Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 23399 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 23399 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
De SLIM-regeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling onderwijsinstelling komt te luiden:
een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, een andere instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
2. In de begripsbepaling samenwerkingsverband wordt ‘artikel 2.13, zesde lid’ vervangen door ‘artikel 2.14, vijfde lid’.
B
In artikel 2.7, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 12,5 miljoen’ vervangen door ‘€ 17,5 miljoen’.
C
In artikel 2.24, tweede lid, wordt ‘artikel 11’ vervangen door ‘artikel 2.13’.
D
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
aanbieder in de zin van artikel 1 van het Besluit NLQF;
degene die:
a. volgens de Registratie instellingen en opleidingen gerechtigd is een opleiding als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, subonderdelen 1 tot en met 3, aan te bieden; of
b. in een scholingspakket als opleider bij de opleiding, genoemd in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4, is opgenomen;
de subsidieaanvrager bij wie de werkzaamheden waarvoor wordt opgeleid worden uitgevoerd of die daartoe arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een derde, en die:
a. een arbeidsovereenkomst met de begunstigde van de scholing heeft; of
b. afspraken heeft met de gemeente of het UWV over de scholing van de begunstigde, genoemd in artikel 3.1, onderdeel b, van de begripsbepaling begunstigden.
2. De punt aan het slot van de begripsomschrijving ontwikkelpad wordt vervangen door een puntkomma.
E
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘subonderdelen 1 tot en met 3’ vervangen door ‘subonderdelen 1 tot en met 4’.
2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘subonderdeel 3’ vervangen door ‘subonderdeel 4’.
3. In het derde lid, wordt ‘subonderdeel 4’ vervangen door ‘subonderdeel 5’.
4. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Het derde lid is voor een aanbieder niet langer van toepassing als het Nationaal coördinatiepunt NLQF een negatief besluit heeft genomen over de validiteit, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit NLQF en dit is verwerkt in een scholingspakket. De scholing en volgende aanvragen van scholing van deze aanbieder zijn weer subsidiabel nadat het Nationaal coördinatiepunt NLQF alsnog een positief besluit heeft genomen en dit is verwerkt in een scholingspakket.
5. In het vijfde lid (nieuw) komt ‘en, indien van toepassing, het derde lid,’ te vervallen.
6. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De minister neemt scholing die voldoet aan de in het derde lid gestelde voorwaarden op in een scholingspakket indien de aanbieder de minister hierover gegevens heeft verstrekt en verwerkt de in het vierde lid bedoelde mutaties in een daaropvolgend vaststellingsmoment van een scholingspakket. De uiterste termijnen voor de ontvangst van deze gegevens, worden bekendgemaakt op www.uitvoeringvanbeleid.nl.
F
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘die behoren dan wel een O&O-fonds dat behoort’ vervangen door ‘dan wel een of meerdere O&O-fondsen die behoren’.
2. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2, wordt ‘artikel 1’ vervangen door: ‘artikel 1.1’.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt onder vernummering van de subonderdelen 3 en 4 tot subonderdelen 4 en 5 een subonderdeel ingevoegd, luidende:
3°. opleidingen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel dd1, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en scholing die leidt tot het getuigschrift bekwaamheidsonderzoek of het getuigschrift pedagogisch-didactische scholing, genoemd in artikel 7a.3 en 7a.4 van die wet;
4. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5 (nieuw), wordt ‘de subonderdelen 1 tot en met 3’ vervangen door ‘subonderdeel 4’.
5. In het eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 4 wordt ‘en een specificatie van branchewaardering, indien het een scholing betreft als bedoeld in onderdeel c, subonderdelen 3 en 4.’ vervangen door een puntkomma.
6. Aan het eerste lid, onderdeel d, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
5°. een specificatie van een branchewaardering, indien het een opleiding betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, subonderdelen 4 en 5.
7. In het vierde lid, aanhef, wordt ‘subonderdelen 3 en 4’ vervangen door ‘subonderdelen 4 en 5’.
8. In het vijfde lid wordt na ‘7 maart 2025’ ingevoegd ‘en van 16 juni tot en met 31 juli 2025’.
9. In het zevende lid, onderdeel c, wordt ‘genoemd in het vierde lid’ vervangen door ‘bedoeld in het vijfde lid’.
G
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘een aanbieder van een scholing’ vervangen door ‘een opleider’, wordt ‘de werkgevers- en werknemersverenigingen die dan wel het O&O-fonds dat een ontwikkelpad heeft vastgesteld’ vervangen door ‘de partijen die een ontwikkelpad hebben vastgesteld’ en wordt ‘de aanbieder’ vervangen door ‘de opleider’.
2. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘aanbieder van de scholing’ vervangen door ‘opleider’.
3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘de aanbieder’ vervangen door ‘de opleider’ en wordt ‘de werkgevers- of werknemersverenigingen die het erkende ontwikkelpad hebben vastgesteld dan wel het O&O-fonds dat het ontwikkelpad heeft vastgesteld’ vervangen door ‘de partijen die het erkende ontwikkelpad hebben vastgesteld’.
4. In het derde lid wordt ‘de werkgevers- of werknemersverenigingen die dan wel het O&O-fonds dat het erkende ontwikkelpad heeft vastgesteld’ vervangen door ‘de partijen die het erkende ontwikkelpad hebben vastgesteld’.
5. In het vierde lid wordt ‘de aanbieder van de scholing’ vervangen door ‘de opleider’ en wordt ‘de werkgevers- en werknemersverenigingen dan wel het O&O-fonds’ vervangen door ‘de partijen die het ontwikkelpad hebben vastgesteld’.
6. In het vijfde lid wordt ‘de werkgevers- en werknemersverenigingen dan wel het O&O-fonds’ vervangen door ‘de partijen die het ontwikkelpad hebben vastgesteld’ en wordt ‘de aanbieder van de scholing’ vervangen door ‘de opleider’.
7. In het zesde lid wordt ‘de werkgevers- en werknemersverenigingen die dan wel het O&O-fonds dat het ontwikkelpad heeft vastgesteld’ vervangen door ‘de partijen die het ontwikkelpad hebben vastgesteld’.
H
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de aanbieder’ vervangen door ‘de opleider’.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘de aanbieder’ vervangen door ‘de opleider’ en wordt ‘taalbeheersing’ vervangen door ‘Nederlandse taalbeheersing’.
3. In het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1, komt na de puntkomma ‘en’ te vervallen.
4. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 2, door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. door de opleider in rekening zijn gebracht bij de subsidieaanvrager.
5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘account’ vervangen door ‘accountant’ en wordt ‘artikel 3.24, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 3.24, vijfde lid’.
6. In het derde lid wordt ‘respectievelijk 3’ vervangen door ‘respectievelijk 4’.
7. In het vierde lid wordt ‘subonderdeel 4’ vervangen door ‘subonderdeel 5’.
I
In artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 22 miljoen’ vervangen door ‘€ 23 miljoen’.
J
Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. een bewijs dat de subsidieaanvrager de scholing, bedoeld in onderdeel a, heeft betaald;
K
Artikel 3.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt ‘en’.
2. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. een verklaring van alle partijen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, dat de aanvraag wordt ondersteund.
3. In het vierde lid wordt ‘en de begroting’ vervangen door ‘, de begroting en de verklaring, genoemd in het eerste lid, onderdeel c,’.
L
Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘hij’ vervangen door ‘zij’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De centrumgemeente doet de melding met gebruikmaking van het door de minister ter beschikking gestelde formulier en geeft daarbij aan ten aanzien van welke van de volgende ontwikkelpaden zij onderdeel wil uitmaken van een collectief:
a. erkende ontwikkelpaden;
b. ontwikkelpaden waarvoor op dat moment een aanvraag om erkenning is ingediend; of
c. ontwikkelpaden waarvan reeds bekend is dat die voor het volgende erkenningsmoment aan de minister worden aangeboden.
M
Het vierde lid van artikel 3.17 komt te luiden:
4. Indien na sluiting van het aanvraagtijdvak voor collectieven uit een beoordeling van de ontvangen subsidieaanvragen blijkt dat het van toepassing zijnde deel van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, zal worden overschreden, verdeelt de minister, in afwijking van het eerste lid, het beschikbare subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen die voldoen aan de voorwaarden, met dien verstande dat:
a. de subsidieverlening € 125.000 bedraagt als bedoeld in artikel 3.10 indien door evenredige verdeling het bedrag lager uitvalt dan dit bedrag; en
b. het resterende deel van het subsidieplafond naar rato over de resterende aanvragen wordt verdeeld.
N
Artikel 3.18 komt te luiden:
1. Op aanvragen van een werkgever en een geregistreerd gastouderbureau beslist de minister binnen 13 weken na de subsidieaanvraag.
2. Op aanvragen van een collectief beslist de minister binnen 13 weken na afloop van het aanvraagtijdvak op de subsidieaanvraag.
3. Onverminderd artikel 4.2, eerste lid, van de Kaderregeling vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval de wijze van bevoorschotting.
O
Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
2. Aanvragen voor scholing worden ook geweigerd indien de scholing wordt uitgevoerd door:
a. de subsidieontvanger of een partij in het samenwerkingsverband;
b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieontvanger of in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband;
c. een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook:
1°. in het bestuur van de subsidieontvanger zijn vertegenwoordigd; of
2°. in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd;
d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of bestuurder is van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor:
1°. de subsidieontvanger; of
2°. een partij uit het samenwerkingsverband;
e. een organisatie waarin de subsidieontvanger of een partij uit het samenwerkingsverband, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of
f. een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het initiatief betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.
3. Indien bij subsidieverlening het totaal aan subsidieverleningen aan één individuele aanvrager het bedrag van € 100.000,– per jaar zou overschrijden, wordt het deel van de aanvraag geweigerd dat zou leiden tot overschrijding van de € 100.000,–.
4. De subsidie wordt ook geweigerd indien het activiteitenplan de aannemelijkheid van de omvang en invulling van de aanvraag, of de haalbaarheid van de realisatie van het plan onvoldoende onderbouwt.
P
Artikel 3.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘22 weken’ vervangen door ‘35 weken’.
2. Aan het slot van het vijfde lid wordt een punt toegevoegd.
3. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De subsidieontvanger verstrekt bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie het burgerservicenummer van alle personen die de scholing volgen of hebben gevolgd, die met de verleende subsidie is ingekocht.
Q
Na artikel 4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op subsidieaanvragen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juli 2025, nr. 2025-0000095142, tot wijziging van de SLIM-regeling met name in verband met het verduidelijken en aanscherpen van de regels voor de subsidieverstrekking ten behoeve van scholing in sectorale ontwikkelpaden, blijft de SLIM-regeling van toepassing zoals die luidde op de dag voor het genoemde tijdstip.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Na openstelling van het aanvraagtijdvak voor individuele aanvragen voor subsidie op basis van hoofdstuk 3 is gebleken dat de subsidiebepalingen op enkele onderdelen verduidelijking en aanscherping behoeven. Zo is verduidelijkt wie onder werkgever wordt verstaan. Ook is verduidelijkt in welke situaties geen sprake is van externe facturering. Hiervoor is beschreven bij welke vormen van verbondenheid van aanvragers en opleiders de subsidieaanvraag voor scholingskosten wordt geweigerd.
Tevens zijn enkele aanpassingen gedaan ter correctie van ongewenste of onbedoelde effecten van de oorspronkelijke subsidiebepalingen. Dit betreft onder meer de bepalingen over de budgetverdeling bij overvraging van het sectorale budgetplafond. Er wordt aanvullend bij collectieve aanvragen de betrokkenheid gevraagd van de werkgevers- en werknemersverenigingen of (het) O&O-fonds(en) die het ontwikkelpad hebben vastgesteld. Ook is uitgesloten dat aanvragen bij een naar rato verdeling van een sectoraal budgetplafond worden afgewezen, omdat de subsidieverlening onder een drempelwaarde zou komen.
De gevolgen van een negatief besluit van het Nationaal Coördinatiepunt (NCP) NLQF op de subsidiabiliteit van opleidingen van de betreffende aanbieder zijn toegevoegd. Tot slot is opgenomen dat de aanbieder van een kwalificatie waarvoor NCP NLQF heeft geoordeeld dat het inschalingsdossier volledig is, voor de opname van die opleiding in het scholingspakket relevante opleidingsinformatie moet doorgeven.
Aangezien de regeling onbedoelde effecten met zich meebracht en om die reden enkele aanscherping en verduidelijking behoefde, is de wijzigingsregeling niet in internetconsultatie gebracht. Daarnaast is de verwachting dat internetconsultatie niet in betekenende mate zou leiden tot aanpassing van het voorstel.
Twee elementen uit de wijzigingsregeling leiden tot een zeer beperkte toename van de regeldruk.
1) De verplichting bij een collectieve aanvraag een verklaring bij te voegen dat er de partij(en) die verantwoordelijk zijn voor het sectorale ontwikkelpad de aanvraag steunen. Voor deze verklaring komt een format beschikbaar.
2) De rapportage door collectieven over het burgerservicenummer van de mensen die met subsidie scholing volgen of hebben gevolgd. Het collectief moest al een administratie bijhouden met gegevens over de deelnemers, waaronder het burgerservicenummer. Abusievelijk was de verplichting de burgerservicenummers van de deelnemers aan te leveren in het kader van de aanvraag tot subsidievaststelling niet opgenomen. Aangezien collectieven dit gegeven al moesten administreren, zijn de administratieve lasten als gevolg van het herstel van deze omissie, nihil.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
In artikel 2.1 is de begripsbepaling van onderwijsinstelling redactioneel verbeterd en is in de begripsbepaling van samenwerkingsverband een foutieve verwijzing hersteld.
Door loonprijsbijstelling is er dit jaar € 5 miljoen extra budget beschikbaar voor subsidieverstrekking op grond van paragraaf 2.2 aan de individuele mkb-ondernemers voor het tijdvak september 2025.
Abusievelijk is in artikel 2.24, tweede lid, na hernummering van artikelen de verwijzing naar het oude artikel blijven staan. Dit is gecorrigeerd.
In artikel 3.1 zijn begripsbepalingen voor aanbieder, opleider en werkgever toegevoegd.
Aanbieder
Het begrip aanbieder wordt een aantal keer gebruikt in de artikelen van hoofdstuk 3. Omwille van de leesbaarheid is daar een begripsbepaling voor gemaakt.
Opleider
De definitie van opleider is opgenomen ter verduidelijking, omdat een aantal keer in de regeling wordt verwezen naar de opleider.
Werkgever
Het doel van de subsidie is bij te dragen aan in- of doorstroom in maatschappelijk cruciale sectoren. Met de toevoeging van het begrip werkgever wordt expliciet in de regeling verankerd dat bij de aanvrager werk wordt gedaan waarvoor wordt opgeleid, zodat reëel is dat de scholing een bijdrage levert aan in- of doorstroom in deze sectoren. Hoewel het begrip werkgever niet eerder was gedefinieerd, kon het – gelet op deze bedoeling – niet aldus worden geïnterpreteerd dat een werkgever van anderen dan de deelnemer en bij wie het werk waarvoor de deelnemer wordt opgeleid niet kan worden uitgevoerd, als werkgever kon worden gezien. Met deze aanpassing wordt dat nog eens expliciet in de regeling vastgelegd om te voorkomen dat aanvragen worden gedaan die niet aan dit basisprincipe van deze subsidie voldoen.
Volgens artikel 3.24 van de regeling, gelezen in samenhang met artikel 7.4, eerste lid, van de Kaderregeling toont de werkgever op verzoek van de minister op de in de beschikking aangegeven wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de verleende subsidie zijn verbonden. Indien dit in de beschikking is opgenomen, dient de werkgever als daarom wordt gevraagd aan te tonen dat hij een werkgever is als bedoeld in de regeling. De werkgever moet desgevraagd aantonen dat de begunstigde bij de inlener of bij het bedrijf waaraan de begunstigde ter beschikking wordt gesteld, werkzaamheden verricht of gaat verrichten waarvoor hij wordt opgeleid. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van de arbeidsovereenkomst met de begunstigde. Onder ‘arbeidsovereenkomst’ wordt ook verstaan een uitzendovereenkomst tussen uitlenende organisaties zoals een uitzendbureau of een arbeidsovereenkomst tussen sociaal ontwikkelbedrijf en een medewerker daarvan. Als het gaat om scholing met behoud van uitkering kan dit worden onderbouwd door overlegging van de afspraken tussen de werkgever, de begunstigde, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel b, van de regeling, en de gemeente of het UWV over de praktijkleerplaats bij de werkgever. Wanneer een medewerker wordt ingeleend, kan onder meer een inleenovereenkomst als onderbouwing worden overlegd. Deze onderbouwing overlegt de subsidieaanvrager desgevraagd.
Verwijzing naar subonderdelen in artikel 3.6
In artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, is een extra subonderdeel toegevoegd voor twee scholingstrajecten leidend tot een bevoegdheid om onderwijs te geven, namelijk de zogenoemde educatieve module en zij-instroom die ook subsidiabel worden. Sub 3 en 4 worden daar hernummerd tot sub 4 en 5 en de educatieve module en zij-instroom komen in sub 3 (nieuw). Om die reden zijn ook in artikel 3.5 verwijzingen aangepast in het tweede en derde lid.
Voorwaardelijke opname in scholingspakket
Op basis van het derde lid van artikel 3.5 is scholing subsidiabel nadat het Nationaal coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) heeft geoordeeld dat de aanvraag over de inschaling van de non-formele opleiding als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet NLQF volledig is. Dit derde lid is niet langer van toepassing wanneer het NCP NLQF een negatief besluit neemt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit NLQF. Het negatieve besluit wordt verwerkt vanaf het eerstvolgende vaststellingsmoment van het scholingspakket. Volgende opleidingen van dezelfde aanbieder zijn dan ook niet meer subsidiabel. De scholing is pas weer subsidiabel op basis van het derde lid, nadat het NCP NLQF een positief besluit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit NLQF neemt. Dit wordt dan bij het daaropvolgende vaststellingsmoment van het scholingspakket verwerkt. De aanbieder kan tegen het negatieve besluit in beroep bij de Commissie van Beroep, waarna het NCP NLQF alsnog een positief besluit kan nemen.
Aanbieders die scholing waarvoor NCP NLQF heeft geoordeeld dat een volledig beoordeelbare aanvraag is aangeleverd, in het scholingspakket willen laten opnemen, moeten de minister informeren over de beoordeelbaarheid van de aanvraag. Dit gebeurt aan de hand van de ontvangen factuur van NCP NLQF. Ook de namen van opleiders die de in te schalen opleiding mogen geven moeten worden doorgegeven aan de minister. Op www.uitvoeringvanbeleid.nl is voor de verschillende vaststellingsmomenten van het scholingspakket aangegeven wanneer de gegevens door de minister moeten zijn ontvangen om bij het desbetreffende vaststellingsmoment in het scholingspakket te kunnen worden opgenomen.
Het eerste lid van artikel 3.6, onderdeel b, is aangepast omdat bij het opstellen van een ontwikkelpad ook meerdere O&O-fondsen betrokken kunnen zijn.
Het eerste lid, in onderdeel c, subonderdeel 3 (nieuw), brengt de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gereguleerde educatieve module en scholing ten behoeve van de zij-instroom in het beroep onder de regeling. Hiermee kan deze scholing die leidt tot een onderwijsbevoegdheid ook onderdeel uitmaken van een ontwikkelpad voor het onderwijs. In het verlengde daarvan is bepaald dat deze scholing met een opleidingseenheidscode in het ontwikkelpad wordt opgenomen.
Het tijdvak voor indiening van nieuwe ontwikkelpaden voor erkenning is van 16 tot en met 30 juni naar 16 juni tot en met 31 juli 2025 verschoven. Daarnaast zijn er verwijzingen gecorrigeerd.
Artikel 3.7 is redactioneel aangepast om het beter leesbaar te maken en vanwege de aanpassing van artikel 3.6 waarmee is verduidelijkt dat een ontwikkelpad ook met betrokkenheid van meerdere O&O-fondsen kan zijn vastgesteld.
Omdat opleiders van geval tot geval beoordelen wat iemand aan functiegerichte Nederlandse taalscholing nodig heeft, zijn geen generieke criteria voor taalscholing opgenomen. Vanwege de noodzakelijke aansluiting op de functiegerichte scholing, ligt bij de opleider in het verlengde van de verantwoordelijkheid voor de beoordeling welke taalscholing voor het individu passend is, ook de verantwoordelijkheid voor de inkoop daarvan. Daarom is dit in artikel 3.8 verduidelijkt.
In de ontwikkelpaden, en daarmee ook in de scholingspakketten, zijn voor de erkende opleidingen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap alleen de opleidingscodes van de (onderdelen van) de opleidingen in de ontwikkelpaden opgenomen. Ter verheldering is daarom opgenomen dat alleen facturen van opleiders die gerechtigd zijn die opleidingen en opleidingsonderdelen aan te bieden, voor subsidie in aanmerking komen. Verder is het artikel wetstechnisch verbeterd.
Door loonprijsbijstelling is er dit jaar € 1 miljoen extra budget beschikbaar voor aanvragen van collectieven als bedoeld in artikel 3.12 voor het tijdvak september 2025.
Met dit artikel wordt verhelderd dat een werkgever of geregistreerd gastouderbureau alleen subsidie kan aanvragen voor de scholing die door de werkgever of geregistreerd gastouderbureau zelf is betaald. Deze verheldering draagt bij aan de controleerbaarheid van de besteding van de subsidie.
Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 3.17 stimuleerde een collectief om een hoog subsidiebedrag aan te vragen. Bij een kleinere aanvraag was er namelijk het risico van afwijzing van de aanvraag. Dit zou aan de orde kunnen zijn als het beschikbare budget werd overvraagd en de voor de sector beschikbare subsidiemiddelen daardoor naar rato zouden moeten worden verdeeld. Aanvragen werden afgewezen als die bij de naar rato bijstelling van de aanvraag, onder het minimale bedrag van € 125.000 uitkwamen. Met deze wijziging wordt deze prikkel weggenomen.
Rekenvoorbeeld:
• ten laste van een subsidieplafond van € 1,5 miljoen zijn 5 aanvragen ingediend, twee kleine en drie grote.
• de twee kleine aanvragen zouden onder de € 125.000,– komen bij de oorspronkelijke verdeling naar rato. Op grond van onderdeel a van dit artikel, krijgen deze aanvragers ieder € 125.000,–, zoals ook in artikel 3.10 van deze regeling is bepaald.
• dan resteert voor de grote aanvragen € 1.250.000,–. Dit bedrag wordt naar rato van de omvang van de aanvragen verdeeld over de 3 grote aanvragen.
Aanvullend is in artikel 3.15 de verplichting opgenomen dat er paritaire steun voor de collectieve aanvraag moet zijn van de partij(en) die verantwoordelijk zijn voor het sectorale ontwikkelpad. Dat betekent dat er steun moet zijn van alle partijen die het betreffende ontwikkelpad of de betreffende ontwikkelpaden hebben vastgesteld conform artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b (O&O-fonds(en) en/of werkgevers- en werknemersverenigingen). De steun van deze partijen die actief zijn in de sector, waarborgt dat binnen de sector is afgestemd over de aanvragen. Dit draagt er aan bij dat aanvragen worden ingediend die qua omvang en inhoud aannemelijk zijn en waarvan verwacht mag worden dat deze qua uitvoering haalbaar zijn. Tegelijkertijd wordt daarmee de kans verkleind dat het voor een sector beschikbare budget wordt overvraagd.
In onderdeel F staat dat de uiterste datum van indiening van nieuwe ontwikkelpaden is verschoven van 30 juni naar 31 juli 2025. Met het oog op de voorbereiding van een collectieve aanvraag is het wenselijk dat sectoren tijdig weten welke centrumgemeenten willen aansluiten bij een collectieve aanvraag. Daarom is in het eerste lid van artikel 3.16 opgenomen termijn voor de melding daarover ongewijzigd. Omdat op 30 juni de erkenningsaanvragen voor nieuwe ontwikkelpaden nog niet zijn ingediend, is het tweede lid van artikel 3.16 uitgebreid met een melding voor ontwikkelpaden die voor het volgende erkenningsmoment aan de minister worden aangeboden. De deadline is gewijzigd in 31 juli 2025. Het is reeds bij SZW bekend welke sectoren hun ontwikkelpad in dat tijdvak willen indienen. SZW faciliteert dat tijdig een uitwisseling tot stand komt tussen sectoren en centrumgemeenten over de deelname aan een collectieve aanvraag.
Hoewel bij individuele aanvragen de gesubsidieerde scholing binnen 13 weken na aanvraag dient te starten, was de beslistermijn voor deze aanvragen 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak. Met deze wijziging worden deze termijnen met elkaar in lijn gebracht: voor beide geldt nu de termijn van 13 weken na aanvraag.
In het tweede en derde lid van artikel 3.20 zijn aanvullende weigeringsgronden opgenomen. De eerste weigeringsgrond verduidelijkt, naar analogie van de bepalingen in hoofdstuk 2, dat geen subsidie wordt verleend voor scholing die is ingekocht bij gelieerde organisaties. Op basis van het eerste lid van artikel 3.8 zijn namelijk alleen de externe scholingskosten subsidiabel. Deze bepalingen dragen bij aan een gelijk speelveld voor opleiders.
De tweede weigeringsgrond die is toegevoegd betreft een limitering van het te ontvangen subsidiebedrag per aanvrager. Een aanvrager kon meerdere keren subsidie aanvragen, steeds voor maximaal € 25.000. Met de toevoeging in het derde lid van artikel 3.20 wordt het maximaal door een aanvrager te ontvangen subsidiebedrag gemaximeerd op € 100.000 per jaar. Dit is gedaan om meer werkgevers in aanmerking te laten komen voor subsidie.
Met artikel 3.24 wordt voorkomen dat de datum van subsidievaststelling vóór de datum van verlening ligt. Hierdoor zal in de praktijk de subsidievaststelling uiterlijk 35 weken na indiening van de aanvraag plaatsvinden.
Onderdeel van de administratievoorschriften is het bijhouden van een overzicht van gegevens over de deelnemers van de scholing. Het aanleveren van het burgerservicenummer bij de vaststelling van de subsidie ontbrak in de regeling. Met deze toevoeging is dit hersteld. Het verstrekken van de gegevens aan de minister is toegestaan op basis van artikel 10 van de Wet Algemene Bepalingen Burgerservicenummer. Het burgerservicenummer is nodig met het oog op controle op dubbelfinanciering.
Vanaf de inwerkingtredingsdatum van deze regeling is een beperkt aantal nieuwe voorwaarden van kracht bij een subsidieaanvraag. Voor de subsidieaanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtredingsdatum van deze regeling blijft het recht van toepassing dat gold voor de inwerkingtredingsdatum.
De wijziging van de regeling treedt direct in werking na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn voor regelgeving. Dat is nodig aangezien deze regeling aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen voorkomt en het deels reparatieregelgeving betreft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-23399.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.