Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 23088 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2025, 23088 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
activiteitenplan als bedoeld in artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
een langdurige lichamelijke, mentale, verstandelijke of zintuiglijke beperking die voor een persoon drempels opwerpt voor het participeren op de arbeidsmarkt;
Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;
fysieke of digitale technologie die zich richt op het ondersteunen van personen met een arbeidsbeperking tijdens het werk en bijdraagt aan het compenseren van een functionele beperking op lichamelijk, sociaal of persoonlijk vlak;
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
verklaring waarmee een werkgever verklaart een werkgever te zijn als bedoeld in deze regeling;
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.
Op het aanvragen en verstrekken van subsidies op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.1.
Het doel van deze regeling is om werkgevers financieel te ondersteunen bij de aanschaf van inclusiviteitstechnologie, om hen te stimuleren om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen of personen met een arbeidsbeperking die reeds in dienst zijn beter te ondersteunen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden.
1. De staatssecretaris kan op aanvraag van de werkgever subsidie verstrekken voor het bekostigen van onderstaande activiteiten voor zover die uiting geven aan het doel van deze regeling:
a. het inkopen van inclusiviteitstechnologie voor eigen gebruik;
b. het inkopen van advies- en implementatiediensten ten behoeve van de aan te schaffen inclusiviteitstechnologie.
2. De volgende activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking:
a. activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe inclusiviteitstechnologieën;
b. het doen van investeringen ten behoeve van het vervoer van en naar werk;
c. het inkopen van algemeen gebruikelijke technologie.
3. Subsidie voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan alleen verstrekt worden in combinatie met subsidie voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
De kosten voor de activiteiten, genoemd in artikel 4, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie.
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
a. kosten die voortvloeien uit wettelijke verplichtingen of taken;
b. aan de werkgever in rekening gebrachte btw;
c. kosten voor activiteiten ingekocht bij de aanvrager zelf;
d. kosten voor activiteiten ingekocht bij een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager;
e. kosten voor activiteiten ingekocht bij een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook in het bestuur van de subsidieaanvrager zijn vertegenwoordigd;
f. kosten voor activiteiten ingekocht bij een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager;
g. kosten voor activiteiten ingekocht bij een organisatie waarin de subsidieaanvrager, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of
h. kosten gemaakt door een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.
1. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend in de volgende tijdvakken:
a. van 1 oktober 2025, 09:00 uur, tot en met 28 november 2025, 17:00 uur; en
b. van 5 januari 2026, 09:00 uur, tot en met 29 mei 2026, 17:00.
2. Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 2.000.000,–, waarvan € 1.000.000,– beschikbaar is voor subsidies aangevraagd in het tijdvak van 1 oktober 2025 tot en met 28 november 2025 en € 1.000.000,– beschikbaar is voor subsidies aangevraagd in het tijdvak van 5 januari 2026 tot en met 29 mei 2026.
3. De staatssecretaris verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij alleen volledige aanvragen in behandeling worden genomen.
4. Als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld, geldt in overeenstemming met artikel 2.3 van de Kaderregeling bij de verdeling de dag waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst.
5. In het geval dat vanwege een storing in het digitale systeem de volgorde van binnenkomst niet kan worden vastgesteld en het subsidieplafond wordt bereikt, verdeelt de staatssecretaris het bedrag door middel van loting.
1. Per aanvraag wordt een subsidie verstrekt tot € 25.000, waarvan maximaal € 1.000 kan worden verstrekt voor de activiteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b.
2. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
3. De aangevraagde subsidie bedraagt minimaal € 2.500 per aanvraag.
1. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de staatssecretaris beschikbaar gestelde aanvraagformulier.
2. De aanvraag wordt in ieder geval vergezeld van:
a. een activiteitenplan waarbij gebruikgemaakt is van het beschikbaar gestelde format;
b. een afschrift van de offerte of offertes op naam van de aanvrager waarop de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn vermeld. In de offerte of offertes wordt onderscheid gemaakt tussen de kosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en de kosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b;
c. een verklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de de-minimisverordening;
d. een mkb-verklaring;
e. KvK-nummer van de werkgever; en
f. een bewijs dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer dat in de aanvraag is opgenomen.
3. Uit het activiteitenplan blijkt onder meer of de werkgever de aanvraag doet ten behoeve van een persoon of personen met een arbeidsbeperking die reeds in dienst is of zijn, of ten behoeve van het in dienst nemen van een persoon of personen met een arbeidsbeperking. In het geval van dit laatste maakt de werkgever in het activiteitenplan duidelijk welke inspanningen hij gaat verrichten om een persoon of personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
4. Uit het activiteitenplan blijkt op welke manier de inclusiviteitstechnologie een persoon of personen met een arbeidsbeperking ondersteunt tijdens het werk en op welke manier de inclusiviteitstechnologie bijdraagt aan het compenseren van een arbeidsbeperking.
5. De offerte of offertes zijn niet ouder dan de dag waarop deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
6. Door het indienen van een aanvraag stemt de werkgever ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt.
7. De formulieren, verklaringen en formats waarnaar in deze regeling wordt verwezen, zijn door de staatssecretaris elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
De staatssecretaris besluit geheel of gedeeltelijk afwijzend op een aanvraag van een werkgever om subsidie voor zover:
a. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen;
b. de activiteit geen uiting geeft aan het doel van deze regeling;
c. de aanvrager reeds subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling;
d. door de toepassing van de de-minimisverordening een bedrag aan subsidie zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening om nog van de-minimissteun te kunnen spreken;
e. de verstrekking van de subsidie tot gevolg heeft dat het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt overschreden;
f. de activiteiten reeds vanuit een andere wettelijke regeling worden gefinancierd of gesubsidieerd;
g. de aanvraag alleen ziet op de activiteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b.
1. De staatssecretaris verleent de subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.
2. De staatssecretaris verleent bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot van 100%.
3. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt dat de ontvanger de activiteiten uiterlijk binnen 26 weken na de subsidieverlening moet hebben verricht.
1. In overeenstemming met artikel 7.4 van de Kaderregeling neemt de staatssecretaris binnen 22 weken na afloop van de datum, bedoeld in artikel 11, derde lid, ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie.
2. De staatssecretaris stelt de subsidie vast op ten hoogste het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening.
3. De staatssecretaris bepaalt op basis van een steekproef welke subsidieontvangers een verzoek ontvangen als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Kaderregeling.
4. De subsidieontvanger toont op verzoek van de staatssecretaris aan dat de activiteiten zijn verricht door een factuur of facturen met een bijbehorende opdrachtbevestiging en een betaalbewijs op eigen naam te overleggen.
1. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de beschikking tot subsidieverlening geheel ingetrokken indien:
a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten;
b. de in de beschikking tot subsidieverlening opgegeven verplichtingen niet zijn nageleefd.
2. De beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling kan, in afwijking van het eerste lid, gedeeltelijk worden ingetrokken indien er naar het oordeel van de staatssecretaris geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.
3. Indien de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het aan de subsidieontvanger betaalde voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk teruggevorderd van de subsidieontvanger.
1. De staatssecretaris draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.
2. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de staatssecretaris ingesteld onderzoek dat erop is gericht de staatssecretaris inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie. De subsidieontvanger verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Werk is de basis van bestaanszekerheid. Werk leidt ook tot zingeving, waardigheid en onderlinge verbondenheid. Desondanks komen sommige mensen moeilijk aan werk, zoals mensen met een arbeidsbeperking. Nederland kent dus ook een onbenut arbeidspotentieel. Dit kabinet wil het onbenut arbeidspotentieel aanspreken en werken aan een inclusievere arbeidsmarkt.
Arbeidsondersteunende inclusieve technologie (of: inclusiviteitstechnologie) helpt om mensen met een langdurige verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuigelijke beperking te ondersteunen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. Inclusiviteitstechnologie maakt het dus mogelijk dat meer mensen mee kunnen doen. Het zorgt voor een betere arbeidsmarktpositie voor mensen met een beperking. Dat betekent voor werkgevers ook enige verlichting in een krappe arbeidsmarkt. Voorbeelden van inclusiviteitstechnologie zijn: een voorleesbril, een robotarm die een medewerker assisteert door specifieke handelingen over te nemen en een exoskelet dat lichamelijke ondersteuning geeft bij het werk.
De relatieve onbekendheid en kosten kunnen voor mkb-ondernemers een belemmering zijn om in inclusiviteitstechnologie te investeren, en daarmee ook om mensen met een beperking in dienst te nemen. Middels het amendement De Kort zijn middelen op de SZW begroting vrijgemaakt om mkb-ondernemers door middel van een eenmalige financiële tegemoetkoming te ondersteunen bij het investeren in inclusiviteitstechnologie.1 Deze subsidieregeling vormt de uitwerking daarvan. Deze regeling biedt werkgevers in het midden- en kleinbedrijf (mkb) de mogelijkheid om een subsidieaanvraag te doen voor de aanschaf van dergelijke technologieën en eventueel het inwinnen van advies voor de implementatie ervan.
Doel van deze subsidieregeling is om werkgevers in het midden- en kleinbedrijf (ondernemingen met maximaal 250 medewerkers en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt) te stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Of om mensen met een beperking die al in dienst zijn beter te ondersteunen bij hun werk, door middel van de inzet van inclusiviteitstechnologie. Deze regeling biedt een financiële bijdrage voor mkb-bedrijven die met dat doel willen investeren in deze technologie. Zo draagt deze regeling bij aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van mensen met een beperking.
Er bestaan verschillende soorten van inclusiviteitstechnologie. Het kan gaan om zowel fysieke (hardware) als digitale (software) technologie die personen met een beperking ondersteunt bij het lichamelijk, (psycho)sociaal of persoonlijk functioneren tijdens het werk. Deze regeling hanteert een brede definitie van ‘inclusiviteitstechnologie’, namelijk: fysieke of digitale technologie die zich richt op het ondersteunen van personen met een arbeidsbeperking tijdens het werk en bijdraagt aan het compenseren van een functionele beperking op lichamelijk, sociaal of persoonlijk vlak. De technologieën kunnen helpen bij bijvoorbeeld waarneming en communicatie of kunnen lichamelijke ondersteuning bieden. Voorbeelden zijn een slimme bril of software voor van spraak naar tekst-toepassingen. Voor meer concrete voorbeelden van toepassingen van inclusiviteitstechnologie op de werkplek, verwijst het kabinet graag naar de inspiratietool inclusieve technologie van TNO, Amsterdam UMC en AKC (Arbeidsdeskundig Kennis Centrum) van oktober 2024.2 Op de website (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl) bij het aanvraagformulier is een lijst opgenomen met voorbeelden van fysieke en digitale technologieën die, mits uiteraard aan de overige voorwaarden is voldaan, in aanmerking komen voor subsidie. Dit overzicht is gebaseerd op inspiratietool inclusieve technologie van TNO, Amsterdamse UMC en AKC.
De doelgroep van deze subsidieregeling zijn werkgevers in het mkb die willen investeren in de toepassing van inclusiviteitstechnologie. Onder werkgevers in het mkb wordt in deze regeling verstaan ondernemingen met maximaal 250 medewerkers en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Inclusiviteitstechnologie dient ter ondersteuning van (potentiële) medewerkers met een beperking bij hun functioneren. Dat kan – in navolging van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap – gaan om personen met langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen.3 Deze regeling maakt geen onderscheid tussen verschillende soorten beperkingen en/of (wettelijke) doelgroepen.
Werkgevers in het mkb die aanspraak willen maken op subsidie dienen in hun subsidieaanvraag te onderbouwen op welke wijze de aangeschafte technologie bijdraagt aan de ondersteuning van (potentiële) medewerkers met een beperking. Bij de subsidieaanvraag hoeft de werkgever geen specifieke personen cq. medewerkers op te geven. Bij de verlening van de subsidie wordt niet op individuele personen getoetst, zoals dat bijvoorbeeld binnen de WIA (artikel 35 arbeidsplaatsvoorzieningen en voorziening ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid) wel gebruikelijk is. Er hoeft dus ook nog geen sprake te zijn van een dienstverband om door middel van deze regeling te kunnen investeren in de aanschaf van technologie. Het moet door de aanvrager in het activiteitenplan wel toegelicht worden, wat het plan met de technologie is en dus hoe de aangeschafte technologie bij kan dragen aan het functioneren van een of meer personen met een beperking. Dat geeft mkb’ers flexibiliteit en ruimte voor innovatie en bevordert tegelijkertijd de duurzaamheid van banen.
De subsidieregeling is bedoeld als financiële bijdrage voor de investering in inclusiviteitstechnologie. Het gaat om de inzet van deze technologie ten behoeve van (potentiële) medewerkers met een arbeidsbeperking. Het kan zowel gaan om medewerkers die al in dienst zijn bij de mkb’er, of om potentiële toekomstige medewerkers die nu nog niet in dienst zijn bij de mkb’er. Zo is deze regeling een stimulans om door de inzet van inclusiviteitstechnologie nieuwe arbeidsplaatsen te realiseren voor mensen met een beperking, of om bij te dragen aan het beter functioneren van mensen met een beperking die al in dienst zijn bij de subsidieaanvrager.
Inclusiviteitstechnologie die wordt ingekocht voor eigen gebruik dient om in aanmerking te komen voor een subsidie voldoen aan de volgende criteria:
1) Er is sprake van een fysieke of digitale technologie die zich richt op het ondersteunen van personen met een arbeidsbeperking tijdens het werk;
2) De technologie draagt bij aan het compenseren van een functionele beperking op lichamelijk, sociaal of persoonlijk vlak;
3) De technologie is niet als algemeen gebruikelijk aan te merken.
Voor beoordeling van de subsidieaanvraag is van belang dat de subsidieaanvrager bij de aanvraag een activiteitenplan meestuurt waarin wordt omschreven hoe aan criteria 1 en 2 wordt voldaan.
Een technologie die als algemeen gebruikelijk is aan te merken komt niet voor subsidie in aanmerking. Algemeen gebruikelijke technologie verwijst naar technologie die breed beschikbaar is op de markt en die door een breed publiek wordt gebruikt, zonder specifieke aanpassingen of extra functies die bijdragen aan het compenseren van een beperking tijdens het werk. Voorbeelden van technologie die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt zijn smartphones, smartwatches, computers en tablets. Wanneer deze niet specifiek zijn aangepast voor mensen met een beperking worden deze apparaten niet als inclusiviteitstechnologie beschouwd. Een op maat gemaakte app of specifieke software die ondersteuning biedt, is mogelijk wel als inclusiviteitstechnologie aan te merken.
In het kader van de investering in inclusiviteitstechnologie kan ook advies- of implementatiedienstverlening door de mkb’er opgevoerd worden als kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Bijvoorbeeld ten behoeve van herontwerp van een productieproces, het inmeten/inrichten van apparatuur of software of gebruikersinstructies. De kosten voor dergelijke dienstverlening zijn subsidiabel op grond van deze regeling, indien ze gemaakt worden ten behoeve van de technologie die met behulp van deze subsidieregeling aangeschaft is.
Advies- of implementatiedienstverlening zijn zelfstandig niet subsidiabel. Dat wil zeggen dat subsidie hiervoor altijd in combinatie met subsidie voor de technologie zelf wordt aangevraagd. Aanvragen waarin uitsluitend subsidie ten behoeve van het inkopen van advies- of implementatiediensten wordt aangevraagd komen dus niet in aanmerking voor subsidie op basis van deze regeling. De subsidie voor advies- en implementatiediensten bedraagt maximaal € 1.000.
Activiteiten die puur gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe inclusiviteitstechnologieën zijn niet subsidiabel, omdat deze activiteiten niet direct gericht zijn op ofwel het realiseren van nieuwe arbeidsplaatsen voor mensen met een beperking ofwel het verbeteren van het functioneren van medewerkers met een beperking die reeds werkzaam zijn bij de subsidieaanvrager. Uit het doel van de regeling en de subsidiabele activiteiten blijkt dat kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde kosten eveneens niet subsidiabel zijn. Investeringen ten behoeve van het vervoer van en naar het werk zijn niet subsidiabel.
Het (door)verkopen of verhuren van de aangeschafte inclusiviteitstechnologieën komt niet voor subsidie in aanmerking.
Op de website (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl) bij het aanvraagformulier is een lijst opgenomen met voorbeelden van fysieke en digitale technologieën die, mits uiteraard aan de overige voorwaarden is voldaan, in aanmerking komen voor subsidie. Kosten die voortvloeien uit wettelijke verplichtingen of taken komen niet in aanmerking voor subsidie. De kosten van een ‘algemeen gebruikelijke aanpassing’ aan een bedrijfspand ten behoeve van de toegankelijkheid voor mensen met een beperking komen bijvoorbeeld niet voor subsidie in aanmerking op grond van deze regeling. Een voorbeeld daarvan is een aangepast toilet. Tot slot is btw niet subsidiabel.
Subsidie op grond van deze regeling wordt altijd verleend op basis van cofinanciering. Dat wil zeggen dat van de subsidieaanvrager een eigen bijdrage bij het initiatief wordt verwacht. Van de subsidiabele activiteiten wordt maximaal 50% vergoed door middel van deze regeling. De andere 50% wordt door de aanvrager van de subsidie zelf ingebracht, bijvoorbeeld uit eigen vermogen of een alternatieve financieringsbron. Uit de offerte of offertes blijkt welke investering de werkgever van plan is te gaan doen. De werkgever kan vervolgens subsidie ontvangen voor de helft van de kosten in de offerte(s). Per aanvraag wordt een subsidie verstrekt tot € 25.000. Binnen dat bedrag kan maximaal € 1.000 bestemd zijn voor advies- en implementatiediensten. Door de maximale subsidie onder de grens van € 25.000 te stellen, blijft de administratieve last voor individuele mkb’ers die subsidie aanvragen beperkt. Er wordt tot slot geen subsidie verstrekt indien de kosten te gering zijn. De minimale subsidie voor een individuele aanvrager bedraagt € 2.500.
Werkgevers in het mkb die in aanmerking willen komen voor subsidie op basis van deze regeling kunnen gebruikmaken van publiek beschikbare kennis en ervaring over inclusiviteitstechnologie. Gebruik maken van deze kennis en ervaring is geen harde voorwaarde voor subsidieverlening op basis van deze regeling. Maar deze kennis en ervaring helpt bij het maken van keuzes voor investeringen, bij de begeleiding van medewerkers die gaan werken met de technologie, en daarmee ook bij het schrijven van de subsidieaanvraag. Het is daarom in het voordeel van de aanvrager als deze hier gebruik van maakt. Deze expertise is onder meer te vinden bij intermediaire partijen zoals Sociale Ontwikkelbedrijven, gemeenten of de regionale werkcentra. Ook is er het Platform Inclusie en Technologie (samenwerking UWV, Cedris, Kennisalliantie Inclusie en Technologie en SZW).
Dit platform draagt zorg voor de promotie van deze subsidieregeling onder de doelgroep en kan subsidieaanvragers voorzien van inspirerende voorbeelden en suggesties ten aanzien van de inzet van inclusieve technologie. Het programma is een netwerkorganisatie die (potentiële) subsidieaanvragers ook kan verbinden met relevante kennis en expertise die bij andere instellingen of bedrijven aanwezig is.
De subsidie kan worden aangevraagd door middel van een aanvraagformulier dat online beschikbaar zal worden gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. De aanvraag voor een subsidie kan worden ingediend in twee tijdvakken: van 1 oktober 2025, 09:00 uur, tot en met 28 november 2025, 17:00 uur en van 5 januari 2026, 09:00 uur, tot en met 29 mei 2026, 17:00. Aanvragen buiten deze tijdvakken worden niet in behandeling genomen. Het subsidieplafond van deze subsidieregeling bedraagt € 2 miljoen, waarvan € 1 miljoen beschikbaar is voor subsidies die zijn aangevraagd in het tijdvak van 1 oktober 2025 tot en met 28 november 2025 en € 1 miljoen beschikbaar is voor subsidies die zijn aangevraagd in het tijdvak van 5 januari 2026 tot en met 29 mei 2026. Wanneer dit plafond bereikt is, worden aanvragen niet langer in behandeling genomen. Subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.
In de subsidieaanvraag moet de subsidieaanvrager middels het activiteitenplan aangeven op welke activiteiten de subsidieaanvraag ziet en daarbij welk doel met de aanschaf van de technologie wordt nagestreefd. Hieruit dient ook te blijken of de werkgever de technologie aanschaft met het oog op de ondersteuning van een persoon met een arbeidsbeperking die reeds bij hem in dienst is, of dat het doel is om een persoon (of personen) met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. In het geval het om dit laatste gaat, dient de werkgever te onderbouwen welke inspanningen hij zal verrichten om ook daadwerkelijk een persoon in dienst te nemen. Uit het activiteitenplan moet ook blijken op welke manier de inclusiviteitstechnologie een persoon of personen met een arbeidsbeperking ondersteunt tijdens het werk en op welke manier de inclusiviteitstechnologie bijdraagt aan het compenseren van een arbeidsbeperking.
Op www.uitvoeringvanbeleid.nl wordt een format beschikbaar gesteld ten behoeve van het activiteitenplan. Bij de aanvraag dienen ook de offerte of offertes te worden overlegd waaruit de totale kosten blijken. Dit is van belang enerzijds als bewijs welke activiteiten de subsidieaanvrager van plan is aan te schaffen en anderzijds vanwege het principe van cofinanciering.
Voorwaarde is dat de offerte of offertes niet ouder zijn dan de dag waarop deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee wordt beoogd om het doel van de regeling, het stimuleren van werkgevers om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen of personen met een arbeidsbeperking die reeds in dienst zijn beter te ondersteunen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden, te behouden. Daarmee wordt voorkomen dat aanvragen kunnen worden ingediend op basis van oudere offertes voor mogelijk al aangeschafte technologie, die niet bijdragen aan het beoogde stimulerende effect van de regeling.
Daarnaast dient de werkgever een de-minimisverklaring mee te sturen en een mkb-verklaring, waarmee de werkgever aantoont dat zijn onderneming als mkb-onderneming in de zin van deze regeling is. Ook wordt het KvK-nummer van de werkgever aangeleverd bij de aanvraag.
Zonder bovengenoemde documenten is de aanvraag niet compleet en wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. In dit geval wordt de subsidieaanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog te completeren en in te dienen. Dit dient plaats te vinden binnen het in deze subsidieregeling gestelde tijdvak.
Er geldt een aantal weigeringsgronden voor het verlenen van subsidie. Dit zijn gevallen waarin geen subsidie wordt verstrekt. In de volgende situaties zal geen subsidie worden verleend:
1. Als de subsidieaanvraag niet voldoet aan de eisen die gesteld worden in de regeling;
2. De activiteit geen uiting geeft aan het doel van deze regeling;
3. De aanvrager reeds subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling;
4. Als door de toepassing van de de-minimisverordening een bedrag aan subsidie zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening om nog van de-minimissteun te kunnen spreken;
5. Als de verlening tot gevolg heeft dat het subsidieplafond wordt overschreden;
6. Als de activiteiten reeds vanuit een andere wettelijke regeling worden gefinancierd of gesubsidieerd;
7. Wanneer een subsidieaanvraag enkel gericht is op implementatie- en adviesdiensten (en niet ook op de aanschaf van inclusiviteitstechnologie);
In navolging van reacties op de internetconsultatie is besloten de toekenning van de subsidie op basis van offerte, ook wel ambtshalve vaststelling, te verlenen. Dit betekent dat, in tegenstelling tot de in de voorgaande versie genoemde directe vaststelling, de ondernemer de technologie nog niet aangeschaft hoeft te hebben. Verwacht werd dat het verstrekken van subsidie op basis van directe vaststelling onzekerheid kan meebrengen voor ondernemers over de vraag of de subsidie daadwerkelijk wordt toegekend. De ondernemer moet in dat geval namelijk eerst de technologie aanschaffen, voordat de subsidie kan worden aangevraagd. Bij de aanvraag op basis van verlening en ambtshalve vaststelling dient de ondernemer een offerte in, waarbij op basis van de offerte een subsidie kan worden verleend.
Indien de subsidie wordt verleend, wordt er een 100% voorschot verstrekt. De subsidieaanvrager kan vervolgens overgaan tot de aanschaf van de inclusiviteitstechnologie.
Vervolgens zal de subsidie ambtshalve worden vastgesteld. In het kader van de ambtshalve vaststelling kan de staatssecretaris de subsidieaanvrager steekproefsgewijs vragen aan te tonen dat de activiteit is uitgevoerd en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Indien ontvanger niet of slechts gedeeltelijk inzicht kan geven in de gerealiseerde activiteiten en de werkelijke subsidiabele kosten of niet kan aantonen dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden, kan er (gedeeltelijke) terugvordering van het voorschot plaatsvinden.
De subsidieontvanger is verplicht om op verzoek van de staatssecretaris aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Dat kan de subsidieontvanger doen met de volgende documenten: offertes, opdrachtbevestiging(en), facturen en betaalbewijzen (op naam van de aanvrager) van externe opdrachten. De subsidieontvanger zal de genoemde documentatie dus moeten bijhouden ten behoeve van controle.
De subsidieaanvrager is op basis van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS verplicht om te melden als er iets verandert in de omstandigheden op basis waarvan de subsidieaanvraag is gehonoreerd. De aanvrager is bijvoorbeeld verplicht om te melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verrichten. Daarnaast zal er een melding moeten worden gedaan als niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie. Als niet voldaan wordt aan deze meldingsplicht kan de verleende subsidie worden gewijzigd of teruggevorderd. Daarnaast kunnen er andere omstandigheden zich voordoen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking, waar ook een melding van moet worden gemaakt.
Deze subsidieregeling is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Deze regeling is gericht op de Europees Nederlandse arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen entiteiten zijn die een economische activiteit verrichten, oftewel kwalificeren als onderneming binnen het staatssteunrecht. De onderhavige subsidieregeling verschaft vanuit de overheid een economisch voordeel voor de werkgevers die van deze regeling gebruik maken. Er is een aantal mogelijkheden om aan werkgevers steun te verlenen binnen de geldende regels voor staatssteun. In deze regeling wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid van een de-minimisverklaring op grond van de-minimisverordening.4 Het bedrag aan steun is dan dusdanig beperkt in omvang (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt en aldus niet als staatssteun wordt aangemerkt. Op basis van de reguliere de-minimisverordening kan een bestuursorgaan een maximum van € 300.000,- aan steun verlenen over een periode van 3 kalenderjaren. De onderneming dient bij de subsidieaanvraag een de-minimisverklaring te overleggen (artikel 7, vierde lid, van de de-minimisverordening).
De regeling wordt namens de staatssecretaris uitgevoerd door Uitvoering van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. UVB beschikt over de expertise die nodig is om de aspecten van de subsidieaanvraag te beoordelen.
Door UVB is een UMO-toets uitgevoerd, met het doel de uitvoerbaarheid en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik van deze regeling in kaart te brengen. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel). In het U-deel van de toets worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. De uitvoerder geeft met deze toets inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van deze Subsidieregeling. In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB, als uitvoerder, en het Ministerie van SZW een helder beeld van de met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijke beheersmaatregelen.
Uit de UMO-toets komt naar voren dat door UVB de nodige beheersmaatregelen zijn geformuleerd ten aanzien van bevindingen met betrekking tot mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Hieruit is de conclusie getrokken dat er acceptabele restrisico’s overblijven bij in acht neming van de geformuleerde beheersmaatregelen, en dat de regeling uitvoerbaar is.
UVB geeft de subsidieregeling Inclusiviteitstechnologie voor het mkb een positief advies, met de inachtneming van voorstellen die opgenomen zijn in de uitvoeringstoets.
Bij de totstandkoming van de regeling is nadrukkelijk gekeken naar mogelijke risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies op basis van deze regeling. Er zijn verschillende maatregelen genomen om de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik zo veel mogelijk te beperken. Voor relatief kleine subsidies, zoals de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt, geldt echter volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking dat de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. De bij het aanvragen van de subsidie vereiste op te sturen documenten en informatie zijn daarom tot een minimum beperkt. Dit ontslaat de werkgever er niet van de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies desgevraagd aan te tonen aan de uitvoerder van de subsidieregeling. Bij wijzigingen dient de werkgever zich tevens te houden aan de meldingsplicht. De staatssecretaris heeft de bevoegdheid te controleren en maatregelen te nemen om fraude of oneigenlijk gebruik te voorkomen en op te sporen. UVB verricht onder andere hiertoe checks en beoordelingen, zoals de beoordeling van prestatiebewijzen. De regeling werkt daarnaast met cofinanciering, waardoor er een situatie ontstaat waarbij de aanvrager ook eigen middelen inzet. Deze gedeelde financiering kan een aanvullende werking hebben in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, omdat de aanvrager een grotere eigen verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van regelingen zonder cofinanciering.
De aanvraag voor deze subsidie wordt elektronisch ingediend. Het aanvraagformulier wordt beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
De subsidieregeling valt onder de Kaderregeling subsidies OCW, SZW, VWS. Er wordt steekproefsgewijze controle uitgevoerd om te bezien dat mkb-ondernemingen de subsidie daadwerkelijk gebruiken om de activiteiten uit te voeren volgens de toekenning. De wijze waarop zij dit moeten aantonen, zal worden opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.
In het kader van evaluatie van de subsidieregeling als beleidsinstrument, en het kunnen inventariseren en verspreiden van inspirerende voorbeelden ter promotie van inclusieve technologieën is het voor subsidieontvangers verplicht om mee te werken aan een evaluatieonderzoek. De staatssecretaris (of een andere organisatie namens) kan inlichtingen opvragen bij de ontvangers van subsidie die nodig zijn voor deze evaluatie.
Het budget voor subsidies op grond van deze regeling komt voort uit het amendement De Kort. De middelen voor deze subsidieregeling zijn beschikbaar in 2025 en 2026.
|
(x 1 € mln) |
2025 |
2026 |
|---|---|---|
|
Subsidieplafond regeling |
1 |
1 |
|
Gereserveerd voor uitvoeringskosten UvB |
0,4 |
0,1 |
Het amendement De Kort voorzag in een totaalbedrag van € 5 miljoen voor de bevordering van inclusieve technologie. Voor deze subsidieregeling wordt de helft van dit bedrag beschikbaar gesteld. De overige € 2,5 miljoen uit het amendement zal de komende jaren worden ingezet voor de uitvoering van het meerjarenprogramma van het Platform Inclusie en Technologie (samenwerking UWV, Cedris, Kennisalliantie Inclusie en Technologie en SZW). Dit platform draagt zorg voor de promotie van deze subsidieregeling onder de doelgroep en kan subsidieaanvragers voorzien van inspirerende voorbeelden en suggesties ten aanzien van de inzet van inclusieve technologie.
De geschatte uitvoeringskosten bedragen ca € 345.000 en zijn onderdeel van de 2.5 miljoen. die hierboven genoemd is.
De regeling is zo ingericht dat aan de ene kant de administratieve lasten voor subsidieaanvragers zo veel mogelijk beperkt worden, en aan de andere kant een rechtmatige inzet van middelen gegarandeerd kan worden.
De administratieve last voor deze regeling bestaat uit het leren kennen van de regeling en het invullen en indienen van de aanvraag voor een subsidie. Bij de subsidieaanvraag zal de subsidieaanvrager een activiteitenplan, offerte of offertes, mkb-verklaring, kvk-nummer en de-minimisverklaring moeten opstellen en indienen. Om de last zo klein mogelijk te houden worden hiervoor vaste formats beschikbaar gesteld.
De conceptregeling is vier weken opengesteld voor internetconsultatie. Bij de internetconsultatie is gevraagd om te reageren op alle onderdelen van de regeling. In totaal hebben 12 particulieren, ondernemingen, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Over het algemeen zijn de reacties positief en wordt de komst van de regeling aangemoedigd. Daarnaast zijn er verschillende suggesties en vragen ter verduidelijking of verbetering van de regeling binnengekomen. Onderstaande alinea’s gaan in op deze reacties.
In drie reacties wordt er ingegaan op de afbakening van de doelgroep. In deze reacties wordt aandacht gevraagd voor het uitbreiden van de regeling naar andere kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld nieuwkomers en statushouders. Uiteraard wordt het belang van een inclusieve arbeidsmarkt onderschreven. De regeling is echter tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat specifiek gericht was op mensen met een arbeidsbeperking. In lijn met de strekking van dit amendement is de regeling beperkt tot deze doelgroep, waardoor andere groepen buiten de reikwijdte vallen.
In vier reacties wordt er aangegeven dat het wordt betreurd dat de regeling niet openstaat voor Sociaal Ontwikkelbedrijven. Zo wordt er onder andere ingegaan op de expertise die Sociaal Ontwikkelbedrijven op dit gebied hebben, welke ook volledig onderschreven wordt. De subsidieregeling vloeit echter voort uit een amendement waarin het kader voor mkb-ondernemers is vastgelegd. Wel staat het mkb-ondernemers vrij om in samenwerking met Sociaal Ontwikkelbedrijven gebruik te maken van de regeling en juist ook gebruik te maken van de expertise die sociaal ontwikkelbedrijven hebben. Aangezien de subsidie gericht is op de werkplek, kan een mkb-ondernemer een werkplek toegankelijker maken voor mensen uit de doelgroep, ook in samenwerking met Sociaal Ontwikkelbedrijven.
Uit verschillende reacties kwam naar voren dat het moment van aanvragen voor mkb-ondernemers niet optimaal is, dit onder meer vanwege de zomerperiode. Naar aanleiding van onder andere de reacties uit de internetconsultatie, is gekozen om de start van de eerste aanvraagperiode te veranderen naar 1 oktober 2025. Tevens wordt er gewerkt met twee tijdvakken, waarvan de eerste loopt van 1 oktober 2025 tot en met 28 november 2025. Het tweede tijdvak loopt van 5 januari 2026 tot en met 29 mei 2026. In beide tijdvakken is een bedrag van 1 miljoen euro beschikbaar.
Daarnaast zijn er enkele reacties binnengekomen over de manier van aanvragen, namelijk de ‘directe verlening’. Onder andere kwam naar voren dat het niet wenselijk is om de subsidie uit te keren op het moment dat de ondernemer het product al heeft aangeschaft. Verwacht wordt dat dit voor ondernemers onzekerheid met zich mee brengt over of de subsidie wel verleend wordt. Naar aanleiding van onder andere deze reacties, is gekozen om de toekenning van de subsidie op basis van offerte te verlenen (de ambtshalve vaststelling). Ondernemers hoeven de technologie dus nog niet aan te schaffen, maar dienen bij de aanvraag van de subsidie een offerte in. Op basis van de offerte wordt er een voorschot verschaft, waarna ondernemers de technologie kunnen aanschaffen.
In een tweetal reacties is aandacht gevraagd voor een duidelijkere afbakening van wat inclusieve technologie is en wat er onder de subsidie valt. Er wordt onder andere aangegeven dat er wel voorbeelden bij de conceptregeling zijn toegevoegd, maar er geen duidelijke afbakening is. Besloten is om het begrip van inclusiviteitstechnologie als volgt aan te passen: fysieke of digitale technologie die zich richt op het ondersteunen van personen met een arbeidsbeperking tijdens het werk en bijdraagt aan het compenseren van een functionele beperking op lichamelijk, sociaal of persoonlijk vlak. Ook wordt een bepaling toegevoegd dat de subsidie niet geldt voor algemeen gebruikelijke technologieën. Bij de aanvraag van de subsidie wordt van werkgevers verwacht dat zij in een activiteitenverslag uiteenzetten hoe de technologie bijdraagt aan de werkplek. Deze brede insteek biedt werkgevers de ruimte om zelf in te schatten welke technologieën de werkplek daadwerkelijk toegankelijker kunnen maken. Dit zorgt voor een flexibele regeling en dat werkgevers de mogelijkheid hebben om te kijken naar de specifieke behoeften van hun werkplek en medewerkers, waardoor er geïnvesteerd kan worden in oplossingen die de werkplek voor mensen met een arbeidsbeperking verbeteren. Op de website (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl) bij het aanvraagformulier wordt tevens een lijst opgenomen met voorbeelden van fysieke en digitale technologieën die, mits uiteraard aan de overige voorwaarden is voldaan, in aanmerking komen voor subsidie. Na beoordeling op grond van deze regeling kunnen technologieën toegevoegd worden aan deze lijst. Deze lijst kan ter inspiratie dienen voor andere werkgevers.
In één reactie kwam naar voren dat het wenselijk zou zijn om subsidies te kunnen stapelen. De subsidie op grond van deze regeling wordt verleend op basis van cofinanciering. Deze cofinanciering wordt gezien als een belangrijk element om te zorgen dat werkgevers betrokken blijven en gemotiveerd zijn om de technologie effectief te blijven gebruiken. Het Rijk subsidieert 50% van de technologie, de rest van de investering wordt door de ondernemer zelf gedaan. Het staat ondernemers vrij om zelf invulling te geven aan hun deel van de cofinanciering. De subsidieregeling richt zich echter op mkb-ondernemers en is niet rechtstreeks gericht op personen met een beperking die een specifiek persoonlijk hulpmiddel nodig hebben. Voor specifieke individuele voorzieningen bestaan andere wettelijke regelingen. Activiteiten die reeds via deze regelingen worden gefinancierd komen niet voor subsidie in aanmerking.
Twee reacties spraken zorgen uit over de bijkomende administratieve lasten en de hoogte van de tegemoetkoming voor de advies- en implementatiekosten. Deze kosten zijn subsidiabel indien ze worden gemaakt ten behoeve van de technologie die met behulp van de regeling is aangeschaft. Door de maximale subsidie onder de grens van € 25.000 te stellen, blijft de administratieve last voor individuele mkb ondernemers beperkt. Vanwege de subsidiegrens van € 25.000, vallen de subsidiebedragen bijvoorbeeld onder de de-minimisregeling. Het gebruik van de de-minimisverklaring zorgt ervoor dat er minder administratieve procedures nodig zijn, waardoor de regeling eenvoudiger en sneller toegankelijk is voor mkb-ondernemers.
Daarnaast zijn er enkele vragen gesteld met betrekking tot gedetacheerde werknemers. Met deze subsidieregeling kunnen mkb-ondernemers technologie aanschaffen om een werkplek te realiseren of verbeteren, waarbij de technologie niet aan een specifieke persoon, maar aan de werkplek is gebonden. De constructie van het dienstverband staat hier dus los van.
Ook zijn er enkele suggesties gedaan. Een van deze suggesties gaat over het monitoren van belemmeringen waar werkgevers tegenaan lopen bij het implementeren van technologie. Aansluitend aan de regeling, vindt een evaluatie van de regeling plaats. De volledige invulling van deze evaluatie is nog niet bekend maar de suggestie voor monitoring wordt hierin meegenomen. Verder kwam er een suggestie naar voren over het in bruikleen geven van inclusieve technologie. Hoewel dit een goede suggestie is voor de toekomst, richt deze regeling zich juist op laten investeren van mkb-ondernemers in inclusieve technologie. Door werkgevers tegemoet te komen in deze kosten door middel van cofinanciering, wordt beoogd de kans te vergroten dat ondernemers ook de technologie actief blijven gebruiken. Het in bruikleen geven van technologie sluit hier niet op aan.
Bij het opzetten van de regeling is nadrukkelijk rekening gehouden met het beperken van de administratieve lasten voor werkgevers. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande kaders, zoals de Kaderregeling subsidies van OCW, SZW en VWS. Daarnaast is er gekozen voor een maximaal subsidiebedrag van 25.000 euro, waarmee voor werkgevers de administratieve lasten beperkt worden in vergelijking met een hoger subsidiebedrag. Met deze aanpak wordt gestreefd naar een regeling die aansluit bij bestaande praktijk en een goede uitvoerbaarheid.
De opmerkingen van het Adviescollege toetsing regeldruk zijn betrokken bij de verdere uitwerking van de regeling. Zo is besloten dat werkgevers subsidie kunnen aanvragen op basis van een offerte, waardoor vooraf investeren niet langer nodig is. De verplichting tot het aanleveren van een activiteitenplan blijft noodzakelijk, werkgevers kunnen gebruik maken van een format dat nodig is voor de aanvraag. In de definitieve regeling wordt aandacht besteed aan de communicatie richting werkgevers over de inclusiviteitstechnologie en wordt er gewerkt met een niet-limitatieve lijst dienend ter inspiratie. Wat betreft de toetsbare doelstellingen en de probleemanalyse geldt dat de regeling bewust is opgezet als een stimulans, niet als oplossing voor een strikt afgebakend probleem. Er is daarom bewust gekozen om vooraf geen kwantitatieve doelstelling te formuleren, gezien het succes van de regeling zich op verschillende manieren kan manifesteren. In het vervolgproces is verdere aandacht besteed aan de punten die het college aanreikt. Daarbij is rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en proportionaliteit van de vereisten, in het bijzonder met het oog op de doelgroep van mkb-werkgevers.
Artikel 1 bevat een aantal begripsbepalingen. Voor een toelichting op het begrip ‘inclusiviteitstechnologie’, zie paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
De ‘werkgever’ betreft een werkgever in het midden- en kleinbedrijf, daarom is dit gedefinieerd als de onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Dit betekent dat ook de op die wet gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing is. Om die reden is een aantal zaken niet in deze subsidieregeling opgenomen, wanneer dat te vinden is in de Kaderregeling. Zo is in de Kaderregeling reeds bepaald dat een meldingsplicht geldt voor de subsidieontvanger (artikel 5.7).
Het doel van deze subsidieregeling is om werkgevers in het midden- en kleinbedrijf financieel te ondersteunen bij de aanschaf van inclusiviteitstechnologie, om hen te stimuleren om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen of personen met een arbeidsbeperking die reeds in dienst zijn beter te ondersteunen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De aanschaf van inclusiviteitstechnologie vindt daarmee niet noodzakelijkerwijs plaats voor een specifiek individu of een specifieke werknemer.
In artikel 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen. De kernactiviteit van deze regeling betreft de aanschaf van inclusiviteitstechnologie. Daarnaast is het mogelijk subsidie aan te vragen voor de kosten van het inkopen van advies- en implementatiediensten ten behoeve van die technologie, maar alleen in combinatie met subsidie voor de aanschaf van technologie. Activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe technologieën en investeringen ten behoeve van vervoer van en naar werk (mobiliteit) komen niet voor subsidie in aanmerking.
De subsidiabele kosten betreffen de kosten voor het inkopen van inclusiviteitstechnologie en eventuele bijbehorende kosten voor advies- en implementatiediensten.
Artikel 6, onderdeel a, bepaalt dat kosten die voor de werkgever voortvloeien uit wettelijke verplichtingen of taken niet voor subsidie in aanmerking komen. Te denken valt aan aanpassingen van de werkplek of het gebouw waarin de werkplek zich bevindt om te voldoen aan wettelijke toegankelijkheidseisen. Ook btw die aan de werkgever in rekening is gebracht komt niet voor subsidie in aanmerking. Dit geldt ook wanneer de aanvrager niet btw-plichtig is.
Daarnaast komen de volgende kosten ook niet in aanmerking voor subsidie: kosten voor inclusiviteitstechnologieën en advies- en implementatiediensten die zijn ingekocht bij de aanvrager zelf, of ingekocht bij een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager, of ingekocht bij een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook in het bestuur van de subsidieaanvrager zijn vertegenwoordigd, of ingekocht bij een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager, of ingekocht bij een organisatie waarin de subsidieaanvrager, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft. Tot slot is opgenomen dat kosten gemaakt door een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.
De subsidie kan worden aangevraagd in twee tijdvakken: van 1 oktober 2025, 09:00 uur, tot en met 28 november 2025, 17:00 uur; en van 5 januari 2026, 09:00 uur, tot en met 29 mei 2026, 17:00. Het subsidieplafond bedraagt € 2 miljoen, waarvan € 1 miljoen beschikbaar is gesteld voor subsidies die zijn aangevraagd in het tijdvak van 1 oktober 2025 tot en met 28 november 2025 en € 1 miljoen beschikbaar is gesteld voor subsidies die zijn aangevraagd in het tijdvak van 5 januari 2026 tot en met 29 mei 2026.
Voor de wijze van verdeling is gekozen voor de volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van de Kaderregeling geldt in het geval een aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangevuld, de datum waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen als datum van ontvangst. Op grond van onderdeel b van datzelfde lid wordt de onderlinge rangschikking van aanvragen die op hetzelfde tijdstip zijn ontvangen vastgesteld door middel van loting. Voor het geval zich technische problemen voordoen tijdens het tijdvak en de volgorde van binnenkomst niet kan worden vastgesteld, is bepaald dat de staatssecretaris het beschikbare bedrag verdeelt door middel van loting.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van deze regeling bedraagt de subsidie minder dan € 25.000 per aanvraag. Binnen dat subsidiebedrag kan maximaal € 1.000 bestemd zijn voor bijbehorende advies- en implementatiediensten (zie ook artikel 4, eerste lid, onderdeel b en artikel 4, derde lid).
Op grond van het tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten. De aanvragende werkgever dient aldus de helft van de kosten zelf te dekken. Daarmee is sprake van zogenoemde cofinanciering. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Op grond van het derde lid bedraagt de aangevraagde subsidie minimaal € 2.500 per aanvraag. Dit om een onredelijke verhouding tussen de (behandeling van de) subsidieaanvraag en de te subsidiëren activiteiten te voorkomen.
In afwijking van artikel 3.1 van de Kaderregeling wordt op grond van het tweede lid het formulier waarmee de subsidie kan worden aangevraagd niet bekendgemaakt op www.Rijksoverheid.nl, maar op www.uitvoeringvanbeleid.nl.
Op grond van het derde lid gaat de aanvraag in ieder geval vergezeld van:
a. een activiteitenplan. Voor de definitie van activiteitenplan is in artikel 1 van deze regeling aangesloten bij hetgeen in artikel 3.4 van de Kaderregeling is bepaald. Op grond van dat artikel bevat het activiteitenplan onder meer een overzicht van de te realiseren activiteiten en beschrijft het de met de activiteiten te realiseren doelstellingen. Voor deze regeling betekent dat onder meer dat aannemelijk gemaakt moet worden of het doel is een werknemer beter te ondersteunen of juist een persoon met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, en hoe de technologie deze persoon zou kunnen helpen. In het geval er nog geen werknemer met een arbeidsbeperking in dienst is geeft de werkgever aan hoe hij deze van plan is aan te trekken (zie het vierde lid). Ook wordt beschreven op welke manier de aan te schaffen technologie bijdraagt aan de ondersteuning tijdens het werk, op welke manier de inclusiviteitstechnologie bijdraagt aan het compenseren van de arbeidsbeperking en om welke beperking(en) het gaat (zie het vijfde lid).
b. een afschrift van de offerte of offertes op naam van de aanvrager waarop de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn vermeld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en de kosten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b.
Hiermee geeft de aanvrager inzicht in de kosten van de inclusiviteitstechnologie (en eventueel de advies- en implementatiekosten). Dit is van belang voor het vaststellen van het subsidiebedrag. Dit is ook relevant voor het vereiste dat de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten bedraagt (artikel 8, tweede lid, van deze regeling).
c. een verklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de de-minimisverordening. Met deze verklaring verklaren werkgevers dat zij met de subsidie niet boven de grens van de genoemde de-minimisverordening uitkomen. Alleen in dat geval is er geen sprake van staatssteun. Zie voor een verdere toelichting op dit onderwerp paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
d. een mkb-verklaring. Hiermee toetst UVB of de werkgever een mkb-onderneming is (zie de definitie van ‘werkgever’ in artikel 1 van deze regeling alsmede het doel van deze regeling in artikel 3).
e. een KvK-nummer van de werkgever.
f. een bewijs dat de subsidieaanvrager de houder is van het bankrekeningnummer dat in de aanvraag is opgenomen.
Het zesde lid schrijft voor dat de offerte of offertes zijn niet ouder dan de dag waarop deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Zie hierover paragraaf 2 in het algemeen deel van deze toelichting.
Tot slot stemt de werkgever door het indienen van een aanvraag ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt. Hiermee wordt ook voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet open overheid veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de subsidieontvanger behoeft te worden gevraagd. Uiteraard zullen er geen persoonsgegevens openbaar worden gemaakt.
Alle formulieren, verklaringen en formats waarnaar wordt verwezen worden door UVB beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleid.nl.
Ten overvloede wordt hierbij gewezen op artikel 4:2 van de Awb, dat ook voorschriften voor een subsidieaanvraag bevat.
Artikel 10 bevat de weigeringsgronden. De subsidieaanvraag wordt afgewezen wanneer de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen (onderdeel a). Dat betekent bijvoorbeeld dat de aanvraag wordt afgewezen wanneer er geen mkb-verklaring is aangeleverd. De weigeringsgrond in onderdeel b ziet op de beoordeling of de activiteit uiting geeft aan het doel van deze regeling (artikelen 2, 4, eerste lid, en de begripsbepaling inclusiviteitstechnologie). Als een in te kopen inclusiviteitstechnologie niet bijdraagt aan het doel van deze regeling, kan de staatssecretaris de aanvraag afwijzen. De aanvraag wordt tevens afgewezen wanneer de aanvrager reeds subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling (onderdeel c). Dat betekent dat de staatssecretaris slechts eenmaal subsidie kan verstrekken per werkgever. Verder wordt de aanvraag afgewezen als het drempelbedrag van de de-minimisverordening zou worden overschreden (onderdeel d) of als het subsidieplafond zou worden overschreven (onderdeel e).
Activiteiten die reeds uit een andere wettelijke regeling worden gesubsidieerd of gefinancierd komen niet in aanmerking voor subsidie op grond van onderdeel d. Deze subsidieregeling is gericht op mkb’ers en niet rechtstreeks op personen met een beperking die een specifiek persoonlijk hulpmiddel nodig hebben (zoals orthopedische werkschoenen of gehoorapparatuur). Er zijn verschillende wettelijke regelingen op basis waarvan de kosten voor dergelijke voorzieningen vergoed worden. Dit zijn bijvoorbeeld de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Participatiewet, het Besluit zorgverzekering of de Regeling zorgverzekering
Op grond van onderdeel e zijn advies- of implementatiediensten zelfstandig niet subsidiabel. Dat wil zeggen dat aanvragen waarin uitsluitend subsidie ten behoeve van het inkopen van advies- of implementatiediensten wordt aangevraagd niet in aanmerking komen voor subsidie op basis van deze regeling.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat deze weigeringsgronden aanvullend gelden ten opzichte van de gronden die opgenomen zijn in artikel 4:35 van de Awb.
Deze regeling werkt, gelet op het relatief kleine subsidiebedrag per aanvrager, met ambtshalve vaststelling. Het gaat om een subsidie zoals bedoeld artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, van de Kaderregeling. Dit betekent dat er eerst subsidie verleend wordt met een ambtshalve vaststelling achteraf.
De werkgever dient eerst een aanvraag tot subsidie in. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd zal de beschikking tot subsidieverlening binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag worden verleend. Bij de subsidieverlening wordt gewerkt met een 100% voorschot bij de subsidieverlening, conform artikel 6.1, vijfde lid, van de Kaderregeling.
De subsidieontvanger heeft vervolgens 26 weken de tijd om de activiteiten te verrichten. Dit houdt in het aanschaffen van de inclusiviteitstechnologie, eventueel in combinatie met advies- en implementatiediensten. In de beschikking tot subsidieverlening staat wanneer de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht. De beschikking vermeldt ook op welke wijze de ontvanger kan aantonen dat de activiteiten zijn verricht en welke overige verplichtingen zijn verbonden aan de verleende subsidie (zie ook artikel 4.2 van de Kaderregeling).
Na de subsidieverlening neemt de staatssecretaris binnen 22 weken na afloop van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht (zoals genoemd in de beschikking tot subsidieverlening), ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie. De subsidie wordt vastgesteld op ten hoogste het bedrag zoals genoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Als een deel van de activiteit niet is verricht, wordt het bedrag lager vastgesteld. Op grond van artikel 7.4, eerste lid, van de Kaderregeling is de subsidieontvanger verplicht om op verzoek van de staatssecretaris aan te tonen dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Dit kan de subsidieontvanger doen door de factuur of facturen en een bijbehorende opdrachtbevestiging en een betaalbewijs op eigen naam over te leggen. Dit wordt ook vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. De staatssecretaris bepaalt op basis van een steekproef welke subsidieontvangers een dergelijk verzoek zullen ontvangen.
Artikel 13 gaat over intrekking en terugvordering van subsidies. Het eerste lid bevat twee intrekkingsgronden die aanvullend zijn op de intrekkingsgronden in artikel 4:48 van de Awb. De intrekkingsgronden in deze regeling zijn dwingend van aard: de staatssecretaris zal altijd overgaan tot intrekking van de subsidieverlening als er sprake is van de situatie, genoemd in onderdeel a of b. Wel kan de staatssecretaris op grond van het tweede lid ervoor kiezen om de subsidieverlening niet in zijn geheel, maar slechts gedeeltelijk in te trekken. Dit geldt ook voor de beschikking tot subsidievaststelling, als er een grond is om deze in te trekken (artikel 4:49 van de Awb).
Het derde lid verplicht de staatssecretaris tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van voorschotten en subsidiegelden als de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Daarbij zal ook wettelijke rente in rekening worden gebracht.
De staatssecretaris draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling. In dit artikel is bepaald dat de subsidieontvanger meewerkt aan onderzoek dat de staatssecretaris in staat stelt inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie. De subsidieontvanger verstrekt hiervoor de benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.
Deze subsidieregeling treedt in werking met ingang 1 september 2025 en vervalt met ingang van 31 december 2027. In de inwerkingtredingsbepaling is tevens bepaald dat de regeling van toepassing blijft op subsidies die voor 31 december 2027 zijn verstrekt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
De tool is onder meer te vinden op de website van het Arbeidsdeskundig Kennis Centrum: https://www.arbeidsdeskundigen.nl/akc/kennis/instrumenten/document/5497.
Volledige definitie in het VN-verdrag Handicap: ‘personen met een handicap omvat personen met langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving’
Verordening (EU) Nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2024 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-23088.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.