Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 7 juli 2025 (kenmerk 5446723), houdende instelling van de Commissie normering verwerking bulkdata ten behoeve van de politietaak (Instellingsbesluit Commissie normering bulkdata)

De Minister van Justitie en Veiligheid;

Handelend in overeenstemming met de Staatsecretaris Rechtsbescherming;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Justitie en Veiligheid;

b. Commissie:

commissie normering verwerking bulkdata ten behoeve van de politietaak.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een commissie normering verwerking bulkdata ten behoeve van de politietaak.

  • 2. De commissie heeft tot taak aanbevelingen te doen voor een nadere normering van het verwerken van bulkdata ten behoeve van de politietaak, waaronder begrepen is het verder verwerken van deze gegevens voor andere doeleinden.

  • 3. De volgende onderwerpen moeten daarbij in ieder geval worden geadresseerd:

    • Een onderbouwde afbakening van de categorieën van persoonsgegevens waar de voorgestelde normering voor moet gelden

    • De invulling van doelbinding en de verenigbaarheidstoets

    • Wie de persoonsgegevens op welke wijze kan bevragen en (geautomatiseerd) analyseren

    • De toestemming voor het verder verwerken van persoonsgegevens door een onafhankelijke autoriteit

    • Bewaartermijnen

    • Notificatie

    • De inbedding in de bestaande wetgeving, met name de verhouding tussen de Wet politiegegevens, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het nieuwe Wetboek van Strafvordering

    • Verbetering van het toezicht op de uitoefening van opsporingsbevoegdheden die (mede) bestaan uit het verwerken van persoonsgegevens, zo nodig ook tijdens het uitoefenen van die bevoegdheden.

  • 4. De commissie is bevoegd gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en te beantwoorden als onderdeel van haar taak.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en een secretaris, tevens leden van de commissie, en ten hoogste twaalf andere leden.

  • 2. De commissieleden worden door de minister benoemd.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de werkzaamheden van de commissie, genoemd in artikel 4 van dit besluit.

  • 4. De commissieleden kunnen op eigen verzoek, wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst of ontslagen door de minister.

  • 5. Geschorste of ontslagen commissieleden kunnen worden vervangen door een nieuw te benoemen lid met een vergelijkbaar profiel.

Artikel 4. Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt opgeheven zes weken nadat het eindrapport is uitgebracht, zoals genoemd in artikel 7 van dit besluit.

  • 2. De minister kan de duur van de instelling van de commissie eenmalig verlengen.

Artikel 5. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie verantwoordt haar werkwijze in het verslag of in het eindrapport.

  • 3. De commissie kan zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 6. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoeken;

    • c. de kosten voor publicatie van rapporten.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een gespecificeerde begroting aan de minister aan.

Artikel 7. Eindrapport, tussenrapporten en uiterste datum voor oplevering

  • 1. De commissie brengt vóór 1 september 2026 haar eindrapport uit aan de minister.

  • 2. De commissie is bevoegd desgewenst één of meer tussenrapporten uit te brengen.

  • 3. De commissie biedt de minister uiterlijk vóór 13 oktober 2026 een verslag aan over de activiteiten in de periode waarin de commissie werkzaam is geweest. De commissie kan het verslag gelijktijdig met het eindrapport indienen.

Artikel 8. Openbaarmaking door de commissie

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 9. Archiefbescheiden

  • 1. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, het archief van de commissie over aan het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Het beheer van archiefbescheiden vindt plaats met inachtneming van de door de commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de commissie nadere afspraken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakt.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 juli 2025.

  • 2. Dit besluit vervalt zes weken na het uitbrengen van het eindrapport en uiterlijk 13 oktober 2026.

Artikel 11. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als instellingsbesluit Commissie normering bulkdata.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan de betrokkenen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

TOELICHTING

Door de digitalisering van de samenleving worden er steeds meer gegevens over gedrag, locatie en communicatie opgeslagen. Voor omvangrijke dataverzamelingen die berichten en andere persoonsgegevens bevatten van verschillende personen wordt in de literatuur en rechtspraak wel de term ‘bulkdata’ gebruikt. De voortschrijdende techniek biedt steeds meer mogelijkheden om uit deze bulkdata betekenisvolle verbanden te destilleren. De (geautomatiseerde) analyse van dergelijke gegevens kan leiden tot successen bij het uitvoeren van de politietaak. Maar zonder goede grenzen kan het ook leiden tot bovenmatige gegevensverwerking. Het verzamelen van deze bulkdata in het kader van de politietaak maakt immers inbreuk op grondrechten. De mate van inbreuk is mede afhankelijk van wat vervolgens met deze gegevens gedaan wordt. Door wie worden ze ingezien, met wie worden ze gedeeld, hoe lang worden ze bewaard?

Het Europees recht en de interpretatie daarvan in de Europese rechtspraak stelt nieuwe eisen aan de verwerking van bepaalde politiegegevens. Ook in wetenschappelijke kring klinkt een roep om te komen tot een betere systematiek en nadere normering van de analyse van bulkdata.

In de Kamerbrief instellen commissie strafvorderlijke gegevensbescherming (Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 29 279, nr. 923) werd reeds toegelicht dat onder meer deze ontwikkelingen hebben geleid tot het besluit een commissie in te stellen om hierover te adviseren.

De voorgenomen naam van de commissie is in het onderhavige instellingsbesluit gewijzigd in ‘Commissie normering bulkdata’, omdat de term strafvorderlijke gegevens geassocieerd wordt met persoonsgegevens die door het Openbaar Ministerie worden verwerkt en worden gereguleerd in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Daarnaast is het onderwerp waarop de commissie gevraagd wordt te adviseren niet gelimiteerd tot gegevens die verwerkt worden ten behoeve van de strafvordering. Het gaat ook om gegevens die worden verwerkt met als doel de handhaving van de openbare orde of bewaken en beveiligen.

Het instellingsbesluit vermeldt de opdracht van de commissie, namelijk om aanbevelingen te doen voor een nadere normering van het verwerken van bulkdata ten behoeve van de politietaak. Deze grote datasets zijn verzameld omdat ze persoonsgegevens bevatten die relevant zijn voor (een onderdeel van) deze taak, maar bevatten ook persoonsgegevens die niet relevant zijn voor het doel waarvoor ze zijn verzameld. Het is de opdracht van de commissie om aan te geven welke normering zou moeten gelden wanneer er aanleiding is om deze gegevens verder te verwerken voor andere doeleinden, zoals geregeld bij of krachtens de Wet politiegegevens.

De gevraagde aanbevelingen zijn gericht op de totstandkoming van een in de praktijk bruikbare en uitvoerbare regeling waarbij rekening wordt gehouden met de nationale juridische en organisatorische kaders en de eisen van het hogere recht, zoals die blijken uit de Europese rechtspraak, zodat de bescherming van grondrechten wordt verbeterd.

Tegelijk moet rekenschap gegeven worden van het belang dat de overheid de samenleving veilig houdt en de informatie die daarvoor nodig is kan ontsluiten uit grote datasets en deze kan gebruiken voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde.

Hierbij wordt ook aandacht besteed aan inzichten vanuit wetenschappelijke hoek, waaronder de aanbevelingen uit het rapport Strafvorderlijke gegevensverwerking van het WODC (2022).

De commissie wordt gevraagd bijzondere aandacht te hebben voor de inbedding van een op te stellen regeling in het systeem van de bestaande wetgeving. De verhouding tussen de Wet politiegegevens, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het nieuwe Wetboek van Strafvordering behoeft verduidelijking. De regeling moet een nadere normering en waarborgen bevatten waardoor de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens worden nageleefd.

De volgende onderwerpen moeten in het advies in ieder geval worden geadresseerd:

  • Een onderbouwde afbakening van de categorieën van persoonsgegevens waar de voorgestelde normering voor moet gelden

  • De invulling van doelbinding en de verenigbaarheidstoets

  • Wie de persoonsgegevens op welke wijze kan bevragen en (geautomatiseerd) analyseren

  • De toestemming voor het verder verwerken van persoonsgegevens door een onafhankelijke autoriteit

  • Bewaartermijnen

  • Notificatie

  • De inbedding in de bestaande wetgeving, met name de verhouding tussen de Wet politiegegevens, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het nieuwe Wetboek van Strafvordering

  • Verbetering van het toezicht op de uitoefening van opsporingsbevoegdheden die (mede) bestaan uit het verwerken van persoonsgegevens, zo nodig ook tijdens het uitoefenen van die bevoegdheden.

Waar nodig kan de commissie aanvullende aspecten adresseren die relevant zijn voor de opdracht.

In een separaat besluit zullen de voorzitter en de overige leden van de commissie worden benoemd en worden vergoedingen vastgesteld.

Deze toelichting is in overeenstemming met de Staatssecretaris Rechtsbescherming vastgesteld.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

Naar boven