Besluit van de Minister van Asiel en Migratie van 26 juni 2025, nummer WBV 2025/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister van Asiel en Migratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Afkortingenlijst Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 1.

B

Paragraaf A1/4.10 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.10. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland

De visumplichtige vreemdeling moet, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen aantonen dat hij:

  • een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede en derde lid, Vb;

  • een ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) is van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland en een duurzame relatie met die onderdaan heeft, in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb.

Als de vreemdeling niet overtuigend kan aantonen dat hij behoort tot de hiervoor genoemde categorieën, dan geldt het reguliere visumbeleid.

De ambtenaar belast met de grensbewaking toetst of er sprake is van een duurzame relatie volgens het gestelde in paragraaf B10/2.2.4.5 Vc.

Voor de bewijsmiddelen dat sprake is van een duurzame relatie wordt verwezen naar paragraaf B10/2.7.3 Vc.

In alle gevallen dient het om een bestaande duurzame relatie te gaan.

Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:

  • op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b, Vb;

  • als sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals schijnhuwelijk.

De gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid, Vb worden als volgt uitgelegd.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a Vb

De ambtenaar belast met de grensbewaking baseert de beoordeling uitsluitend op het persoonlijk gedrag van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen (artikel 3:4 Awb). Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf vormen onvoldoende grond om de vreemdeling toegang te weigeren. Van een bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is in ieder geval sprake in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’;

  • de vreemdeling is in het bezit van verboden wapens;

  • de vreemdeling is in het bezit van verdovende middelen; of

  • de vreemdeling wordt verdacht van mensenhandel.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ook in dat geval aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling vaststellen dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b Vb

Het gaat hier om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Op www.rijksoverheid.nl worden de laatste ontwikkelingen over infectieziekten bijgehouden.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Vb

De vreemdeling moet bij de eerdere verwijdering om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid aangemerkt zijn als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De vreemdeling die eerder om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is verwijderd mag na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.

In het geval de vreemdeling ongewenst is verklaard moet de vreemdeling een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan de vreemdeling op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb en gebruikt hiervoor model M18. De motivering in model M18 moet concreet zijn. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag niet volstaan met de enkele mededeling dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet de ambtenaar belast met de grensbewaking vermelden dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet een (toegangs)weigeringsstempel aanbrengen op het geldige document voor grensoverschrijding van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en van hun familieleden.

C

Paragraaf A1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.3. Weigeren van toegang

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan iedere vreemdeling die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing:

  • die geen uitstel gedoogt of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd;

  • die door de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling wordt uitgereikt;

  • die inhoudt dat een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst niet het grondgebied van Nederland of het Schengengebied mag binnenkomen en aldaar verblijven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de beslissing omtrent toegangsweigering uit door middel van het model M18A. Indien de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd indient nádat de toegang is geweigerd, komt aan die toegangsweigering geen betekenis meer toe. De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt ook in dat geval de beslissing omtrent de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw op door middel van het model M19 dan wel M19A; en

  • plaatst de vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND over het al dan niet uitstellen van de weigering tot toegang, als de ambtenaar belast met de grensbewaking concludeert dat het weigeren van toegang mogelijk leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan altijd de medewerker van de IND consulteren voor advies indien hiertoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanleiding bestaat. Het advies van de medewerker van de IND is in deze gevallen bindend.

Indien een volwassen vreemdeling samen met een minderjarig kind te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdelingen voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar aanmeldcentrum Ter Apel (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

Indien er indicaties zijn van mogelijke risico’s voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind of indien nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind, dan kan de ambtenaar belast met de grensbewaking van deze regel afwijken. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw door middel van het model M19 dan wel M19A (zie paragraaf A5/3.2 Vc); en

  • plaatst de volwassen vreemdeling en het minderjarige kind, voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de Gesloten Gezinsvoorziening in Zeist.

Indien er door de ambtenaar belast met de grensbewaking wordt vastgesteld dat er risico’s zijn voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind en/of dat er geen nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind (de relatie wordt niet aangenomen), dan wordt er als volgt gehandeld. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • verleent aan het minderjarige kind de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op;

  • verwijst het minderjarige kind voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de DISA (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

  • stelt de toegangsweigering van de volwassen vreemdeling uit door middel van het model M18A;

  • legt aan de volwassen vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op op grond van artikel 6, derde lid, Vw door middel van het model M19 dan wel M19A (zie paragraaf A5/3.2);

  • plaatst de volwassen vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

Indien een alleenstaande minderjarige vreemdeling te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdeling voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar aanmeldcentrum Ter Apel (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een voornemen voor aan de IND als het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, en vraagt een bijzondere aanwijzing op grond van artikel 8.8, tweede lid, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing. Dit gebeurt in ieder geval als de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:

  • de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A1/4 Vc);

  • de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;

  • de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv; of

  • buitenlandse adoptiekinderen, adoptiefkinderen en pleegkinderen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als:

  • het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang;

  • een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, als de vereiste mvv ontbreekt. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag met machtiging van de IND onder bepaalde voorwaarden in ieder geval toegang verlenen in de volgende situaties:

  • de vreemdeling wijzigt zijn verblijfsdoel;

  • er is een wezenlijk Nederlands belang gediend bij het verlenen van toegang;

  • er is sprake van klemmende reden van humanitaire aard.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kruist in het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC en als model M17 overgenomen als bijlage van de Vc, de redenen aan op grond waarvan de toegang wordt geweigerd aan een vreemdeling uit een derde land die wil inreizen. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt op het model M17 melding van:

  • de betreffende staat (in Nederland van de Staat der Nederlanden);

  • de betreffende instantie, inclusief overheidslogo (van de KMar of ZHP);

  • de toepasselijke bepalingen van de wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in dit geval artikel 14 juncto artikel 6, eerste lid SGC).

Toegangsweigering na de grensprocedure

In paragraaf A5/3.1 Vc onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw is toegelicht in welke situaties de grondslag voor vrijheidsontneming in artikel 6, derde lid, Vw wordt toegepast. Wanneer de daar genoemde situaties niet langer van toepassing zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A.

Wanneer het de vreemdeling ingevolge artikel 7.3 tweede lid juncto artikel 3.1, tweede lid onder a of e, Vb niet is toegestaan de uitspraak op een ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hier te lande af te wachten, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen na het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A.

Toegangsweigering na intrekking van de asielaanvraag in de grensprocedure

Indien de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 6 SGC, middels het model M17. Tevens wordt een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw. Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden, maar uiterlijk binnen twee dagen na intrekking van de asielaanvraag.

Gevaar voor de volksgezondheid

Als een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang als de ziekte:

  • behandeling in een ziekenhuis nodig maakt; of

  • ingevolge de Infectieziektewet en Quarantainewet aanleiding geeft tot quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw op met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden (zie model M19 en Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld).

De ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeelt of aan de vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend na afloop van:

  • de behandeling van de ziekte; of

  • de periode van quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

Rechtsmiddelen toegangsweigering

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling naast het model M17, M17A of M18 ook een folder ‘Rechtsmiddelen’ uit.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand als een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt. De vreemdeling moet het administratief beroepschrift binnen vier weken indienen bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening.

Indien na de toegangsweigering (vrijwel) gelijktijdig een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw of artikel 6a, eerste lid, Vw wordt opgelegd en men tegen deze vrijheidsontnemende maatregel beroep instelt, dan dient het rechtsmiddel tegen de toegangsweigering eveneens beroep te zijn, in plaats van administratief beroep.

Rechtsmiddelen uitstellen van de toegangsweigering

Het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland is aan te merken als een voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Het betreft dan ook geen besluit waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Indien de vreemdeling wil opkomen tegen de toepassing van de grensprocedure, kan dit, indien de klacht samenhangt met de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw naar voren worden gebracht in het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Indien de klacht samenhangt met de behandeling dan wel de uitkomst van de asielaanvraag, kan deze naar voren worden gebracht bij het beroep tegen het besluit tot afwijzing van die aanvraag.

Rechtsmiddelen toegangsweigering na afwijzing asielaanvraag in de grensprocedure (model M17A)

Nadat het besluit omtrent weigering van de toegang is genomen, wordt zo spoedig mogelijk krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Een beroep tegen deze vrijheidsontnemende maatregel omvat gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw van rechtswege een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering dat is genomen middels het model M17A. Indien de vreemdeling geen beroep instelt tegen de vrijheidsontnemende maatregel, is het rechtsmiddel dat tegen de toegangsweigering moet worden ingesteld administratief beroep (zie artikel 77, eerste lid, Vw).

Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de aanvraag om een visum uitsluitend wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb:

  • op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b Vb;

  • als sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

Alleenreizende minderjarige vreemdelingen

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking aan een alleenreizende minderjarige vreemdeling de toegang tot Nederland weigert, draagt de ambtenaar de vreemdeling over aan de DTenV voor het terugbrengen van de vreemdeling naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

D

Paragraaf A3/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

5.1. Vertrek met behulp van de IOM

Om in aanmerking te komen voor het REAN-programma moet een vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:

  • een aanvraag voor vrijwillig vertrek indienen bij de IOM;

  • een aanvraagformulier ondertekenen waarin de vreemdeling verklaart geen bezwaar te hebben tegen:

    • het uitwisselen van informatie tussen de IOM, de IND en de DTenV ten behoeve van (toetsing aan de voorwaarden voor) vrijwillige terugkeer;

    • het uitwisselen van persoonsgegevens, datum aanvraag vrijwillige terugkeer, datum beëindiging aanvraag, (geplande) vertrekdatum en kopie reisdocument die na vertrek kunnen worden gedeeld met instanties in de migratieketen (IND, DTenV, COA, AVIM, DISA, KMar).

Een vreemdeling komt niet in aanmerking voor het REAN-programma als hij de nationaliteit heeft van, of in het bezit is van een geldig (tijdelijke) reguliere verblijfsvergunning, of een asielvergunning voor onbepaalde tijd, van:

  • een lidstaat van de EU;

  • landen die deel uitmaken van de EER en/of EVA;

  • een van de Europese microstaten (Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en Vaticaanstad);

  • een land dat behoort tot de top 35 van de hoogste inkomens per hoofd van de bevolking volgens de Wereldbank, inclusief Taiwan.

Een vreemdeling komt ook niet in aanmerking voor het REAN-programma als hij de afgelopen vijf jaar de EU heeft verlaten, zelfstandig of gedwongen, met ondersteuning van de DTenV, Frontex, of de IOM.

De IOM kan in afwijking van het voorgaande (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en alleenstaande minderjarige vreemdelingen, of in andere schrijnende gevallen, ongeacht de nationaliteit of land van bestemming van de vreemdeling, assistentie verlenen bij het vertrek.

De IOM moet ten aanzien van het REAN-programma alle volgende handelingen verrichten:

  • bij de IND nagaan of de vreemdeling voldoet aan bovengenoemde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het REAN-programma; en

  • de IND vragen of er bezwaar is tegen het vertrek van de vreemdeling via de IOM.

De IND heeft bezwaar tegen vertrek via de IOM, als de vreemdeling gesignaleerd staat vanwege opsporing.

De IND informeert de DTenV over de omstandigheid dat bezwaar is geuit tegen vertrek via de IOM.

De DTenV heeft bezwaar tegen vertrek via de IOM van een vreemdeling vanwege een geplande uitzetting of overdracht in het kader van de verordening (EU) nr. 604/2013.

Als door de DTenV al handelingen zijn gestart om het vertrek van de vreemdeling mogelijk te maken, kan de DTenV tenminste één van de volgende beslissingen nemen:

  • er is bezwaar tegen het vertrek via de IOM: het vertrek vindt via de DTenV plaats; of

  • er is geen bezwaar tegen vrijwillig vertrek van de vreemdeling via de IOM: de DTenV staakt de eigen vertrekmaatregelen.

Als er geen bezwaar is tegen het vrijwillig vertrek zal de vreemdeling door de IOM worden geïnformeerd dat hij via het REAN-programma mag vertrekken.

De DTenV kan intussen doorgaan met de voorbereidingen voor een eventueel gedwongen vertrek, mocht de vreemdeling uiteindelijk toch niet met de IOM vertrekken.

De vreemdeling moet zorg dragen voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Als de DTenV, de (zeehaven)politie, de KMar of de IND in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, wordt dit document gebruikt bij het zelfstandige vertrek van de vreemdeling dat wordt gefaciliteerd door de IOM. De vreemdeling die in het bezit is van een W-document moet het W-document voorafgaand aan zijn vertrek uit Nederland bij de politie inleveren.

De vreemdeling tekent bij vertrek een verklaring voor de IND, waarin staat dat de vreemdeling ermee instemt dat:

  • openstaande vreemdelingrechtelijke procedures worden beëindigd dan wel dat een al toegekende verblijfsvergunning wordt ingetrokken;

  • het vertrek van de vreemdeling op basis van informatie van de IND wordt verwerkt in de BRP.

De IOM verstrekt de vreemdeling zijn vliegticket en een eventuele eenmalige financiële bijdrage op de luchthaven van vertrek. Hiervoor tekent de vreemdeling een vertrekverklaring van de IOM. De IOM moet de uitreisformaliteiten op de luchthaven afhandelen.

De vreemdeling aan wie een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, moet door de KMar worden overgedragen aan de IOM. Voor de overdracht van de vreemdeling aan de IOM, heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel op.

De IOM moet de IND en de DTenV door middel van een vertrekverklaring berichten dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van de IOM.

E

Paragraaf A4/3.10 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.10. EU-/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en familieleden

Er gelden aanvullende beleidsregels voor de ongewenstverklaring van:

  • Onderdanen van de EU;

  • Onderdanen van Zwitserland;

  • Onderdanen van de EER;

  • Familieleden van onderdanen van de EU/EER en Zwitserland; of

  • Turkse werknemers en hun gezinsleden die een verblijfsrecht ontlenen aan Besluit 1/80.

In aanvulling op artikel 67 Vw, artikel 8.18, onder b, Vb en artikel 8.22 Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als bedoeld in deze paragraaf van wie het verblijf is ontzegd of beëindigd op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in paragraaf B10/2.8.6 Vc.

In aanvulling op artikel 8.22 Vb geldt bij de beoordeling door de IND van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring als deugdelijk bewijsmiddel:

  • een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken;

  • een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehad;

  • gegevens en bescheiden die bewijzen dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigden om tegen de vreemdeling een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen en;

  • een schriftelijke verklaring van de vreemdeling en van de bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven waaruit blijkt dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.

F

Paragraaf A5/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4. Minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Algemeen

Vrijheidsontneming, als vermeld in artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw, is een ingrijpende maatregel. Vrijheidsontneming moet daarom alleen worden toegepast als het noodzakelijk is. Met vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen moet extra voorzichtig worden omgegaan. Daarom moet worden gekeken naar minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Voor alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk gekozen voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel, in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel, om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Het begrip ‘gezin’ betekent hier ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Toch kan het noodzakelijk zijn om kort voor de gedwongen terugkeer de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen zo kort mogelijk in bewaring te stellen om de uitzetting te waarborgen. De in bewaring stellende instantie moet goed kijken naar de individuele omstandigheden van de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen en deze individuele omstandigheden moeten duidelijk worden gemotiveerd in het dossier. Hierbij wordt, naast de voorwaarden als vermeld in de artikelen 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, ook rekening gehouden met de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de volledige samenstelling van het gezin.

Alleenstaande minderjarigen

Op grond van artikel 5.8 Vb wordt bewaring bij amv’s, nog meer dan bij volwassenen, alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij amv’s is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:

  • a. De amv is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;

  • b. De amv is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • c. Het vertrek van de amv kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Als de amv voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moet worden.

Ad a en b

In deze gevallen geldt niet de beperking dat uitzetting of overdracht van de amv uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de amv gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.

Ad c

Bewaring van een amv, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.

De bewaring van een amv mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet; of

  • het feit dat de amv één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de amv gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de amv in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de amv ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De amv wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de amv opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.

Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de amv en de toezichthouders als bedoeld in artikelen 46 en 47 Vw in het kader van de uitoefening van hun taken. Een amv wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de amv en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de amv voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de amv die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is als vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een amv die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is als het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.

Als een onrechtmatig verblijvende amv niet in bewaring wordt gesteld en geen aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, wordt de amv in de minderjarigenopvang van het COA geplaatst en stuurt de AVIM of de KMar een overdrachtsdossier naar de DTenV.

Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die samen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.

Gezinnen met minderjarigen

Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, artikel 59a en artikel 59b, Vw kan slechts worden opgelegd als sprake is van de volgende omstandigheden.

Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b, Vb. In aanvulling daarop geldt bij bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, en artikel 59a, Vw, dat uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden moet blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor:

  • de vertrekprocedure is vermeden;

  • de vertrekprocedure is belemmerd; of

  • het (significante) risico bestaat op onttrekking aan het toezicht.

Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.

Termijn

Bewaring wordt alleen proportioneel geacht als verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Als er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Als bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.

G

Paragraaf B1/4.3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.3.3.1. Inkomen uit arbeid in loondienst

De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en

  • over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.

De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.

Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.

4.3.3.1.1. Flexibele arbeid

De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.

4.3.3.1.2. Samenvoegen van inkomstenbronnen

De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

4.3.3.1.3. Kortdurende werkloosheid

De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. De IND merkt als zelfstandige inkomsten ook aan inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet die door de flexwerker in deze drie jaar zijn ontvangen.

4.3.3.1.4. Beroep op de algemene middelen

Als tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen is ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.

Als tijdens de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen is ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.24b VV.

4.3.3.1.5. Proeftijd

Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.

4.3.3.1.6. Onregelmatige inkomsten

Het komt voor dat vreemdelingen of referenten structureel onregelmatige inkomsten ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld voortkomen uit overwerk of een toelage bij weekenddiensten. Ook is het mogelijk dat er een of meerdere maanden geen inkomsten zijn geweest, bijvoorbeeld als gevolg van vakantie of als iemand niet is opgeroepen voor werk. Deze inkomsten kunnen worden meegeteld en zodoende compenseren voor de periode dat de maandelijkse inkomsten onder de gestelde inkomensnorm zijn.

De IND merkt onregelmatige inkomsten verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. De IND beschouwt deze inkomsten als structureel (en dus duurzaam), als de referent elke maand van een jaar deze inkomsten heeft gehad. Het gaat dan om vaste maandelijkse inkomsten plus onregelmatige inkomsten. Het is hierbij ook mogelijk dat er in een jaar enkele maanden geen onregelmatige inkomsten zijn ontvangen.

Deze structurele onregelmatige inkomsten uit arbeid in loondienst worden meegerekend in de toets of het inkomen als voldoende kan worden beschouwd. De IND toetst of het totaal aan inkomsten, dat wil zeggen, de vaste maandelijkse inkomsten plus de onregelmatige inkomsten, in de twaalf maanden direct voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van beschikken, gedeeld door twaalf, uitkomt op een bedrag dat voldoet aan de norm die de IND per maand hanteert.

H

Paragraaf B1/8.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

De IND beschouwt een uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel van het in surseance van betaling zijn of het in faillissement verkeren van een referent die om erkenning verzoekt in de volgende twee gevallen:

  • de referent die om erkenning verzoekt is niet inschrijvingsplichtig in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007;

  • een au-pairbureau dat ingeschreven staat in een andere lidstaat van de EU of EER.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps

De IND verlangt de volgende aanvullende bewijsmiddelen in het geval een organisatie optreedt als referent voor uitwisselingsjongeren die in Nederland vrijwilligerswerk willen verrichten in het kader van het European Solidarity Corps:

  • een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

  • een goedkeuring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het uitvoeren van een uitwisselingsprogramma.

Erkenning als referent voor arbeid

De IND verlangt van een onderneming die zich bezighoudt met het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of payrolling aanvullend het volgende bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de erkend referent een onderneming is met ten hoogste 50 medewerkers, ofwel een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers, als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onder b, VV:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een startende vestiging van een buitenlands bedrijf:

  • een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA).

De IND beschouwt als bewijs voor rechtspersoonlijkheid van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een uittreksel uit het handelsregister overeenkomstig artikel 2a Vw, juncto artikel 1.15 en 3.31, tweede lid, Vb, juncto artikel 1.10 VV.

De IND beschouwt bij zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid als bewijsmiddel:

  • bescheiden waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van deze koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit en solvabiliteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende zijn gewaarborgd.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND verlangt als bewijsmiddel van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV:

  • een ondernemingsplan.

Dit ondernemingsplan kan aangevuld worden met bijvoorbeeld de volgende bewijsmiddelen waaruit de continuïteit en solvabiliteit blijkt:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

De IND verlangt geen ondernemingsplan in de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 1.13, tweede lid onderdelen a t/m e VV. De IND beschouwt in die gevallen als bewijsmiddel van de continuïteit en de solvabiliteit de documenten zoals opgesomd in de verschillende onderdelen van het tweede lid van dit artikel.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voor de inhoudelijke beoordeling van continuïteit en solvabiliteit van de onderneming wordt verwezen naar paragraaf B1/2.3 Vc.

I

Paragraaf B5/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • de bijlage Gegevens arbeidsplaats, inclusief een arbeidsovereenkomst;

  • de bijlage Gegevens eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Goederen leveren door en aan buitenlands bedrijf:

  • de bijlage Gegevens levering goederen.

  • Kunst en cultuur:

  • de bijlage Gegevens musicus/artiest in topsegment.

  • Geestelijke bedienaar:

  • de bijlage Gegevens geestelijke bedienaar.

  • Arbeid in loondienst overig:

  • de bijlage Gegevens vacaturevoorziening.

Geestelijk bedienaren

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de continuïteit en solvabiliteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende zijn gewaarborgd:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit en solvabiliteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende zijn gewaarborgd.

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de ZW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is aan boord van een Nederlands zeeschip

De IND beschouwt een kopie van het monsterboekje als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden de verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende ten minste nog één jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de WW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat deze niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Regeling internationaal handelsverkeer

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling tijdelijk arbeid verricht in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer:

  • een beschikking van het UWV waaruit blijkt dat het traject voldoet aan de voorwaarden van de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 5.2 van het BuWav; en

  • een bewijs van aanmelding van de vreemdeling bij het UWV.

Intra-concern uitzendingen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling onder de werking valt van de Zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland of onder de werking valt van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties behorend bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon.

Pilot ‘Arbeid als essentieel startup personeel’

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe, bij een relevante beroepsorganisatie aangesloten, deskundige.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of er een overeenkomst is tussen de startende ondernemer en het essentiële personeelslid:

  • een arbeidsovereenkomst waaruit de aard van de werkzaamheden en het salaris blijkt;

  • een door beide partijen (onderneming en essentieel personeelslid) ondertekende overeenkomst waaruit de vorm, het percentage en de voorwaarden van de medewerkersparticipatie blijkt en de bijbehorende participatieregeling.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de onderneming door niet meer dan vijftien werknemers arbeid laat verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de voorwaarden van de medewerkersparticipatie, in het geval van:

  • a. Aandelen:

    • Statuten van de vennootschap;

    • De aandeelhoudersovereenkomst; en

    • Het aandeelhoudersregister.

  • b. Opties op aandelen:

    • Statuten van de vennootschap; en

    • Optieovereenkomst.

  • c. Certificaten van aandelen die worden gehouden in een Stichting Administratiekantoor:

    • Statuten van de vennootschap die aandelen heeft gecertificeerd;

    • Statuten van de Stichting Administratiekantoor;

    • Administratievoorwaarden van de Stichting Administratie Kantoor; en

    • Register van certificaathouders.

  • d. Aandeel in de winst van een Commanditaire Vennootschap:

    • Vennootschapsovereenkomst.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten in ieder geval:

  • a. Ten aanzien van de organisatie van de onderneming:

    • CV‘s van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel;

    • diploma’s en referenties van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel of andere bewijzen van kennis en/of competenties;

    • een bewijs van inschrijving van de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • b. Ten aanzien van de groei van de onderneming:

    • bedrijfsdocumentatie, bijvoorbeeld een businessplan, waarmee aangetoond wordt:

      • i. dat de onderneming innovatief is en aan schaalbare bedrijfsactiviteiten vorm geeft;

      • ii. welke activiteiten of stappen de onderneming neemt om groei te realiseren;

      • iii. welke essentiële rol het aan te trekken personeelslid gaat vervullen binnen de onderneming om de groei te realiseren.

  • c. Ten aanzien van de financiering van de onderneming:

    • recente jaarrekeningen, inclusief (openings)balans, winst & verliesrekening en toelichting;

    • overeenkomsten met/garantstellingen door financiers en/of accountantsverklaringen en/of bankafschriften en onderbouwende financiële prognoses bestaande uit prognose balansen, -winst & verliesrekeningen en -cashflowoverzichten;

    • BTW-, VPB en IB-aangiftes en beschikkingen;

    • als aanwezig en van toepassing: termsheets en/of intentieverklaringen van financiers voor de toekomstige financieringsrondes wanneer deze staan vermeld in de financiële prognoses.

Ad b.

Als de startup onderneming ten tijde van de aanvraag een begeleidingsovereenkomst voor een startup verblijfsvergunning heeft of heeft gehad met een facilitator, dan overlegt deze onderneming ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is, enkel de bewijsmiddelen ten aanzien van de groei onder iii. Als er geen lopende overeenkomst meer is met de facilitator, dan moet de aanvraag voor het essentiële personeelslid maximaal 18 maanden na afloop van de begeleidingsovereenkomst ingediend zijn. De facilitator moet nog aantoonbaar en actief betrokken zijn bij de startup onderneming.

Ad c.

Als de startup onderneming kan aantonen dat zij een financieringsovereenkomst van minimaal € 100.000 met een durfinvesteerder of een Nederlands bank heeft, dan hoeven overige bewijsmiddelen ten aanzien van de financiering van de onderneming niet overgelegd te worden.

J

Paragraaf B7/3.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.6.2. Wobka

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier onder de beperking familie- of gezinslid als aan alle volgende vereisten van de Wobka als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, Vb is voldaan:

  • de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (die Rechtsbescherming in zijn portefeuille heeft) heeft een beginseltoestemming afgegeven (artikel 2 Wobka);

  • de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (die Rechtsbescherming in zijn portefeuille heeft) heeft ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • er is een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse adoptiekind (artikel 8, aanhef en onder b, Wobka) overgelegd waaruit blijkt dat het kind niet lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is;

  • de afstand door de biologische ouder(s) van het buitenlandse adoptiekind is naar behoren geregeld (artikel 8, aanhef onder d, Wobka); en

  • de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders (artikel 8, aanhef en onder e, Wobka).

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

Versnelde procedure

De IND handelt de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van het adoptiekind versneld – binnen twee weken – af als deze wordt ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instantie namens de aspirant-adoptiefouders.

Nadat de IND heeft gecontroleerd of de beginseltoestemming is afgegeven en de Statement of approval (bij Verdragsadopties) dan wel de beginseltoestemming op naam (bij niet Verdragsadopties) en de leges zijn betaald, geeft de IND de toestemming aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst voor afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij geldt het voorbehoud dat de volgende bewijsmiddelen worden overgelegd bij de Nederlandse vertegenwoordiging:

  • de afstandsverklaring van de biologisch ouders;

  • de verklaring van de bevoegde autoriteiten waaruit moet blijken dat zij hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • de medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat het adoptiekind niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De betrokken Nederlandse vertegenwoordiging controleert of de afstandsverklaring van de biologische ouders, de verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders en de medische verklaring aanwezig zijn.

Als er bij de Nederlandse vertegenwoordiging twijfel bestaat over de juistheid van bovengenoemde documenten, legt de Nederlandse vertegenwoordiging de zaak aan de IND voor. De IND stelt nader onderzoek in en beslist op basis van het onderzoeksresultaat of de machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging.

K

Paragraaf B9/6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.5. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling

De IND beoordeelt in alle gevallen of de vreemdeling zich op de peildatum van 29 januari 2019 in Nederland bevond. De IND verleent geen verblijfsvergunning aan vreemdelingen die zich op de peildatum niet in Nederland bevonden.

De IND neemt verblijf op de peildatum in beginsel aan indien de vreemdeling op die datum dan wel op enig moment in de periode van uiterlijk drie maanden daarvoor bekend was bij de IND, DTenV, COA, of AVIM. De IND beoordeelt dat overeenkomstig de voorwaarde als bedoeld onder paragraaf B9/6.5, onder c, Vc.

De IND neemt – in uitzondering op vorenstaande – niet aan dat er sprake was van verblijf in Nederland als er concrete indicaties zijn dat de vreemdeling op de peildatum buiten Nederland verbleef. Een concrete indicatie doet zich in ieder geval voor bij aantoonbaar vertrek uit Nederland en waarbij er nadien niet is gebleken dat de vreemdeling weer is teruggekeerd.

De IND neemt ook aan dat er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum als op basis van bij de IND bekende gegevens buiten twijfel is dat de vreemdeling op de peildatum in Nederland verbleef.

De IND beoordeelt aan de hand van bij de IND de bekende gegevens of er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum. Indien de IND daartoe aanvullende gegevens verlangt, wordt de vreemdeling hiertoe in de gelegenheid gesteld.

Deze voorwaarde laat onveranderd dat een vergunning tevens kan worden geweigerd wegens verblijf buiten de Europese Unie, voor zover paragraaf B9/6.6, onder f, Vc van toepassing is.

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:

  • a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum (29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DTenV, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van deze Afsluitingsregeling.

Ad b.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 Vc (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DTenV, COA, of AVIM (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

De IND beoordeelt in het kader van ambtshalve herbeoordeling niet opnieuw of aan deze voorwaarde is voldaan.

De IND beoordeelt in het geval van een ingediende aanvraag of de vreemdeling in de periode vanaf zijn eerste asielaanvraag (maar niet eerder dan 27 juni 2010) tot aan de peildatum van 29 januari 2019 aan deze voorwaarde voldeed.

Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt, bijvoorbeeld ingevolge de Dublinverordening, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Als de gezinsband is verbroken, wordt dit uitsluitend aan het betreffende gezinslid tegengeworpen.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op de peildatum van 29 januari 2019 deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij op het moment van beoordeling de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.

De IND beoordeelt de aanspraken op de Afsluitingsregeling in de context van het gezin. Dat betekent dat een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden er toe leidt dat het hele gezin niet in aanmerking komt voor verblijf, tenzij bij het betreffende criterium van dat uitgangspunt wordt afgeweken.

De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen) die minderjarig waren op de peildatum;

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die op de peildatum nog onderdeel vormen van het gezin.

En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die op de peildatum een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er op de peildatum feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

L

Paragraaf B10/4.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.4.2. Ontzegging recht op arbeid en verblijf

De IND ontzegt het recht op arbeid en daarmee op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid, en op grond van artikel 7, Besluit 1/80, als:

  • de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens, terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning (fraude); of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Artikel 8.25 Vb in combinatie met paragraaf B10/2.8.5 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND ontzegt de rechten op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 7, Besluit 1/80, met terugwerkende kracht, als zij zijn verkregen op grond van fraude of rechtsmisbruik.

M

Paragraaf B13/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Contra-indicaties

De IND verleent geen verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc als bij de VK-onderdaan of een familielid sprake is van een van de volgende contra-indicaties, genoemd in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord:

  • a. de VK-onderdaan of het familielid vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals beschreven in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan of het familielid maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals beschreven in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de openbare veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.8.6 Vc van toepassing is.

Voor misdrijven gepleegd na 31 december 2020 gelden op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepalingen. Afhankelijk van de voorafgaande verblijfssituatie, betekent dat:

  • toetsing aan de bepalingen inzake eerste toelating (artikelen 3.77 en 3.78 Vb en paragraaf B1/4.4 Vc);

  • toetsing aan de bepalingen inzake de voortzetting van het eerdere verblijfsrecht (artikelen 3.86 en 3.87 Vb en paragrafen B1/6.2 en B1/6.2.2 Vc).

De IND verleent evenmin een verblijfsdocument als er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan of het familielid overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid (zie paragraaf B1/4.4 Vc). In het geval er enkel bij de VK-onderdaan sprake is van deze contra-indicatie verleent de IND, gelet op het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht, noch aan de VK-onderdaan, noch aan het familielid een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc. In het geval er enkel bij het familielid sprake is van deze contra-indicatie, wordt uitsluitend aan dat familielid geen verblijfsdocument verleend.

De IND verleent voorts geen verblijfsdocument als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de VK-onderdaan of zijn familielid een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid, ongeacht de pleegdatum.

De IND voert op grond van artikel 18, eerste lid onder p van het terugtrekkingsakkoord systematisch controles ten aanzien van openbare orde uit bij de beoordeling van aanvragen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc om te bezien of de beperkingen van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.

Ad b.

De bepalingen van B10/2.8.5 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van toepassing.

N

Paragraaf B13/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4. Beëindiging van het verblijfsrecht

Afwezigheid uit Nederland langer dan 6 (of 12) maanden

De IND beëindigt, op grond van artikel 15, lid 2, terugtrekkingsakkoord, het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc als (het familielid van) de VK-onderdaan:

  • op of na 1 oktober 2023 niet in Nederland verblijft en die afwezigheid uit Nederland meer dan zes maanden per jaar bedraagt; of

  • op of na 1 april 2024 niet in Nederland verblijft, als die afwezigheid uit Nederland verband houdt met belangrijke redenen zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding en langer dan twaalf achtereenvolgende maanden bedraagt.

Rechtsmisbruik of verstrekking onjuiste gegevens

De IND beëindigt het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc met terugwerkende kracht bij rechtsmisbruik of indien er onjuiste gegevens zijn verstrekt terwijl bekendheid met de juiste gegevens zou hebben geleid tot weigering van het verblijfsdocument (zie paragraaf B10/2.8.5 Vc).

Openbare orde en openbare veiligheid

De IND beëindigt het verblijfsrecht van de VK-onderdaan en zijn familielid als de VK-onderdaan of het familielid een gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord.

Indien na de verlening van de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, maar vóór het einde van de overgangsperiode, nieuwe omstandigheden op het gebied van openbare orde zich voordoen op grond waarvan het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, zijn de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG van toepassing. Bij openbare orde is de pleegdatum leidend. Indien het misdrijf is gepleegd vóór of op 31 december 2020 geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B10/2.8.6 Vc. Als het misdrijf ná 31 december 2020 is gepleegd geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B1/6 Vc.

Beroep op de algemene middelen

Als een economisch niet-actieve VK-onderdaan of zijn familielid een beroep doet op de algemene middelen, is ten aanzien van de beoordeling van de verblijfsrechtelijke gevolgen de inhoud van het onderdeel ‘Beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.8.1 Vc van toepassing.

Daar waar in het onderdeel ‘beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.8.1 sprake is van de term ‘verblijf’, betrekt de IND bij het beoordelen van de duur van het verblijf van de VK-onderdaan in Nederland zowel het (ononderbroken) verblijf van voor als van na de einddatum van de overgangsperiode.

Verbreking familierechtelijke relatie

Het verblijfsrecht (als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc) van een familielid van een VK-onderdaan eindigt als niet langer sprake is van een familierechtelijke relatie als bedoeld in B13/1 Vc (onderdeel ‘Familieleden van VK-onderdanen’). Tenzij sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, 13 of 14 van Richtlijn 2004/38/EG (in het Vb geïmplementeerd in artikel 8.15, lid 2 tot en met 5) en aan de in die artikelen vermelde voorwaarden wordt voldaan. Daar waar in die artikelen ‘burger van de Unie’ staat vermeld dient dat in dit geval te worden gelezen als ‘VK-onderdaan’.

O

Paragraaf B13/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2. Contra-indicaties

De IND verleent geen verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc als er sprake is van een van de volgende contra-indicaties:

  • a. de VK-onderdaan of het familielid vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan of het familielid maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG;

  • c. de VK-onderdaan of zijn familielid zijn meer dan vijf achtereenvolgende jaren uit Nederland afwezig geweest zoals omschreven in artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.8.6 Vc van toepassing is. Ten aanzien van na 31 december 2020 gepleegde misdrijven, gelden op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepalingen.

De IND verleent evenmin een verblijfsdocument indien er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan of het familielid op grond van artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc. Als er enkel bij de VK-onderdaan sprake is van een gevaar voor de openbare orde (of gevaar voor de nationale veiligheid) verleent de IND, gelet op het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht, noch aan de VK-onderdaan, noch aan het familielid een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. Als er enkel bij het familielid sprake is van deze contra-indicatie, verleent de IND uitsluitend aan dat familielid geen verblijfsdocument.

De IND verleent ook geen verblijfsdocument als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de VK-onderdaan of het familielid een gevaar vormt voor de openbare orde, ongeacht de pleegdatum.

De IND voert op grond van artikel 18, eerste lid onder p van het terugtrekkingsakkoord systematisch controles ten aanzien van openbare orde uit bij de beoordeling van aanvragen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc om te bezien of de beperkingen van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.

Ad b.

De bepalingen van paragraaf B10/2.8.5 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van overeenkomstige toepassing.

P

Paragraaf B13/3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.5. Beeindiging van het verblijfsrecht

De IND beëindigt het verblijfsrecht van de VK-onderdaan en zijn familielid als de beeindigingsgronden van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn. De IND beëindigt ook op grond van artikel 15, derde lid van het terugtrekkingsakkoord het verblijfsrecht bij afwezigheid uit Nederland van een periode van meer dan vijf jaar. De IND beëindigt het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc met terugwerkende kracht bij rechtsmisbruik of indien er onjuiste gegevens zijn verstrekt terwijl bekendheid met de juiste gegevens zou hebben geleid tot weigering van het verblijfsdocument, zoals omschreven in paragraaf B10/2.8.5 Vc.

Indien na de verlening van de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B13/3.1Vc zich tijdens de overgangsperiode nieuwe omstandigheden voordoen op grond waarvan het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, zijn de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG van toepassing. Bij openbare orde is de pleegdatum leidend. Als het misdrijf is gepleegd vóór of op 31 december 2020 geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B10/2.8.6 Vc. Indien het misdrijf ná 31 december 2020 is gepleegd geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B1/6 Vc.

Q

Paragraaf B13/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.2. Voorwaarden voor voortzetting van het recht om na de overgangsperiode op grond van het terugtrekkingsakkoord een economische activiteit als grensarbeider in Nederland uit te oefenen

Voor het aantonen van het recht op voortzetting van grensarbeid na 31 december 2020 is een document ‘Grensarbeider’ als bedoeld in artikel 26 van het terugtrekkingsakkoord vereist.

De IND beoordeelt, na ontvangst van de aanvraag, aan de hand van de voorwaarden genoemd in artikel 24, 25 en 26 van het terugtrekkingsakkoord of er aanspraak bestaat op een document ‘Grensarbeider’.

Om in aanmerking te komen voor een document ‘Grensarbeider’ moet de VK-onderdaan rechtmatig verblijf hebben in het land waar hij woonachtig is. Tevens moet er sprake van zijn dat de VK-onderdaan vóór 1 januari 2021 als grensarbeider in Nederland:

  • reële en daadwerkelijke arbeid verricht; of

  • reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en verkeert in een van de in artikel 7, derde lid, onder a, b, c of d, van richtlijn 2004/38/EG genoemde situaties; of

  • reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en verkeert in een situatie van vrijwillige werkloosheid. De status van werknemer of zelfstandige blijft tot uiterlijk zes maanden na de begindatum van de vrijwillige werkloosheid behouden.

De VK-onderdaan heeft in die gevallen het recht om Nederland in en uit te reizen overeenkomstig artikel 14 van het terugtrekkingsakkoord.

Reële en daadwerkelijke arbeid

Van reële en daadwerkelijke arbeid is sprake indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd en uitgewerkt in het onderdeel ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ van paragraaf B10/2.2.1.4 Vc.

R

Paragraaf B13/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.3. Contra-indicaties

De IND verleent geen document ‘Grensarbeider’ als bedoeld in paragraaf B13/4.5 Vc als bij de VK-onderdaan sprake is van een van de volgende contra-indicaties, genoemd in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord:

  • a. de VK-onderdaan vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals beschreven in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals beschreven in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de openbare veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.8.6 Vc van toepassing is.

Ten aanzien van na 31 december 2020 gepleegde misdrijven geldt op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepaling zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder d, Vw. De IND verleent evenmin een document ‘Grensarbeider’ indien er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

De IND verleent voorts geen document als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de betrokken vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid, ongeacht de pleegdatum.

Ad b.

De bepalingen van B10/2.8.5 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van toepassing.

S

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. De aanmeldfase

In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.

Aanmelding

De vreemdeling geeft in persoon bij de IND of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De DISA of KMar registreert dit verzoek binnen het aantal werkdagen zoals bepaald in artikel 3.107b Vb. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de DISA of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, wordt de registratie verricht door de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel.

Onderzoek tijdens de aanmeldfase

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/ DISA) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.

Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.

Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de DISA in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij KMar heeft gemeld. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de DISA of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook bij de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel ondertekend worden.

De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de DISA/KMar de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure over de aanmeldfase.

De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de DISA of KMar en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen behorende tot de categorieën als genoemd in artikel 3.109ca, eerste lid Vb (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Onderzoek en inname van documenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (de DISA) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/DISA) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/ DISA) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DTenV. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DTenV de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/ DISA) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook paragraaf C1/4 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de DISA en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.

Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.

Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet

Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de geboorteplaats en geboortedatum;

  • de nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van de aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen;

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst;

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.

De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase

De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.

Leeftijdsschouw

Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:

  • evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;

  • twijfel over de opgegeven leeftijd.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • uiterlijke kenmerken;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.

T

Paragraaf C1/2.11 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.11. Het (nader) gehoor

Algemeen

In artikel 3.109a, eerste lid, Vb is beschreven dat de vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In artikel 38 Vw staat beschreven dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. De IND hanteert hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. Dit geldt ook voor het aanmeldgehoor.

De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan in ieder geval:

  • de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;

  • één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;

  • een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en

  • een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.

Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.

Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.

De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.

De IND verstrekt een rapport van nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Dit geldt ook voor het rapport van het aanmeldgehoor, het rapport van het Dublin gehoor dan wel, indien van toepassing, voor het rapport van aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.

Het nader gehoor

Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.

De IND neemt bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling vanaf zes jaar een nader gehoor af. Dit gebeurt zo veel mogelijk in aanwezigheid van de voogd.

De IND hoort alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte, kindvriendelijke ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, zoekt de IND naar een wijze waarop het nader gehoor kan worden afgenomen, dan wel naar een andere passende oplossing.

Een minderjarig kind vanaf vijftien jaar dat begeleid wordt door een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger, dient een eigen aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in. De IND vraagt aan het minderjarige kind vanaf vijftien jaar tijdens het aanmeldgehoor of het minderjarige kind zelfstandige asielmotieven heeft en of het minderjarige kind een nader gehoor wil. Het minderjarige kind vanaf vijftien jaar en/of de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger kan aangeven of hij alsnog een nader gehoor wenst:

  • tijdens het aanmeldgehoor; of

  • via de gemachtigde, bijvoorbeeld via de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor.

Het minderjarige kind vanaf vijftien jaar en/of de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger doet het verzoek om dit minderjarige kind nader te horen in ieder geval voor het einde van de rust- en voorbereidingstermijn.

Een minderjarig kind tussen twaalf en vijftien jaar namens wie een ouder of wettelijke vertegenwoordiger een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, krijgt in principe geen nader gehoor. De IND maakt hierop een uitzondering als de vreemdeling of een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger hierom verzoekt of als er naar het oordeel van de IND een goede reden is om de vreemdeling te horen. Als het minderjarige kind tussen twaalf en vijftien jaar aangeeft los van zijn ouders zelfstandige asielmotieven te hebben, kan dit voor de IND reden zijn om het kind tussen twaalf en vijftien jaar hierover te horen. Het minderjarige kind tussen twaalf en vijftien jaar en/of de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger doet het verzoek om dit minderjarige kind tussen twaalf en vijftien jaar nader te horen in ieder geval voor het einde van de rust- en voorbereidingstermijn. De ouder(s) van het minderjarige kind tussen de twaalf en vijftien jaar wordt in zijn aanmeldgehoor op de mogelijkheid gewezen om via de gemachtigde tot een nader gehoor van het kind te verzoeken Dit is bij zowel nader horen vanwege zelfstandige asielmotieven als overige door de vreemdeling aangevoerde redenen van toepassing.

De IND houdt bij het horen van minderjarigen rekening met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de belasting van de minderjarige.

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.

Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit, hanteert de IND een afwijkende werkwijze.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In artikel 3.113, vijfde en zesde lid, Vb is opgenomen dat de vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Deze termijn wordt in het verslag van het nader gehoor vermeld. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij dit weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Die weigering belet de IND niet om een beslissing op de aanvraag te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.

U

Paragraaf C1/4.9 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.9. Beoordeling van opvolgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, onderzoekt de IND of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 30a, eerste lid onder d, Vw. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen.

In de eerste fase onderzoekt de IND of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat is het geval als de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag elementen of bevindingen ten grondslag legt die niet zijn onderzocht en beoordeeld tijdens de eerdere asielprocedure(s). Is er geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen, dan is de aanvraag daarmee niet-ontvankelijk.

Als wel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, onderzoekt de IND in de tweede fase of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zijn de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag, dan kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard.

De IND beoordeelt de aanvraag inhoudelijk op inwilligbaarheid als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Gegevensdragers die elementen of bevindingen onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag vormen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, betrekt de IND de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) en beoordeelt deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen. Deze gezamenlijke afweging leidt dan tot een conclusie of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval niet af als niet-ontvankelijk in de volgende situaties:

  • a. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBT is en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • b. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij is bekeerd tot een ander geloof en deze bekering niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • c. Als een vreemdeling waarvan de gestelde nationaliteit in een eerdere procedure ongeloofwaardig is bevonden, tijdens een opvolgende aanvraag authentieke (originele, onvervalste en bevoegd afgegeven) documenten overlegt waaruit volgt dat alsnog van deze nationaliteit dient te worden uitgegaan;

  • d. Als een vreemdeling voor de eerste maal een door het iMMO of vergelijkbare instantie opgestelde medische rapportage naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt, tenzij er reeds een onderzoek in de zin van artikel 3.109e Vb heeft plaatsgevonden.

In weerwil van het gestelde onder a tot en met d, wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk afgewezen, indien op voorhand vaststaat dat hetgeen de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen.

Hiervan is in ieder geval sprake indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met de uitzetting van de vreemdeling artikel 3 EVRM wordt geschonden.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Indien de vreemdeling weigert een asielaanvraag in te dienen past de IND artikel 4:5 Awb toe.

Voor de procedure met betrekking tot opvolgende aanvragen wordt verwezen naar paragraaf C1/2.9 Vc.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 juni 2025

De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

Verder is in alle te wijzigen teksten van dit WBV de afkorting ‘DT&V’ gewijzigd in ‘DTenV’, omdat dit de officiële afkorting is van de Dienst Terugkeer en Vertrek (Afkortingenlijst Vreemdelingencirculaire (A), paragrafen A1/7.3, A3/5.1, A5/2.4, B9/6.5 en C1/2.1 Vc.)

ARTIKELSGEWIJS

A, C–D, S

Per 1 januari 2025 is Dienst Identificatie en Screening Asielzoekers eindverantwoordelijk voor het Identificatie en Registratieproces van asielzoekers. Om die reden heeft de DISA enkele bevoegdheden van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) overgenomen. Gelet hierop is paragraaf A1/7.3 Vc, A3/5.1 Vc en C1/2.1 aangepast en DISA toegevoegd aan de afkortingenlijst Vreemdelingencirculaire (A).

B, E, L–R

Bij het publiceren van WBV 2025/6 is paragraaf B10/2 Vc herschreven. Zo zijn er binnen paragraaf B10/2 Vc subparagrafen aangebracht. Dit heeft eveneens geleid tot hernummering van een aantal (sub)paragrafen. Ook is er een nieuwe opbouw en structuur aangebracht.

Echter werd er in overige delen en hoofdstukken van de Vreemdelingencirculaire nog naar de opbouw en structuur van paragraaf B10/2 Vc verschenen die vóór publicatie van WBV 2025/6 van toepassing was. Dit wordt met de publicatie van dit WBV hersteld.

F

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) die geen asielaanvraag hebben ingediend en om deze reden onder de werking van de terugkeerrichtlijn vallen kunnen in bijzondere gevallen in bewaring worden gesteld met uitzetting als doel. Als er geen bewaringsmogelijkheden zijn wordt de amv die geen asielaanvraag heeft ingediend onder verantwoordelijkheid van het COA in de minderjarigenopvang geplaatst. Tot op heden werd voor deze groep amv’s zonder asielaanvraag niet automatisch een terugkeer- of overdrachtsprocedure gestart, omdat minderjarigen recht op opvang hebben als er geen adequate opvang is in het land van herkomst voorhanden is. Als gevolg kon er tot op heden niet voortvarend gestart worden met de terugkeer- of overdrachtsprocedures.

Met het versturen van een overdrachtsdossier door de AVIM of KMar als een amv zonder asielaanvraag in de minderjarigenopvang wordt geplaatst, wordt aangesloten bij de huidige praktijk zoals deze wordt toegepast in bewaringszaken en wordt gerealiseerd dat deze groep amv’s zonder asielaanvraag via het aanmaken van een overdrachtsdossier tijdig bij DTenV in beeld is. Paragraaf A5/2.4 Vc is daarom aangepast. Ook zijn er redactionele aanpassingen verricht ter bevordering van de leesbaarheid.

G

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gebleken dat werkloosheids- en ziektewetuitkeringen als middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst beschouwd moeten worden (uitspraak 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1306). Daarom worden werkloosheids- en ziektewetuitkeringen bij toepassing van artikel 3.24b VV aangemerkt als middelen verkregen uit arbeid in loondienst.

In paragraaf B1/4.3.3.1 Vc worden werkloosheids- en ziektewetuitkeringen echter nog gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst, zolang deze uitkeringen in totaal niet langer dan 26 weken zijn ontvangen. Dit is met deze wijziging aangepast.

In de praktijk blijkt de 11-uit-12-regel complex te zijn in de uitvoering. Daarnaast blijkt de 11-uit-12-regel niet de uitwerking in de praktijk te hebben die aanvankelijk met de maatregel was beoogd: een soepele maatregel voor het vaststellen van onregelmatige inkomsten. Deze regel is losgelaten om de regel meer in lijn te brengen met haar bedoeling en eenvoudiger te kunnen werken. Daarom is hij vervangen door een regel die kijkt naar het gemiddelde van de afgelopen 12 maanden. Ook is het mogelijk dat er enkele maanden geen onregelmatige inkomsten zijn geweest, bijvoorbeeld als gevolg van vakantie of omdat iemand niet is opgeroepen voor werk. Loon in natura blijkt in de praktijk niet voor te komen. Vandaar dat er voor is gekozen dit te schrappen. Dit is aangepast in B1/4.3.3.1 Vc.

Daarnaast zijn de subparagrafen van een nummering voorzien voor de leesbaarheid.

H–I

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2161) geoordeeld dat er geen nadere eisen aan de bankverklaring verlangd mogen worden waaruit blijkt wat de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie is, omdat dit niet uit het beleid volgt.

Dit is aangepast in paragraaf B1/8.2.2 Vc en paragraaf B5/2.3 Vc, wat betreft de bewijsmiddelen voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie.

J

Op 2 juli 2024 is het kabinet-Schoof aangetreden. Gelet op de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie (Staatscourant 2024, nr. 23190) zijn de taken van de voormalige Minister van Rechtsbescherming belegd bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (met Rechtsbescherming in de portefeuille). Dit is aangepast in B7/3.6.2 Vc.

K

In paragraaf B9/6.5 Vc zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd (verbetering tikfouten).

T

In WBV 2025/6 is opgenomen dat de IND in beginsel geen nader gehoor afneemt bij minderjarige vreemdelingen tussen de 15 en 18 jaar, die tijdens hun asielprocedure worden begeleid door de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger, als er geen sprake is van zelfstandige asielmotieven. Als het minderjarige kind tussen de 15 en 18 jaar alsnog een nader gehoor wenst, wordt dit verzoek voor het einde van de rust- en voorbereidingstermijn door de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger ingediend. Deze aangepaste werkwijze is door de uitvoeringspraktijk ingegeven, met als doel om het aantal nader gehoren zonder zelfstandige asielmotieven te verminderen en zodoende efficiënter met de beschikbare capaciteit van de IND om te gaan.

Naast dat het nader gehoor belastend is voor het minderjarige kind is deze aangepaste werkwijze in lijn met de kabinetsreactie van toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Broekers-Knol op het rapport van de onderzoekscommissie van Zwol ‘Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht’, waarbij is aangegeven dat het horen van kinderen vanaf 12 jaar niet gestandaardiseerd zal worden (p.8–9 brief aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2541).

Met dit WBV wordt voornoemde werkwijze van de IND omtrent begeleide minderjarige vreemdelingen tussen de 15 en 18 jaar in overeenstemming gebracht met het in beginsel niet horen van begeleide minderjarige vreemdelingen tussen de 12 en 15 jaar. Ook voor minderjarige vreemdelingen tussen de 12 en 15 jaar geldt dat een verzoek om een nader gehoor voor het einde van de rust- en voorbereidingstermijn door de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger moet zijn ingediend. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting, zoals deze is opgenomen in WBV 2025/6.

U

In paragraaf C1/4.9 Vc is een onjuiste verwijzing naar een wetsartikel aangepast. Bovendien is een verwijzing naar paragraaf C1/2.9 Vc toegevoegd.

De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst

Naar boven