subsidie op € 0 vastgesteld. Een uitzondering hierop is mogelijk indien er sprake is van een zeer innovatieve technologie in de vorm van experimentele ontwikkeling, waaronder commerciële prototypes of pilotprojecten die noodzakelijk zijn richting het uiteindelijke product of concept en die te duur zijn om alleen voor demonstratie- of validatiedoelen te gebruiken.3

Indien de ontvangen subsidie dient te worden terugbetaald, is – behoudends gevallen van overmacht als bedoeld in artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek – hierover een rente verschuldigd gelijk aan het op het moment van ontvangst van de subsidie geldende basispercentage dat wordt berekend in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld.

6. Slotbepaling

Dit raamwerk wordt gepubliceerd in de Staatscourant en op de website van de Rijksoverheid en treedt in werking op 18 augustus 2025.

Dit raamwerk wordt aangehaald als: ‘Raamwerk voor oproepen tot voorstellen voor additionele CO2-reductie middels elektrificatie (1 juli 2025).’

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

BIJLAGE 1: TOELICHTING TERUGVORDERINGSMECHANISME

Uitgangspunten bij de toepassing van het terugvorderingsmechanisme:

  • 1. Bij de aanvraag van de onderneming voor steun onder dit raamwerk wordt bij het voorstel in reactie op de oproep tot voorstellen, een financieel model aangeleverd waarin alle verwachte kastromen gedurende de looptijd van het project dienen te zijn opgenomen, waaronder de investeringen, de verwachte kostenbesparingen en de additionele opbrengsten van het project, zoals eventuele “groene premies”, versus het scenario waarin het project niet wordt uitgevoerd (het counter-factual scenario). Deze kastromen worden verdisconteerd (contant gemaakt) tegen de gemiddelde gewogen vermogenskosten van de aanvragende onderneming (de WACC).

  • 2. Een project komt alleen voor steun in aanmerking indien de netto contante waarde van het project ex-ante niet positief is. Het maximale steunbedrag is het bedrag dat nodig is om de netto contante waarde van het project op nihil te bepalen (het “financieringsgat”), met in acht name van de steun-maxima genoemd onder paragraaf 5.2 (Financieel, steunintensiteit) van het raamwerk.

  • 3. Bij de berekening van het financieringsgat worden de tarieven, belastingen, heffingen etc., aangehouden zoals die wettelijk verankerd zijn op de datum waarop de formele subsidieaanvraag is ingediend.

  • 4. De WACC wordt vastgesteld op de datum van indiening van de formele subsidieaanvraag en wordt voor alle toepasselijke berekeningen gebruikt gedurende de looptijd van het project. Voor de vaststelling van de WACC wordt in principe de template gebruikt die ook voor de Europese IPCEI projecten van toepassing is en die van tijd tot tijd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt gepubliceerd. Er mogen geen project specifieke risico-opslagen worden gebruikt en elke component van de WACC moet objectief, met duidelijke bronvermelding, worden onderbouwd.

  • 5. Wijzigingen na het indienen van de formele subsidieaanvraag hebben geen invloed op het berekende financieringsgat en daarmee ook niet op de berekende maximaal toegestane subsidie.

  • 6. Bij het indienen van de formele subsidieaanvraag wordt ook de waarde van alle variabelen van het counter-factual scenario, het scenario waarbij de investering in het project niet plaatsvindt, vastgeklikt. Dit betekent dat o.a. wijzigingen in volumes, prijzen, Opex, maintenance & expansion Capex, belastingen etc. in het counter-factual scenario geen invloed meer hebben op de berekening van een eventuele claw-back. Alleen wijzigingen op het factual scenario, het scenario waarvoor subsidie wordt aangevraagd (ook wel de investment case genoemd), hebben invloed op de berekening van een eventuele terugbetaling van subsidie. Dit betekent dat alle wijzigingen van de waarde van alle variabelen op het factual scenario worden meegenomen in het surplus en de correctie van de steunberekening.

  • 7. In de berekeningen voor het terugvorderingsmechanisme worden in ieder geval opgenomen:

    • a. de daadwerkelijke Capex investeringen;

    • b. de gerealiseerde additionele inkomsten (waaronder groene premies);

    • c. de Opex besparingen (energieprijzen, onderhoud, etc.);

    • d. alle actuele belastingen en heffingen;

    • e. de terminal value i.e. de economische restwaarde van de investering.

  • 8. De excel template voor de berekening van het surplus is gelijk aan de oorspronkelijke template waarmee het financieringsgat is bepaald. Het succes van een business case kan alleen worden vergeleken met alle daadwerkelijk gerealiseerde parameters (kastromen). Er wordt bij de actualisatie van parameters waar mogelijk gebruik gemaakt van publiek verifieerbare bronnen. Uitgangspunt is dat voor grondstoffen de prijscurves en actuele data van ingenieursbureau AFRY worden gebruikt, die ook als bron dienen bij de berekening van het oorspronkelijke financieringsgat.

    Afwijkingen ten opzichte van het ingediende financieringsgat dienen te worden voorzien van een toelichting en een grondige schriftelijke en cijfermatige onderbouwing.

  • 9. Periodiciteit en looptijd van de berekening

    Jaarlijks, aan te vangen 1 jaar na de eerste datum van voltooiing en operationeel zijn van het project.

    De looptijd van de berekening is gelijk aan de looptijd zoals gebruikt bij het ingediende financieringsgat, inclusief een inschatting van de economische restwaarde van de activa in het project.

  • 10. Een plafond voor de terug te betalen steun

    De terugbetalingsverplichting (claw-back) bedraagt 60% van het gerealiseerde surplus, met een maximum van de totaal uitbetaalde subsidie.

    De verrekening en terugbetaling vindt plaats per het einde van de looptijd van het project.

  • 11. Pooling van het surplus van projecten (set-off)

    Het financieringsgat wordt per ingediend project berekend, ook indien er sprake is van meerdere projecten door één aanvrager van subsidie.

    Een uitzondering kan worden gemaakt indien de projecten dermate zijn verweven met elkaar en het succes van de uitvoering van de projecten dermate van elkaar afhankelijk is, dat er in feite sprake is van één gecombineerd project.

  • 12. Berekening van surplus indien een project minder dan het financieringsgat aan steun heeft ontvangen

    Indien een project een bedrag aan steun ontvangt waarvan de contante waarde lager is dan het financieringsgat, dan start het project met een tekort (negatief surplus). De verwachte IRR van het project is dan lager dan de WACC. In dat geval mag eerst de negatieve contante waarde van het project, na financiering en subsidie, worden “ingehaald” totdat er sprake kan zijn van een surplus.

  • 13. Controle van de berekening van het surplus

    De berekening dient door de onderneming te worden aangeleverd in hetzelfde financiële model als aangeleverd bij de formele subsidieaanvraag en te zijn voorzien van een door een externe gekwalificeerde accountant getekende verklaring. Bij twijfels kunnen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vragen worden gesteld aan de onderneming om verschillen ten opzichte van het ingediende financieringsgat nader te onderbouwen. Hierbij wordt in principe de door de externe accountant van de onderneming gehanteerde materialiteittoets gevolgd.

  • 14. Zekerheden voor een betalingsverplichting (terugvordering)

    Als zekerheid voor een terug te betalen gedeelte van het berekende surplus (het verrekenbare bedrag), dient door de onderneming periodiek een bankgarantie, letter of credit dan wel borg naar genoegen van de Staat op een door de Staat aan te wijzen bankrekening te worden overhandigd. De eerste maal dat dit dient te gebeuren is bij de eerste berekening van het surplus na voltooiing en operationeel zijn van het project. Het bedrag van deze garantie dient vervolgens elke 2 jaar te worden aangepast aan het actuele verrekenbare bedrag.

  • 15. Fiscale aspecten

    De door de onderneming af te dragen belastingen in het project, inclusief eventuele kortingen uit hoofde van vrijstellingen of regelingen, maken deel uit van de project kasstromen. Het uiteindelijk terug te betalen bedrag aan subsidie uit hoofde van het terugvorderingsmechanisme dient derhalve zonder aftrek van belastingen te worden voldaan.

  • 16. In gevallen waarbij bovenstaande uitgangspunten niet voorzien, is nadere afstemming mogelijk. Indien dit leidt tot aanvullende afspraken over de toepassing van het terugvorderingsmechanisme, dan zal een dergelijke afspraak worden geadministreerd en waar mogelijk ook worden toegepast in vergelijkbare gevallen om zodoende een zo goed mogelijk “level playing field” te creëren.


X Noot
1

pre-FEED is a preliminary FEED (front end engineering and design) document that is a predefined design package to prove the feasibility in technical and economics

X Noot
2

Onder “Unienorm” wordt verstaan a) een bindende Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, met uitsluiting van op Unieniveau vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen; b) de verplichting om gebruik te maken van de beste beschikbare technieken (BBT), zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU, en om ervoor te zorgen dat de emissieniveaus niet hoger liggen dan die welke bij toepassing van de BBT zouden worden bereikt; wanneer de met de BBT samenhangende emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU of op grond van andere toepasselijke richtlijnen zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze mededeling; wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waarvoor de BBT voor de betrokken onderneming het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn.

X Noot
3

Het gaat hier om experimentele ontwikkeling als bedoeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), artikel 25, jo. artikel 2, randnummer 86.

Naar boven