Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 juli 2025, nr. 2025-0000069509, houdende wijziging van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 in verband met de openstelling van een nieuw aanvraagtijdvak voor sectoren, enige wijzigingen in de subsidieverstrekking en enige technische wijzigingen [KetenID WGK027673]

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van de Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231) en de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:

A

De begripsbepaling niet-uitkeringsgerechtigde in artikel 1.1 komt te luiden:

niet-uitkeringsgerechtigde:

persoon die jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd en die geen recht op heeft op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of een uitkering op grond van de Participatiewet, de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Algemene nabestaandenwet dan wel een uitkering op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;.

B

Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel g wordt toegevoegd ‘, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2f’.

2. Aan onderdeel h wordt toegevoegd ‘, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2g’.

C

Artikel 2a.7 vervalt.

D

Artikel 2a.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de eerste twee jaar’ vervangen door ‘elk jaar’ en wordt toegevoegd ‘, met uitzondering van het laatste jaar van het project’.

2. In het derde lid vervalt ‘het opvragen van een extra tussentijdse declaratie dan wel’.

E

Artikel 2e.1 komt te luiden:

Artikel 2e.1. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van:

  • a. 2 oktober 2023, 09.00 uur, tot en met 2 mei 2024, 17.00 uur, voor de projectperiode, bedoeld in artikel 2e.8, onderdeel a;

  • b. 14 juli 2025, 09.00 uur, tot en met 30 juni 2026, 17.00 uur, voor de projectperiode, bedoeld in artikel 2e.8, onderdeel b.

F

Artikel 2e.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

2. Er wordt toegevoegd ‘per aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 2e.1’.

G

In artikel 2e.4, onderdeel e, wordt na ‘bruto’ ingevoegd ‘niet meer dan’ en wordt ‘€ 35,–’ vervangen door ‘€ 41,50’.

H

Artikel 2e.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van ‘, of;’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; of’ wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente namens een arbeidsmarktregio.

2. In het tweede lid wordt ‘binnen het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2e.1’ vervangen door ‘per aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 2e.1’.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onverminderd artikel 1.6 bevat de subsidieaanvraag de volgende gegevens:

    • a. indien de subsidieaanvrager een O&O-fonds of de hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband is:

      • 1°. een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register;

      • 2°. het KvK-nummer van de subsidieaanvrager en de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband;

      • 3°. de meest recente jaarrekening van de subsidieaanvrager, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en

      • 4°. een bewijsstuk dat aantoont dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer, vermeld in de subsidieaanvraag;

    • b. indien de subsidieaanvrager het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente is: een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat een O&O-fonds dan wel ten minste één werkgeversorganisatie en ten minste één werknemersorganisatie heeft ingestemd met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en die is ondertekend door zowel het O&O-fonds respectievelijk de betreffende organisaties als de subsidieaanvrager.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De minister behandelt aanvragen die zijn ingediend in het aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 2e.1, eerste lid, onderdeel b, op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag en beslist, in afwijking van artikel 1.6, vijfde lid, binnen achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

I

Artikel 2e.8 komt te luiden:

Artikel 2e.8. Projectperiode

Een project in het kader van dit hoofdstuk vindt plaats binnen een periode van maximaal 24 maanden en start op:

  • a. 2 oktober 2023, of, indien dit later is, op de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, voor projecten ingediend in het aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 2e.1, onderdeel a;

  • b. 14 juli 2025, of, indien dit later is, op de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, voor projecten ingediend in het aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 2e.1, onderdeel b.

J

In artikel 2e.9, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d tot c.

K

In artikel 2e.11 wordt, onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid, na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onder begeleiding valt ook het begeleiden van een persoon na afronding van een scholing of EVC-procedure als bedoeld in artikel 2e.10, eerste lid, of na het vinden van werk.

L

Artikel 2e.12 komt te luiden:

Artikel 2e.12. Activiteiten scholing

Scholing basisvaardigheden en scholing beroepsvaardigheden:

  • a. worden aangeboden door een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, een andere instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een andere opleider die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt dat leidt tot een diploma, certificaat of mbo-verklaring;

  • b. leiden tot een door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ingeschaalde kwalificatie, die is opgenomen in het NCP-register;

  • c. worden gegeven door een opleider die in het bezit is van het keurmerk van de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding; of

  • d. leiden tot verstrekking van een overheids-, branche- of sector-erkend certificaat.

M

Artikel 2e.14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na ‘€ 98,38’ ingevoegd ‘voor kosten gemaakt voor 1 januari 2025 en € 111,57 voor kosten gemaakt vanaf deze datum’.

2. In onderdeel b wordt voor ‘kosten’ ingevoegd ‘externe’ en wordt na ‘€ 34,73’ ingevoegd ‘voor kosten gemaakt voor 1 januari 2025 en € 41,32 voor kosten gemaakt vanaf deze datum’.

N

Artikel 2e.15wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever reeds loonkostensubsidie ontvangt’ wordt vervangen door ‘Indien de werkgever reeds loonkostensubsidie ontvangt’.

b. Er wordt toegevoegd ‘, kan loonkostensubsidie op grond van dit artikel slechts worden verstrekt over dat deel van de loonkosten waarvoor nog geen loonkostensubsidie of een andere financiële tegemoetkoming is verstrekt’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In de situatie, bedoeld in het vierde lid, is het bedrag van de loonkostensubsidie op grond van deze regeling vermeerderd met het bedrag van de andere loonkostensubsidie of de financiële tegemoetkoming op grond van een andere regeling, niet hoger dan het bedrag aan loonkostensubsidie dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt in het geval dat er geen sprake is van een andere loonkostensubsidie of een andere regeling voor een financiële tegemoetkoming in verband met de indiensttreding van de werknemer.

O

De aanhef van artikel 2e.16 komt te luiden:

Onverminderd artikel 1.12, onderdelen a tot en met e, en g, en in afwijking van artikel 1.12, onderdeel f, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:.

P

Artikel 2e.17, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘50%’ vervangen door ‘75%’.

2. In onderdeel b vervalt ‘uiterlijk na 14 maanden vanaf de start van het project’.

Q

Artikel 2g.8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de aanhef wordt toegevoegd ‘, met dien verstande dat per project op grond van slechts een van de hierna genoemde onderdelen subsidie wordt verstrekt’.

2. In de onderdelen a en b wordt na ‘subsidiabele’ telkens ingevoegd ‘directe’.

3. In onderdeel b wordt ‘indien zowel directe loonkosten als direct aan het project toewijsbare externe kosten worden gedeclareerd’ vervangen door ‘indien directe loonkosten onderdeel zijn van de gedeclareerde directe kosten’ en wordt ‘; en’ vervangen door een puntkomma.

4. In onderdeel c vervalt ‘voor zover geen opslag als bedoeld in onderdelen a of b wordt toegepast,’.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel 2e.11 van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027, zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze regeling, is tevens van toepassing op subsidies die voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend.

  • 2. Artikel 2e.17, tweede lid, aanhef, van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027, zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op subsidies die voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 (hierna: de regeling) aangepast. In hoofdstuk 2e van de regeling wordt een nieuw tijdvak opengesteld gericht op het ondersteunen van werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie en werkzoekenden in het versterken van hun arbeidsmarktpositie. Daarnaast wordt met deze wijzigingsregeling een aantal kleinere en technische wijzigingen in zowel hoofdstuk 2e als enkele andere hoofdstukken van de regeling doorgevoerd.

2. Inhoud regeling

Deze wijzigingsregeling voegt allereerst een tweede tijdvak toe aan hoofdstuk 2e Sectoren van de regeling. De aanleiding hiervoor is om het resterende programmabudget voor Sectoren te benutten. Met dit tijdvak kunnen projecten worden uitgevoerd in aansluiting op de periode waarin projecten van het vorige tijdvak zijn uitgevoerd. Op deze manier kan de ondersteuning aan de doelgroep van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, die is gestart met de openstelling van het vorige tijdvak, voortgezet worden als de projecten in dat vorige tijdvak aflopen. Er kunnen ook nieuwe projecten worden gestart. De maximale looptijd van de projecten in dit tijdvak is 24 maanden. Dit aanvraagtijdvak wordt opengesteld vanaf 14 juli 2025, 9:00 uur, tot en met 30 juni 2026, 17:00 uur. Het totaalbedrag aan subsidie vanuit het ESF+ voor dit tijdvak is € 70.000.000.

Het doel van de regeling m.b.t. Sectoren is om werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie en werkzoekenden te ondersteunen in het versterken van hun arbeidsmarktpositie. Op deze manier zijn zij weerbaarder en beter bestand tegen veranderingen op de arbeidsmarkt. Door het verbeteren van de arbeidsmarktpositie komen werkzoekenden eerder aan het werk, zijn werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie beter in staat om werk te behouden of een vast dienstverband te krijgen en komen werkenden gemakkelijker aan een nieuwe dienstbetrekking na het beëindigen van het dienstverband. Met de mogelijkheid om een deel van de loonkosten te subsidiëren van mensen die aan het werk worden geholpen vanuit een situatie in de bijstand, wordt een stimulans geboden aan werkgevers om deze doelgroep in dienst te nemen.

Met de subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) kunnen integrale trajecten worden aangeboden met passende scholing, waarin de deelnemer gedurende het traject kan worden begeleid/gecoacht zodat ingezette scholing en trajecten met succes worden afgerond en de opgedane kennis geoperationaliseerd wordt. Ook is er aandacht voor begeleiding bij eventuele schuldenproblematiek of problematiek op andere leefgebieden zoals wonen, zorgen, financiën, lichamelijke gezondheid en psychische gezondheid.

Het hoofdstuk Sectoren is gericht op sectoren en subsidie kan worden aangevraagd door een O&O fonds of een samenwerkingsverband bestaande uit een of meer werkgevers- en werknemersorganisaties of O&O-fondsen die samenwerken met elkaar of met andere organisaties. Het hoofdstuk is er vooral op gericht om activiteiten binnen deze organisaties te ondersteunen. In het tweede tijdvak Sectoren wordt het ook mogelijk gemaakt voor het college van burgemeesters en wethouders van een centrumgemeente om namens een arbeidsmarktregio subsidie aan te vragen binnen dit hoofdstuk, zonder hierbij deel te nemen aan een samenwerkingsverband. Zij moeten hiervoor wel een schriftelijke verklaring indienen waaruit blijkt dat een O&O-fonds dan wel ten minste één werkgeversorganisatie en ten minste één werknemersorganisatie, zoals gedefinieerd in de begripsbepaling hierboven, heeft ingestemd met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Met deze wijziging wordt meer ruimte geboden aan O&O fondsen, werkgevers- en werknemersorganisaties om als derde en uitvoerende partij mee te doen aan de activiteiten binnen deze regeling, zonder in een samenwerkingsverband als mede-subsidieaanvrager deel te moeten nemen.

Met de wijziging in artikel 2e.11 is verduidelijkt dat het bieden van nazorg en het begeleiden van een persoon na afronding van een scholing of EVC-procedure ook onder de subsidiabele activiteiten valt. Dit geldt ook voor reeds verleende subsidies op grond van hoofdstuk 2e. Eerder werd niet expliciet in het hoofdstuk benoemd dat nazorg ook onderdeel was van de subsidiabele activiteiten, wat voor onduidelijkheid zorgde bij aanvragers.

Met de wijziging in artikel 2e.12, onderdeel a, is verduidelijkt dat de scholing moet worden aangeboden door een OCW-erkende mbo-instelling of een andere opleider die OCW-erkend onderwijs aanbiedt. Bij alle scholing genoemd in artikel 2e.12 is het de bedoeling dat de opleiding gevolgd wordt bij iemand die zich beroepsmatig bezig houdt met opleiden/een docent. Het mag hierbij niet gaan om een inwerktraject of learning on the job door een collega werknemer.

Het maximale bevoorschottingspercentage is verhoogd van 50 naar 75% en de uiterste aanvraagdatum hiervoor is vervallen. Vanuit de aanvragers was hier vraag naar, om zo de financiering van activiteiten verder te faciliteren.

Een aantal tarieven in de regeling zijn geïndexeerd per 1 januari 2025. De tarieven zijn aangepast aan de inflatie zodat het reële bedrag gelijk blijft, d.w.z. dezelfde (gemiddelde) koopkracht blijft vertegenwoordigen.

Dit gaat om:

  • Personen op wie de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is, mogen per 1 januari 2025 gemiddeld bruto € 41,50,– exclusief BTW per gewerkt uur verdienen in de periode van zes maanden voorafgaand aan de start van hun traject.

  • Het maximaal subsidiabele uurtarief van de extern ingehuurde begeleider mag per 1 januari 2025 € 111,57 bedragen, tenzij de subsidieaanvrager die een hoger uurtarief hanteert de marktconformiteit van dat tarief aantoont.

  • Het subsidiabele tarief per deelnemer per extern ingekocht gegeven lesuur mag per 1 januari 2025 maximaal € 41,32 bedragen, tenzij de subsidieaanvrager de marktconformiteit van het door hem gehanteerde tarief aantoont.

Met de wijziging in artikel 2e.15, vierde en vijfde lid, wordt het nu ook mogelijk vanuit het ESF+ aanvullend loonkostensubsidie te verstrekken indien een werkgever reeds loonkostensubsidie ontvangt onder de Participatiewet of andere regelingen, over het deel van de loonkosten waarvoor nog geen loonkostensubsidie of een andere financiële tegemoetkoming is verstrekt. Deze aanvulling uit het ESF+ is alleen mogelijk indien de totale loonkostensubsidie/tegemoetkoming in de loonkosten uit zowel deze ESF+ regeling als andere regelingen niet hoger uitkomt dan wanneer een loonkostensubsidie alleen op basis van ESF+ zou worden ontvangen. Deze wijziging is toegevoegd als extra stimulans voor werkgevers om mensen aan het werk te helpen vanuit een situatie in de bijstand en gelijke kansen te creëren voor mensen die volledig en deels inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt.

Onder dit hoofdstuk behoort een EVC-procedure tot de subsidiabele activiteiten. Eerder is in een Kamerbrief1 gecommuniceerd dat fraude met mbo-zorgdiploma’s mogelijk verkregen met ervaringscertificaten (EVC’s) toeneemt. Minister Bruins van OCW riep in november 2024 mbo-instellingen in een brief op om voor een aantal specifieke zorgopleidingen zeer terughoudend te zijn bij het omzetten van EVC’s in een erkend mbo-diploma. Aanvragers binnen dit ESF+ hoofdstuk worden daarom ook geadviseerd oplettend te zijn wanneer zij gebruik maken van een EVC-procedure en goed in overweging te nemen welke EVC-aanbieders zij inschakelen. Vanuit Uitvoering van Beleid (UVB) zal hier ook streng op getoetst worden.

Deze wijzigingsregeling bevat daarnaast een aantal kleinere en technische wijzigingen in andere hoofdstukken van de regeling dan hoofdstuk 2e. Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

3. Uitvoering

UMO Toets

Door UVB van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een UMO-toets uitgevoerd, met het doel de uitvoerbaarheid en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wijziging van regeling in kaart te brengen. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel). In het U-deel zijn alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.

In het MO-deel is de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico is een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens is het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen. Uit de UMO-toets komt naar voren dat door UVB de nodige beheersmaatregelen zijn geformuleerd ten aanzien van bevindingen met betrekking tot mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Hierdoor is de conclusie getrokken dat er geen significante restrisico’s overblijven, en de regeling uitvoerbaar is.

Regeldruk

De wijzigingen in het tweede tijdvak van Sectoren hebben geringe impact op de regeldruk bij bedrijven ten opzichte van het eerste tijdvak. Mogelijk kan de wijziging in artikel 2e.5 een klein effect hebben op de regeldruk van brancheorganisaties. Als er meer gebruik wordt gemaakt van de schriftelijke verklaring in plaats van deelname aan een samenwerkingsverband door brancheorganisaties zou dit kunnen leiden tot een licht verminderde regeldruk. In het eerste tijdvak waren er 14 aanvragen middels een samenwerkingsverband. Een grove inschatting van de verminderde regeldruk zou zijn dat het ongeveer 10 uur per aanvraag kan opleveren, voor zo’n 10 tot 15 aanvragers, met kosten van € 54 euro per uur. Brancheorganisaties zouden in potentie dus € 5.400 tot € 8.100 kunnen besparen door verminderde regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft besloten deze regeling niet te selecteren voor een toets, omdat er heel beperkte regeldrukgevolgen zijn.

Internetconsultatie

Er is afgezien van een internetconsultatie, omdat deze regeling reeds is afgestemd met het Monitoringcomité ESF+, waarin potentiële aanvragers zijn vertegenwoordigd. Daarnaast is er in de voorbereidingsfase nauw contact geweest met potentiële subsidieaanvragers die met de regeling te maken zullen hebben. Er zijn kennisbijeenkomsten georganiseerd waarin voldoende ruimte was voor vragen en opmerkingen. Een internetconsultatie is daarom niet nodig geacht.

4. Financiële gevolgen

Het benodigde budget is afkomstig uit het ESF+ (2021–2027)-budget voor de lidstaat Nederland en is met de goedkeuring van het Programmadocument door de Europese Commissie (EC) beschikbaar gekomen.

Met deze wijzigingsregeling wordt een tweede aanvraagtijdvak geopend voor het volgende onderdeel en bijbehorend subsidieplafond:

Hoofdstuk 2e. Sectoren: € 70.000.000

Voor hoofdstuk 2e geldt een subsidiepercentage van 40%. Subsidieontvangers zijn zelf verantwoordelijk voor de cofinanciering van (minimaal) 60%.

Aan de subsidieontvanger kunnen voorschotten worden verstrekt. Het maximale bevoorschottingspercentage is verhoogd van 50 naar 75% voor het tweede tijdvak. Net als nu het geval is, gaat het hier om een totaalpercentage: een subsidieontvanger kan nooit meer dan 75% van het verleende subsidiebedrag als voorschot verstrekt krijgen. Een subsidieontvanger die bij de verlening van de subsidie een voorschot heeft ontvangen van 20%, kan dus nog maximaal 55% van het verleende subsidiebedrag als aanvullend voorschot verstrekt krijgen. De aanvullende bevoorschotting gebeurt op basis van daadwerkelijke realisatie, waarbij getoetst wordt op de subsidiabiliteit van de uitgaven die in de financiële rapportage bij het voorschotverzoek zijn opgenomen.

5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is noodzakelijk om aanvragers de kans te geven zo snel mogelijk hun aanvraag in te dienen en te starten met activiteiten. Doordat in de voorbereidingsfase nauw contact is geweest met de subsidieaanvragers die met de regeling te maken zullen hebben, is er voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe regeling. Verder wordt het aanvraagtijdvak voor een lange periode opengesteld, zodat de subsidieaanvragers die alsnog knelpunten ervaren met betrekking tot de regeling voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de in te dienen aanvraag.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1.1)

In artikel 1.1 werd voor de definitie van het begrip ‘niet-uitkeringsgerechtigde’ verwezen naar artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Het genoemde onderdeel van de Participatiewet omschrijft een niet-uitkeringsgerechtigde als iemand die als werkloze werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Voor het verstrekken van een subsidie op grond van deze regeling is een zodanige inschrijving echter niet noodzakelijk. In de gewijzigde begripsomschrijving van niet-uitkeringsgerechtigde is daarom de tekst van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet opgenomen, zonder de eis dat de persoon moet zijn ingeschreven als werkloze werkzoekende.

Onderdeel B (artikel 1.4)

In artikel 1.4, onderdelen g en h, werd niet verwezen naar het bijbehorende hoofdstuk in de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027, terwijl dit bij de andere onderdelen van dit artikel wel het geval is. Deze verwijzingen zijn alsnog toegevoegd.

Onderdelen C en D (artikelen 2a.7 en 2a.9)

Op grond van artikel 2a.9, eerste lid, was de subsidieontvanger verplicht om een tussentijdse declaratie in te dienen na het verstrijken van de eerste twee jaar van het project. Het derde lid van dit artikel gaf de minister de bevoegdheid om een extra tussentijdse declaratie op te vragen. Er bestaat echter de behoefte om van de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijdse declaratie te ontvangen. Dit onder meer om tussentijdse declaraties bij de Europese Commissie te kunnen doen. Artikel 2a.9 is daarom zodanig gewijzigd dat de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijdse declaratie moet overleggen, behalve in het laatste jaar van het project. Dit omdat na afloop van het laatste jaar van het project de subsidie moet worden vastgesteld en bij het verzoek tot vaststelling een einddeclaratie moet worden gevoegd.

Omdat er jaarlijks een tussentijdse declaratie moet worden overgelegd, heeft het indienen van een voortgangsrapportage geen toegevoegde waarde. Artikel 2a.7 is daarom komen te vervallen.

Onderdeel E (artikel 2e.1)

Dit onderdeel voegt een nieuw aanvraagtijdvak toe dat loopt van [PM] 14 juli 2025 tot en met 30 juni 2026. Op aanvragen die in dit nieuwe aanvraagtijdvak worden ingediend, zijn nagenoeg dezelfde regels van toepassing als op de aanvragen die in het eerste aanvraagtijdvak zijn ingediend. Het belangrijkste verschil is dat op aanvragen die in het nieuwe aanvraagtijdvak worden ingediend, binnen achttien weken na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag wordt beslist. Er wordt dus niet pas na sluiting van het aanvraagtijdvak op de ingediende aanvragen beslist. Dit komt door de lange openstelling van het nieuwe aanvraagtijdvak.

Ontvangen aanvragen die volledig zijn, worden op volgorde van ontvangst behandeld. Omdat er niet pas na sluiting van het aanvraagtijdvak op deze aanvragen wordt beslist, kan het zo zijn dat het subsidieplafond al wordt bereikt nog voordat het aanvraagtijdvak ten einde is. Als dit het geval is, dan zullen op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht subsidieaanvragen die na het bereiken van het subsidieplafond zijn ingediend, worden afgewezen.

Onderdeel F (artikel 2e.2)

Het subsidieplafond voor het nieuwe aanvraagtijdvak bedraagt net als voor het eerste aanvraagtijdvak € 70 miljoen. Dit onderdeel past artikel 2e.2 hierop aan.

Daarnaast zijn het tweede en derde lid van dit artikel komen te vervallen, omdat datgene wat in deze leden werd geregeld, al is geregeld in artikel 1.7.

Onderdeel G (artikel 2e.4)

Dit onderdeel verhoogt het uurtarief in artikel 2e.4, onderdeel e, zodat dit meer in lijn is met de situatie in het jaar 2025. Daarnaast bevat dit onderdeel een wijziging om te verduidelijken dat het genoemde bedrag een maximumbedrag is. In de uitvoeringspraktijk wordt hier al naar gehandeld waardoor deze wijziging niet tot gevolgen in de praktijk zal leiden.

Onderdeel H (artikel 2e.5)

Artikel 2e.5 is gewijzigd zodat ook het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente een subsidieaanvraag kan indienen. Tot op heden kon het college dit alleen als onderdeel van een samenwerkingsverband.

De aanvullende informatie die de subsidieaanvrager op grond van artikel 2e.5, derde lid, in de subsidieaanvraag moet opnemen, is toegespitst op O&O-fondsen en samenwerkingsverbanden. Het derde lid is daarom zo aangepast dat het college deze informatie niet in zijn subsidieaanvraag hoeft op te nemen. Tegelijkertijd zal het college dat een subsidieaanvraag indient, wel moeten aantonen dat ofwel een O&O-fonds ofwel ten minste één werkgeversorganisatie en ten minste één werknemersorganisatie heeft ingestemd met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dit moet het college doen aan de hand van een door alle partijen ondertekende schriftelijke verklaring die hij bij de aanvraag moet voegen. Doet hij dit niet of voldoet de verklaring niet aan de gestelde eisen, dan kan de aanvraag worden afgewezen.

Artikel 2e.5, tweede lid, is aangepast, omdat er nu twee aanvraagtijdvakken zijn in plaats van een. Op grond van het gewijzigde tweede lid mag een subsidieaanvrager in het nieuwe aanvraagtijdvak maar één subsidieaanvraag indienen voor subsidie op grond van hoofdstuk 2e.

Het nieuwe vierde lid van artikel 2e.5 regelt dat, in afwijking van artikel 1.6, vijfde lid, er binnen achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag een beslissing op de aanvraag wordt genomen. Deze beslistermijn geldt alleen voor aanvragen die in het nieuwe aanvraagtijdvak zijn ingediend.

De minister behandelt de aanvragen op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag. Het moment waarop de volledige aanvraag is ontvangen, is dus leidend bij het bepalen van de volgorde van behandeling.

Onderdelen I en J (artikelen 2e.8 en 2e.9)

Aan artikel 2e.8 is de projectperiode toegevoegd voor projecten waarvoor in het nieuwe aanvraagtijdvak subsidie kan worden aangevraagd. Daarnaast is de inhoud van artikel 2e.9, eerste lid, onderdeel c, geïntegreerd in dit artikel, waardoor het betreffende onderdeel in dat artikel kon komen te vervallen.

Onderdeel K (artikel 2e.11)

Bij meerdere partijen bestond onduidelijkheid of het begeleiden van personen na afronding van een scholing of EVC-procedure, of na het vinden van werk, subsidiabel is. Dit is het geval. Om dit te verduidelijken is aan artikel 2e.11 een lid toegevoegd waarin dit nu expliciet is bepaald.

Onderdeel L (artikel 2e.12)

Het oude eerste lid van artikel 2e.12 is met deze regeling komen te vervallen. Daarnaast is onderdeel a van wat voorheen het tweede lid van dit artikel was, aangepast om te verduidelijken om wat voor scholing het in dat onderdeel gaat. Qua reikwijdte is het onderdeel ongewijzigd.

Onderdeel M (artikel 2e.14)

Dit onderdeel verhoogt de maximale uurtarieven in de onderdelen a en b van artikel 2e.14, eerste lid, zodat deze meer in lijn zijn met de situatie in het jaar 2025. Om deze reden zijn deze tarieven ook alleen van toepassing op kosten die vanaf 1 januari 2025 zijn gemaakt.

De toevoeging aan artikel 2e.14, eerste lid, onderdeel b, verduidelijkt dat het genoemde maximale tarief betrekking heeft op extern ingekochte scholing basisvaardigheden, scholing beroepsvaardigheden en opleidingen.

Onderdeel N (artikel 2e.15)

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel O (artikel 2e.16)

De aanhef van artikel 2e.16 is aangepast om de verhouding tot artikel 1.12 beter tot uitdrukking te brengen.

Onderdeel P (artikel 2e.17)

De wijziging in dit onderdeel verhoogt het percentage van het aanvullend voorschot. Dit nieuwe percentage zal alleen van toepassing zijn op subsidies die in het nieuwe aanvraagtijdvak worden verleend. Voor reeds verleende subsidies blijft daarom de aanhef van het oude artikel 2e.17, tweede lid, gelden, op grond van de overgangsbepaling in artikel II van deze regeling.

Net als nu het geval is, gaat het hier om een totaalpercentage: een subsidieontvanger kan nooit meer dan 75% van het verleende subsidiebedrag als voorschot verstrekt krijgen. Een subsidieontvanger die bij de verlening van de subsidie een voorschot heeft ontvangen van 20%, kan dus nog maximaal 55% van het verleende subsidiebedrag als aanvullend voorschot verstrekt krijgen.

Daarnaast wordt de eis dat een verzoek om een voorschot uiterlijk 14 maanden na start van het project moet worden ingediend, geschrapt. Deze schrapping is ook van toepassing op reeds verleende subsidies. De subsidieontvanger waaraan nog voor de inwerkingtreding van deze regeling een subsidie is verleend op grond van dit hoofdstuk hoeft dus geen rekening meer te houden met deze termijn. Wel kan een subsidieontvanger, net als voorheen het geval was, slechts éénmaal een verzoek doen om een aanvullend voorschot.

Onderdeel Q (artikel 2g.8)

Artikel 2g.8, eerste lid, is aangepast om te verduidelijken dat op grond van slechts één van de onderdelen van dat lid subsidie wordt verstrekt. Onderdeel b is daarnaast geherformuleerd, omdat de oude tekst van dit onderdeel ten onrechte zo zou kunnen worden gelezen dat bij zowel gedeclareerde directe loonkosten als externe directe kosten een subsidieontvanger verplicht voor een opslag van 15% zou moeten kiezen ter dekking van de indirecte kosten. Een subsidieontvanger mag echter zowel bij gedeclareerde directe loonkosten als externe directe kosten, alsnog kiezen voor de opslag van 7% over de totale directe kosten ter dekking van de indirecte kosten.

Artikel II

De wijziging van artikel 2e.11 die is opgenomen in deze regeling, is bedoeld als een verduidelijking en geldt ook voor reeds verleende subsidies. Om hier geen misverstanden over te laten bestaan, bepaalt artikel II, eerste lid, dat deze wijziging ook van toepassing is op subsidies die voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling al waren verleend.

Het verhoogde bevoorschottingspercentage in artikel 2e.17 zal alleen gaan gelden voor nieuwe aanvragen. In het tweede lid van artikel II is daarom bepaald dat de ongewijzigde versie van de aanhef van artikel 2e.17 van toepassing blijft op subsidies die voor inwerkingtreding van deze regeling al zijn verleend.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

Naar boven