Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 juli 2025, nr. BZ2518248, tot wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met betrekking tot subsidieverstrekking voor capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden

De Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 2 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

Afdeling 4 komt te luiden:

Afdeling 4. Capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties voor thematische beleidsdoelstellingen

Artikel 4.1

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

duurzame ontwikkelingsdoelen:

de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 25 september 2015 in resolutie A/RES/70/1 vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen;

lage- en middeninkomenslanden:

landen die als zodanig zijn vermeld in de door het Development Assistence Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) meest recent vastgestelde List of Recipients of Official Development Assistence;1

lokale maatschappelijke organisatie:

een maatschappelijke organisatie die statutair is gevestigd in een laag- of middeninkomensland en opereert op regionaal, nationaal of sub-nationaal niveau en zich richt op regionale, nationale en/of sub-nationale kwesties;

maatschappelijke organisatie:

een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, of die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is.

Artikel 4.2
  • 1. De minister kan subsidie verlenen voor activiteiten die strekken tot of bijdragen aan de capaciteitsversterking van, dienstverlening door en het voeren van dialoog door maatschappelijke organisaties in of voor lage- en middeninkomenslanden om beleidsdoelstellingen te behalen op een van de volgende thema’s:

    • a) bestrijden van HIV/Aids;

    • b) tegengaan van schadelijke praktijken;

    • c) bevorderen van schone en eerlijke handel;

    • d) stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap;

    • e) tegengaan van geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers;

    • f) versterken van de positie van vrouwen in vrede- en veiligheidsprocessen; of

    • g) beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden van religieuze minderheden en lhbtiq+ personen;

    uitgezonderd activiteiten gericht op beleidsbeïnvloeding in Nederland.

  • 2. De minister kan subsidie verlenen voor activiteiten die strekken tot of bijdragen aan het stimuleren van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven, uitgezonderd activiteiten gericht op beleidsbeïnvloeding in Nederland en activiteiten gericht op beleidsbeïnvloeding op internationaal niveau.

  • 3. Voor subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen alleen maatschappelijke organisaties in aanmerking komen.

Artikel 4.3
  • 1. Met het oog op en passend binnen de doelstelling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, komen op de in dat lid genoemde thema’s respectievelijk voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

    • a) verbetering van de preventie en toegang tot de behandeling van HIV/Aids voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen;

    • b) verbetering van de preventie van schadelijke praktijken en verbeterde zorg voor de gevolgen van dergelijke praktijken;

    • c) verbetering van arbeidsrechten en -omstandigheden en tegengaan van ontbossing en vervuiling in ontwikkelingslanden;

    • d) versterking van de economische positie van vrouwelijkeondernemers;

    • e) bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, verbeterde toegang tot zorg voor vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van geweld, en ondersteuning van vrouwenrechtenverdedigers en vrouwelijke mensenrechtenactivisten;

    • f) versterking van de positie van vrouwen in vredes- en veiligheidsprocessen en de bescherming en reïntegratie van slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel geweld; of

    • g) bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging en de bescherming van religieuze minderheden, alsmede de bevordering en bescherming van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen.

  • 2. Met het oog op en passend binnen de doelstelling, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, komen in aanmerking voor subsidie: activiteiten gericht op het versterken van de mate waarin Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven in staat zijn om een bijdrage te leveren aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen.

Artikel 4.4

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.3 geldt in ieder geval dat activiteiten niet in strijd zijn met universele mensenrechten en:

  • a. gericht zijn op versterking van de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties om hun dienstverlening en dialoog te verbeteren met dien verstande dat dialoog betrekking heeft op dialoog in of voor lage- en middeninkomenslanden op internationaal, regionaal, nationaal of sub-nationaal niveau, onverminderd het bepaalde in artikel 4.2, eerste en tweede lid.

  • b. bijdragen aan lokaal eigenaarschap van lokale maatschappelijke organisaties; en

  • c. bijdragen aan de gelijke rechten van vrouwen en meisjes en aan gelijke deelname van vrouwen en meisjes aan de samenleving in lage- en middeninkomenslanden.

B

In artikel 6.1, het opschrift van afdeling 9 en het opschrift van paragraaf 1 van afdeling 9 wordt ‘ontwikkelingssamenwerking’ vervangen door ‘ontwikkelingshulp’.

ARTIKEL II

Afdeling 4 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, zoals deze luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op subsidies die voor die datum zijn verstrekt en blijft van toepassing op voor inwerkingtreding van deze regeling bekendgemaakte beleidsregels en subsidieplafonds als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (hierna: de Subsidieregeling) verschaft de wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking binnen de context van samenwerking met maatschappelijke organisaties zoals verwoord in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties. De kernpunten van dit beleidskader zijn uiteengezet in diverse kamerbrieven, waaronder die van 11 november 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XVII, nr. 13), 21 januari 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XVII, nr. 55), 20 februari 2025 (Kamerstukken II 2019/2020, 34 952, nr. 87) en 27 juni 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 36 180, nr. 133).

Het nieuwe beleidskader zet in op het technisch en financieel ondersteunen van, met name lokale, maatschappelijke organisaties, om diensten te verlenen en dialoog te voeren die bijdragen aan het bereiken van acht thematische beleidsdoelstellingen:

  • 1) verbeterde toegang tot preventie en behandeling van hiv/aids voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen;

  • 2) verbeterde preventie van schadelijke praktijken, zoals vrouwelijke genitale verminking of kindhuwelijken, door verandering van sociale normen en gedrag en verbeterde nazorg van gevolgen van dergelijke praktijken;

  • 3) de verbetering van arbeidsrechten en -omstandigheden en tegengaan van ontbossing en vervuiling in productielanden, in verbinding met het Nederlandse bedrijfsleven en hun toeleveranciers;

  • 4) versterkte economische positie van vrouwelijke ondernemers, veelal actief in de informele sector, door verbetering van hun commerciële en zakelijke vaardigheden en door het doorbreken van socioculturele en institutionele barrières;

  • 5) bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, verbeterde toegang tot zorg voor vrouwen en meisjes die hiervan slachtoffer werden, en ondersteuning van vrouwenrechtenverdedigers en vrouwelijke mensenrechtenactivisten in precaire omstandigheden;

  • 6) versterkte positie van vrouwen in vredes- en veiligheidsprocessen en de bescherming en reïntegratie van slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel geweld;

  • 7) bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging en de bescherming van religieuze minderheden, en de bevordering en bescherming van de gelijke rechten voor lhbtiq+-personen;

  • 8) versterkte financiële en organisatorische capaciteit van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven, zodat zij een grotere en kwalitatief betere bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingsdoelstellingen van de minister.

Met het oog op de bestendiging van deze beleidsdoelstellingen zet het nieuwe beleidskader in op het vergroten van het eigenaarschap van lokale maatschappelijke organisaties.

Leidend in de activiteiten dient daarom te zijn de versterking van maatschappelijke organisaties en het stimuleren van lokaal eigenaarschap, met daarbij speciale aandacht voor de gelijke rechten van vrouwen en meisjes en gelijke deelname van vrouwen en meisjes aan de samenleving in lage- en middeninkomenslanden.

Het kabinet streeft in dit beleidskader naar eenvoud en efficiëntie en naar een andere balans tussen dienstverlening en dialoog ten opzichte van de voorgaande instrumenten onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (vervanging afdeling 4)

De nieuwe formulering van afdeling 4 benadrukt dat het nieuwe beleidskader acht thematische beleidsdoelstellingen nastreeft door in te zetten op de versterking van lokale maatschappelijke organisaties. Door capaciteitsversterking zijn deze organisaties in staat de diensten te verlenen en de dialoog te voeren die nodig is, om de thematische beleidsdoelstellingen te realiseren, zoals uiteengezet in artikel 4.2. Capaciteitsversterking houdt in het versterken van de vaardigheden en kennis van maatschappelijke organisaties zodat zij hun rol in dienstverlening en het voeren van dialoog goed kunnen vervullen. Bij ‘capaciteitsversterking’ kan aan allerlei activiteiten worden gedacht, zoals training, advies, netwerken.

Artikel 4.1

In dit artikel is een aantal kernbegrippen gedefinieerd die relevant zijn voor de subsidieverstrekking in het kader van afdeling 4.

Voor het begrip ‘lage- en middeninkomenslanden’ is in lijn met artikel 1 van de Subsidieregeling gebruik gemaakt van de OESO DAC List of Recipients of Official Development Assistence.

Voor het begrip ‘maatschappelijke organisatie’ is gebruik gemaakt van de begripsomschrijving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken veelvuldig hiervoor hanteert.

In het begrip ‘lokale maatschappelijke organisatie’ is deze definitie aangevuld met een aantal elementen die invulling geven aan het lokale karakter. Onder ‘regionaal’ wordt hier verstaan meerdere landen in een regio in lage- en middeninkomenslanden. Onder ‘sub-nationaal’ wordt verstaan alle schaalniveaus onder het nationale niveau (van gemeenschaps- tot district niveau). Hierbij zij aangetekend dat statutaire vestiging in het land waarin een rechtspersoon actief is niet altijd mogelijk of veilig is. Het land van vestiging en het land waar de organisatie actief is kunnen dus verschillen. Om te kwalificeren als lokale maatschappelijke organisatie zal de statutaire vestiging wel steeds moeten zijn in een lage- of middeninkomensland.

Artikel 4.2

Dit artikel benoemt de acht thematische beleidsdoelstellingen waarop in het kader van de instrumenten onder het nieuwe Beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties subsidies kunnen worden verleend. Het artikel biedt daarmee helderheid en richting aan maatschappelijke organisaties die zich toeleggen op capaciteitsversterking in lage- en middeninkomenslanden. Tevens is hier de beleidskeuze verankerd om geen subsidie te verlenen voor beleidsbeïnvloeding in Nederland en voor het instrument voor het Nederlands particulier initiatief ook niet voor beleidsbeïnvloeding op internationaal niveau.

De acht doelstellingen zijn verdeeld over twee artikelleden, omdat in het geval van versterking van het Nederlands particulier initiatief er geen sprake is van een focus op specifieke thema’s op het gebied van ontwikkelingshulp. Het gaat bij het stimuleren van Nederlandse particuliere initiatieven om het versterken van hun bijdrage aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen, oftewel de SDG’s (Sustainable Delopment Goals),2 zoals ook is vermeld in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van 20 februari 2025 (Kamerstukken 2024/25, 36 180 nr. 133) en de kabinetsreactie AIV-advies SDG’s (brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van 14 februari 2025 (Kamerstukken 2024/25, 26 485 nr. 449)

In het derde lid is bepaald dat alleen maatschappelijke organisaties in aanmerking kunnen komen voor subsidies in het kader van de instrumenten onder het nieuwe beleidskader en niet, bijvoorbeeld, bedrijven of (lokale) overheden.

Artikel 4.3

Dit artikel specificeert de subsidiabele activiteiten behorend bij de acht thematische beleidsdoelstellingen.

Het tweede lid beoogt dat de subsidiëring voor het stimuleren van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven kan zien op zowel activiteiten tot versterking van hun organisatorische en financiële beheerscapaciteit, als op activiteiten waarmee hun financiële armslag wordt vergroot om zelf projecten uit te voeren in lage- en middeninkomenslanden. Het kan bij de hier bedoelde activiteiten bijvoorbeeld gaan om capaciteitsversterking in de vorm van cursussen, trainingen of andere ondersteuning ten behoeve van verbetering op het gebied van organisatie- en projectmanagement, administratie, interculturele communicatie, en financieren van POI’s ontwikkelingsprojecten.

Artikel 4.4

Dit artikel maakt de randvoorwaarden inzichtelijk waaraan subsidiabele activiteiten zullen worden getoetst. Behalve dat activiteiten niet strijdig mogen zijn met universele mensenrechten gelden de volgende eisen:

  • a) Het versterken van de capaciteit van lokale maatschappelijke organisaties is essentieel. Capaciteitsversterking stelt deze organisaties in staat om hun dienstverlening te verbeteren en een dialoog te voeren over maatschappelijke kwesties op de acht thematische beleidsdoelen. Op deze manier zijn lokale organisaties en gemeenschappen beter in staat hun eigen ontwikkelingen vorm te geven.

  • b) Het kabinet stimuleert en versterkt lokaal eigenaarschap binnen ontwikkelingshulp, conform de OESO-DAC richtlijnen.3 Onder lokaal eigenaarschap wordt verstaan de situatie waarin lokale maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden het initiatief nemen en op basis van hun capaciteiten, leiderschap en expertise beslissingen nemen over hun eigen agenda en over het ontwikkelen en realiseren van oplossingen voor de maatschappelijke vraagstukken waar zij voor staan. Lokale actoren dienen zelfstandig beslissingen te nemen omtrent de ontwikkeling en implementatie van eigen initiatieven, waarbij internationale donoren en externe partners zo nodig een ondersteunende rol vervullen. De directere samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties in hun eigen context, bevordert de efficiëntie doordat middelen sneller terechtkomen waar ze nodig zijn.

  • c) Alle instrumenten moeten niet alleen gelijke rechten van vrouwen en meisjes bevorderen, maar ook de gelijke deelname van vrouwen en meisjes aan de samenleving.4 Het kabinet erkent dat de inclusie van vrouwen en meisjes niet alleen de sociale en economische weerbaarheid van gemeenschappen verhoogt, maar ook de effectiviteit en relevantie van ontwikkelingshulp significant versterkt.

Onderdeel B (vervanging ontwikkelingssamenwerking door ontwikkelingshulp)
Artikel 6.1

De wijziging in terminologie van ‘ontwikkelingssamenwerking’ naar ‘ontwikkelingshulp’ maakt de in de Subsidieregeling gehanteerde terminologie in lijn met de door het kabinet Schoof gemaakte keuzes inzake benamingen voor ministers.

Artikel II (overgangsbepaling)

Dit artikel maakt duidelijk dat voor subsidies die zijn verleend onder het eerdere beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, afdeling 4 zoals deze tot onderhavige wijziging luidde, van toepassing blijft. Hetzelfde geldt voor de subsidiebeleidskaders die deel uitmaken van dat beleidskader.

Artikel III (Afwijking Vaste Verandermomenten)

Gelet op het belang voor de doelgroep zal inwerkingtreding zo spoedig mogelijk plaatsvinden en niet pas op het eerstvolgende Vaste Verandermoment.

De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp


X Noot
2

De zogenaamde Duurzame Ontwikkelingsdoelen

X Noot
4

De activiteiten binnen de instrumenten moeten hiertoe een score van 1 (gendergelijkheid als hoofddoel) of 2 (bijdragen aan gendergelijkheid) van de OESO-DAC gendermarker hebben.

Naar boven