Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 juni 2025, nr. MBO/[52787847], houdende regels voor de subsidieverstrekking voor Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

Ervaringsdeskundige:

persoon die zelf laagopgeleid of laaggeletterd is of is geweest en vanuit praktijkervaring advies kan leveren;

Instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 of 1.4.1 van de WEB of artikel 1.1.1 of 1.4.1 van de WEB BES, instelling als bedoeld in artikel 1.8 van de WHW of rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, van de WHW;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Kandidaat:

laagopgeleide of laaggeletterde die deelneemt aan de activiteiten als bedoeld in artikel 3, onderdeel b;

LLO:

Leven Lang Ontwikkelen;

Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Opleider:
  • a. publieke opleider, zijnde een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB of de WEB BES of instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of

  • b. private opleider formeel onderwijs, zijnde een andere dan een in artikel 1.1.1 van de WEB of de WEB BES bedoelde instelling die op grond van artikel 1.4.1 van de WEB of de WEB BES bevoegd is een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB of artikel 7.4.8 van de WEB BES af te geven voor het met goed gevolg afleggen van het examen van ten minste één beroepsopleiding, of rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, van de WHW;

penvoerder:

penvoerder als bedoeld in artikel 6;

project:

subsidiabele activiteiten uitgevoerd door een samenwerkingsverband in één regio in het Europese deel van Nederland of op een eiland in Caribisch Nederland als bedoeld in artikel 3 tezamen;

regio:

regio als bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, van de WEB of een eiland in Caribisch Nederland;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 7;

WEB:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

WEB BES:

Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

werkgeversorganisatie:

brancheorganisatie, een ondernemersvereniging, een regionale afdeling van MKB Nederland of VNO-NCW;

Werknemersorganisatie:

vereniging of ander type organisatie met als doel de belangen van werknemers te behartigen;

WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende cumulatieve activiteiten in een project door een samenwerkingsverband:

    • a. het ontwikkelen van onderwijsaanbod dat aansluit bij de leerwensen van de kandidaten, op maat gemaakt en gericht op duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het verbinden van basisvaardigheden en vakvaardigheden;

    • b. het verzorgen van het onderwijs, bedoeld in onderdeel a, inclusief begeleiding, voor ten minste 200 kandidaten per regio in het Europese deel van Nederland en voor ten minste 15 kandidaten in Caribisch Nederland.

    • c. werkzaamheden in het kader van projectmanagement, samenwerking en kennisdeling met regionale en landelijke instelling-, werkgevers- en werknemersorganisaties, en

    • d. werkzaamheden om de activiteiten, bedoeld in onderdelen a en b, voort te kunnen zetten na afloop van de subsidieperiode, bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, starten vanaf 1 januari 2026 en worden uiterlijk op 31 december 2027 afgerond.

  • 3. De minister kan de periode waarin de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, worden verricht met negen maanden verlengen bij onvoorziene omstandigheden in de uitvoering van de activiteiten. De activiteiten worden bij toepassing van de mogelijkheid tot verlenging uiterlijk op 30 september 2028 voltooid.

Artikel 4. Hoogte subsidiebedrag

  • 1. Per project in het Europese deel van Nederland is een bedrag van ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 2.200.000,– beschikbaar.

  • 2. Per project in Caribisch Nederland is een bedrag van ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 500.000,– beschikbaar.

Artikel 5. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is een bedrag van ten hoogste € 40.000.000,– beschikbaar.

Artikel 6. Penvoerder

  • 1. Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een penvoerder, niet-zijnde een gemeente, een provincie of een openbaar lichaam, namens een samenwerkingsverband.

  • 2. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke partij feitelijk is belast met uitvoering van de daarop betrekking hebbende activiteiten.

Artikel 7. Samenstelling samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit:

  • a. een opleider;

  • b. een overheidsorganisatie; en

  • c. een werkgeversorganisatie.

Artikel 8. Aanvraag subsidie

  • 1. De subsidieaanvraag kan worden ingediend van 15 september 2025 13.00 uur CET tot en met vrijdag 31 oktober 13 uur CET.

  • 2. Aanvragen die buiten de in het eerste lid genoemde periode worden ingediend, worden afgewezen.

  • 3. Een aanvraag wordt afgewezen indien uit de begroting blijkt dat het aangevraagde bedrag onder de € 125.000,– is.

  • 4. Per samenwerkingsverband kan slechts één aanvraag worden ingediend. Eventuele tweede of opvolgende aanvragen voor hetzelfde samenwerkingsverband worden afgewezen.

Artikel 9. In te dienen documenten

  • 1. Een subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe is bekendgemaakt op de website van DUS-I.

  • 2. Onverminderd artikel 3.3 van de Kaderregeling bevat de aanvraag de volgende documenten:

    • a. een visiedocument als bedoeld in artikel 10;

    • b. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 11;

    • c. een begroting als bedoeld in artikel 12;

    • d. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 13;

    • e. een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

Artikel 10. Visiedocument

In het visiedocument beschrijft de aanvrager:

  • a. de ambitie van het samenwerkingsverband ten aanzien van LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden;

  • b. de strategie ten aanzien van het bereiken en de begeleiding van de kandidaten, de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen en hoe men het onderwijsaanbod inhoudelijk wil vormgeven;

  • c. de wijze waarop de werkgevers, de laagopgeleide of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of op het eiland waar het samenwerkingsverband zich op richt, bereikt zullen worden;

  • d. de arbeidsmarkt binnen de regio of op het eiland waar de aanvrager zich met LLO op richt;

  • e. de professionaliseringsopgaven bij docenten en andere betrokken professionals op het gebied van kennis over en bewustzijn van de uitdagingen waar laagopgeleide en laaggeletterde onderwijsdeelnemers mee te maken hebben, die noodzakelijk zijn om de beoogde LLO-organisatie te realiseren;

  • f. de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden verankerd is dan wel verankerd zal worden in strategie, beleid en uitvoering;

  • g. de verbinding met mogelijke andere groeifondsprojecten in de regio of daarbuiten, en hoe dit al dan niet bijdraagt aan de kwaliteit van het project en hoe dit kan leiden tot projectvoordelen; en

  • h. de wijze waarop de subsidieaanvrager de activiteiten en resultaten na afronding van het project wil verduurzamen en verankeren in de regio.

Artikel 11. Activiteitenplan

Onverminderd artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • b. een beschrijving hoe deze activiteiten bijdragen aan de na te streven doelstellingen en resultaten en hoe de geleerde lessen uit de eerste twee pilotregio’s hierin meegenomen zijn;

  • c. een activiteitenplanning met daarin de start- en einddatum van het project en een uitgewerkt overzicht van realiseerbare activiteiten in de projectperiode waarin in ieder geval fasering, mijlpalen en beoogde tussentijdse resultaten en eindresultaten zijn opgenomen;

  • d. een beschrijving van de projectorganisatie met een verdeling van de taken waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat de subsidieaanvrager in staat is het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren;

  • e. een analyse van de afbreukrisico’s die het project kunnen vertragen of het behalen van de doelstellingen kunnen belemmeren en een beschrijving van de wijze waarop deze risico’s worden gemitigeerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van eerder geleerde lessen uit de eerste twee pilotregio’s;

  • f. een beschrijving van de lerende aanpak waarmee de voortgang en de uitkomsten van het project worden geëvalueerd en de aanpak indien nodig wordt bijgesteld; en

  • g. een beschrijving van de bijdrage aan de vier landelijke projecten binnen het LLO Collectief, namelijk het landelijk projectleiderschap, de impactmonitor en de twee trajecten voor professionalisering van docenten en professionals.

Artikel 12. Begroting

  • 1. De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten, voorzien van een toelichting.

  • 2. De begroting gaat in op de kosteneffectiviteit door inzichtelijk te maken wat de kosten per bereikte kandidaat zijn.

  • 3. Voor het bepalen van de uurtarieven van personen die belast worden met de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aansluiting worden gezocht bij de Handleiding Overheidstarieven 2025.

  • 4. De begroting wordt ingediend in het hiervoor bestemde format, dat bekend zal worden gemaakt op de website van DUS-I.

Artikel 13. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De deelnemers aan een samenwerkingsverband sluiten een overeenkomst die wordt opgesteld met gebruikmaking van het format dat DUS-I hiervoor beschikbaar stelt.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door alle partijen in het samenwerkingsverband.

  • 3. In de samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval vastgelegd:

    • a. de beoogde start- en einddatum van het project;

    • b. dat de penvoerder gemachtigd is om namens het samenwerkingsverband op te treden;

    • c. wat elke partij in het samenwerkingsverband inhoudelijk, organisatorisch dan wel financieel bijdraagt aan het project;

    • d. dat elke partij de intentie heeft om na afloop van het project de samenwerking te verduurzamen;

    • e. dat het samenwerkingsverband een open netwerk is waar geïnteresseerde partijen in de regio of sector zich onder transparante en redelijke voorwaarden bij kunnen aansluiten; en

    • f. dat alle partijen in het samenwerkingsverband medewerking verlenen aan de verantwoording van de subsidie en aan de nakoming van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en dat alle gegevens die daarvoor noodzakelijk zijn op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 14. Verdeling van de beschikbare middelen

  • 1. De minister bepaalt de rangschikking van de aanvragen op basis van een onderlinge afweging van de aanvragen.

  • 2. De rangschikking vindt plaats aan de hand van het beoordelingskader dat is opgenomen als bijlage bij deze regeling. Hiervoor geldt hoe meer punten hoe hoger de rangschikking.

  • 3. Om voor subsidie in aanmerking te komen geldt dat minimaal 5 punten moeten zijn toegekend op elk van de criteria van het beoordelingskader.

  • 4. Bij de beoordeling wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate de score op Impact, Kwaliteit en Verankering hoger is, blijkend uit:

    • a. de kwaliteit van het visiedocument en de verbinding met de regio of sector waar de aanvrager zich op richt;

    • b. de ambities van het project met betrekking tot doelstellingen en bereik;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking en het draagvlak waardoor het aannemelijk is dat de doelen van het project behaald worden;

    • d. de kwaliteit van het activiteitenplan waardoor het aannemelijk is dat het project uitvoerbaar en haalbaar is;

    • e. de kwaliteit van de begroting waardoor het aannemelijk is dat het project zo kostenefficiënt mogelijk wordt uitgevoerd en middelen effectief worden ingezet;

    • f. de kwaliteit van de onderbouwing voor de verduurzaming van de activiteiten.

  • 5. De subsidieaanvraag uit Caribisch Nederland met de hoogste score op de rangschikking, krijgt voorrang, ook al heeft deze aanvraag een lagere score dan de aanvraag uit Europees Nederland.

  • 6. Indien het subsidieplafond door toekenning van alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen zou worden overschreden en twee of meer aanvragers een gelijke score hebben gehaald bij de rangschikking van de aanvragen, dan worden deze aanvragen gerangschikt op volgorde van binnenkomst.

  • 7. Per regio wordt aan maximaal één aanvrager subsidie toegekend.

  • 8. In Caribisch Nederland wordt per openbaar lichaam aan maximaal één samenwerkingsverband subsidie toegekend.

  • 9. De minister beslist binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend gelijktijdig op de aanvragen.

Artikel 15. Verplichtingen

Voor de ontvanger van de subsidie gelden de volgende verplichtingen:

  • a. de penvoerder verleent gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van de minister medewerking aan regionale of sectorale bijeenkomsten om aldaar de opgedane inzichten van het project toe te lichten;

  • b. de penvoerder doet eenmaal per 12 maanden, op in het besluit tot verlening vermelde tijdstippen, verslag van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten aan de minister, met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar is gesteld.

  • c. de penvoerder verleent gedurende 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verstrekte subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • d. de penvoerder voert een gescheiden boekhouding met betrekking tot de financiering van de activiteiten zoals genoemd in deze regeling, indien de penvoerder en de deelnemende partijen binnen het samenwerkingsverband naast de activiteiten op grond van deze regeling ook economische activiteiten verrichten.

  • e. de penvoerder maakt alle resultaten van activiteiten voor eenieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd;

  • f. de penvoerder verleent opdrachten aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven en houdt zich aan de toepasselijke wet- en regelgeving;

  • g. de penvoerder participeert in de vier landelijke projecten binnen het LLO Collectief, namelijk het landelijk projectleiderschap, de impactmonitor en de twee trajecten voor professionalisering van docenten en andere professionals;

  • h. de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 5 jaren na de vaststelling van de subsidie bewaard.

Artikel 16. Begrotingsvoorbehoud

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17. Bevoorschotting

Voor de verleende subsidie wordt een voorschot van 100% gefaseerd verstrekt. Het eerste voorschot bedraagt 30% van het toegekende subsidiebedrag, en wordt uitbetaald uiterlijk 6 weken na ontvangst van de beschikking. Het resterende deel van het subsidiebedrag wordt in gelijke delen uitbetaald, verdeeld over de kwartalen van de activiteitenperiode, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 18. Verantwoording en besteding subsidie aan bekostigde instellingen

  • 1. Indien de penvoerder van het samenwerkingsverband een bekostigde instelling is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB of artikel 1.1.1 van de WEB BES, geschiedt verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 2 als bedoeld in bijlage 4 bij de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

  • 3. De vaststelling van de subsidie vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 19. Verantwoording subsidie aan anderen dan bekostigde instellingen

  • 1. Indien de penvoerder van het samenwerkingsverband geen bekostigde instelling is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB of artikel 1.1.1 van de WEB BES, geschiedt de verantwoording onder toepassing van artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 2. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3. De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

Artikel 20. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van de regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 21. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2028.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

BIJLAGE – BEOORDELINGSKADER KWALITATIEVE BEOORDELING SUBSIDIEREGELING NATIONAAL GROEIFONDS LLO COLLECTIEF LAAGOPGELEIDEN EN LAAGGELETTERDEN

Deze bijlage behoort bij artikel 14, tweede lid, van de Subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden.

Beoordelingskader

Artikel 14, vierde lid, bevat criteria die getoetst zullen worden bij de beoordeling van de rangschikking van de aanvragen. Deze criteria zijn hieronder uitgewerkt in een beoordelingskader. De rangschikking van de aanvraag wordt aan de hand van deze criteria beoordeeld. Voor ieder criterium dienen minimaal 5 punten, van maximaal 10 punten, behaald te worden. 5 punten worden als voldoende beoordeeld. De onderdelen binnen het criterium laten zien hoe dit onderbouwd kan worden. De invulling van de losse onderdelen samen bepaalt het puntenaantal per criterium. De punten per criterium worden vervolgens conform het aangegeven percentage gewogen en bij elkaar opgeteld. Het eindoordeel wordt eveneens een cijfer tussen de 0 en 10 punten. Aan de hand hiervan wordt een ranking bepaald van de projecten van hoog naar laag.

Rekenvoorbeeld:

Criterium

Score

Gewogen score

Impact

7

0,3 x 7 = 2,1

Kwaliteit

5

0,5 x 5 = 2,5

Verankering

8

0,2 x 8 = 1,6

   

Eindoordeel: 6,2

In de regeling zijn naast onderstaande inhoudelijke minimumvereisten ook de minimumvereisten voor het visiedocument, activiteitenplan en de begroting opgenomen. Deze dienen voldoende uitgewerkt te zijn om de minimaal te behalen 5 punten te kunnen ontvangen.

Criterium

Minimumvereisten

Criterium 1: Impact (weging 30%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– Wat de ambitie, visie en strategie is van de aanvrager op het gebied van LLO voor laagopgeleiden en laaggeletterden;

– Hoe de aanvrager laagopgeleide en/of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of sector gaat bereiken en of hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende doelgroepen zoals moedertaalsprekers en anderstaligen;

– Op basis van een analyse, wat de professionaliseringsopgaven zijn om de beoogde projectdoelen te bereiken;

– de organisatie, borging van het project en strategische verbinding met andere (beleids)sectoren)

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Een beschrijving van de ambitie, visie en strategie en de wijze waarop de werkgevers, de laagopgeleide of laaggeletterde werkenden en werkzoekenden in de regio of op het eiland waar de aanvrager zich op richt, bereikt en ondersteund worden;

– Een beschrijving van en analyse hoe het project zicht richt op de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt binnen de regio of op het eiland en hoe het samenwerkingsverband met LLO is vormgegeven. Dit dient te worden gedaan met een overzicht van de relevante partijen die daarbinnen actief zijn, waarvan in ieder geval een opleider, een (semi-)overheidsorganisatie en werkgeversorganisatie. Aanvrager dient toe te lichten hoe samenwerkingsverband tot stand is gekomen, wat de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen is, en wat de overwegingen zijn om organisaties wel of niet deel te laten nemen aan het samenwerkingsverband;

– Een plan van aanpak voor professionalisering, voortvloeiend uit de analyse van de professionaliseringsopgave waarbij wordt opgegeven hoe gebruik wordt gemaakt van het reeds bestaande ondersteuningsaanbod.

– Een beschrijving van de organisatie van de aanvrager en de mate waarin LLO voor laaggeletterden en laagopgeleiden verankerd is (of zal worden) in strategie, beleid en uitvoering.

Criterium 2: Kwaliteit (weging 50%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– De inhoudelijke uitwerking van het project, van de organisatie en de uitvoering. De keuzes die zijn gemaakt en de verwachte resultaten.

– De vorm en inhoud van het (toekomstige) onderwijsaanbod en hoe dit voldoet aan de eisen uit artikel 3 van de regeling, de uitvoering van het project in relatie tot het onderwijsaanbod en het te doorlopen ontwikkelproces.

– De samenwerking met interne en externe stakeholders is helder beschreven en in hoeverre er sprake is van een gedragen samenwerking.

– Er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is.

– De begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten en is voorzien van een toelichting.

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Inhoud: er is door middel van een beschrijving inzichtelijk gemaakt hoe de concrete uitwerking van het project eruit gaat zien, welke stappen in het ontwikkelproces doorlopen worden en hoe een visie en strategie tot stand gaat komen of is gekomen;

– Onderwijsaanbod: er is inzichtelijk gemaakt hoe het onderwijsaanbod ontwikkeld wordt en hoe dit volgens aanvrager bijdraagt aan het bereiken van de deelnemers, het behalen van de doelen van het project en hoe dit in uitvoering wordt gebracht. Aansluiting bij bestaande onderwijsontwikkelingen op het gebied van praktijkleren met de praktijkverklaring, vakvaardigheden of basisvaardigheden kan worden toegelicht;

– Onderwijskwaliteit: er is inzichtelijk gemaakt wat de visie is op de onderwijskwaliteit in het kader van dit project, hoe de betrokkenheid van de doelgroep of ervaringsdeskundigen is georganiseerd, en hoe men de onderwijskwaliteit waarborgt;

– Samenwerking: er is een gedragen samenwerking met relevante partners, waarvan de samenstelling wordt toegelicht. Als er naast het samenwerkingsverband ook andere partijen zijn dan is duidelijk welke rol en inbreng de verschillende partijen in het project brengen. en de betrokkenheid wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het feit dat dit voortbouwt op bestaande of voorgenomen samenwerkingen in de regio, zoals het Regionaal Beraad, de sectorale ontwikkelpaden en het regionaal Werkcentrum;

– Projectorganisatie: er is inzichtelijk gemaakt hoe het project georganiseerd gaat worden, waardoor een succesvolle uitvoering mogelijk is;

– Begroting: de begroting bevat een overzicht van de kosten van de activiteiten en is voorzien van een toelichting, gaat in op de kosteneffectiviteit en wordt aangeleverd in het hiervoor bestemde format.

Criterium 3: Verankering (weging 20%) (10 puntenschaal)

De volgende onderdelen zijn duidelijk onderbouwd:

– Hoe de projectresultaten van het project duurzaam verankerd worden op strategisch, tactisch en operationeel niveau;

– Hoe het externe werkveld binnen de regio of sector waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft worden na afloop van het project;

– Hoe de aanvrager ook na afloop van het project vorm blijft geven aan LLO en de LLO-organisatie.

Uit de ingediende stukken blijkt:

– Een beschrijving van hoe de activiteiten en resultaten verduurzaamd en verankerd worden na afloop van het project, onder andere door een beschrijving van de mate van structurele kennisdeling, de verspreiding van ontwikkeld (leer)materiaal, werkwijzen, methodieken en de continuering van onderlinge werkafspraken;

– Onderbouwing van hoe het samenwerkingsverband wil bijdragen aan het verbinden van basisvaardigheden aan vakvaardigheden voor laaggeletterde en/of laagopgeleide personen;

– Een visie op hoe het externe werkveld binnen de regio waar de aanvrager zich op richt betrokken blijft na afloop van het project;

– Hoe het resultaat qua het bereik van ten minste 200 laaggeletterde en/of laagopgeleide personen per regio in Europees Nederland of ten minste 15 laaggeletterde en/of laagopgeleide personen per eiland in Caribisch Nederland behaald gaat worden en hoe dit in de toekomst na het project voortgezet kan worden.

TOELICHTING

1. Algemeen

Het Nationaal Groeifonds stelt voor het tweede deel van het project LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden (hierna ‘LLO Collectief’) middelen ter beschikking om hiermee subsidie te verlenen aan 18 nieuwe samenwerkingsverbanden in regio’s zodat zij een op maat gemaakt onderwijsaanbod kunnen aanbieden voor laaggeletterden en laagopgeleiden. Vermeld zij hier dat de regio’s, bedoeld in artikel 2.1.3 van de WEB, ook wel regio’s educatie genoemd, overeen komen met de arbeidsmarktregio’s, bedoeld in artikel 10 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen.

De subsidieregeling Nationaal Groeifonds LLO Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden (hierna: de subsidieregeling) stelt de doelgroep van deze regeling, namelijk publieke of private opleiders, werknemersorganisaties en eventueel andere regionale partijen, gezamenlijk in staat subsidie aan te vragen voor het opstarten van een project in het kader van het voorstel van het Nationaal Groeifonds. Het is een vervolg op de pilotfase van het project in twee pilotregio’s, dat al eerder met middelen uit het Nationaal Groeifonds werd gefinancierd.

Definitie laagopgeleid of laaggeletterd:

Met deze subsidie kunnen de samenwerkingsverbanden een op maat gemaakt onderwijsaanbod aanbieden aan ten minste 200 laaggeletterde of laagopgeleide personen per regio in Europees Nederland of ten minste 15 laaggeletterde of laagopgeleide personen per eiland in Caribisch Nederland. De begrippen ‘laagopgeleid’ en ‘laaggeletterd’ zijn niet in de regeling gedefinieerd, om niet op voorhand, onbedoeld mensen uit te sluiten. Onder laagopgeleiden en laaggeletterden worden in de regeling in ieder geval niet kandidaten verstaan die een diploma van het hoger onderwijs hebben behaald. Ook expats met hoogbetaalde banen vallen hier niet binnen.

Het onderwijsaanbod combineert het leren van vakvaardigheden met het leren van basisvaardigheden, gecijferdheid en digitale vaardigheden. Bij het leren van vakvaardigheden kan het ook gaan om werknemersvaardigheden, bij het verwerven van basisvaardigheden kan het ook gaan om het aanleren van de vaktaal en cultuur van het beroep. Het onderwijs kan bestaan uit lessen, maar ook uit leren op de werkvloer. Dit onderwijsaanbod kan formeel en non-formeel onderwijs zijn of een combinatie van beide. Op deze manier wordt onderwijs volgen voor deze doelgroep toegankelijker gemaakt. Doel van het project is om ‘Leven Lang Ontwikkelen’ (LLO) voor deze kwetsbare doelgroep mogelijk te maken door aan te sluiten bij hun specifieke leerwensen. Deze subsidieregeling bevat de regels voor toekenning van een subsidie. Er is sprake van een tender waarbij per regio of per BES-lichaam alleen het best beoordeelde project een toekenning ontvangt. Deze beoordeling vindt plaats op basis van een vooraf vastgesteld beoordelingskader (zie de bijlage bij de regeling).

Er zijn in Nederland ongeveer 2,2 miljoen volwassenen in de leeftijd van 16 tot en met 65 jaar die moeite hebben met basisvaardigheden. Dit betreft zowel mensen die Nederlands als moedertaal (ook wel NT1 genoemd) hebben als mensen die anderstalig zijn opgegroeid (ook wel NT2 genoemd). Als iemand de basisvaardigheden (taal, digitale vaardigheden, rekenen) niet goed beheerst, heeft deze persoon vaak meer moeite om te participeren in de maatschappij, werk te vinden of om aan een opleiding te beginnen. We zien daarom ook dat de groep laaggeletterde of laagopgeleide mensen die deelneemt aan het beschikbare aanbod voor Leven Lang Ontwikkelen sterk achterblijft. Er is vaak schaamte en angst voor een stigma waardoor mensen terughoudend zijn aan te geven dat zij hulp kunnen gebruiken bij taal, rekenen of digitale vaardigheden.1 Bovendien hebben zij vaak negatieve leerervaringen in het verleden gehad, wat nog extra bijdraagt aan een gebrek aan motivatie om terug aan het leren te gaan, óók als dit praktijkgerichte scholing inclusief vakvaardigheden betreft.

Met het doel om het leren van vakvaardigheden en basisvaardigheden voor deze groep mensen binnen bereik te brengen, heeft het Nationaal Groeifonds in 2021 middelen beschikbaar gesteld voor een eerste pilotfase. In deze pilotfase zijn de regio’s Zuidoost Brabant en Twente aan de slag gegaan om per regio 200 laaggeletterde of laagopgeleide personen een maatwerkonderwijsaanbod aan te bieden. Naast het onderwijsaanbod is er in de regio’s ook gewerkt aan de samenwerking tussen partijen als de gemeente, het UWV, opleiders, werkgevers en partijen uit het sociaal domein. Door de krachten te bundelen worden eventuele obstakels weggenomen voor kandidaten om aan de slag te gaan met hun ontwikkeling. Bij obstakels gaat het bijvoorbeeld om andere uitdagingen in het persoonlijke leven als gezondheid, armoede en schulden. Als iemand andere problemen heeft die het dagelijkse leven beïnvloeden, is deze persoon minder geneigd om te werken aan leren en ontwikkeling.

Het Nationaal Groeifonds heeft op basis van de resultaten van de eerste twee pilotregio’s middelen ter beschikking gesteld voor een tweede projectfase. De Minister van OCW heeft besloten deze middelen voor nog eens ongeveer 18 extra regio’s beschikbaar te stellen.

2. Doel en inhoud van de te subsidiëren activiteiten

De subsidieregeling heeft als doel om Leven Lang Ontwikkelen toegankelijk te maken voor een doelgroep die daarbij vaak extra ondersteuning nodig heeft. Het focust op het helpen van deelnemers bij het leren van basis- en vakvaardigheden en biedt de benodigde begeleiding. De impuls die deze subsidieregeling geeft moet leiden tot een duurzame samenwerking en borging in de regio, zodat ook na afloop van het project deze voorziening voor laagopgeleiden en laaggeletterden toegankelijk blijft.

Concreet gaat het om in ieder geval de volgende doelen en activiteiten per project:

  • a. het ontwikkelen van onderwijsaanbod dat aansluit bij de leerwensen van de kandidaten. Dit vraagt maatwerk om aan te sluiten bij wat er nodig is voor de individuele kandidaat (of kleine groep kandidaten). Het onderwijsaanbod moet bijdragen aan het verbeteren van de duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt doordat het basis- en vakvaardigheden combineert en daarmee praktijkgericht is.

  • b. Een maatwerkonderwijsaanbod voor ten minste 200 laaggeletterde of laagopgeleide personen per regio in Europees Nederland of ten minste 15 laaggeletterde of laagopgeleide personen per eiland in Caribisch Nederland. Het gaat hier om een resultaatsverplichting.

  • c en d. Iedere regio bouwt voort op een bestaande of voorgenomen samenwerkingen in de regio, bijvoorbeeld vanuit het Regionaal Beraad, de sectorale ontwikkelpaden of regionaal Werkcentrum of zet een nieuwe samenwerkingsstructuur op. Verplichte partijen in het samenwerkingsverband zijn een opleider, een werkgeversorganisatie en een overheidsorganisatie. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende organisaties:

    • Een gemeente of een openbaar lichaam;

    • UWV;

    • Werkgevers en werkgeversorganisaties;

    • Werknemersorganisaties als FNV of CNV;

    • Beroepsonderwijs (zowel bekostigde mbo-instellingen als niet-bekostigde mbo-instellingen).

Andere partijen kunnen ook onderdeel zijn van het samenwerkingsverband, maar dit is niet verplicht en volgt niet uit de regeling:

  • Organisaties, stichtingen, belangenverenigingen in het sociaal domein omtrent schulden, armoede of gezondheid.

Indien een of meerdere partijen niet worden meegenomen in de samenwerkingsstructuur, kan de aanvrager dit toelichten. In het kader van de samenwerking dient de indiener ook in te gaan op hoe deze samenwerking structureel geborgd kan worden nadat de subsidieperiode is afgelopen en hoe dit eruit ziet.

Beleidsmatige inzet

Bovenstaande activiteiten en doelen zijn nodig om de doelgroep laaggeletterden en laagopgeleiden te motiveren om aan de slag te gaan met LLO. Doel is dat mensen, zowel werkenden als werkzoekenden, met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hun positie kunnen verbeteren. Het gaat zowel om mensen met Nederlands als moedertaal (NT1) als anderstaligen (NT2). Men werkt samen in de regio tussen het onderwijsveld en de arbeidsmarkt, specifiek gericht op laagopgeleide en laaggeletterde mensen. De geleerde beleidslessen uit de regio’s worden verzameld en gepubliceerd, zodat deze kenbaar zijn en blijven voor regio’s die niet deelnemen aan de subsidieregeling, ook wanneer deze regeling zal zijn geëindigd.

3. Onderdelen subsidieaanvraag

Bij aanvragen voor subsidie moeten de volgende elementen terugkomen. De activiteiten, organisatie en borging zijn belangrijke onderdelen van de aanvraag.

Activiteiten

Artikel 3 bevat de subsidiabele activiteiten. Deze worden hieronder nader toegelicht.

Onderwijsaanbod

  • Ontwikkelen van onderwijsaanbod dat aansluit bij de leerwensen van de doelgroep, op maat gemaakt en gericht op het verbinden van basisvaardigheden en vakvaardigheden. De exacte vorm van het onderwijsaanbod is flexibel en kan zowel formeel als non-formeel zijn. De opleider in het samenwerkingsverband dient weliswaar een opleider in formeel onderwijs te zijn, maar dat laat onverlet dat ook private opleiders in non-formeel onderwijs zich bij het samenwerkingsverband kunnen aansluiten. Er kan voortgebouwd worden op bestaand onderwijsaanbod, zoals mbo-certificaten, branche-certificaten, praktijkleren met de praktijkverklaring en verbetering van basisvaardigheden van volwassenen in het algemeen. De duur, grootte van de groepen, vorm, locatie van de lessen etc. is aan de partijen uit de samenwerkingsstructuur om te bepalen. Borging van de onderwijskwaliteit komt terug in de kwalitatieve beoordeling van de aanvraag.

  • Aanbieden van het onderwijsaanbod aan ten minste 200 laaggeletterde of laagopgeleide personen per regio in Europees Nederland of ten minste 15 laaggeletterde of laagopgeleide personen per eiland in Caribisch Nederland.

Projectorganisatie

  • Opzetten projectorganisatie, werkgroepen, afstemmen met verschillende partijen;

  • Aanstellen projectleider;

  • Bestuurlijke sturing organiseren;

  • Administratieve werkzaamheden;

  • Communicatie;

  • Verantwoordingswerkzaamheden richting Nationaal Groeifonds, richting landelijke monitor en richting OCW als subsidieverstrekker.

Regionale samenwerking

  • Opzetten samenwerkingsstructuur in de regio met in ieder geval een opleider, werkgeversorganisatie en overheidsorganisatie;

    • Samenwerking gericht op werkzoekenden;

    • Samenwerking gericht op werkenden;

  • Starten regionale samenwerking voor het structureel vasthouden in het beleid en het werk van de partijen.

Landelijke samenwerking

De projecten die zullen worden gestart via deze regeling zijn primair regionaal van opzet. De samenwerking en de uitvoerende activiteiten vinden voor het grootste deel in de regio plaats. Aanvullend is het voor deze projecten van belang dat er ook landelijke samenwerking is. Het Nationaal Groeifonds heeft deze middelen ter beschikking gesteld om een impuls te geven en daarmee landelijk de toegankelijkheid van LLO voor deze doelgroep langdurig te verbeteren. In dat kader wordt vanuit het landelijke projectleiderschapssamenwerking tussen regio’s gefaciliteerd en bijeenkomsten georganiseerd. Dit is tevens een verplicht onderdeel van de regeling. Regio’s dienen op verzoek van het landelijke projectleiderschap bijdragen te leveren aan werkgroepen en dienen bij te dragen aan het leveren van informatie aan de landelijke monitor. Het professionaliseringsaanbod van Stichting Lezen en Schrijven en ITTA is beschikbaar voor alle regio's. Hier dienen aanvragers dus gebruik van te maken en tijd en ruimte voor in te ruimen in de planning en begroting.

  • Deelname aan landelijke monitor LLO Collectief die op dit moment door Berenschot geleid wordt.

  • Participatie in de projecten die mogelijkheden tot professionalisering van docenten, werkgevers en andere professionals bieden in het kader van LLO Collectief. Deze projecten worden uitgevoerd door de Stichting Lezen en Schrijven en ITTA – kennisinstituut voor taalontwikkeling.

  • Aanleveren en registreren van benodigde data en informatie voor het landelijk projectleiderschap dat de coördinatie en samenhang tussen alle projecten bewaakt.

  • Deelname aan het delen van geleerde lessen tussen regio’s onderling onder leiding van het landelijk projectleiderschap, inclusief de verdere doorontwikkeling van instrumenten, werkwijzen en andere tools.

4. Proces van indiening

Per regio wordt maximaal één aanvraag toegekend. De aanvraag bestaat uit de onderstaande documenten. Hierna wordt beschreven wat er in deze documenten in ieder geval moet worden opgenomen.

Bij de aanvraag moeten de volgende documenten worden ingediend:

  • een visiedocument;

  • een activiteitenplan;

  • een begroting;

  • een samenwerkingsovereenkomst;

  • een samenvatting van de aanvraag die openbaar gemaakt kan worden.

Er is een mogelijkheid om deel te nemen aan (digitale) informatiebijeenkomsten waar de potentiële indieners geïnformeerd worden over de vereisten van het plan dat ingediend moet worden. Dit draagt bij aan een kwaliteitsverbetering van de in te dienen plannen. Deze bijeenkomsten zullen op de website van DUS-I, de uitvoeringsorganisatie, aangekondigd worden.

Proces van beoordeling

De ingediende aanvragen worden administratief, financieel en inhoudelijk beoordeeld door DUS-I en gerangschikt naar score. De best scorende projecten krijgen de subsidie toegekend voor zover het budget toereikend is. Beoordeling vindt plaats op basis van ingediende documenten en aan de hand van het beoordelingskader dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de regeling.

Indien het subsidieplafond wordt bereikt en meerdere projecten hebben hetzelfde aantal punten in de beoordeling, bepaalt de minister de rangschikking van de aanvragen op basis van de aanvrager die de aanvraag als eerste heeft ingediend.

Vereisten bij indiening

De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder namens het bredere samenwerkingsverband. Dit kan een publieke opleider zijn, maar ook een andere partij. Gemeenten kunnen zelf geen aanvraag indienen. De penvoerder is verantwoordelijk voor de aanvraag, realisatie van de activiteiten, verantwoording en eventuele terugbetaling, indien sprake is van onderbenutting of indien de subsidiabele activiteiten niet naar behoren worden uitgevoerd.

Het is vereist dat er een samenwerkingsverband wordt gevormd met meerdere partijen en dat het een open samenwerking is (zie onder het kopje ‘operationele doelen’ om welke partijen het gaat). Partijen maken samenwerkingsafspraken in een samenwerkingsovereenkomst en dienen deze bij de subsidieaanvraag in.

Er wordt een visiedocument en activiteitenplan ingediend. In de subsidieregeling is geformuleerd aan welke eisen deze documenten moeten voldoen en waar ze op in moeten gaan. Deze documenten worden door DUS-I op kwaliteit beoordeeld en gerangschikt. De artikelen 10 en 11 bevatten de eisen waaraan de documenten in ieder geval moeten voldoen.

De activiteitenplannen worden eveneens beoordeeld in de mate waarop in gegaan wordt op de geleerde lessen, de adviezen en best practices uit fase 1 die worden gedeeld. Partijen nemen deze zoveel mogelijk over en wijken hier alleen beargumenteerd vanaf. Deze lessen en adviezen worden voorafgaand aan de openstelling van de regeling publiek toegankelijk gemaakt en gedeeld via bijvoorbeeld de website van DUS-I en de website van LLO Collectief. Op deze website zijn ook kwaliteitsadviezen te vinden die gebruikt kunnen worden als bouwstenen, op het gebied van deelnemers, bedrijven, onderwijs en governance. Tevens wordt er een aantal (digitale en open toegankelijke) presentaties gegeven om deze toe te lichten waarbij wordt stilgestaan bij de inhoudelijke vereisten als ook het indieningsproces.

Tot slot is de borging van de projecten op langere termijn een belangrijk aandachtspunt. In het activiteitenplan en het visiedocument komen de volgende zaken terug:

  • Er ligt een (concept-) plan voor hoe het gedane werk er op langere termijn uit zou moeten zien.

  • Er wordt in artikel 10 gevraagd om duidelijk te maken of en hoe er verbinding kan worden gelegd met andere (relevante) groeifondsprojecten binnen de regio of binnen betrokken organisaties. De informatie over deze andere projecten wordt beschikbaar gesteld zodat indieners weten waar dit te vinden is (de website van het Nationaal Groeifonds kan hierbij benut worden).

5. Caribisch Nederland

Ook samenwerkingsverbanden in Caribisch Nederland kunnen een subsidieaanvraag indienen. Hiervoor gelden iets andere eisen omdat het vanwege geografie en kleine bevolkingsaantallen niet mogelijk is om daadwerkelijk een regionale aanpak te ontwikkelen. De mogelijke activiteitenplannen zijn in afwijking van de eisen voor Europees Nederland dus ook alleen gericht op samenwerking binnen een eiland. Het aantal te bereiken deelnemers is lager vanwege de fors lagere inwonersaantallen in Caribisch Nederland. Het voortbouwen op bestaande lokale infrastructuur hoeft minder ver ontwikkeld te zijn omdat deze infrastructuur, in tegenstelling tot Europees Nederland, nog niet bestaat in Caribisch Nederland. Dit is ook de reden dat er een als voldoende beoordeelde aanvraag uit Caribisch Nederland zal worden goedgekeurd, ook al heeft deze aanvraag een lagere score dan de aanvragen uit Europees Nederland. Reden hiervoor is dat in Caribisch Nederland de infrastructuur voor basisvaardigheden voor volwassenen minder ver ontwikkeld is dan in Europees Nederland. Het is van belang dat ook in Caribisch Nederland begonnen kan worden met een LLO Collectief. Om te voorkomen dat geen van de ingediende projecten uit Caribisch Nederland die als voldoende worden beoordeeld in aanmerking komen voor subsidie is deze bepaling aanvullend opgenomen.

Uiteraard krijgt Caribisch Nederland ruimte om deel te nemen aan kennisdeling en kennisontwikkeling met andere pilotprojecten in Europees Nederland. Er zal rekening worden gehouden met praktische belemmeringen gezien het tijdsverschil en de reisafstand. Dit kan bijvoorbeeld door ruimte binnen de subsidie te reserveren voor reiskosten of het faciliteren van deelname aan online bijeenkomsten.

6. Bevoorschotting en betaling

De subsidie wordt ieder kwartaal bij voorschot verleend, waarbij het eerste voorschot 30% van de totale toegekende subsidie bedraagt en de overige voorschotten als gelijke delen van het resterende subsidiebedrag worden uitgekeerd. Er is voor dit betalingsritme gekozen om projecten bij aanvang van het project ruimte te geven de extra opstartkosten te dekken en vervolgens de kosten gelijk over de looptijd te verdelen. Dit slaat tevens aan bij de beschikbare begroting van OCW over de jaren heen.

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De regeling is voorgelegd aan DUS-I. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.

8. Administratieve lasten en regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Het betreft de partijen die penvoerder zijn van een samenwerkingsverband of een partij uit het samenwerkingsverband die bijvoorbeeld een onderdeel van de aanvraag of uitvoering op zich neemt. Gezien de omvang van de bedragen zijn de administratieve lasten proportioneel.

De regeldruk wordt berekend aan de hand van een gemiddeld uurtarief (€ 100). De regeling zelf schrijft geen exacte uurtarieven voor, maar dit kan gezien worden als een gemiddeld en redelijk tarief dat voortvloeit uit de Handleiding Overheidstarieven waar wel naar wordt verwezen. Met uitzondering van de kosten voor de accountant die geraamd zijn op € 200 per uur.

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het leveren van jaarlijkse voortgangsrapportages, bij het indienen van een eindverslag, bij de medewerking aan de monitoring en landelijke kennisdelingssessies en bij de jaarverslaggeving en verantwoording van de subsidie met behulp van een externe accountant.

De volgende handelingen voor deelnemende partijen worden voorzien:

  • het kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan DUS-I;

  • het beslaan van interne overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het beslaan van externe overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het invullen en aanleveren van alle documenten noodzakelijk voor een aanvraag zoals beschreven in artikelen 7, 8 en 9 via de website van DUS-I;

  • het aanleveren van een jaarlijkse voortgangsrapportage;

  • het meewerken aan de impactmonitor gedurende de looptijd van het project;

  • het meewerken aan een regionale, sectorale of landelijke bijeenkomsten in het kader van de lerende aanpak;

  • het verstrekken van een eindrapportage door de aanvrager aan DUS-I;

  • het indienen van de jaarverslaggeving met activiteitenverslag in het kader van de verantwoording van de subsidie.

De volgende geschatte kosten worden voorzien voor de regeling:

Aanvraagfase

Ontwikkelen van een aanvraag voor projectaanvraag: 1 maal * 10 dagen * 8 uur * € 100 = € 8.000

Geschat aantal aanvragen: 28.

Totaal is 28 * € 8.000 = € 224.000.

Uitvoeringsfase

Uitgangspunt is dat van de 28 geschatte aanvragen er 18 gehonoreerd zullen worden met een subsidie van maximaal € 2,2 miljoen. In de uitvoeringsfase dienen zijn in ieder geval de volgende administratieve activiteiten uit te voeren:

  • Een voortgangsrapportage voor projecten van twee jaar

    Per project: 1 maal * 4 dagen * 8 uur * € 100 = € 3.200

    Totale regeling: € 3.200 * 18 projecten = € 57.600

  • Indienen eindrapportage

    Per project: 1 maal * 5 dagen * 8 uur * € 100 = € 4.000

    Totale regeling: € 4.000 * 30 = € 72.000.

  • Meewerken aan de impactmonitor:

    Per project: 200 deelnemers * 0,5 uur * € 100 = € 10.000

    Totale regeling: 10.000 * 18 = € 180.000.

  • Meewerken aan maximaal vier bijeenkomsten om inzichten te delen:

    Per project: 4 maal * 3 uur * € 100 = € 1.200

    Totale regeling: 1200 * 18 = € 21.600.

  • Accountantscontrole projecten:

    Per project: 1 maal * 20 uur * € 200 = € 4.000

    Totale regeling € 4.000 * 18 = € 72.000.

Totale kosten aanvraag en uitvoeringsfase per project: € 8.000 + € 22.400 = € 30.400

Totale kosten aanvraag en uitvoeringsfase gehele regeling: € 224.000 + € 403.200 = € 627.200

De regeldrukkosten in totaal bedragen afgezet tegen het totale subsidiebudget van € 40.000.000 1,56 procent. Dit is proportioneel.

Artikelsgewijs

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

Subsidiabele kosten van de activiteiten:

Alleen de voor het project noodzakelijke kosten worden gerekend als subsidiabel. Het gaat onder andere om kosten voor inzet van personeel, om exploitatiekosten en om afschrijfkosten in zoverre deze toe te rekenen zijn aan de LLO-oplossing. Dit betekent dat van de aangeschafte voorzieningen die worden ingebracht op de begroting alleen de afschrijfwaarde mag worden opgevoerd als subsidiabel voor de tijdsperiode dat deze voorzieningen binnen het project worden toegepast. Met betrekking tot personele kosten wordt hier ook de inzet van externen bedoeld, maar het heeft de voorkeur om intern personeel te gebruiken indien mogelijk. Intern personeel maakt het makkelijker om de opbrengsten te verduurzamen binnen de organisatie en voorkomt BTW afdracht waardoor er 21% meer subsidie beschikbaar is.

Artikel 6. Penvoerder

Gelet op artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet en artikel 91 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden gemeenten, provincies en openbare lichamen uitgesloten van het penvoerderschap. In principe zijn specifieke uitkeringen op grond van genoemde wetgeving het instrument waarmee het Rijk aan decentrale overheden ten behoeve van een bepaald openbaar belang geld kan geven, binnen het kader en onder de voorwaarden van die wetgeving.

Artikel 8. Aanvraag subsidie

De beschikbare subsidiemiddelen per project voor Caribisch Nederland zijn relatief gezien hoger dan in Europees Nederland. Omdat in Caribisch Nederland geen reguliere infrastructuur voor de aanpak van basisvaardigheden van volwassenen bestaat, is dit gerechtvaardigd. In Europees Nederland kunnen projecten voortbouwen op regulier beleid dat wordt bekostigd via een specifieke uitkering (de zogeheten WEB-middelen educatie, die worden verstrekt op grond van artikel 2.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs).

In het vierde lid wordt bepaald dat een samenwerkingsverband slechts één aanvraag in kan dienen. Het is dus wél mogelijk dat één partij deelneemt aan meerdere samenwerkingsverbanden. Een grote opleider bijvoorbeeld kan onderdeel zijn van samenwerkingsverbanden in verschillende regio’s.

Artikel 9. In te dienen documenten

De aanvrager kan een subsidieaanvraag indienen op de website van DUS-I. Hiertoe dient de aanvrager de documenten aan te leveren zoals beschreven in artikel 9. De begroting dient te worden aangeleverd in het hiervoor beschikbare format van DUS-I. Aanvragen die onvolledig zijn bij indienen krijgen eenmalig de kans om omissies in te vullen in de door DUS-I hiervoor vastgestelde termijn. Aanvragen die te laat worden ingediend, worden afgewezen.

Artikel 10. Visiedocument

Een onderdeel van het visiedocument is onder andere dat de aanvrager omschrijft wat de professionaliseringsopgaven en -behoeften zijn bij docenten, (vak)docenten en praktijkopleiders, en andere betrokken professionals op het gebied van kennis over en bewustzijn van de uitdagingen waar laagopgeleide en laaggeletterde onderwijsdeelnemers mee te maken hebben, die noodzakelijk zijn om de beoogde LLO-organisatie te realiseren. Partijen moeten weten wat laaggeletterdheid is, hoe ze ermee om moeten gaan en hoe ze het onderwijs (anders) vorm moeten geven om het effectief te laten zijn voor deze doelgroep. Daarvoor is eventueel een professionaliseringsslag nodig. Deze moet worden omschreven in het visiedocument.

Artikel 11. Activiteitenplan

In onderdeel e wordt gerefereerd aan de eerder geleerde lessen uit de twee pilotregio’s. Deze lessen kunnen worden teruggevonden op de website van DUS-I. In onderdeel g wordt gerefereerd aan vier landelijke projecten. Het landelijk projectleiderschap, inclusief de activiteiten voor ontwikkeling en kennisdeling van instrumenten, werkwijzen en andere tools, uitgevoerd door KBA Nijmegen. De impactmonitor wordt uitgevoerd door Berenschot. Het project voor professionalisering wordt uitgevoerd door de Stichting Lezen en Schrijven en ITTA – kennisinstituut voor taalontwikkeling.

Artikel 12. Begroting

Onderdeel van de begroting is het maken van een kostenoverzicht per kandidaat. Hiermee wordt de kosteneffectiviteit duidelijk gemaakt. Met het vragen van dit overzicht wordt getracht te voorkomen dat aanvragers zonder onderbouwing veel te bereiken kandidaten voorspellen,

Artikel 13. Samenwerkingsovereenkomst

Deze bepaling regelt dat de samenwerking binnen het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Met het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst geven partijen ook toestemming voor het verstrekken van persoonsgegevens van alle betrokken partners aan het Ministerie en aan DUS-I in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Daarnaast stemt het samenwerkingsverband via de samenwerkingsovereenkomst ermee in om mee te werken aan evaluatie en monitoring in het kader van de voortgang van de projecten.

Artikel 14. Verdeling van de beschikbare middelen

De minister beoordeelt de aanvragen die in behandeling zijn genomen aan de hand van het beoordelingskader dat als bijlage is opgenomen bij de regeling. De aanvragen worden beoordeeld op basis van het ingediende visiedocument, het activiteitenplan, de begroting en de samenwerkingsovereenkomst.

Alleen de aanvragen die op alle onderdelen van het beoordelingskader een voldoende scoren komen voor subsidie in aanmerking. Op basis van deze score wordt een rangschikking gemaakt.

In het geval dat er in totaal meer subsidie wordt aangevraagd dan dat er budget beschikbaar is, worden de middelen verdeeld aan de hand van het uitgangspunt dat de subsidieaanvragen met de hoogste score met voorrang worden gehonoreerd, het zogenaamde tendersysteem.

In afwijking hiervan wordt aan één als voldoende beschouwde subsidieaanvraag uit Caribisch Nederland subsidie toegekend, ook al heeft deze een score die lager is dan de aanvragen uit Europees Nederland.

Artikel 15. Verplichtingen

De penvoerder is verplicht om binnen 13 weken na afloop van het eerste jaar van de subsidieperiode een voortgangsrapportage conform het door DUS-I beschikbaar gestelde format te versturen aan de minister, de resultaten van het project beschreven zijn en er gerapporteerd wordt over de mate waarin de ambities en doelstellingen van het project gehaald zijn en wat de geleerde inzichten zijn.

Daarnaast dient de penvoerder gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening medewerking te verlenen aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Ook hier gaat het vooral om gegevens over de impact, kwaliteit en verankering van het project zoals beschreven in de aanvraag.

Verder is het van belang dat de penvoerder met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding voert, indien de penvoerder naast niet-economische activiteiten ook economische activiteiten verricht. De activiteiten mogen ook geen individuele ondernemingen bevoordelen. Tot slot dient de administratie ten minste vijf jaar bewaard te worden na afronding.

Artikel 16. Begrotingsvoorbehoud

Artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een subsidie die wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Deze voorwaarde is op grond van artikel 16 van toepassing verklaard op deze regeling.

Artikel 18. Verantwoording en besteding subsidie aan bekostigde instellingen

Verantwoording van de subsidie vindt plaats overeenkomstig de jaarverslaggeving met model G, onderdeel 2. De subsidie kan uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor subsidie is verstrekt en niet bestede middelen worden teruggevorderd. Vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag.

Artikel 19. Verantwoording subsidie aan anderen dan bekostigde instellingen

Verantwoording van de subsidie vindt plaats overeenkomstig artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit betekent dat verantwoording moet worden afgelegd aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Artikel 11.4 van de Kaderregeling bevat al een hardheidsclausule op grond waarvan één of meer bepalingen van de Kaderregeling buiten toepassing kunnen worden gelaten of daarvan kan worden afgeweken. De hardheidsclausule in deze regeling werkt aanvullend daarop.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

Naar boven