Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 7 oktober 2025, nr. WJZ/ 97203757, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling GLB 2023

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling GLB 2023 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, derde lid, wordt ‘in de periode tussen 2015 en 2023’ vervangen door ‘sinds 2015 minimaal één jaar’.

B

Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Indien het verschil tussen het subsidiabele areaal en het totale areaal dat op grond van artikel 10, tweede lid, is opgegeven niet meer dan 0,1 ha bedraagt, wordt het subsidiabele areaal gelijkgesteld aan het opgegeven areaal.

C

Aan artikel 10, derde lid, wordt, onder het vervallen van ‘of’ aan het slot van onderdeel a en het vervangen van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘; of’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het aanwezig zijn van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten op een perceel.

D

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. een rustgewas, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt uitsluitend een of meerdere gewassen uit de gewassenlijst ‘rustgewassen eco-regeling’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking; en

    • 2°. op het betreffende perceel is in de voorgaande drie kalenderjaren tenminste één keer een rustgewas als bedoeld in bijlage VIb van de Omgevingsregeling of een rustgewas uit de gewassenlijst ‘rustgewassen eco-regeling’ als bedoeld in bijlage 1, als hoofdteelt geteeld.

2. In onderdeel c, onder 1°, wordt ‘waarbij het aandeel van stikstofbindende gewassen meer dan 50% is’ vervangen door ‘waarbij de oppervlakte van het betreffende perceel volledig zichtbaar bedekt is waarvan minimaal 50% met stikstofbindende gewassen’.

3. In onderdeel f, onder 1°, onder a, wordt ‘minimaal 25 procent van het perceel uit duidelijk zichtbare kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen en minimaal 25 procent uit gras bestaat’ vervangen door ‘de oppervlakte van het betreffende perceel volledig zichtbaar bedekt is waarvan minimaal 25% met kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen en minimaal 25% met gras’.

4. In onderdeel g, onder 2°, wordt ‘tussen 2015 en 2023’ vervangen door ‘sinds 2015 minimaal één jaar’.

5. In onderdeel i, onder 1°, wordt ‘in de periode van 2015 tot 2023’ vervangen door ‘sinds 2015 minimaal één jaar’.

6. In onderdeel i, onder 2°, wordt ‘bestrijdingsmiddelen of bemesting’ vervangen door ‘chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden en bemesting’.

7. In onderdeel j, onder 1°, wordt ‘bestaat minimaal 25 procent van het perceel uit gras en minimaal 25 procent uit klaver, met een zichtbare bedekking van grasklaver’ vervangen door ‘wordt de oppervlakte van het betreffende perceel volledig zichtbaar bedekt waarvan minimaal 25% met gras en minimaal 25% met klaver’.

E

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 2°, wordt ‘bestaat de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80 procent uit’ vervangen door ‘is de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80% zichtbaar bedekt met’.

2. In onderdeel b, onder 1°, wordt ‘de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80 procent uit het aangegeven gewas bestaat’ vervangen door ‘waarbij de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80% zichtbaar bedekt is met het aangegeven gewas’.

F

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘artikel 10, derde lid, onderdeel d’ vervangen door ‘artikel 10, vijfde lid, onderdeel d’.

G

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 2°, wordt na ‘worden verwijderd’ toegevoegd ‘en waarbij voor een nieuw aangeplante heg, haag of struweel geldt dat aan deze voorwaarde wordt voldaan als de plantdichtheid bij aanplant zodanig is dat binnen drie jaar na die aanplant een aaneengesloten opgaande begroeiing aanwezig is’.

2. Onderdeel c, onder 3°, komt te luiden:

  • 3°. in de periode van 31 mei tot 31 augustus is de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80% zichtbaar bedekt met het aangegeven gewas;.

H

In artikel 25, tweede lid, wordt ‘artikel 10, tweede lid, onderdeel d en vierde lid, onderdeel c’ vervangen door ‘artikel 10, tweede lid, onderdeel b en derde lid, onderdeel b’.

I

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘bijlage 2’ telkens vervangen door ‘bijlage 2, onderdeel D’.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien naast een aanvraag om uitbetaling voor het uitvoeren van een eco-activiteit voor dezelfde handeling op hetzelfde perceel of deel van het perceel tevens een aanvraag wordt gedaan om uitbetaling in het kader van de subsidieregelingen ANLb, wordt voor het overlappende deel van het perceel voor de eco-activiteit geen waarde toegekend.

J

In artikel 49, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘in een kalenderjaar’ vervangen door ‘over een aanvraagjaar’ en wordt na ‘100 euro’ ingevoegd ‘per betaling als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid’.

K

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel Rustgewassen ecoregeling wordt in alfabetische volgorde ‘Rietzwenkgras, industriegras’ toegevoegd.

2. In de tabel Verlengde teelten wordt in alfabetische ‘Rietzwenkgras, industriegras’ toegevoegd.

3. In de tabel Vroeg ras rooigewas 1 september wordt in alfabetische volgorde ‘Bosui’ toegevoegd.

4. In de tabel Biologische bestrijding worden in alfabetische volgorde ‘Bosui’ en ‘Lente-ui’ toegevoegd.

L

In bijlage 2, onderdeel A, tabel Waarde, komt de regel Stikstofbindend gewas als volgt te luiden:

Stikstofbindend gewas

415

585

M

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. RBE 1 komt te luiden:

RBE 1. Kaderrichtlijn Water

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid:

Artikel 11, lid 3, onder e), en artikel 11, lid 3, onder h), met betrekking tot verplichte vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten

1.1

Artikel 6.37, eerste en tweede lid, onderdeel b en c, van het Besluit activiteiten leefomgeving

Vergunningsplicht grondwateronttrekking Rijk

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door middel van een daarvoor bestemde voorziening in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk tenzij sprake is van:

– beregening, bevloeiing of veedrenking, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan 60 m3/u; of

– in andere gevallen, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan 10 m3/u.

1.2

Artikel uit verordening van Waterschap

Vergunningsplicht grondwateronttrekking Waterschap

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken tenzij volstaan kan worden met een meld- of informatieplicht.

1.3

Artikel uit verordening van Waterschap

Meld- of informatieplicht beregening of bevloeiing

Meld- of informatieplicht beregening of bevloeiing als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan de hoeveelheid, genoemd in de verordening van het betreffende Waterschap.

1.4

Artikel uit verordening van Waterschap

Meld- of informatieplicht beregening akker- of vollegrondstuinbouw

Meld- of informatieplicht bij beregening akkerbouw of vollegrondstuinbouw, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan de hoeveelheid, genoemd in de verordening van het betreffende Waterschap.

1.5

Artikel uit verordening van Waterschap

Onttrekkingsverbod grondwater bij calamiteiten

Het is verboden grondwater te onttrekken tijdens een door het Waterschap aan te geven periode bij calamiteiten.

1.6

Artikel 6.36, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving

Vergunningsplicht oppervlaktewateronttrekking Rijk

Het is in de aangegeven gevallen (a tot en met d) verboden zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk.

1.7

Artikel uit verordening van Waterschap

Vergunningsplicht oppervlaktewateronttrekking Waterschap

Het is verboden zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam tenzij sprake is van genoemde uitzonderingen in de verordening van het betreffende Waterschap.

1.8

Artikel uit verordening van Waterschap

Onttrekkingsverbod oppervlaktewater bij calamiteiten

Het is verboden oppervlaktewater te onttrekken tijdens een door het Waterschap aan te geven periode bij calamiteiten.

2. In RBE 2 komen 2.7, 2.13 en 2.14 als volgt te luiden:

2.7

artikelen 4.1199 en 4.1213 van het Besluit activiteiten leefomgeving en bij lozing in samenhang met artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Emissiearm aanwenden

De verplichting om dierlijke meststoffen en zuiveringsslib emissiearm aan te wenden in samenhang met de verplichting om alle maatregelen te nemen om te voorkomen dat meststoffen in oppervlaktewater terecht komen.

2.13

artikelen 4.723i en 4.723j van het Besluit activiteiten leefomgeving en bij lozing in samenhang met artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Teeltvrije zone

Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone in samenhang met de verplichting om alle maatregelen te nemen om te voorkomen dat meststoffen in oppervlaktewater terecht komen.

2.14

artikelen 4.835, 4.838, 4.839, 4.844, 4.858, 4.858a in samenhang met artikel 4.859a van het Besluit activiteiten leefomgeving en bij lozing in samenhang met artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Kwaliteit mest- & voeropslag

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen en in samenhang met de verplichting om alle maatregelen te nemen om te voorkomen dat meststoffen in oppervlaktewater terecht komen.

3. RBE 8.4 komt te luiden:

8.4

artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Zorgplicht

Verplichting handelen of nalaten mbt gewasbeschermingsmiddelen en verpakkingen achterwege te laten indien daardoor gevaar ontstaat of kan ontstaan voor mens, dier, plant, bodem of water.

N

Bijlage 4 § 1. Klimaatverandering, GLMC 2, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Blijvend grasland op veengrond wordt niet geploegd, behalve ingeval van graslandvernieuwing.

O

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. De regel met betrekking tot artikel 6 vervalt.

2. Na de regel met betrekking tot artikel 10, lid 3, onderdeel b juncto artikel 25, lid 1, onderdeel a, wordt een regel ingevoegd, luidende:

Artikel 10, lid 3, onderdeel c

Het niet doen van een melding dat sprake is van noemenswaardige hinder

nee

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdelen B, D, onder 2 tot en met 7, E tot en met I en O, onder 1, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst en terugwerken tot en met 1 januari 2025;

  • b. artikel I, onderdeel J, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 2023;

  • c. artikel I, onderdelen C, M en O, onder 2, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 oktober 2025

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling ziet met name op de aanpassing en verduidelijking van een aantal subsidievoorwaarden die zijn verbonden aan de rechtstreekse betalingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Inhoudelijk gaat het om een verruiming van de voorwaarde voor boslandbouw en een verduidelijking voor de rotatieverplichting voor de eco-activiteit rustgewas. Voor de eco-activiteiten stikstofbindend gewas, kruidenrijk grasland, natte teelt, voedselbos, grasklaver, onderzaai vanggewas, groenbedekking en groene braak wordt met de wijziging de bedekkingsgraad verder verduidelijkt. Er is één correctie op de GLMC 2 voorwaarde met betrekking tot ploegen opgenomen. De voorwaarde was strenger geformuleerd in de Uitvoeringsregeling dan in het nationaal strategisch plan is opgenomen en wordt daarom gecorrigeerd. Daarnaast worden administratieve voorwaarden verduidelijkt met betrekking tot het actueel houden van aanvraaggegevens, de gelijkstelling van subsidiabel areaal aan het opgegeven areaal, de waardetoekenning bij overlap tussen eco-regeling en ANLb, en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Tot slot is sprake van een aantal technische wijzigingen ten aanzien van verwijzingen binnen de Uitvoeringsregeling en van verwijzingen naar andere wet- en regelgeving voor een tweetal beheerseisen. Naar aanleiding van signalen uit het veld is ertoe besloten de subsidievoorwaarden die betrekking hebben op de bedekkingsgraad van de eco-activiteiten te verhelderen. Ook zijn met de start van aanvraagjaar 2026 de subsidievoorwaarden die de rotatieverplichting omvatten aangescherpt zodat deze in lijn zijn met de werkwijze van de eco-activiteit. Overige wijzigingen zijn terminologisch van aard. Het overkoepelende doel van de wijziging is een aantal onnodige knelpunten uit de regelgeving te halen en verduidelijking te bieden binnen de gestelde voorwaarden, terwijl de regeling inhoudelijk stabiel blijft. Voor duidelijkheid richting de agrariërs is het nodig dat er op vertrouwd kan worden dat voorwaarden stabiel blijven, maar onduidelijkheden of knelpunten wel opgelost worden.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 4, derde lid)

In dit artikel staat dat een areaal boslandbouw dat in de vorige GLB-periode werd aangemerkt als landbouwareaal, in de huidige GLB-periode eveneens wordt aangemerkt als landbouwareaal. Hierop vindt in deze wijziging een correctie plaats, aangezien het slechts één jaar in de vorige GLB periode moet zijn aangemerkt als landbouwareaal.

Onderdeel B (artikel 6, negende lid)

In de vorige GLB-periode was in de EU-regelgeving de mogelijkheid opgenomen om de geconstateerde oppervlakte gelijk te stellen met de aangevraagde oppervlakte, als het verschil daartussen niet meer dan 0,1 hectare was. Deze bepaling kwam in de EU-regelgeving voor de huidige GLB-periode niet meer terug. In de uitvoering bleek dat deze bepaling veel administratieve lasten scheelt, reden om een gelijkluidende bepaling in de regeling op te nemen.

Onderdelen C en O (artikel 10, derde lid, en bijlage 6)

Indien er op een perceel landbouwareaal noemenswaardige hinder is voor de uitoefening van landbouwactiviteiten, is het perceel niet subsidiabel. Is er gedurende het aanvraagjaar sprake van hinder op een in de Gecombineerde opgave voor uitbetaling opgegeven perceel, dan moet de agrariër dat melden. Het niet melden van hinder kan leiden tot een sanctie. Dat staat in de sanctietabel van bijlage 6. Met deze wijziging van artikel 10 wordt de verplichting om de gegevens actueel te houden daarom uitgebreid met het opgeven van percelen waarop noemenswaardige hinder heeft plaatsgevonden en waarvoor dus geen subsidie meer kan worden verleend. De artikelverwijzing in bijlage 6 is hierop aangepast.

Onderdeel D (artikel 18)

Sinds het begin van de huidige GLB-periode (2023) was de agrariër verplicht om, in het kader van de eco-activiteit rustgewas, een rotatie van één op drie te hebben. Met ingang van 2026 loopt de eerste termijn van drie jaar af en hebben agrariërs de mogelijkheid gehad om te voldoen aan deze rotatieverplichting. Met ingang van 2026 begint een nieuwe rotatieronde, waarop de regelingstekst moet worden aangescherpt. Daarin wordt met deze wijziging voorzien.

Verder wordt de subsidievoorwaarde die de bedekkingsgraad van de stikstofbindende gewassen in combinatie met het telen van graan illustreert verder verduidelijkt. Het volledige perceel moet bedekt zijn en daarvan dient minimaal 50% stikstofbindende gewassen te zijn. Ook voor de eco-activiteit kruidenrijk grasland wordt de subsidievoorwaarde die de bedekkingsgraad duidt verder verduidelijkt. Hier geldt eveneens dat het perceel volledig bedekt moet zijn en daarvan dient minimaal 25% uit kruidenachtige voedergewassen en vlinderbloemigen en minimaal 25% uit gras te bestaan.

Voor de eco-activiteit natte teelt wordt de periode waarop de teelt moet worden uitgevoerd gewijzigd. Met ingang van 2026 moet het perceel, waarop de natte teelt wordt uitgevoerd sinds 2015, minimaal één jaar landbouwareaal zijn geweest (i.p.v. afgelopen drie jaar).

Voor de eco-activiteit voedselbos wordt geen inhoudelijke wijziging doorgevoerd. Deze wijziging is terminologisch van aard.

Voor de eco-activiteit grasklaver wordt eveneens de bedekkingsgraad verder verduidelijkt. Hierbij wordt, net zoals bij de eco-activiteit stikstofbindende gewassen en kruidenrijk grasland, verduidelijkt dat het perceel volledig bedekt moet zijn. Van het volledig bedekte perceel moet minimaal 25% gras en minimaal 25% klaver aanwezig zijn.

Onderdeel E (artikel 19)

De wijziging voor de eco-activiteit onderzaai vanggewas ziet niet op een inhoudelijke wijziging maar verduidelijkt wat precies bedekt moet zijn. Met de wijziging wordt aangegeven dat minimaal 80% van het perceel bedekt moet zijn. Het enkel inzaaien van het perceel is niet voldoende. Om dit potentiële risico weg te nemen, worden de voorwaarden duidelijker en in overeenstemming met wat bedoeld is, geformuleerd.

Onderdeel F en H (artikelen 22, eerste lid en 25, tweede lid)

De aanmelding die in artikel 10 was opgenomen is met ingang van 1 januari 2025 vervallen waardoor alleen de aanvraag voor rechtstreekse betalingen door middel van de Gecombineerde opgave volstaat. De aangepaste verwijzing in de artikelen 22 en 25 hangt hiermee samen en is ten onrechte niet in de eerdere wijziging meegenomen.

Onderdeel G (artikel 23)

Voor de eco-activiteit groene braak wordt de bedekkingsgraad verder verduidelijkt. Dit is geen inhoudelijke wijziging maar verduidelijkt wat precies bedekt moet zijn.

In het kader van de bevordering van landschapselementen in Nederland is het belangrijk dat pas aangeplante planten ook in aanmerking komen voor de eco-regeling. Met deze wijziging wordt het mogelijk om pas aangeplante heg, haag of struwelen mee te nemen in de subsidieaanvraag. Belangrijk hierbij is dat de plantdichtheid binnen drie jaar na die aanplant voldoende is dat er een aaneengesloten opgaande begroeiing aanwezig is.

Onderdeel I (artikel 26)

Naast een technische aanpassing in het eerste en tweede lid, wordt in het derde lid de situatie verduidelijkt waarin een subsidieaanvrager voor dezelfde handeling op (een deel van) hetzelfde perceel zowel een subsidie aanvraagt binnen de eco-regeling als binnen het ANLb. Voor het overlappende deel wordt in dat geval binnen de eco-regeling geen waarde toegekend.

Onderdeel J (artikel 49)

De wijziging in artikel 49 voorziet naast een technische wijziging in een uitbreiding van de administratieve lastenverlichting voor de uitvoerig ten gunste van de subsidieontvanger. Voorheen werden geen onverschuldigde betalingen teruggevorderd onder de € 100, waarbij de bedragen van de verschillende rechtstreekse betalingen werden opgeteld. Met deze wijziging wordt de € 100 grens per rechtstreekse betaling, alsmede voor de regeling voor zeldzame landbouwhuisdierrassen toegepast.

Onderdeel K (bijlage 1)

De wijzigingen van de diverse rassenlijsten van bijlage 1 vloeien voort uit verzoeken vanuit de sector en op basis van wetenschappelijk advies.

Onderdeel L (bijlage 2)

Voor de eco-regeling wordt de waarde (€ per ha) van stikstofbindende gewassen naar beneden bijgesteld. Dit gebeurt naar aanleiding van advies van de Technisch Economische Werkgroep. Voor de berekening van 2023 was het op één na laagst salderende gewas in het referentie bouwplan gekozen als basis. In de praktijk bleek dat een eiwitgewas toch vooral het laagst salderende gewas verdringt. De waarde van eco-activiteiten binnen het GLB wordt bepaald door de gemaakte kosten en gederfde inkomsten die een landbouwer heeft bij het uitvoeren van deze activiteiten. Met deze wijziging is de waarde van stikstofbindende gewassen weer conform de gehanteerde systematiek.

Onderdeel M (Bijlage 3)

Beheerseis 1 heeft betrekking op artikel 11, lid 3, onderdelen e en h van de Kaderrichtlijn Water1. In deze wijziging worden de verwijzingen naar de artikelen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving vervangen door verwijzingen naar de waterschapsverordeningen en het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit omdat in het Besluit kwaliteit leefomgeving kaderartikelen zijn genoemd, die geen te overtreden activiteiten opsommen, en dat voor de beheerseisen wel een voorwaarde is.

Artikel 11, lid 3, onder e, van de Kaderrichtlijn Water betreft de verplichting tot het treffen van beheersingsmaatregelen met betrekking tot de onttrekking van zoet oppervlaktewater en grondwater en de opstuwing van zoet oppervlaktewater, met inbegrip van een register of registers van wateronttrekkingen en het vereiste van voorafgaande toestemming voor wateronttrekking en opstuwing. Voor de invulling daarvan worden RBE 1.1 tot en met RBE 1.8 opgenomen. De artikelen uit het Besluit activiteiten leefomgeving zien op de verplichting tot het hebben van een omgevingsvergunning voor onttrekking van grondwater of oppervlaktewater uit wateren in beheer bij het Rijk. De verwijzingen naar de betreffende artikelen uit de waterschapsverordeningen zien op de situatie dat er een vergunningsplicht of meld- of informatieplicht voor onttrekking van grondwater of oppervlaktewater uit wateren in beheer bij de waterschappen is gesteld. Aangezien er 21 waterschappen als bevoegd gezag zijn aangewezen, die allemaal een eigen verordening met bepalingen voor hun gebied hebben, waar kleine verschillen in zitten, wordt in deze RBE’s volstaan met een beschrijving van de te overtreden norm.

Voor de invulling van beheerseis 1 met betrekking tot artikel 11, lid 3, onder h, van de Kaderrichtlijn Water, waarbij het gaat om vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten behoeven geen aparte RBE’s te worden opgenomen. De bestaande RBE’s 2 en 8 betreffen regels inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door fosfaten uit agrarische bronnen en regels inzake een duurzaam gebruik van pesticiden. Wel wordt in RBE 2.7 (emissiearm aanwenden), 2.13 (teeltvrije zone) en 2.14 (mest- en voeropslag) de algemene zorgplicht van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving toegevoegd. De waterschappen kunnen daarmee een doormelding doen indien daardoor vrijkomende vloeistoffen in oppervlaktewater komen. Daarmee is dit onderdeel van RBE 1 ingevuld.

In beheerseis 8 (Duurzaam gebruik pesticiden) wordt in RBE 8.4 ‘biociden’ uit de omschrijving van de zorgplicht verwijderd omdat deze beheerseis alleen op gewasbeschermingsmiddelen ziet.

Onderdeel N (Bijlage 4, GLMC 2)

De huidige formulering met betrekking tot de voorwaarden voor het toestaan van ploegen voor het vernieuwen van grasland is niet in overeenstemming met de formulering in het nationaal strategisch plan. De formulering wordt daarom gecorrigeerd.

3. Regeldrukeffecten

De in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 hebben geen effect op de berekende administratieve lasten van de oorspronkelijke regelgeving. De inhoudelijke aanpassing en verduidelijking van subsidievoorwaarden ten aanzien van boslandbouw en een aantal eco-activiteiten zijn niet substantieel. De verduidelijking van administratieve subsidievoorwaarden heeft in de praktijk geen gevolgen voor de regeldruk van aanvragers. De aanpassing van de beheerseisen als onderdeel van de conditionaliteiten betreft een verwijzing naar bestaande nationale regelgeving en vormt geen aanvullende regeldruk voor de aanvrager.

Deze wijziging is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De regeldruk is voldoende in kaart gebracht, ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies omdat het geen significante gevolgen voorziet voor de regeldruk.

4. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, een vast verandermoment. Dit is in overeenstemming met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).

In deze regeling staan ook wijzigingen die op een ander moment in werking treden.

Onderdeel M van artikel I heeft betrekking op een verbeterde invulling van RBE 1, de beheerseisen met betrekking tot de Kaderrichtlijn water, die op zo kort mogelijke termijn in werking moet treden. Daarom treedt dit onderdeel in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Hetzelfde geldt voor de uitbreiding van de meldingsplicht in onderdeel C en de aangepaste sanctiebepaling in onderdeel O, onder 2.

Onderdeel J is een versoepeling van de ondergrens voor toe te passen kortingen. Vanwege een administratieve vereenvoudiging en gelijkschakeling aan de toepassing in de vorige GLB-periode wordt de ondergrens per regeling toegepast en werkt deze vereenvoudiging, die in het belang is van de subsidieontvangers, terug tot en met het begin van de huidige GLB-periode.

De wijzigingen die met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2025 in werking treden betreffen correcties, verduidelijkingen en vereenvoudigingen van de regeling. Voor de uitvoering is het van belang dit voor het huidige kalenderjaar te kunnen toepassen.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L327)

Naar boven