Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 22415 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2025, 22415 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Op grond van artikel 5.44, eerste lid van de Omgevingswet wordt het projectbesluit Sliedrechtse Biesbosch vastgesteld, zoals deze in Bijlage 1 is opgenomen inclusief de daarbij behorende bijlagen I tot en met VI.
Dit projectbesluit voorziet in de realisatie van KRW-maatregelen in en langs 4 deelgebieden in de Boven en Beneden Merwede. Bijlage I bevat de geometrische informatie van het projectgebied waarop dit projectbesluit betrekking heeft.
De maatregelen Hel- en Zuilespolder voorzien in het inrichten van deze polder als natuurgetijdengebied dat de realisatie omvat van de hierna beschreven maatregelen.
Maatregelen ten behoeve van de KRW-opgave:
graven geul en kreken;
verdiepen en doortrekken huidige geul, inclusief aanleg van langsdam van stortstenen;
afdammen van bestaande watergangen met grond;
aanbrengen grond voor intergetijdenzone, lage en hoge gorzen, eilanden en kades;
creëren open verbinding van Hel- en Zuilespolder met Beneden-Merwede, Moldiep en Helsloot;
plaatsen rijshoutdammen (houten palen met wilgentakken ertussen);
omvormen bestaande bos tot een zachthoutooibos (zachthoutooibos ontstaat natuurlijk door bestaande bosschages te vernatten, bomen worden niet gekapt);
plaatsen dood hout in geulen en kreken;
plaatsen oeverzwaluwwanden;
verflauwen van oevers nabij de kades voor de ontwikkeling van natuur;
herplanten van knotwilgen;
nemen van erosie beschermende maatregelen bij instroomopening (bestaande uit stortstenen);
ballenlijnen bij uitstroomopeningen (voorkomen dat recreatievaart het gebied verstoort, veiligheid).
De maatregelen worden uitgevoerd volgens de ontwerptekening weergegeven in bijlage II.
De maatregelen Gors en de Aanwas (Groesplaat) voorzien in het inrichten van deze polder als natuurgetijdengebied dat de realisatie omvat van de hierna beschreven maatregelen.
Maatregelen ten behoeve van de KRW-opgave:
graven stromende nevengeul en aantakken op en stromend maken van bestaande geul;
graven kreek en intergetijdenzone;
realiseren aantakkingen bestaande laagtes/plassen op de stromende geul;
plaatsen dood hout in instroom- en uitstroomopening;
kappen bestaande bosschage (circa halve hectare) voor geul en enkele losse bomen;
nemen erosiebeschermende maatregelen bij instroomopening (bestaande uit stortstenen;
ballenlijnen bij uitstroomopeningen (voorkomen dat recreatievaart het gebied verstoort, veiligheid);
vervangen bestaande duikers door een brug over de bestaande nevengeul. De huidige duikers zijn klein en bevatten roosters en vormen daarmee een barrière voor vis.
De maatregelen worden uitgevoerd volgens de ontwerptekening weergegeven in bijlage III.
De maatregelen Avelingen voorzien in het inrichten van een vispassage dat de realisatie omvat van de hierna beschreven maatregelen.
Maatregelen ten behoeve van de KRW-opgave:
aanleg vispassage (bestaande uit een buisconstructie door de kade);
gedeeltelijk afgraven kade om ruimte te maken voor de vispassage.
De maatregelen worden uitgevoerd volgens de ontwerptekening weergegeven in bijlage IV weergegeven referentieontwerp.
De maatregelen Het Wantij voorzien in het aanleggen van vooroevers en een aanleggen van een palenrij dat de realisatie omvat van de hierna beschreven maatregelen.
Maatregelen ten behoeve van de KRW-opgave:
aanleggen vooroevers (buiten vaargeul) en een beperkte verflauwing van de oever door aanbrengen van grond;
aanleggen palenrij met wilgentakken ertussen.
De maatregelen worden uitgevoerd volgens de ontwerptekening weergegeven in bijlage V.
In de bijlagen II tot en met V zijn de ontwerptekeningen opgenomen op basis waarvan het project wordt uitgevoerd, inclusief de afmetingen. Desondanks is niet uit te sluiten dat in de uitvoering kleine afwijkingen ontstaan van de maatvoering zoals opgenomen in de bijlagen. Dit is inherent aan de aard van de werkzaamheden voortkomend uit de praktisch en noodzakelijke grofmazigheid van de uitvoeringswerkzaamheden en machines. Dit onder voorwaarde dat de op de ontwerptekening weergegeven grens van het projectgebied niet wordt overschreden.
Om effecten vanwege verstoring te beperken en aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura2000-gebied Biesbosch te voorkomen worden de volgende mitigerende maatregelen getroffen.
Soorten | Maatregelen |
bever | - tijdens de kwetsbare periode van bever (mei t/m augustus, maar ook de periode in de winter wanneer er ijs op het water aanwezig is) wordt geen gebruik gemaakt wordt van kunstlicht tussen een uur voor zonsondergang en een uur na zonsopkomst. Daarnaast zal er te allen tijde geen licht op de beverburcht gericht worden;- geluidverstoring hoger dan 60 dB(A) binnen 50 m van de burchten wordt voorkomen. Dit betekent onder andere dat de palen van de brug bij de instroomopening naar de polder vanaf de Beneden Merwede geboord worden;- het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden (het storten van steen en het verwijderen van asfalt) wordt buiten de meest kwetsbare periode van bever gedaan. Deze periode loopt van begin mei tot en met augustus, maar ook de periode in de winter wanneer er ijs op het water aanwezig is. |
meervleermuis | - in het actieve seizoen van meervleermuis (maart t/m oktober) wordt geen gebruik gemaakt van kunstlicht tussen een uur voor zonsondergang en een uur na zonsopkomst, of wordt gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting;- tijdens de migratieperiode (15 maart tot 15 mei, en 15 juli tot 30 augustus) wordt geen licht op de Beneden Merwede gericht. |
broedvogelsoorten (bruine kiekendief, blauwborst, rietzanger) | direct na het broedseizoen van de relevante broedvogelsoorten wordt het projectgebied gecontroleerd op aanwezigheid van broedgevallen. De werkzaamheden worden ingezet zodra er geen broedgevallen van broedvogelsoorten met een instandhoudingsdoelstelling voor het Natura2000-gebied Biesbosch meer aanwezig zijn. Het broedseizoen van de relevante soorten loopt van april tot in juli. |
Mitigerende maatregelen
Vanwege de verbodsbepalingen die gelden voor beschermde soorten worden de volgende mitigerende maatregelen getroffen, waarvan een deel tevens geldt als mitigerende maatregelen voor het Natuurnetwerk Nederland.
algemene broedvogels:- rietvogels;- overige soorten. | - verstorende werkzaamheden worden buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd, dus in de periode 1 oktober - 15 februari, en/of;- werkzaamheden vóór het broedseizoen inzetten en continu doorwerken, en/of;- vrijgave van (delen van) het werkterrein door een deskundig ecoloog. |
algemene broedvogels:- rietvogels;- overige soorten. | - verstorende werkzaamheden worden buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd, dus in de periode 1 oktober - 15 februari, en/of;- werkzaamheden vóór het broedseizoen inzetten en continu doorwerken, en/of;- vrijgave van (delen van) het werkterrein door een deskundig ecoloog. |
Compenserende maatregelen
Ter compensatie van negatieve effecten op beschermde soorten worden de volgende compenserende maatregelen getroffen.
Soorten | Maatregelen |
boommarter | aanbieden alternatieve verblijfplaatsen. Binnen een straal van 200 meter van het te kappen bosperceel (maar buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden) worden twee alternatieve verblijfplaatsen voor boommarter gerealiseerd. Hiermee wordt in overmaat gecompenseerd. De alternatieve verblijfplaatsen bestaan uit marterkasten met een vloeroppervlak van ca. 30 x 40 cm en een hoogte van ca. 80 cm, met een toegangsopening van 8 x 8 cm. De vervangende verblijfplaatsen worden op minimaal 2,5 meter hoogte aan een boom geplaatst en zijn ruim vóór de kapwerkzaamheden aanwezig, zodat de boommarter de kans heeft deze te ontdekken. |
platte schijfhoren | compensatie van leefgebied binnen het projectgebied:Leefgebied wordt gecompenseerd op 2 locaties: in de cultuurhistorische polder nabij de Zuileshoeve (die behouden blijft), en een watergang aan de noordoostzijde van het projectgebied. De watergangen in de cultuurhistorische polder staan in de bestaande situatie in directe verbinding met watergangen waarin platte schijfhoren is aangetroffen.De watergangen worden geschikt gemaakt als habitat voor de platte schijfhoren door deze onder andere te verbreden en waar nodig te verdiepen. Waterplanten op de locaties waar de Platte Schijfhoren zich nu bevindt worden herplant in deze watergangen. De werkzaamheden zullen uitgevoerd worden onder begeleiding van een ecologische deskundige. Het compensatiegebied binnen het projectgebied heeft een totale oppervlakte van ca. 8.000 m2 aan watergangen, waarvan ca. 4.000 m2 het opwaarderen van de kwaliteit van bestaand leefgebied betreft en ca. 4.000 m2 de realisatie van nieuw leefgebied.compensatie van leefgebied buiten het projectgebied:Buiten het projectgebied zal 1,0 ha gecompenseerd worden. |
Ter compensatie van houtopstanden die verloren gaan als gevolg van de uitvoering van dit projectbesluit vindt de volgende herplant van houtopstanden plaats.
Om het gebied bereikbaar te houden voor onder meer omwonenden en recreanten en om onderhoud uit te kunnen voeren worden de volgende maatregelen getroffen.
Objecten | Maatregelen |
bruggen | realiseren van 3 vaste bruggen bij de doorsteeklocaties, met voorzieningen voor vissers (niet zijnde aanlegsteigers). |
parkeerplaats | aanleg enkele parkeerplaatsen Helsluis (niet openbaar toegankelijk, alleen voor bestemmingsverkeer). |
wegen | - op de zuidwestelijke kade wordt de weg (voor bestemmingsverkeer) behouden;- aanleg van verschillende kades met daarop een wandelpad en deels een fietspad. |
Om de recreatieve functie van het gebied te behouden worden de volgende maatregelen getroffen.
Functies | Maatregelen |
vissen | - bij de 3 bruggen worden visvoorzieningen gerealiseerd;- het bestaande bankje in het zuidoosten wordt opgeknapt. |
wandelen | - langs de kades wordt een wandelpad aangelegd;- midden door het projectgebied wordt een kade aangelegd met een wandelpad;- aanleggen voetgangersbrug of vlonderpad bij doorkruising recreatieve pad met hoofdgeul;- laarzenpad langs de westelijke kade;- ophogen pad bij de Ecolodge. |
fietsen | de paden op en langs de kade worden geschikt gemaakt voor fietsers. Hierdoor blijft het fietsrondje behouden. |
varen | - bebording om te waarschuwen tegen mogelijke dwarsstroming op de Helsloot;- ballenlijn om invaren van het gebied te voorkomen. |
Om de waterveiligheid van het omliggend gebied te behouden worden de volgende maatregelen getroffen in de Hel- en Zuilespolder en Gors en de Aanwas.
Object | Maatregelen |
waterkering | - aanleggen nieuwe kering westzijde polder, langs huidige watergang;- aanleggen nieuwe kering en aanpassen bestaande kering noordzijde polder;- aanleggen waterkering oostelijke zijde nabij de Helsluis. |
dam | ophogen dam aan de zuidzijde, tussen Zuileshoeve en Biesboschcentrum. |
Om negatieve effecten op de waterhuishouding binnen en buiten het projectgebied te voorkomen worden de volgende maatregelen getroffen in de Hel- en Zuilespolder. Daarnaast is er een voorwaardelijke maatregel opgenomen voor Gors en de Aanwas. Deze maatregel vervalt als uit nader onderzoek blijkt dat deze maatregel niet nodig is.
Objecten | Maatregelen |
duikers | - realiseren inlaatduiker in de waterkering ter hoogte bestaande watergang onder Baanhoekweg om de zwemplas te voorzien van water;- aanleg duiker met terugslagklep voor afvoer poldertje Helsluis (behoud afwatering tuin Helsluis);- realiseren duiker onder fietspad aan de noordzijde van de polder (behoud aan- en afvoer);- aanleggen duikers in behouden poldertje nabij Zuileshoeve (behoud verbinding tussen watergangen). |
gemaal | - verplaatsen bestaand gemaal Helpolder (behoud waterafvoer Zuilespolder);- realiseren pompgemaaltje voor afvoer poldertje bij Zuileshoeve. |
Om een gesloten grondbalans te verkrijgen, en daarmee de uitstoot CO2 te beperken, wordt de volgende maatregel getroffen.
Om het project te kunnen realiseren worden de volgende tijdelijke maatregelen getroffen.
Deelgebieden | Maatregelen |
Hel- en Zuilespolder | overslaglocatie Beneden Merwede. Hier zal gedurende de uitvoering grond dat per schip wordt aangevoerd worden overgeslagen naar materieel per as. |
Gors en de Aanwas (Groesplaat) | - overslaglocatie Boven Merwede. Voor het laden van grond aangelegd;- werkterrein. Een gedeelte van het parkeerterrein zal als werkterrein gebruikt worden. |
Avelingen | werkterrein voor opslag van materiaal en materieel. |
Het Wantij | werkterrein voor opslag van materiaal. |
De locaties van de tijdelijke maatregelen zijn weergegeven in bijlage VI.
Dit projectbesluit geldt als hierna nader aangeduide omgevingsvergunning ter uitvoering van het projectbesluit, als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid onder a van de Omgevingswet:
als omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedsactiviteit met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, voor zover de uitvoering van de in dit besluit beschreven maatregelen op grond van de paragrafen 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.8 van het Besluit activiteiten leefomgeving vergunningplichtige activiteiten zijn;
als omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsactiviteit voor zover de in dit besluit beschreven maatregelen het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betreft, als bedoeld in artikel 22.277 van het in de gemeenten Dordrecht en Altena op grond van artikel 22, eerste lid onder a van de Omgevingswet geldende tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Voor de omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsactiviteit gelden bepaalde voorwaarden voor de uitvoering van dit projectbesluit met betrekking tot werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd die bodemingrepen inhouden. Voor ontgravingen in het noordelijk gedeelte van de Hel- en Zuilespolder (uiterwaarde) is uitvoering onder passieve (archeologische) begeleiding nodig. Voor het centrale gedeelte van Gors en de Aanwas dienen de ontgravingen onder archeologische begeleiding uitgevoerd te worden.
Vanaf het moment waarop het projectbesluit is vastgesteld tot 3 jaar na vaststelling van het projectbesluit dan wel eerder, als het project waarvoor het projectbesluit is vastgesteld eerder is gerealiseerd, worden in een omgevingsplan van de gemeenten Dordrecht, Altena, Hardinxveld-Giessendam en in een projectbesluit van de provincie Zuid-Holland geen regels gesteld die het uitvoeren van het project belemmeren. Mocht het nodig zijn kan de termijn eenmalig worden verlengd.
Als het project eerder dan 3 jaar na vaststelling van het projectbesluit is gerealiseerd wordt dit namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat door Rijkswaterstaat tegelijkertijd aan de hiervoor genoemde gemeenten en provincie schriftelijk meegedeeld.
/join/id/regdata/mnre1130/2025/Sliedrechtse_Biesbosch_projectgebied/nld@2025‑06‑05
/join/id/regdata/mnre1130/2025/pb_Sliedrechtse_Biesbosch_Avelingen/nld@2025‑06‑05
/join/id/regdata/mnre1130/2025/Sliedrechtse_Biesbosch_Gors_Aanwas/nld@2025‑06‑05
/join/id/regdata/mnre1130/2025/Sliedrechtse_Biesbosch_Hel_en_Zuilepolder/nld@2025‑06‑05
/join/id/regdata/mnre1130/2025/Sliedrechtse_Biesbosch_Wantij/nld@2025‑06‑05
Een geul die in directe verbinding staat met de rivier.
Wetenschap van oude historie op grond van bodemvondsten en opgravingen.
Als iets voldoende is om het doel te dienen waarvoor het is bedoeld.
Het aantal van een soort (bijvoorbeeld een vis) dat men op een bepaalde oppervlakte en/of gedurende een bepaalde tijd waarneemt.
Een overeenkomst tussen twee zaken.
De mate waarin een locatie binnen acceptabele tijd te bereiken is.
Overheden kunnen een waterstaatswerk aanwijzen als een gebied waar beperkingen gelden.
(Juridisch) grond (motief) om in hoger beroep te gaan.
Termijn waarbinnen men bezwaar moet aantekenen om een beslissing te betwisten en die na zijn verloop een beslissing definitief en onherroepelijk maakt (termijn om in beroep te gaan).
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat een vergunningaanvraag behandelt, meldingen ontvangt en bevoegd is voor toezicht en handhaving.
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt het Rijk algemene regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Het Bal geldt voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving – burgers, bedrijven en overheid.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.
Het proces hoe een besluit wordt genomen. En dat heeft alles te maken met keuzes die worden gemaakt. Het woord besluitvorming wijst dus op de vorming, de totstandkoming van een beslissing of besluit.
Gemeentelijk plan waarin het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van gronden en de aanleg van allerlei andere werken en werkzaamheden wordt geregeld. Onder de omgevingswet zijn bestemmingsplannen automatisch (van rechtswege) omgezet in het omgevingsplan van elke gemeente.
De schuin aflopende zijden aan de binnenkant van een dijk.
Compenserende maatregelen zijn plan of projectspecifieke maatregelen die worden genomen naast de normale plichten die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze maatregelen beogen precies die negatieve gevolgen van het plan of project te compenseren voor de betrokken soorten en habitats.
De diverse onderzoeken die nodig zijn tijdens de projectvoorbereiding.
Wat door vorige generaties is gebouwd of gemaakt en wat nu nog bestaat en tegenwoordig monumentale of museale waarde heeft.
Geschiedenis van de ontwikkeling van onze beschaving
Een maatlat wordt gebruikt om de ecologische waterkwaliteit te beoordelen van een waterlichaam. Per watertype zijn biologisch kwaliteitselementen bepaald die verwerkt zijn in een maatlat. Een maatlat is veelal opgebouwd uit een aantal deelmaatlatten (bijvoorbeeld: vissen en macrofauna).
Als deklaag wordt beschouwd, de laag die boven de watervoerende laag voorkomt.
Toename van het neerslaan van stikstof op de grond.
Kokervormige constructie bedoeld om watergangen te verbinden.
Natuurwaarde, fauna en flora.
De kwaliteit van de biodiversiteit in de waterlichamen van Nederland en de rest van Europa.
Het kleinste uniforme deel van een landschap wordt ecotoop genoemd. Een ecotoop kan beschouwd worden als een ecosysteem met bepaalde levende (planten en dieren) en niet-levende (water, wind, licht...) componenten.
Een systeem bestaande uit planten en dieren die in een bepaald gebied voorkomen.
Ecologische kwaliteitsratio. Een methode om de KRW-waterkwaliteit te bepalen.
Erosie is het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt, vooral door de werking van wind, stromend water en/of ijs.
De dierenwereld.
De plantenwereld.
De natuurlijke omgeving, waaronder ook cultuurlandschappen, behoort tot de fysieke leefomgeving. Onder de natuurlijke omgeving vallen ook onderdelen als lucht, water, bodem en natuur. Ook door de mens gemaakte objecten kunnen tot de fysieke leefomgeving horen.
Een geul in directe verbinding met een rivier waar sprake is van getijdewerking.
Het verschil in waterstand bij hoogwater en laagwater van een bepaald getijde.
Het vermogen om groter of beter te kunnen worden.
De wettelijke bescherming van zoogdieren heeft tot doel deze in een gunstige staat van instandhouding (GSvI) te krijgen en te behouden.
Specifiek leefgebied van een soort.
Europese richtlijn die de bescherming regelt van bedreigde natuurtypen (habitats) en in het wild levende soorten planten en dieren, die op Europees niveau van belang zijn.
Inwilligen van een verzoek of als geldig erkennen.
Een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die een oppervlakte grond beslaat van 10 are of meer, of bestaat uit een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Het geheel aan wegen, vaarwegen, spoorlijnen, leidingen, etc. waarlangs iets of iemand wordt verplaatst.
De doelstellingen om de habitats en soorten van het Natura 2000 netwerk in goede staat te krijgen.
De intrinsieke waarde van natuur heeft betrekking op het welzijn van planten en dieren en niet op de welvaart voor mensen.
Het bouwen, verfijnen en verbeteren van een project, product of initiatief.
Jurisprudentie is het geheel van rechterlijke beslissingen in een bepaald rechtsstelsel. De term wordt ook gebruikt in specifieke zin voor de in een rechtstelsel heersende opvatting inzake ene bepaalde rechtsvraag zoals deze blijkt uit rechterlijke beslissingen in hogere instantie(s). Jurisprudentie vormt een aanknopingspunt voor rechters om te oordelen in latere soortgelijke gevallen en voor rechtsgeleerderden en mensen uit de rechtspraktijk, om een juridische mening te vormen over een bepaald onderwerp.
Een Europese richtlijn die voorschrijft dat de kwaliteit van Europees grond- en oppervlaktewater aan bepaalde eisen moet voldoen.
Een voorgeschreven ingreep in het winterbed van de rivier met als doel de KRW-waarden te verbeteren.
Waterlichaam waarvoor vanuit de KRW-doelen zijn gesteld voor de waterkwaliteit.
Grondwater dat onder druk aan de oppervlakte uit de bodem komt.
Het waarneembare beeld van een bepaalde ruimte. Het beeld wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factoren reliëf, bodem, water, klimaat, flora en fauna, maar ook door de wisselwerking tussen de ruimte en de mens.
Ongewervelde waterdieren die met het blote oog zichtbaar zijn, zoals watertorren, vlokreeftjes en poelslakken.
Bij het faalmechanisme macrostabiliteit binnenwaarts kan de dijk aan de landzijde afschuiven (in elkaar zakken) door een te hoge druk in het grondwater onder en achter de dijk.
Het aardoppervlak van het natuurlijk of aangelegde terrein.
Een organisme dat te klein is om met het blote oog te zien.
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
Maatregelen die worden genomen om de nadelige effecten van activiteiten of fysieke ingrepen te verminderen dan wel te voorkomen.
De langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Europees netwerk van beschermde natuurgebieden gebaseerd op de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn.
Het NatuurNetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Dit netwerk vormt de ecologische hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Een oever met een geleidelijke overgang van water naar land zodat er meer uitwisseling plaats vindt tussen bovenwater en onderwater ecosystemen.
In en op de bodem liggende niet gesprongen explosieven, overgebleven van de oorlogshandelingen in beide wereldoorlogen en van militaire activiteiten. Voor aanleg van de KRW-maatregelen kunnen niet gesprongen explosieven een gevaar opleveren voor de betrokkenen.
Opvolger van het bestemmingsplan in de Omgevingswet. Zie definitie bestemmingsplan.
De Omgevingswet is een Nederlandse wet die een vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt, door tientallen wetten en honderden regels te bundelen in één nieuwe wet.
De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. In de Omgevingsregeling staan meet- en rekenmethoden die bestuursorganen kunnen gebruiken voor de monitoring van de leefomgeving. Voorbeelden zijn de monitoring van luchtkwaliteit, de toestand van het water en het zwemwater, en geluidbelastingkaarten.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Per provincie is er 1 omgevingsverordening die de bestaande verordeningen vervangt.
Een ontwerpatelier is een werkvorm waarin een team van mensen samen aan de slag gaat om een ontwerp voor een plangebied te realiseren.
Hoogtes die langs de oever van een rivier liggen.
Het overladen van grond, bijvoorbeeld van een schip naar een vrachtwagen.
Een participatietraject is een proces waarin inwoners, bedrijven of andere belanghebbenden worden betrokken bij de besluitvorming over een project of beleid.
Een Passende Beoordeling is nodig om zeker te stellen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Per- en polyfluoralkylstoffen zijn, door de mens gemaakte, chemische stoffen. Deze stoffen komen van nature niet in het milieu voor. PFAS kunnen een negatief effect hebben op milieu en gezondheid.
Piping is een belangrijk faalmechanisme bij dijken, waarbij water met zanddeeltjes onder de dijk doorstroomt. Achter de dijk komt het water met de zanddeeltjes omhoog. Hierdoor ontstaat een kanaaltje (een 'pipe') onder de dijk en een wel aan de binnenzijde van de dijk.
Het ontwikkelen van plannen.
Een kleine waterslak (breedte tot 6,0 mm) met een opvallend plat schijfvormig huisje.
Het projectbesluit is een instrument voor waterschappen, provincies en het Rijk voor het mogelijk maken van vaak complexe projecten met een publiek belang.
Het referentie ontwerp wordt gedefinieerd als een kader stellend ontwerp waarbinnen een nadere uitwerking mogelijk is.
De fysieke ruimte die nodig is voor de aanleg en inpassing van een alternatief of variant.
Rijkswaterstaat.
Sediment of afzetting is de benaming voor door wind, water en/of ijs getransporteerd materiaal. Voorbeelden van sedimenten zijn grind, zand, silt en lutum. Wanneer sediment wordt afgezet ontstaat een sedimentair gesteente.
Gevolgen van bepaalde (ruimtelijke) ontwikkelingen, die de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in gevaar brengen.
STOWA is het kenniscentrum van de regionale waterbeheerders (veelal de waterschappen) in Nederland. STOWA ontwikkelt, vergaart, verspreidt en implementeert toegepaste kennis die de waterbeheerders nodig hebben om de opgaven waar zij in hun werk voor staan, goed uit te voeren.
Belanghebbende.
Bij een stakeholdersanalyse wordt in kaart gebracht wie belang hebben bij de verandering/verbetering en wie invloed hebben.
Het potentieel peil van het wateroppervlak van grondwater, gemeten vanaf een bepaald niveau (bijvoorbeeld Normaal Amsterdams Peil (NAP), maar meestal de hoogte van de bodem). Het is de hoogte van het water in een peilbuis, of waar het grondwater zou staan als men een put zou slaan.
Plan waarin per stroomgebied de inspanningen staan van lidstaten om te voldoen aan de KRW. (Afgekort SGBP)
Het bodemmateriaal (stenen, kiezel, grind, zand, klei of modder), maar ook de begroeiing in het water, afgestorven resten van planten (en dieren) en takken die van de oever af in het water zijn gevallen.
Een libellensoort uit de familie van de waterjuffers.
Een klep in een duiker die water maar in één richting doorlaat.
Deel van de rivierbedding tussen zomerdijk en winterdijk.
De ruimtelijke verschijningsvorm van planten in samenhang met de plaatsen waar zij groeien en de rangschikking die zij uit zichzelf hebben ingenomen.
Een instrument dat bijdraagt aan een veilige doorstroming en de waterkwaliteit van de Nederlandse rivieren. De Vegetatielegger bestaat uit overzichtskaarten en regels. Samen geven zij de norm voor de vegetatie aan, vanuit het oogpunt van hoogwaterveiligheid en waterkwaliteit.
Constructies in dammen of gemalen die deze blokkades in waterwegen toch passeerbaar maken voor migrerende vissoorten
Europese Richtlijn die de bescherming van in het wild levende vogels in Europa en hun leefgebieden regelt.
Ondiepe bodem die voor een dijk ligt.
Water dat door diverse oorzaken de polder instroomt, en door spuien of bemaling verwijderd moet worden.
De bodem onder een oppervlaktewater.
De waterbodemimmissietoets dient om de consequenties van ingrepen in de waterbodem op gestandaardiseerde wijze te vertalen.
De wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, en gebruikt, verbruikt en afgevoerd (enzovoort) wordt.
Een verhoging in het landschap om het achterliggende gebied te beschermen tegen overstroming. Ander woord voor een dijk.
Verzamelterm voor schade, ongemak en ontreddering door hoge waterstanden ten gevolge van overvloedige neerslag en/of onvoldoende ontwatering.
Beschermingsniveau tegen (grootschalige) overstromingen vanuit zee, rivieren en meren.
Een bodemlaag die water doorvoert en die aan boven- en onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag of door een vrije waterspiegel.
Wilgentakken.
Met een zienswijze geeft u een formele reactie op een plan of besluit dat de overheid wil nemen.
Het gebied tussen de zomerdijken, waarbij de uiterwaarden droog staan. Deze worden doorgaans door de rivier gebruikt in de zomer.
Metalen met een hoog atoomgewicht, bijvoorbeeld kwik, chroom, cadmium, arseen en lood.
Zwevend stof bestaat uit ultrafijne organische en anorganische deeltjes die zweven in het water. Het komt van nature voor in rivieren en veroorzaakt troebelheid.
Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding van de opgave (1.1). De fasering van de opgave Sliedrechtse Biesbosch wordt vervolgens inzichtelijk gemaakt (1.2) en een toelichting op de binnen de te onderscheiden deelgebieden (1.3) wordt gegeven. Tot slot is een leeswijzer (1.4) toegevoegd.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De algemene doelstelling van de KRW is om aquatische ecosystemen en terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van water, te beschermen tegen verdere achteruitgang en om deze ecosystemen in kwaliteit te verbeteren. Het gebied Boven en Beneden Merwede (afbeelding 1.1) is aangewezen als KRW-Waterlichaam.

Het zoetwatergetijdengebied staat sterk onder druk. Door de afsluiting van het Haringvliet en andere afsluitingen van zeearmen is het oppervlak aan zoetwatergetijdennatuur sterk afgenomen in Nederland. Enkel de Westerschelde, de Nieuwe Waterweg en de Eems-Dollard hebben nog een open verbinding met de Noordzee en dus een open zoet-zout overgang. Planten en dieren die aangepast zijn op deze unieke omstandigheden hebben het daarom zwaar. De Merwede zelf is ook sterk veranderd. In de uiterwaarden zijn fabrieksterreinen en scheepswerven aangelegd, gorzen zijn ingepolderd en getijdenkreken en zijrivieren zijn afgedamd. Daardoor is ook hier het zoetwatergetijdengebied sterk afgenomen in oppervlakte. Op de rivier is de scheepvaart dusdanig intensief en daarmee ook de dynamiek van scheepsgolven en scheepsgeluid dat zowel planten, macrofauna als vissen hier negatieve effecten van ondervinden.
Uit monitoring van de toestand van de ecologie is gebleken dat de toestand van het waterlichaam voor het onderdeel ‘Biologie totaal’ matig scoort [Factsheet OW 80 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Rijkswaterstaat, 2023]. Alle drie de kwaliteitselementen hiervan scoren matig. De bepalende onderdelen (deelmaatlatten) hiervoor zijn:
macrofauna : diversiteit en zoetwater;
overige waterflora : abundantie en soortensamenstelling;
vis : abundantie en soortensamenstelling voor alle gildes.
Hierdoor wordt het doel om een voldoende ecologische waterkwaliteit te verkrijgen niet gehaald en is er een opgave, een Europese verplichting om voor 2027 wel een voldoende ecologische waterkwaliteit te verkrijgen. Het Ministerie van I&W heeft vastgesteld1 dat in het waterlichaam Boven en Beneden Merwede minimaal 57 hectare zoetwatergetijdennatuur gerealiseerd dient te worden. Dit is ook opgenomen in de Stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde en Eems 2022 – 2027. De voornoemde factsheet is een nadere uitwerking van het Stroomgebiedbeheerplan. De realisatie van zoetwatergetijdennatuur is nodig om een voldoende ecologische waterkwaliteit te verkrijgen.
Om voldoende te kunnen scoren op alle deelmaatlatten dienen de inrichtingsmaatregelen gericht te zijn op variatie in type milieu (stromend, stilstaand, substraat en begroeiing). Voor getij-minnende soorten is minimaal 0,3 meter getijdeslag nodig, en liever meer. Hierbij kan gedacht worden aan kreken en slikken, maar ook gorzen met riet, ruigte en ooibossen behoren tot het zoetwatergetijdengebied. Al deze ecotopen zijn nodig voor een robuust ecosysteem. Een groter areaal bevat meer variatie in ecotopen en is minder gevoelig voor verstoring (bijv. recreatie) waardoor meer soorten er een plek kunnen vinden.
De gidssoorten die gefaciliteerd moeten worden met de KRW-maatregelen zijn alle gidssoorten voor KRW type R8. Er is geen specifieke selectie gemaakt voor het waterlichaam Boven en Beneden Merwede omdat gebleken is dat diversiteit, abundantie en soortensamenstelling de beperkende deelmaatlatten zijn. Habitatdiversiteit (variatie in diepte, stroming, substraat en begroeiing) is bepalend voor het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit.
Via een verkenning zijn bouwstenen opgesteld, waarmee varianten zijn uitgewerkt (zie bijlage I). Uiteindelijk is op basis van die varianten een voorkeursvariant vastgesteld. In mei 2020 heeft Rijkswaterstaat opdracht gekregen voor de 3e tranche Verbeterprogramma waterkwaliteit Rijkswateren ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water. Deze opdracht behelst planuitwerking en realisatie van het voorkeursalternatief voor de ontwikkeling van zoetwatergetijdennatuur op zand/klei (R8) voor deze 3e tranche, en moet 21 december 2027 gereed zijn.
Het projectbesluit omvat vier deelgebieden die als één samenhangend projectgebied worden beschouwd. Dit komt doordat de gebieden niet afzonderlijk kunnen worden gezien; ze vormen namelijk samen één waterlichaam en dragen gezamenlijk bij aan één KRW-maatregel, die tot doel heeft om 57 hectare getijdennatuur te realiseren. Bovendien is er een duidelijke uitvoeringssamenhang tussen de deelgebieden Gors en de Aanwas, de Hel- en Zuilespolder en Wantij, omdat hier grond wordt uitgewisseld.
Hoewel het primaire doel de aanleg van minimaal 57 hectare getijdennatuur is, is het projectgebied groter dan het KRW-areaal. Dit komt deels doordat aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals de verlegging van waterkeringen, maar ook omdat een deel van het gebied hoger ligt en niet meetelt als getijdengebied en daarmee als KRW-areaal wordt aangemerkt. Daarnaast is er binnen het projectgebied rekening gehouden met andere belangen, zoals de noodzaak voor compensatie van fauna en het behoud van cultuurhistorische waarden. Zo is een gedeelte van de Zuilespolder, nabij de Zuileshoeve, behouden om recht te doen aan de cultuurhistorische waarde van het gebied. Hiermee is niet alleen invulling gegeven aan de KRW-opgave, maar ook aan de belangen van de omgeving en natuurcompensatie. In totaal beslaat het projectgebied, inclusief het KRW-areaal, 84,3 hectare.
Het project wordt aangeduid met de naam Sliedrechtse Biesbosch, maar betreft feitelijk het KRW-waterlichaam Boven en Beneden Merwede (NL94_3). Binnen dit waterlichaam wordt de opgave om zoetwatergetijdennatuur op zand/klei (R8) te ontwikkelen, ingevuld.
In de eerste fase van het project is het hele waterlichaam beschouwd. Op basis van objectieve zoekcriteria (zoals minimale omvang, buiten beschermde natuurgebieden, bestaand landgebruik) zijn 15 zoekgebieden in het waterlichaam geïdentificeerd. De zoekgebieden zijn in potentie geschikte locaties voor het nemen van KRW-maatregelen. Per zoekgebied is bekeken welke maatregelen er mogelijk zijn, dit levert de zogenaamde bouwstenen. Deze bouwstenen zijn beoordeeld op effectiviteit: de bijdrage aan de KRW, impact op N2000, Natuur Netwerk Nederland (NNN), beschermde flora en fauna, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit, grondposities, draagvlak van de omgeving, duurzaamheid en kosten. Onderzoeken en diverse stakeholdergesprekken zijn uitgevoerd om de bouwstenen te beoordelen op deze aspecten. Op basis van de onderzoeken en gesprekken zijn de volgende vier deelgebieden als beste locaties geselecteerd:
- Hel- en Zuilespolder;
- Gors en de Aanwas (Groesplaat);
- Het Wantij;
- Avelingen.
Deze vier deelgebieden zijn weergegeven in afbeelding 1.2 en tabel 1.1.

Nr. | Deelgebied | Situering |
1 | Hel- en Zuilespolder | rkm@**@0 968aan de Beneden Merwede (provincie Zuid-Holland, gemeente Dordrecht) |
2 | Gors en de Aanwas | rkm 954aan de Boven Merwede (provincie Noord-Brabant, gemeente Altena) |
3 | Avelingen | rkm 958buitendijkse polder t.h.v. Schelluinen aan de Boven Merwede(provincie Zuid-Holland, gemeente Hardinxveld-Giessendam) |
4 | Het Wantij | in Het Wantij in Dordrecht (provincie Zuid-Holland, gemeente Dordrecht) |
Hel- en Zuilespolder is essentieel om de KRW-opgave te realiseren. Er zijn geen andere gebieden in het waterlichaam waar de benodigde getijdedynamiek voorhanden is, er voldoende aaneengesloten oppervlak is voor een robuuste inrichting, dat aangesloten kan worden op de Beneden Merwede (waar de getijdendynamiek groter is dan het Moldiep of andere wateren) en waar de maaiveldhoogte de juiste ligging heeft, zodat er weinig grondverzet nodig is.
Om de KRW-doelen in het waterlichaam Boven en Beneden Merwede te halen, is het nodig een robuust (groot) gebied met flinke getijdendynamiek in te richten. Dit is bij de Hel- en Zuilespolder aanwezig. De polder ligt op een locatie met nog een redelijke getijdeslag (0,6 meter in de Beneden Merwede en 0,5 meter in het Moldiep en Helsloot). Deze getijdeslag is essentieel om bepaalde vegetaties te kunnen realiseren die horen bij getijdennatuur. Zo is de intergetijdenzone, de zone tussen eb en vloed, uniek omdat deze zone dagelijks droogvalt en weer overstroomt. In het intergetijdengebied komt waterflora voor die past bij zoetwatergetijdennatuur, zoals nopjeswier, verschillende soorten biezen, tonghaarmuts, (kruidenloos) riet, spindotter, natte ruigten en wilgen(vloed)bos.
De aan te leggen stromende geulen die in verbinding staan met de Merwede en Moldiep en Helsloot, alsmede de meestromende nevengeul langs de Merwede zijn geschikt voor stromingsminnende vis om op te groeien en/of om voedsel te zoeken en voor een enkele soort om te paaien. Soorten die hiervan profiteren zijn sneep, roofblei, alver, winde en ook jonge barbeel, serpeling en kopvoorn. Trekvissen zoals de Natura 2000 doelsoorten van de Biesbosch: zeeprik, rivierprik, zalm, elft en fint kunnen foerageren in het gebied. Voor andere trekvissen als houting, bot en paling is het gebied geschikt als opgroeigebied. Kenmerkende macrofauna die in het intergetijdengebied leven zijn het getijdenslakje en de muggenlarve Thalassosmittia thalassophila. Deze soorten zijn voor hun verspreiding in Nederland vrijwel geheel of zelfs geheel aangewezen op het zoetwatergetijdengebied.
Bovendien liggen de bestaande maaiveldhoogtes dicht bij de hoogtes die nodig zijn voor getijdennatuur, waardoor de hoeveelheid grondwerk en de kosten die daarmee gepaard gaan beperkt zijn. Het gebied is omgeven met Natura 2000 en ligt zelfs deels in Natura 2000. De inrichting van de Hel- en Zuilespolder als zoetwatergetijdengebied levert daarmee tevens een bijdrage aan de Natura 2000-opgaven van de Biesbosch.
Andere gebieden in de omgeving zijn als minder geschikt geacht en zijn afgevallen. Redenen hiervoor zijn dat herinrichting niet mogelijk is vanwege cultuurhistorische waarden die bewaard moeten blijven, benodigde gedwongen onteigening van particulieren, minder gunstige hoogteligging waardoor veel meer grondverzet nodig is, grotere afstand tot de Merwede (minder gunstig voor de beoogde vissoorten), minder groot aaneengesloten oppervlak (minder robuust) en een potentieel negatief effect op de bestaande getijdennatuur in de Biesbosch doordat de ontwikkeling leidt tot een verminderde getijdeslag in de Biesbosch.
Er is gekozen om het Gors en de Aanwas mee te nemen in de voorkeursvariant omdat er goede mogelijkheden zijn de maatregelen te realiseren: er is een verlande geul, waarvan met beperkt grondverzet een stromende geul gemaakt kan worden. Door het beperkte grondverzet zijn onder andere de kosten hiervan beperkt. Daarnaast is er draagvlak bij Brabants Landschap (beheerder en grondeigenaar) voor deze maatregel. Door het verlengen en benedenstrooms aantakken van de bestaande nevengeul (Oudendijkse geul) wordt de dynamiek vergroot en extra habitat gecreëerd. De aangetakte bestaande geul en de nieuwe nevengeul zijn geschikt voor stromingsminnende vis. Voor een enkele vissoort om te paaien, voor andere vissoorten ook om op te groeien en om voedsel te zoeken, zoals de sneep, roofblei (algemene soort), alver en ook jonge barbeel, serpeling en kopvoorn. Trekvissen zoals de Natura 2000-doelsoorten van de Biesbosch: zeeprik, rivierprik, zalm, elft en fint kunnen foerageren in het gebied. Voor andere trekvissen als houting, bot en paling is het gebied geschikt als opgroeigebied.
Langs de nevengeulen ontstaat een intergetijdengebied. De intergetijdenoever vormt een habitat voor slikpioniers, biezen (m.n. oeverbies, maar mogelijk ook driekantige bies), nopjeswier, (kruidenloos) riet, spindotter en natte ruigten.
Het Gors en de Aanwas is niet in Natura 2000-gebied gelegen maar wel in het NNN-netwerk van de provincie Noord-Brabant, het NNB. Het aanleggen van een nevengeul, kreken en overstromingsvlakte sluit aan bij de opgestelde ambitiekaart van het NNB, waarin een afwisseling van Rivier- en moeraslandschap, Rivier- en beekbegeleidend bos, droog schraalgrasland en kreken wordt beoogd. De maatregelen worden gezien als een optimalisatie van de bestaande inrichting.
Het gebied De Avelingen biedt de mogelijkheid om door middel van het realiseren van een vispassage, en daarmee de mogelijkheid voor vissen om het gebied in- en uit te zwemmen, een groot habitatgebied voor limnofiele vissoorten uit de rivier te creëren. Deze limnofiele vissoorten behoren bij zoetwatergetijdennatuur en betreffen onder andere bittervoorn, rietvoorn, ruisvoorn, snoek, grote modderkruiper, vetje en zeelt.
In een ecologisch gezond riviersysteem vervullen de uiterwaarden een belangrijke functie als kraamkamer en schuilplaats voor riviervissen. Met de indijking van de polders en het ontbreken van overstromingsvlaktes die in het voorjaar langdurig onder water staan zijn veel van deze uiterwaardwateren verloren gegaan. Dit is een van de redenen dat de wateren niet voldoen aan de door de KRW gestelde normen voor limnofiele vis. De vispassage moet het mogelijk maken voor limnofiele soorten om in de Avelingen te paaien en op te groeien en opgroeihabitat voor bijvoorbeeld paling.
Avelingen kan door de vispassage, een relatief eenvoudige ingreep, als kraamkamer voor jonge vis dienen om daarmee de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Voor deze maatregel is bovendien draagvlak bij Staatsbosbeheer (grondeigenaar).
Het ontwikkelen van een gedeelte van de noordoever van Het Wantij is opgenomen omdat Het Wantij een belangrijke verbinding is naar de Sliedrechtse Biesbosch. Ook is er vanuit verschillende stakeholders veel interesse om Het Wantij natuurlijker te maken. Het Wantij heeft een versteende zone waar hoge druk is van menselijke activiteiten (stressfactoren als geluid, beweging, golfslag, et cetera). Door een vooroever te realiseren ontstaat er een luwte die functioneert als stapsteen. Waardoor er een betere verbinding tussen de rivier en de Sliedrechtse Biesbosch ontstaat voor met name jonge vissen waaronder bittervoorn, winde en serpeling die onderdeel vormen van Zoetwatergetijdennatuur. Ook vormt het een schuilplek voor vissen. De voorgestelde maatregel creëert bovendien een luwte tegen de golven die veroorzaakt worden door de recreatievaart. Zo ontstaat ook potentie voor de ontwikkeling van water- en oeverplanten (o.a. biezen, spindotter, riet) waardoor de zone ook voor limnofiele vissoorten interessant wordt. Ook dit gebied is onderdeel van NNN. Een stapsteen om een betere verbinding te realiseren sluit goed aan bij de doelstellingen voor het NNN.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelt op grond van artikel 5.44, eerste lid van de Omgevingswet (Ow), het projectbesluit Sliedrechtse Biesbosch vast. Het vaststellen van een projectbesluit biedt de minister de mogelijkheid om op een doelmatige en doeltreffende manier te voldoen aan de Europese verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water, zoals omgezet in nationale wet- en regelgeving. Voor dit specifieke project is afstemming met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening niet vereist, omdat het gericht is op het verbeteren van de waterkwaliteit, zoals bepaald in artikel 10.3 van de Omgevingsregeling.
De doelen en scores voor macrofauna, overige waterflora en vis zijn vastgesteld op basis van de KRW-factsheet van Rijkswaterstaat (januari 2021), de KRW-leidraad Oost Nederland (2020) en het Stowa-rapport ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2021-2027’ (2018). Alle drie de kwaliteitselementen scoren momenteel matig, en dit project draagt bij aan de verbetering ervan.
Bij de ontwikkeling van hoogwaardige getijdennatuur spelen diverse belangen een rol. Aanpassingen in de waterhuishouding en herstelmaatregelen voor natuurontwikkeling beïnvloeden de bestaande kwaliteiten en functies in het gebied, evenals de belangen van de omwonenden. Om deze verschillende belangen te harmoniseren, heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen deze te integreren in één alomvattend ontwerpproces, verankerd in het projectbesluit, wat bijdraagt aan een effectieve uitvoering van het project KRW Sliedrechtse Biesbosch.
Het project Sliedrechtse Biesbosch is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gestart. Er is een verkenning uitgevoerd en een participatietraject doorlopen, Om zeker te stellen dat ook de voorbereiding van deze projecten niet (gedeeltelijk) over hoeft te worden gedaan omdat niet is voldaan aan alle formele eisen van de projectprocedure die volgens de Omgevingswet gelden, kan voor een project dat in een vergevorderd stadium is, en voldaan is aan de vereisten van artikel 5.48, eerste lid Ow, namelijk het vergaren van kennis en inzichten over: 1) de aard van de opgave, 2) de voor de fysieke leefomgeving relevante ontwikkelingen, en 3) de mogelijke oplossingen voor die opgave, binnen anderhalf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een projectbesluit worden vastgesteld.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels die voor een gemeente gelden bij het vaststellen van een omgevingsplan, beoordelingsregels die voor het bevoegde gezag aangeven waaraan een ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden getoetst en regels voor monitoring.
Artikel 9, eerste lid Bkl geeft aan welke instructieregels - die voor de gemeente gelden bij het vaststellen van een omgevingsplan - ook van toepassing zijn als de minister een projectbesluit vaststelt. Als de minister een projectbesluit vaststelt kunnen daarnaast ook nog instructieregels gelden die gaan over werelderfgoederen (artikel 9 lid 2 Bkl) en Natuurnetwerk Nederland (artikel 9 lid 3 Bkl).
Voor dit projectbesluit gelden instructieregels over:
- Weging van het waterbelang (artikel 5.37 Bkl);
- Behoud cultureel erfgoed (artikel 5.130 Bkl);
- Natuurnetwerk Nederland (artikel 9.3 Bkl).
De beoordeling aan de hand van deze instructieregels wordt hierna beschreven in hoofdstuk 5.
Het projectbesluit betreft ook de uitvoering van activiteiten waarvoor een vergunningplicht kan gelden. In hoofdstuk 5 wordt daarom, voor zover relevant, ook beschreven welke regels daarvoor onder andere gelden volgens het Bkl en het Besluit activiteiten leefomgeving.
De activiteiten waarin het projectbesluit voorziet zijn als project volgens bijlage V van het Omgevingsbesluit niet mer (beoordelings-)plichtig.
Tijdens de planvorming is steeds gewerkt aan vertrouwen en draagvlak bij de betrokken partijen in de geest van de Omgevingswet. Met een uitgebreid omgevingsproces is de omgeving geraadpleegd en is helder geïnformeerd over de opgave en verwachtingen. In de startfase van de planvorming is door middel van de stakeholderanalyse in beeld gebracht welke stakeholders er zijn en waar hun belangen liggen. Vervolgens is in een communicatieplan vastgelegd op welke manier de verschillende stakeholders betrokken zouden worden. Dit verschilt van informatievoorziening via openbare kanalen als de projectwebpagina, informatieavonden, eenmalig een enquête toegestuurd krijgen tot uitgenodigd worden om mee te denken tijdens onze ontwerpateliers en het voeren van (keukentafel)gesprekken of ambtelijk en bestuurlijk overleg. In het trechterproces van de planvorming (van brede verkenning naar selectie van gebieden naar een ontwerp) is steeds bepaald welke stakeholders te betrekken. In de planvormingsfase van de 4 deelgebieden zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd:
14 april 2022 – Hel- en Zuilespolder en Het Wantij - De ontwerpen en plannen voor beide gebieden zijn gepresenteerd. Vervolgens zijn ideeën, wensen en vragen opgehaald en besproken/beantwoord. Op basis van het schetsontwerp;
20 september 2022 – Gors en de Aanwas - plannen voor – Het ontwerp en plan is gepresenteerd. Vervolgens zijn ideeën, wensen en vragen opgehaald en besproken/beantwoord. Op basis van het schetsontwerp;
19 maart 2024 – Hel- en Zuilespolder en Het Wantij - De ontwerpen zijn gepresenteerd, vragen zijn opgehaald en beantwoord. Op basis van het referentieontwerp.
Zowel tegenstrijdige doelen (zoals bestaande natuur versus getijdennatuur), als wensen en eisen zijn inzichtelijk gemaakt en herleidbaar beoordeeld en meegewogen. In paragraaf 3.4 is beschreven wat met de input en wensen van de belanghebbenden is gedaan.
Vanaf het begin van de planvorming zijn relevante andere overheden betrokken bij het project. Dit betreft provincies, waterschappen en gemeentes. In de eerste fase is het hele waterlichaam van de Boven en Beneden Merwede beschouwd. Hierin zijn alle locaties die mogelijk geschikt zouden zijn voor de opgave onderzocht. Met alle betrokken overheden zijn gesprekken gevoerd, of, in één geval (gemeente Gorinchem) op schriftelijke wijze op de hoogte gehouden (vanwege het beperkte belang van de gemeente). Met deze overheden zijn de volgende ontwerpateliers georganiseerd, waarin de mogelijkheden van de verschillende gebieden geanalyseerd en besproken zijn:
- 11 februari 2021 - Bouwstenen (maatregelen in bepaalde gebieden) zijn integraal beoordeeld;
- 20 mei 2021 - Drie varianten zijn beoordeeld op draagvlak en op raakvlakken met de omgeving. Ook zijn mogelijke optimalisaties opgehaald.
Betrokken waren de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, de waterschappen Rivierenland en Hollandse Delta, de gemeenten Dordrecht, Altena en Staatsbosbeheer.
In de verdere planvorming is duidelijk geworden dat gemeenten Altena en Gorinchem geen direct belang hebben in de natuurontwikkeling en zijn zij niet meer betrokken. Alle andere bestuursorganen zijn tot en met het referentieontwerp stakeholder en zijn steeds op de hoogte gehouden van de plannen en uitgenodigd voor de volgende ontwerpateliers:
- 2 september 2021 - Voorkeursvariant: opties in de planuitwerking bespreken en fijnslijpen van het ontwerp. Deels plenair en deels uiteen in 2 groepen West (Hel- en Zuilespolder en Het Wantij) en Oost (Avelingen en Gors en de Aanwas);
- 10 november 2022 - Hel- en Zuilespolder en Het Wantij - puntjes op de i voor het referentieontwerp;
- 15 november 2022 - Gors en de Aanwas - puntjes op de i voor het referentieontwerp.
Daarnaast zijn opgave, doel en ontwerp van de Hel- en Zuilespolder toegelicht in gemeenteraadsvergaderingen (24 mei 2022, 24 januari 2023, 21 februari 2023, 4 april 2023, 27 februari 2024).
Ook andere partijen die belangen hebben in het gebied of bij de natuurontwikkeling zijn betrokken bij de ontwerpateliers en/of er zijn gesprekken mee gevoerd. Dit betreft Brabants Landschap, Stichting Het Wantij, Natuur en Vogelwacht Biesbosch, Bomenridders Dordrecht, Sportvisserij Zuidwest Nederland, Hengelsportvereniging Dordrecht, Verenigde Hengelsport Regio Dordt en Vereniging van Vrijwilligers Hollandse Biesbosch. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met direct betrokken bewoners en ondernemers in het gebied. Waar nodig zijn (deels op reguliere basis) bilaterale (keukentafel)gesprekken gevoerd met (particuliere) belanghebbenden.
Voor Avelingen is bilateraal afgestemd met Staatsbosbeheer.
Met name met de gemeente Dordrecht en het waterschap Rivierenland is intensiever afstemming geweest over de plannen voor natuurontwikkeling. Waterschap Rivierenland is bevoegd gezag met betrekking tot de impact op de waterkering en kwel bij Gors en de Aanwas. Gemeente Dordrecht is eigenaar van de grond van de Hel- en Zuilespolder. Daarnaast is met alle betrokken grondeigenaren (intensief) overleg over de plannen, ook op bestuurlijk niveau. Dit is bedoeld om draagvlak bij de grondeigenaren te onderzoeken en de plannen en mogelijkheden goed af te stemmen. De betrokken grondeigenaren zijn de gemeente Dordrecht, Brabants Landschap en Staatsbosbeheer.
In paragraaf 3.4 is beschreven wat met de input en wensen van de verschillende stakeholders is gedaan.
In de ontwikkeling van hoogwaardige getijdennatuur spelen diverse belangen: de aanpassingen aan de waterhuishouding en de herstelmaatregelen voor de gewenste natuurontwikkeling hebben namelijk invloed op bestaande kwaliteiten en functies in het gebied en de directe omgeving. Bovendien hebben partijen in de omgeving hun eigen doelen en belangen, die effect ondervinden van de te nemen maatregelen in dit project. Afstemming over deze verschillende belangen is daarom cruciaal bij de ontwikkeling van het project KRW Sliedrechtse Biesbosch. Rijkswaterstaat heeft er daarom voor gekozen om al deze belangen te betrekken in één integraal ontwerpproces, waarin de volgende stappen zijn gevoerd:
bij de start van deze fase (fase 3) is een aanzet voor het ontwerp gemaakt. Dit vormde de basis voor verschillende ontwerpsessies intern en met de omgevingspartijen (waaronder gemeenten, provincie, Brabants Landschap, Staatsbosbeheer, stichtingen en verenigingen). Hierbij zijn gemaakte keuzes toegelicht en is samen nagedacht over inrichtingsvraagstukken met de gebiedskenners;
op basis van de ontwerpateliers is het ontwerp aangescherpt en is het basis referentieontwerp vastgesteld. Dit vastgestelde en uitgewerkte ontwerp is gebruikt voor het uitvoeren van de conditionerings- en effectenonderzoeken;
tijdens keukentafelgesprekken met direct betrokken bewoners en ontwerpateliers met verschillende partijen zijn aanvullende eisen en wensen voor het ontwerp opgehaald en is het ontwerp door middel van een iteratief proces gedurende fase 3 steeds bijgesteld. Ook zijn informatieavonden georganiseerd om betrokken bewoners en partijen te informeren en wensen op de halen;
de input uit de conditionerings- en effectenonderzoeken en de wensen en eisen zijn gebruikt om aan het eind van fase 3 het definitieve referentieontwerp vast te stellen als basis voor de contractvoorbereiding en aan te vragen vergunningen. Hierbij zijn ook de laatste eisen uit de omgeving meegenomen.
Naast de ambtelijke afstemming zoals hierboven beschreven is ook bestuurlijk overleg gevoerd.
Het proces zoals voorzien is beschreven in het Communicatie- en participatieplan (bijlage II). In paragraaf 3.4 is beschreven wat met de input en wensen van de verschillende stakeholders is gedaan.
In het proces met de stakeholders zijn wensen voor het ontwerp opgehaald. Een aantal wensen zijn opgenomen in het ontwerp (gehonoreerd), voor een aantal was dat, om moverende redenen niet mogelijk. Aan de stakeholders is gecommuniceerd of en hoe aan hun wensen gehoor is gegeven. In de volgende paragrafen is een overzicht van de voornaamste wensen die wel en niet gehonoreerd zijn.
3.4.1 Gehonoreerde wensen
De volgende input en wensen zijn opgehaald uit het proces met omgeving en betrokken partijen en zijn gehonoreerd.
Hel- en Zuilespolder
in de Hel- en Zuilespolder bevinden zich een aantal woningen en een Bed & Breakfast (inclusief Ecolodge). Hiermee is rekening gehouden in het ontwerp. De woningen zelf blijven gehandhaafd en daarnaast is er rekening gehouden met specifieke wensen van de eigenaren: zo is ervoor gekozen om de kade bij de woning bij de Helsluis wat verder van de woning te leggen en blijft de weg/fietspad hier op de bestaande plek liggen en niet boven op de kade i.v.m. inkijk in tuin en woning. Voor de Zuileshoeve wordt ook zo veel mogelijk aangesloten op de bestaande situatie, zodat de weg hier op de bestaande plaats blijft liggen en het perceel inclusief boomgaard onaangetast blijft;
de aanwezige 4 gemeentelijke monumenten (2 woningen te weten Merwelanden 37 en Merwelanden 39-39A, Zuileshoeve en 2 sluizen van Helpolder en Zuilespolder) blijven behouden. De historische kreek wordt weer als kreek teruggebracht;
de recreatieve voorzieningen (fiets- en wandelpaden, laarzenpad, voorzieningen om te vissen) zijn behouden gebleven;
er blijft een sloot behouden aan de noordkant van de polder vanwege de ecologische waarden in deze sloot. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens om ecologische waarden zoveel mogelijk te behouden;
de watergang aan de westzijde van de polder blijft behouden, vanwege de bestaande waarden (aanwezigheid libellen) en de scheiding die deze watergang creëert tussen het Biesboschcentrum en het toekomstige getijdengebied. Hierdoor is er ook voldoende afstand tot het klimbos dat volledig gehandhaafd blijft;
ten westen van de Zuileshoeve blijft een stuk van de huidige polder behouden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wensen van o.a. de gemeente om het historisch polderlandschap (deels) te behouden. Rondom dit stukje polder komt een wandelpad, zodat het ook voor recreanten beleefbaar is. Daarnaast worden hiermee de huidige natuurwaarden, waaronder de Platte Schijfhoren, Tengere Grasjuffer en Kransvederkruid, zoveel mogelijk behouden;
er is een schaapskudde die in het projectgebied graast. De schaapskudde zal in de toekomstige situatie kunnen blijven grazen, o.a. in het gedeelte van de polder dat behouden blijft en op de kaden;
aan de wens om in het gebied te kunnen kanoën wordt in beperkte mate invulling gegeven. Alleen met een gids mag het gebied per kano betreden worden in een bepaalde periode of deel van het jaar. Dit zal nader worden geregeld. Deze beperkte toegang per kano heeft diverse redenen. De polder heeft een hoge natuurwaarde voor vogels. Als er gekanood wordt in het gebied bestaat het risico dat deze natuurwaarde verdwijnt als gevolg van het verdwijnen van rust in het gebied. Daarnaast kan openbaar kanoën onveilige situaties opleveren vanwege stroming in de polder en het aanwezige rivierhout;
de waardevolle bosschages aan de noordwestzijde van de polder blijven zoveel mogelijk behouden. Er is voor gekozen om een aantal van deze bosschages buiten het getijdengebied te laten en te handhaven;
behoud van de knotwilgen naast het fietspad aan de noordzijde van het in te richten gebied. De kade moet hier opgehoogd worden, maar om de laan met wilgen te kunnen handhaven is ervoor gekozen om niet de bestaande kade omhoog te leggen, maar aan de zuidkant een verhoging te maken. De knotwilgen die als gevolg van de maatregelen niet kunnen blijven staan worden herplant in het gebied.
Gors en de Aanwas
het bestaande wandelrondje in het gebied blijft behouden om de recreatie in het gebied te faciliteren, ook de strandjes blijven bereikbaar. Voor dit doel worden bruggen over de toekomstige geulen gerealiseerd;
tegen de primaire kering aan de zuidoostzijde van het Gors en de Aanwas wordt een hoogwatervluchtplaats gerealiseerd waar het vee van Brabants Landschap bij hoogwater naartoe kan vluchten en ook bevers een uitweg kunnen vinden, waardoor ze niet holen graven in de waterkering.
Het Wantij
dit deelgebied was onderdeel van één van de potentiële locaties en is mede geselecteerd in de voorkeursvariant op verzoek van de stakeholders (naast dat het een belangrijke stapsteen vormt naar de Biesbosch);
er is rekening mee gehouden dat er voldoende voorzieningen om te vissen resteren aan de noordzijde van Het Wantij, ook voor de wedstrijden die er gehouden worden.
Avelingen
de maatregel mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit in de polder, omdat hier mooie waterplanten groeien. Hiervoor is een aanvullende analyse gemaakt waarin het inlaatwater vanuit de rivier en vanuit het Kanaal van Steenenhoek met elkaar is vergeleken, omdat dit nu de voornaamste bron is van het water. Hieruit is naar voren gekomen dat de kleine hoeveelheden water die via de vispassage de polder instromen geen negatief effect zullen hebben;
het peil in de polder mag niet beïnvloed worden door de rivier. Vanwege de soorten in de polder is een vast peil wenselijk en is getijdenwerking niet wenselijk. Daarom is gekozen voor de De Wit sluispassage, omdat de hoeveelheid water die hier doorheen stroomt minimaal is en de waterstand hierdoor niet beïnvloed wordt. Het water dat wel binnenkomt kan worden afgevoerd door het gemaal dat er staat;
na een hoogwaterpiek op de rivier staat de polder vol met water, wat onvoldoende afgevoerd kan worden. Het gemaal heeft een beperkte capaciteit en de uitlaat richting de rivier is klein en in slechte staat. Daarom is opgenomen dat de vispassage ook handmatig volledig open gezet kan worden zodat na een hoogwaterperiode water vanuit de polder naar de Merwede afgevoerd kan worden.
3.4.2 Wensen die niet gehonoreerd zijn
De voorgestelde maatregelen in de Hel- en Zuilespolder vindt een aantal partijen niet wenselijk. Waarbij gewezen is op het cultuurhistorisch landschap van de polder, de aldaar aanwezige natuur en de recreatieve waarden voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars vanuit het Biesboschcentrum. Ondanks deze argumenten blijft de Hel- en Zuilespolder de meest geschikte locatie om een groot deel van de opgave te realiseren, zoals ook in paragraaf 1.4 beschreven is.
Er is daarnaast de wens geuit om recreatievaart toe te staan in de Hel- en Zuilespolder. Deze wens kan niet ingewilligd worden omdat de polder een hoge natuurwaarde heeft voor vogels en vissen. Als er gekanood of gevaren wordt in het gebied bestaat het risico dat deze natuurwaarde verdwijnt als gevolg van het verdwijnen van rust in het gebied. Daarnaast kan openbaar kanoën of varen onveilige situaties opleveren vanwege stroming in de polder en het aanwezige rivierhout. Wel wordt kanoën onder begeleiding van een gids in bepaalde perioden toegestaan, zoals hiervoor in paragraaf 3.4.1 is beschreven.
Er is ook de wens geuit om de nieuwe hoofdgeul in de polder niet zowel boven als benedenstrooms van de Helsluis aan te sluiten. Dit zou echter een negatief effect (vermindering) hebben op de getijdeslag in de Sliedrechtse Biesbosch. Op basis van extra modelberekeningen en metingen van de waterstanden op verschillende plaatsten in het gebied is er toch voor gekozen om de bestaande kade op meerdere plaatsten door te steken, omdat is gebleken de getijdeslag zeer waarschijnlijk gelijk blijft of zelfs toe zal nemen in de Biesbosch. Ook omdat het voor de ecologische effecten interessant is om een directe verbinding te maken met de Beneden Merwede.
Tot slot zijn er veel opmerkingen gemaakt over Het Wantij. Enerzijds de wens om op veel meer locaties langs de oevers natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Anderzijds om de mogelijkheden voor sportvissen en recreatie te behouden. Er is zorgvuldig onderzocht of binnen dit project mogelijkheden waren om op meer locaties natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Dit was niet mogelijk door aanwezigheid van aanlegsteigers en haven, de waterkering, aanwezige natuurwaarden (waardoor de maatregel geen meerwaarde biedt) en de aanwezigheid van een groot aantal kabels en leidingen wat tot hoge kosten zou leiden.
In dit hoofdstuk zijn de ingrepen en werkzaamheden nader toegelicht. De maatregelen zelf zijn opgenomen in het Regelingendeel van het projectbesluit. In ‘Referentieontwerp’ (bijlage III) is het ontwerp en een gedetailleerde beschrijving van en toelichting op de maatregelen opgenomen.
Het ontwerp van de getijdennatuur in de Hel- en Zuilespolder is weergegeven in afbeelding 4.1. Het ontwerp bestaat uit een geul en zijtakken (kreken), droge hoger gelegen gorzen en oeverwallen en een intergetijdenzone (het gebied met een maaiveldhoogte die zich tussen eb en vloed bevindt). De hoofdgeul verbindt de Beneden Merwede met het Moldiep en Helsloot en loopt met een groot meanderend patroon door het gebied. De historische kreek aan de zuidoostzijde wordt daarmee hersteld. De stroming in deze geul is aantrekkelijk voor stromingsminnende vissen. De zijtakken van de hoofdgeul zorgen ervoor dat het water zich goed verspreidt over het gebied. In de geul en kreken wordt dood hout geplaatst om te zorgen voor stromingsvariatie, toevoeging van substraat en nieuw habitat te creëren voor fauna, flora en micro-organismen. Om de verbindingen tussen het Moldiep, de Helsloot en de Merwede mogelijk te maken worden 3 nieuwe doorsteken door de huidige kade gerealiseerd. Om de bereikbaarheid van de omringende woningen en de recreatieroute in tact te houden zullen hier bruggen over geplaatst worden. Aan de noordzijde wordt de bestaande geul in de uiterwaarde aan de westzijde verlengd en weer in verbinding gebracht met de Beneden Merwede, zodat de geul weer stromend wordt. De geulen worden afgesloten met ballenlijnen. Toegang per kano wordt alleen met een gids toegestaan.
Naast de geulen zijn er intergetijdenzones, bestaande uit slikken en lage gorzen die deels begroeid raken met biezen. De slikken en lage gorzen zullen bovendien als belangrijke pleisterplaats of foerageergebied gaan fungeren voor de Natura 2000 niet-broedvogelsoorten. Hoge gorzen zijn zo gepositioneerd dat ze de opstuwende golfontwikkeling tegen gaan (door de strijklengte te beperken) en daarmee grootschalig uitslijten van de geulen voorkomen. Daarnaast zorgen de hoge gorzen voor variatie: op de hoge gorzen komt riet, ruigte en zachthoutooibos. Ook worden hier steilranden voor oeverzwaluwen ontwikkeld. In het gebied komen twee eilanden die incidenteel overstromen en waar hardhoutooibos wordt aangeplant. Deze eilanden hebben als doel om de erosie door golfontwikkeling tegen te gaan, net zoals de hoge gorzen. Ook dient dit ter compensatie van bomen die gekapt worden.
In het gebied blijven de recreatieve mogelijkheden gehandhaafd door aanleg van wandel- en fietspaden, een laarzenpad en aanleg van visvoorzieningen. Ten zuidwesten van de Zuileshoeve en een sloot aan de noordzijde blijft een deel van de polder behouden vanwege de landschappelijke en ecologische waarden en ter compensatie van de Platte Schijfhoren. De aanwezige ooievaarspaal wordt verplaatst naar de polder dat behouden blijft. Om de scheiding te maken tussen de bestaande polders en het getijdengebied wordt er aan de westzijde een nieuwe kering aangelegd en wordt de kering aan de noordzijde opgehoogd. Ook komt er een verhoogd wandelpad door het getijdegenbied voor voetgangers. Wilgen die worden verwijderd, worden binnen het projectgebied herplant en aangevuld met nieuwe wilgen.
Daarnaast worden voorzieningen genomen om de wateraan- en afvoer van bestaande gebieden te handhaven. Dit betreft wateraanvoer naar de Zuilespolder (o.a. recreatieplas Merwelanden) en waterafvoer van de Zuilespolder en de Helpolder en de waterafvoer van het poldertje wat ontstaat ten westen van de Zuileshoeve (de huidige inlaat blijft gehandhaafd) en de ontwatering van de tuin van woning bij de Helsluis.


Het Gors en de Aanwas is een uiterwaarde grenzend aan de Boven Merwede en ligt ten oosten van Sleeuwijk. Er wordt een stromende nevengeul aangelegd die aantakt op de huidige geul en tweezijdig aan de Merwede (zie afbeelding 4.2). Hierdoor wordt er naast de stroming door de nieuwe geul, meer doorstroming in de huidige geul geïntroduceerd. Bij de instroomopening worden erosiebeschermende maatregelen genomen om de krib te beschermen. Daarnaast wordt er dood hout in de instroom- en uitstroomopening opgenomen om de scheepvaartgolven te dempen. Daarnaast zorgt dood hout voor stromingsvariatie, voegt het substraat toe en vormt het een habitat voor fauna, flora en micro-organismen. De geulen worden afgesloten voor recreatievaart met ballenlijnen. Naast de geul worden er delen ontgraven als intergetijdenzone en zijtakken van de nieuwe geul. Ook worden er in de bestaande bosgebieden laagtes aangetakt die daardoor in verbinding komen te staan met de rivier en onder invloed komen te staan van het getij.
Er zal een hoogwatervluchtplaats worden gerealiseerd. De hoogwatervluchtplaats is een uitwijkplaats voor grazers bij hoogwater. Bovendien is dit een schuilplaats voor bevers, waardoor de bevers niet of minder in de dijk gangen zullen graven. De grootte en hoogte van de hoogwatervluchtplaats is afhankelijk van het volume vrijkomende grond. De hoogwatervluchtplaats komt tegen de bestaande waterkering aan. Hiervoor wordt separaat een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit aangevraagd. Om de bestaande wandelroute te behouden en onderhoud mogelijk te maken worden bruggen gerealiseerd.
Als voorwaardelijke maatregel wordt een kwelscherm aangebracht of wordt de waterbodem van de nieuwe geul afgedicht met klei om daarmee een toename van kwel te voorkomen. Indien uit nader onderzoek blijkt dat het effect van de nieuwe geul op de kwelstroming niet significant is, dan komt deze maatregel te vervallen.

Het gebied Avelingen wordt door middel van een vispassage aangesloten op de rivier. Het gebied blijft een polder. Maar doordat deze bereikbaar wordt voor vis kan het gebied als broedkamer gaan fungeren. De vispassage zal worden aangelegd aan de zuidzijde, waar ook een luwtezone aanwezig is in de rivier. Het type vispassage is een ‘De Wit-sluisvispassage’ die door middel van zonne-energie kan functioneren.
Afbeelding 4.3 toont het inrichtingsontwerp. Afbeelding 4.4 toont een visualisatie van de vispassage.


Het Wantij is een belangrijke toevoer richting de Sliedrechtse Biesbosch, maar op dit moment voor het deel in Dordrecht behoorlijk versteend. De oevers zijn beschermd met stortstenen. Om de natuurlijke verbinding te versterken is een vooroever voorzien op een traject aan de noordzijde van Het Wantij. De vooroever bestaat uit een langsdam van palen waartussen de ruimte wordt opgevuld met wilgentenen. De dam van wilgentakken is een geschikte schuilplek voor vissen. Tussen deze langsdam en de oever wordt grond over het stortsteen aangebracht waardoor er een flauwe oever ontstaat in het intergetijdengebied waar vegetatie wordt aangebracht en zich verder kan ontwikkelen. Hierbij ontstaat er een luwtezone van gemiddeld 0,5 á 1,0 meter diep.
Voor de breedte van de voorover is zoveel mogelijk variatie in afstand van dam tot oever aangehouden, waardoor ook een afwisseling tussen zones voor vis en waterplanten ontstaat. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van ondiepe locaties om grondverzet en kosten te beperken. Voor het plaatsen van de langsdam is een waterbodemhoogte van minimaal NAP -2,00 m aangehouden. De breedte van de vooroever varieert tussen 10 en 15 meter.
In de langsdam zijn om de 100 meter openingen opgenomen, zodat vissen en andere fauna kunnen migreren tussen de vaargeul en de vooroever.
Afbeelding 4.5 toont het inrichtingsontwerp.

Bij de vaststelling van het projectbesluit is het mogelijk om regels van andere overheden buiten toepassing te laten. Omdat er is gebleken dat er geen sprake is van regels van andere overheden die de uitvoering van het projectbesluit kunnen belemmeren, hoeven er in het projectbesluit geen regels van andere overheden buiten toepassing te worden verklaard.
Vanaf het moment waarop het projectbesluit is vastgesteld tot 3 jaar na vaststelling van het projectbesluit dan wel eerder, als het project waarvoor het projectbesluit is vastgesteld eerder is gerealiseerd, worden in een omgevingsplan van de gemeenten Dordrecht, Altena, Hardinxveld-Giessendam en in een projectbesluit van de provincie Zuid-Holland geen regels gesteld die het uitvoeren van het project belemmeren. Deze termijn is vastgesteld op basis van artikel 4.19a, derde lid en artikel 5.53a, derde lid van de Omgevingswet. Mocht het nodig zijn kan de termijn eenmalig worden verlengd.
In het kader van besluitvorming dient bezien vanuit het maatschappelijk doel van de Omgevingswet om een veilige en goede leefomgeving en goede omgevingskwaliteit te bereiken en in stand te houden - waaronder ook valt de intrinsieke waarde van natuur - nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het voornemen voor de omgeving en omwonenden.
De effecten op de fysieke leefomgeving voor zowel de uitvoerings- als gebruiksfase worden in dit hoofdstuk door voor diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen.
Kaderrichtlijn Water
In de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) zijn regels opgenomen om de verslechtering van de toestand van waterlichamen in Europa te stoppen en een ‘goede ecologische en chemische toestand’ te bereiken voor Europese rivieren, meren en grondwater. Wat wordt verstaan onder een goede ecologische toestand verschilt per watergang en is afhankelijk van het type. De richtlijn heeft als oogmerk: de bescherming van alle soorten water, het herstel van de ecosystemen in en rond waterlichamen, de vermindering van vervuiling in waterlichamen, de garantie voor duurzaam watergebruik door particulieren en bedrijven. Deze Europese richtlijn is omgezet in de Omgevingswet. Het programma Kaderrichtlijn Water (KRW) is erop gericht de ecologische waterkwaliteit van oppervlaktewateren en de kwaliteit van het grondwater op orde te krijgen. Maatregelen in of rakend aan een KRW-waterlichaam dienen getoetst te worden op negatieve effecten op de waterkwaliteit. De kenmerken van het waterlichaam, de doelen voor de goede chemische en ecologische toestand en de geplande KRW-maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit zijn verder vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022 – 2027.
Sliedrechtse Biesbosch in relatie tot dit beleid
Het waterlichaam Boven en Beneden Merwede is aangewezen als KRW-waterlichaam. Het plan met de bijbehorende maatregelen heeft een positief effect op de beperkende deelmaatlatten voor macrofauna (diversiteit en zoetwater), waterflora (abundantie en soortensamenstelling) en vis (abundantie en soortensamenstelling voor alle gildes). Het vergroten van de habitatdiversiteit (variatie in diepte, stroming, substraat en begroeiing) is bepalend voor het verbeteren van de EKR-scores voor biologie. Dit is in het ontwerp van de verschillende locaties als uitgangspunt genomen. Door meer variatie aan te brengen in vegetatiezones en door de aanleg van de getijdengeulen draagt dit positief bij aan de KRW-doelen. Voor overige waterflora is biezen de meest bepalende soort, hier wordt ook een aanzienlijk areaal gecreëerd op locaties die geschikt zijn voor biezen om zich te ontwikkelen, wat positief bijdraagt aan de KRW-doelen.
Uit de onderzoeksrapporten en de uitgevoerde KRW-toets (bijlage IV) volgt dat met de uitvoering van de maatregelen die het projectbesluit mogelijk maakt de waterkwaliteit verbetert en daarmee een positieve bijdrage levert aan het bereiken van de KRW-doelen en er geen (tijdelijke) achteruitgang wordt toegebracht aan de waterkwaliteit.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Daarnaast beschrijft de NOVI nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:
ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
sterke en gezonde steden en regio’s;
een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De NOVI beschrijft 21 nationale belangen. De volgende nationale belangen zijn van toepassing op voorgenomen ontwikkeling: (1) waarborgen van waterveiligheid en de klimaatbestendigheid, (2) behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en (3) verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
Sliedrechtse Biesbosch in relatie tot dit beleid
Het project draagt bij aan de doelstellingen van de NOVI, de zoetwatergetijdenatuur is uniek, omdat dit alleen voorkomt in de delta waar de rivieren in de zee uitkomt. Hierdoor heeft is dit type natuur van internationaal belang. Het cultureel erfgoed is zoveel mogelijk behouden en versterkt doordat de oude geul wordt aangetakt en weer zichtbaar wordt in het landschap. Het project draagt in hoge mate bij in biodiversiteit.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de aanvaardbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van natuur. In deze paragraaf zijn het toetsingskader, de resultaten en de conclusies weergegeven.
5.3.1 Toetsingskader
In het kader van natuur ligt de focus op de volgende onderwerpen:
gebiedsbescherming:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland;
soortenbescherming;
houtopstanden.
5.3.2 Gebiedsbescherming
Onder de Omgevingswet maakt natuur onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Hierdoor valt natuur(bescherming) onder de reikwijdte van de Omgevingswet. De Omgevingswet bevat instrumenten om natuurgebieden te beschermen. De instrumenten zien op Natura 2000-gebieden, NNN-gebieden en aangewezen bijzondere natuurgebieden, landschappen en parken (artikel 2.44 Ow).
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Door middel van Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. In juridische zin komt Natura 2000 voort uit twee Europese richtlijnen: de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Elk Natura 2000-gebied wordt vastgesteld door middel van een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is, behalve onder andere de begrenzing van het gebied, opgenomen voor welke habitattypen en soorten het gebied is aangewezen en welke doelen hiervoor gelden.
Op grond van artikel 5.1 lid 1 sub e van de Omgevingswet (Ow) is een omgevingsvergunning vereist voor een ‘Natura 2000-activiteit’. Een Natura 2000-actitiviteit wordt gedefinieerd als een ‘activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.’ 3
Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied, maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen effect hebben op het Natura 2000-gebied. Daarnaast benoemt hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) enkele gevallen die een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden (bijvoorbeeld in een omgevingsverordening, ministeriële regeling of programma).
Op grond van artikel 8.74b lid 1 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt de omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit alleen verleend als uit een passende beoordeling (als bedoeld in artikel 16.53c lid 1 Ow) de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Bij deze conclusie mag worden betrokken dat door het treffen van in de passende beoordeling voorgestelde mitigerende maatregelen van een dergelijke aantasting geen sprake zal zijn.
Als de vereiste zekerheid niet wordt verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied - ondanks het eventueel wel te treffen van mitigerende maatregelen - niet zal aantasten, kan op grond van artikel 8.74b lid 2 Bkl een omgevingsvergunning alleen worden verleend, als:
er geen alternatieve oplossingen zijn;
het project nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
Naast de vergunningplicht kent de Omgevingswet ook een specifieke zorgplicht als een activiteit negatieve gevolgen kan hebben voor een de Natura 2000-gebied. Degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor natuurbescherming, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. @**@1
Wat deze zorgplicht in ieder geval inhoudt is nader uitgewerkt in artikel 11.6 lid 2 Bal.
Voor zijn de gevolgen van de uitvoering van de maatregelen waarin het projectbesluit voorziet is een Voortoets stikstofdepositie en Passende beoordeling uitgevoerd voor de niet-stikstof gerelateerde aspecten.
Voor het aspect stikstof geldt dat een berekende depositietoename van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar tijdens de aanlegfase van de gebruiks- en/of aanlegfase van een het project ecologisch beoordeeld moet worden.
Voor dit projectbesluit hoeft deze beoordeling alleen voor de aanlegfase plaats te vinden. Omdat na de aanlegfase van een toename van stikstofdepositie geen sprake zal zijn. De te berekenen (tijdelijke) stikstoftoename voor dit projectbesluit is berekend met de meest actuele versie van het rekeninstrument AERIUS Calculator.
De effecten van de tijdelijke toename van stikstofdepositie zijn ecologisch beoordeeld in de Voortoets stikstofdepositie (bijlage V). Uit dit rapport blijkt dat significante gevolgen als gevolg van deze tijdelijke toename op de Natura 2000-gebieden Biesbosch, Lingegebied & Diefdijk-Zuid, Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem, Zouweboezem, Langstraat en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen bij voorbaat en met zekerheid zijn uit te sluiten.
Uit de Effectbeoordeling N2000 (bijlage V) voor de niet-stikstof gerelateerde aspecten blijkt dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura2000 Biesbosch. De maatregelen die genomen worden in het kader van het dit projectbesluit hebben een positief effect op de habitattypen en soorten met een instandhoudingsdoelstelling. Het leefgebied van habitatsoorten en (niet-) broedvogelsoorten verbetert door de uitbreiding van het wateroppervlak, en riet in het gebied. Wel zijn mitigerende maatregelen nodig om verstoring van een aantal soorten door geluid, licht, trilling en optische verstoring door de werkzaamheden tijdens de realisatie, te voorkomen. Deze maatregelen omvatten onder andere het werken buiten kwetsbare perioden, beperking van geluid door uitvoeringsmethode en beperken van gebruik van kunstlicht
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Artikel 9.3 Bkl bevat instructieregels voor Natuurnetwerk Nederland. Wanneer een projectbesluit een nieuwe activiteit mogelijk maakt binnen het NNN, kan dat alleen als er geen nadelige gevolgen zijn voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het NNN.
De ruimtelijke bescherming van het NNN voor de provincie Zuid-Holland is geregeld in de Omgevingsverordening. De provincie Noord-Brabant heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) neergelegd in de Interim Omgevingsverordening. De regels in de omgevingsverordening gelden formeel niet voor projectbesluiten van het Rijk. Op grond van artikel 5.6, onder c, van het Omgevingsbesluit dient een projectbesluit echter in ieder geval de maatregelen te bevatten die zijn gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van het project of van het in werking hebben of in stand houden daarvan voor de fysieke leefomgeving. Die bepaling brengt met zich dat ook de gevolgen van een projectbesluit van het Rijk voor het natuurnetwerk moeten worden bezien. Als een projectbesluit nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk, dan kan een projectbesluit alleen worden genomen als in het projectbesluit is verzekerd dat de nadelige gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven. Voor het project is een NNN-toets uitgevoerd (zie bijlage VI). De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergeven.
De voorgenomen ontwikkelingen voor het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren bevinden zich, met uitzondering van Het Wantij, binnen het beschermd Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebied in de provincie Zuid-Holland en het Natuurnetwerk Brabant (NNB) in de provincie Noord-Brabant. Effecten van de geplande werkzaamheden op de locaties Hel- en Zuilespolder, Avelingen en Gors en de Aanwas zijn daarom bepaald om een mogelijke aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN/NNB te beoordelen.
Omdat het project de ontwikkeling van waardevolle natuur betreft, is er in de gebruiksfase geen sprake van verlies van natuurbeheertypen en zorgt dit niet voor een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Op basis van de uitgevoerde effectbeoordeling blijkt dat het project en de geplande werkzaamheden wel leiden tot (langdurige) verstoring. Dit zorgt mogelijk voor een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en/of het NNB. Hiervoor zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Ter voorkoming van verstoring van het gebied zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk door te werken buiten kwetsbare periodes en het faseren van activiteiten in ruimte en tijd. Met inbegrip van deze maatregelen zorgt het project niet voor een aantasting van het NNN/NNB. Deze maatregelen worden ook al getroffen vanuit het oogpunt van soortenbescherming (zie hierna).
5.3.3 Soortenbescherming
Door een groot aantal activiteiten en invloeden staat het voortbestaan van veel dier- en plantsoorten onder druk. Daarom is soortenbescherming net als eerdere wetgeving onderdeel van de Omgevingswet.
Soortenbescherming is vooral gericht op het reguleren van flora- en fauna-activiteiten. Een flora- en fauna-activiteit wordt gedefinieerd als een ‘activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten’. 5
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde soorten. Door de strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt beschermde soorten of habitats voorkomen.
Als blijkt dat er mogelijk beschermde soorten op de projectlocatie aanwezig zijn, is nader onderzoek nodig. Door middel van het vervolgonderzoek moet duidelijk worden waar welke soorten voorkomen, of er sprake is van belangrijke leefgebiedsfuncties (voortplantings- of vaste rust- en/of verblijfplaatsen) en moeten de effecten van het voornemen in beeld worden gebracht. Hierbij dient te worden bezien of er een verbodsbepaling wordt overtreden door de betreffende ingreep.
Op basis van art. 5.1 lid 2 onder g Ow is een flora- en fauna-activiteit vergunningplichtig voor zover deze als dusdanig is aangewezen op basis van hoofdstuk 11 van het Bal. Hoewel de betreffende artikelen en kaders afhankelijk zijn van de specifieke soorten die betrokken zijn bij de betreffende activiteit, komt het toetsingskader voor alle soorten op hoofdlijnen grotendeels overeen.
Om een omgevingsvergunning te verkrijgen dient op hoofdlijnen te worden voldaan aan drie criteria:
er bestaan geen andere bevredigende oplossingen dan de betrokken activiteit;
de activiteit is nodig in het kader van in de wet genoemde redenen (bijvoorbeeld de volksgezondheid of openbare veiligheid);
de voorgenomen activiteit leidt niet tot verslechtering van de staat van instandhouding.
Naast de vergunningplicht kent de Omgevingswet ook een specifieke zorgplicht voor de flora- en fauna-activiteit. Iemand die weet of kan weten dat een activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor natuurbescherming, moet:
alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. @**@3
Wat deze plicht in ieder geval inhoudt is nader uitgewerkt in artikel 11.27 lid 2 Bal.
Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de uitvoering van het project op de aanwezige soorten in het en rondom het projectgebied (bijlage XIV). In het project zijn maatregelen opgenomen om het effect voor een aantal beschermde soorten te mitigeren. Echter is het voor een aantal soorten niet mogelijk de effecten te voorkomen. Voor deze soorten zal een omgevingsvergunning aangevraagd worden en zijn compenserende maatregelen voorzien. Voor de mitigerende en compenserende maatregelen is een mitigatie- en compensatieplan opgesteld (bijlage XV).
5.3.4 Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden is onderdeel van de Omgevingswet. Houtopstanden worden in de Omgevingswet gedefinieerd als een ‘zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend’. 7
De regels uit de Omgevingswet gelden als er sprake is van het (deels) vellen van houtopstanden. Onder vellen wordt verstaan het ‘rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben’. 8
Op grond van artikel 11.126 Bal is het verboden om een houtopstand (deels) te vellen zonder eerst een melding te doen. Bij vellen hoort tevens een herbeplantingsplicht. 9
Daarnaast kan de gemeente in het omgevingsplan regels opnemen voor houtopstanden binnen de bebouwingscontour houtkap. De gemeente kan ook regels stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap, als het andere doelen dient dan de doelen uit de Omgevingswet. Bijvoorbeeld ten behoeve van behoud van cultureel erfgoed of veiligheid of als er geen rijksregels over zijn, zoals het aanplanten van houtopstanden zonder dat daarvoor een houtopstand is geveld.
Het deelgebied Hel- en Zuilespolder ligt buiten de bebouwde kom van Dordrecht. Voor het kappen en/of schaden van deze houtopstanden is een melding bij de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) noodzakelijk. Ook geldt een herplantplicht. Conform de Ontheffing houtopstanden Rijkswaterstaat dient de herplant binnen 5 jaar plaats te vinden. De herplantplicht voor de Hel- en Zuilespolder is beschreven in het mitigatie- en compensatieplan (bijlage XV).
Het deelgebied Gors en de Aanwas ligt buiten de bebouwde kom van de gemeente Altena. Voor het kappen en/of schaden van deze houtopstanden is een melding bij de minister van LVVN noodzakelijk. Ook geldt een herplantplicht. Er is geen aanplant of ontwikkeling van bomen voorzien in het voornemen in het Gors en Aanwas. De herplant ter compensatie van de te kappen bomen wordt zodoende buiten het projectgebied uitgevoerd conform de Ontheffing houtopstanden Rijkswaterstaat. De herplant is beschreven in de bijlage VII.
In de deelgebieden het Wantij en Avelingen is geen sprake van bomenkap.
Op grond van artikel 9.1 Bkl is het bij een projectbesluit verplicht om de waterbelangen mee te wegen. Dit geldt voor alle waterbelangen, zoals bijvoorbeeld grondwater, waterkwaliteit en afwatering. De term ‘weging van het waterbelang’ vervangt de term ‘watertoets’ zoals die tot 1 januari 2024 werd gehanteerd.
5.4.1 Waterkwaliteit
Impact waterbodem Hel- en Zuilespolder op waterkwaliteit
Een gedeelte van het maaiveld wordt niet afgegraven en wordt onderdeel van de waterbodem van de intergetijdenzone. Uit de uitgevoerde waterbodem immissietoets (bijlage XX) is gebleken dat voor alle getoetste PFAS (PFOA, PFOS en GenX) er geen sprake is van achteruitgang van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam als gevolg van emissies vanuit de nieuwe waterbodem. De mogelijke uitspoeling van PFAS is nader onderzocht en beschreven in bijlage XVI. De bestaande verontreiniging in de Hel- en Zuilespolder kenmerkt zich door hoge PFOA-gehalten in de toplaag. Deze zullen bij omzetting naar getijdennatuur geleidelijk uitspoelen (vooral naar de Beneden Merwede), omdat PFOA in natte omstandigheden mobieler is dan in de landbodem. Een indicatieve berekening en de waterbodemimmissietoets geven aan dat dit geen grote effecten heeft op de concentraties in de Beneden Merwede. Als gevolg van het uitspoelen zullen de PFOA-gehalten in de toplaag op termijn omlaag gaan. Voor PFOS zijn de concentraties in de (water)bodem van de Hel- en Zuilespolder in de huidige situatie juist iets lager dan in het zwevend stof van de rivier. Een lichte verhoging in de toplaag van de waterbodem zal plaatsvinden, omdat het zwevend stof op de bodem van de Hel- en Zuilespolder achterblijft.
De huidige en toekomstige concentraties in water en bodem zijn veilig om te recreëren in het gebied en veilig voor honden. In de natte gebieden kan niet helemaal worden uitgesloten dat er risico’s zijn voor bepaalde dieren (zoals roofvogels en otters die vis eten) door PFOS, maar dit geldt voor het hele rivierengebied. PFOS wordt niet meer geproduceerd, dus de verwachting is dat de hoeveelheid PFOS in de komende jaren langzaam zal afnemen. Ook de bovenste laag van de bodem, die wordt bedekt met nieuw sediment, zal in de toekomst minder PFOS bevatten. Echter is daarmee doorvergiftig niet uitgesloten in de HZP en in de rest van het rivierengebied omdat geen zicht is op de termijn van verbetering.
Het terugdringen van de PFAS-belasting in het milieu staat hoog op politieke en bestuurlijke agenda’s. Op Europees niveau wordt er gewerkt aan een restrictievoorstel. De restrictie kan een verbod of een ander soort beperking voor productie en gebruik van PFAS zijn. Dit is een zorgvuldig en langdurig proces. Het terugdringen van PFAS in het milieu zal naar verwachting dus nog enkele decennia in beslag nemen.
Verspreiding lozing Chemours
De verandering op de waterkwaliteit speelt bij de Hel- en Zuilespolder. Benedenstrooms op de Beneden Merwede bevindt zich namelijk het lozingspunt van Chemours. Door de maatregel Hel- en Zuilespolder, die immers de Beneden Merwede met de Helsloot/Moldiep verbindt, verandert de stroming en daardoor de verspreiding van deze lozing. Deze lozing bevat GenX.
Dit is onderzocht in de notitie ‘Inschatting verspreiding van lozing Chemours bij Hel- en Zuilespolder’ (bijlage XI). Hieruit komt het volgende:
de lozing van Chemours kan onder dagelijkse omstandigheden de gehele Sliedrechtse Biesbosch bereiken, ook in de huidige situatie. De vloedstroming via Het Wantij draagt hierbij vooral bij aan de verspreiding van de lozing;
de lozing van Chemours kan ook de Hel- en Zuilespolder bereiken. Door de openingen die bij de KRW-maatregelen ontstaan zal de lozing, sterk verdund, in de polder terechtkomen via de Beneden Merwede. Nu bereikt de lozing de polder echter ook al door de inlaat van water in de zomer;
de KRW-maatregelen in de Hel- en Zuilespolder beïnvloeden de verspreiding van de lozing rond de Beneden Merwede:
- in de Hel- en Zuilespolder zal de concentratie veranderen. In de zomer zal waarschijnlijk de concentratie van de lozing lager zijn, in de winter mogelijk hoger. Wel blijft de concentratie laag en is deze sterk verdund ten opzichte van de lozing van Chemours;
- in de Beneden Merwede zullen de concentraties mogelijk iets toenemen;
- in de Kikvorschkil zal de concentratie mogelijk enigszins afnemen door de doorvoer van water uit de Beneden Merwede via de Hel- en Zuilespolder.
Overigens is de concentratie van de lozing van Chemours al zeer laag door de verdunning met de rivierafvoer.
Grondwaterstand
Door de KRW-maatregelen in de Hel- en Zuilespolder zal de grondwaterstand in de Hel- en Zuilespolder (HZP) gaan meebewegen met de Beneden Merwede. Hierdoor zal de (grond)waterstand over het gehele gebied (polder Hel- en Zuilespolder) hoger zijn (vernatting). De vernatting is het gevolg van het loslaten van het huidige polderpeil, welke lager is dan de waterstand van de Beneden Merwede waarvan dit gebied de intergetijdenzone wordt. Dit effect is lokaal en werkt niet door in de omgeving, omdat het projectgebied omgeven wordt door watergangen (zoals de Helsloot) die al onder invloed van getij staan. De nieuwe geulen en kreken in de Hel- en Zuilespolder gaan ook niet door de bestaande deklaag, met een dikte van ongeveer 12 m, zodat er geen uitwisseling en ook geen significant effect is op de stijghoogte in het watervoerende pakket onder de deklaag. Specifiek voor de Stort van Troost/polder Stededijk bevindt de Helsloot zich tussen de Hel- en Zuilespolder en de voormalige stort. Hierdoor zal de maatregel geen effect hebben op de grondwaterstand- en stroming bij de Stort van Troost. De grondwaterstand bij de Stort van Troost wordt bepaald door de waterstand in de Helsloot en Beneden Merwede. Daarnaast heeft de maatregel zeer beperkt effect op de stroming van Beneden Merwede en het watersysteem rondom de Stort van Troost/polder Stededijk. Door de verbinding die ontstaat stroomt water van de Beneden Merwede naar de Helsloot/Moldiep en vice versa. Dit heeft echter geen effect op de waterstand of stroming bovenstrooms, bij de voormalige stort op de Beneden Merwede. In de Doode Kikvorschkil blijft het getij gehandhaafd. De maatregel heeft hierdoor geen effect op een eventuele verspreiding van mogelijke verontreiniging die in het oppervlaktewater terechtkomt. Geconcludeerd wordt hiermee dat de KRW-maatregelen in de Hel- en Zuilespolder geen effect hebben op de verspreiding van de verontreiniging van de Stort van Troost, waardoor er ook geen impact is op de waterkwaliteit in het Natura 2000-gebied. Verontreiniging is daarmee geen relevant effecttype.

Bij de andere 3 deelgebieden wordt geen effect op waterkwaliteit verwacht.
5.4.2 Getijdeslag bij Hel- en Zuilespolder
De getijdeslag op de Helsloot en het Moldiep neemt naar verwachting toe. De getijdeslag op de Beneden Merwede is namelijk 15 cm groter dan op de Helsloot en Moldiep. Door het creëren van een verbinding gaan Helsloot en Moldiep meer meebewegen met het getij op de Beneden Merwede.
De Helsloot en het Moldiep gaan dus iets hogere vloed- en lagere ebwaterstanden krijgen. Dit is positief voor de getijdennatuur in de Biesbosch.
De stromingsrichting is afwisselend van Beneden Merwede naar Helsloot/Moldiep (van noord naar zuid) en andersom (van zuid naar noord), afhankelijk van getij en afvoer op de Beneden Merwede. Berekend is dat netto gemiddeld minder dan 100 m3/dag is Moldiep/Helsloot naar de Beneden Merwede stroomt. Dit is minder dan 0,01 % van het volume dat dagelijks de Biesbosch instroomt.
Opgemerkt wordt dat het systeem complex is en de stroming in werkelijkheid meer of minder kan zijn. Daarom worden de waterstanden gemeten, om daarmee de impact op de getijdeslag te kunnen monitoren, zie hiervoor paragraaf 7.3.
5.4.3 Kwaliteit waterbodem
Om de kwaliteit van de (water)bodem in beeld te brengen is in 2022 en begin 2023 milieuhygiënisch (water)bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en de NEN 5720. De resultaten zijn beschreven in drie onderzoeksrapporten die zijn opgenomen in bijlage XVII. Voorgaand aan deze onderzoeken zijn indicatieve onderzoeken uitgevoerd, deze zijn in bijlage XVIII opgenomen.
Hel- en Zuilespolder
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond (tot 0,5 m-mv) van de landbodem homogeen verontreinigd is met PFAS. Naast de PFAS-verontreinigingen is de bovengrond lokaal matig verontreinigd met nikkel en zink, maximaal licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. De ondergrond is lokaal matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met nikkel.
Voor de waterbodem van de polder (zuidelijk gedeelte) blijkt uit het onderzoek dat de bovenste sliblagen niet geschikt zijn voor hergebruik en dient te worden afgevoerd naar het baggerdepot. De overige waterbodem voldoet aan de klasse B, kan hergebruikt worden met beperkingen of is altijd toepasbaar. De bepalende parameters zijn hier veelal zware metalen en/of minerale olie.
Voor de waterbodem van de uiterwaarde (noordelijk gedeelte) blijkt uit het onderzoek dat de bovenste sliblagen niet geschikt zijn voor hergebruik en dient te worden afgevoerd naar het baggerdepot. De overige waterbodem voldoet aan de klasse B, kan hergebruikt worden met beperkingen of is altijd toepasbaar. De bepalende parameters zijn hier veelal zware metalen en/of minerale olie.
Het realiseren van getijdennatuur in de Hel- en Zuilespolder zorgt voor een andere inrichting van het gebied. Nadat de geplande KRW-maatregelen beschreven in dit projectbesluit zijn gerealiseerd stroomt water zowel vanaf de bovenzijde (Beneden Merwede) als aan de onderzijde (Moldiep/Helsloot) via een stelsel van geulen de Hel- en Zuilespolder in. Voor PFAS geldt de zorgplicht voor oevers en waterbodems, omdat hiervoor in de Omgevingswet geen specifieke norm is opgenomen. Deze zorgplicht stelt dat eenieder die handelingen verricht verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om een verontreiniging of aantasting te voorkomen. Om aan de zorgplicht invulling te geven wordt aansluiting gezocht bij het handelingskader ‘toepassen PFAS houdende grond en baggerspecie’ (december 2023). Vanaf het moment dat rivierwater in het gebied wordt toegelaten is de bodem van het gebied niet langer een landbodem, maar een waterbodem. Hoewel het hier gaat om een natuurlijk proces, waardoor geen sprake is van het functioneel toepassen van grond of baggerspecie in de zin van het Besluit bodemkwaliteit, leidt de realisatie van nieuwe getijdennatuur in het gebied tot een vergelijkbare situatie als bij het toepassen van grond of baggerspecie. In het gebied zal immers netto sediment bezinken dat met het rivierwater wordt aangevoerd. Dit proces voltrekt zich wel in een veel langzamer tempo dan bij het toepassen van baggerspecie. Het handelingskader PFAS en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken kan voor het bezinken van sediment naar analogie worden toegepast bij het invulling geven aan de zorgplicht uit de Omgevingswet. De toepasselijke categorie uit het handelingskader betreft categorie 4.8.1 ‘Baggerspecie toepassen binnen hetzelfde oppervlaktewaterlichaam’. Metingen in de omgeving van de Hel- en Zuilespolder laten een diffuus verspreid beeld aan PFAS-verontreiniging in de waterbodem zien. De beste indicatie voor de op termijn te verwachten PFAS-waarden van de nieuwe waterbodem is de kwaliteit van het zwevend stof dat bezinkt en achterblijft. Rijkswaterstaat voert periodiek metingen uit in zwevend stof. De PFAS-metingen in zwevend stof laten een dalende trend zien. Dat komt doordat het gebruik van PFOS sinds 2011 geheel verboden is en het gebruik van PFOA vanaf 2020 (beide stoffen vallen onder verzamelnaam PFAS). De verwachting is dan ook dat de gevonden PFAS-concentraties in het zwevende stof verder zullen dalen. Daarnaast is de bodemvorming als gevolg van het bezinken van sediment in het nieuwe getijdengebied een zeer geleidelijk proces van vele tientallen jaren. Aangezien de nieuwe waterbodem zich over de jaren heen zeer geleidelijk vormt, zullen de concentraties in het zwevend stof die uiteindelijk bezinken naar verwachting lager zijn dan de huidige gehaltes in het zwevend stof van de rivier.
Gors en de Aanwas
Gors en de Aanwas geldt, als uiterwaarde, als waterbodem. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de deelgebieden als gevolg van rivierafzettingen sterk verontreinigd zijn geraakt met voornamelijk zware metalen. Deze verontreinigingen bevinden zich voornamelijk in de bovenste laag van de ‘droge waterbodem’ (tot 1 m-mv). Deze lagen zijn veelal dermate verontreinigd dat deze niet geschikt zijn voor hergebruik en afgevoerd moeten worden. De laag direct onder de bovenste laag voldoet in de meeste gevallen aan ‘klasse B’ voor toepassing in een oppervlaktewater. Wanneer geen nuttige toepassing voor deze waterbodem kan worden gevonden, kan deze in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder tevens afgevoerd worden. Lokaal zijn diepere kleilagen tevens niet geschikt voor hergebruik.
Het Wantij en Avelingen
Bij deze deellocaties is geen onderzoek uitgevoerd. Bij Het Wantij is dat omdat de vooroever op het stortsteen wordt aangebracht en niet op de (water)bodem. Voor Avelingen geldt dat het grondverzet zeer beperkt is en grond ter plaatse hergebruikt wordt. Bij uitvoering zal partijkeuring plaatsvinden.
5.4.4 Morfologie en bodem
In het rapport ‘Deelrapport Rivierkunde’ is het effect op erosie en sedimentatie beschouwd.
Hel- en Zuilespolder
In de Beneden Merwede wordt geen extra sedimentatie of erosie van het zomerbed verwacht als gevolg van de ingrepen in de Hel- en Zuilespolder ten opzichte van de referentiesituatie.
Gors en de Aanwas
De sedimentatie in het zomerbed zal toenemen langs de zuidoever ter plaatse van de toegang tot de haven van Sleeuwijk. De extra baggerinspanning is relatief gering (eens per 5 jaar ongeveer 11.300 m3).
Het Wantij en Avelingen
Hier wordt geen impact op erosie en sedimentatie verwacht.
5.4.5 Hoogwaterveiligheid en veiligheid scheepvaart
In het rapport ‘Deelrapport Rivierkunde’, bijlage VIII, en ‘Deelrapport Beroeps- en Recreatievaart’, bijlage IX, is het effect op dwarsstroming (veiligheid scheepvaart) en hoogwaterveiligheid onderzocht. Het rapport ‘Geohydrologie en stabiliteit voorland’, bijlage X, gaat in op het effect op de waterkeringen.
Vegetatielegger en vegetatie interventiewaarden
De maatregelen leiden tot wijzigingen in de vegetatie-interventiekaarten zoals op dit moment voor de Hel- en Zuilespolder en Gors en de Aanwas opgenomen in de Vegetatielegger. Op termijn zal de Vegetatielegger hierop worden gewijzigd aan de hand van de aangepaste vegetatie-interventiekaarten, zoals weergegeven in afbeelding 5.2 en 5.3 en in het deelrapport Rivierkunde (bijlage VIII).


Hel- en Zuilespolder
er is een netto waterstandsdaling op de as van de rivier. Er treedt een lokale waterstandstoename op van 0,24 mm nabij de primaire waterkering, welke kleiner is dan geaccepteerde 1 cm. Afstemming met waterschap heeft plaatsgevonden;
effect op afvoerverdeling is verwaarloosbaar;
de dwarsstroming blijft binnen de criteria, waardoor er geen effect is op de veiligheid voor beroeps- en recreatievaart. Wel worden waarschuwingsborden opgenomen om te waarschuwen voor dwarsstroming voor de recreatievaart;
geen effect op hoogwaterveiligheid. Er worden nieuwe waterkeringen gerealiseerd om het huidige beschermingsniveau te behouden.
Gors en de Aanwas
er is een netto waterstandsdaling op de as van de rivier. De opstuwing langs de primaire waterkering van Sleeuwijk is maximaal 3 cm en overschrijdt de toegestane stijging. Dit is voorgelegd aan de het waterschap Rivierenland als beheerder van de waterkering;
de dwarsstroming blijft binnen de criteria, waardoor er geen effect is op de veiligheid voor beroeps- en recreatievaart;
voor de drie relevante faalmechanismen (piping, macrostabiliteit binnenwaarts en graserosie kruin en binnentalud) is aangetoond dat het effect verwaarloosbaar klein is of dat de waterkering nog steeds ruim voldoet aan de waterveiligheidseisen;
de hoogwatervluchtplaats zal zo ontworpen worden dat deze geen negatieve effecten heeft op de waterkering. Hiervoor zal een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit worden aangevraagd.
5.4.6 Effect op omliggende watersysteem
Hel- en Zuilespolder
Hel- en Zuilespolder doorsnijdt het huidige wateraf- en aanvoersysteem van de Hel- en de Zuilespolder. Om de wateraanvoer en -afvoer te handhaven komt het afvoergemaal en de inlaat op een andere locatie. Er zal meer kwel optreden in de polder, dit betekent dat er ongeveer 1.000 m3/dag extra uitgemaald dient te worden.
De huidige polder wordt drooggehouden door middel van een gemaal dat aan de oostzijde van het projectgebied staat, niet ver ten zuiden van de Helsluis. Dit gemaal zorgt ervoor dat de huidige polder op peil blijft. Dit gaat om een gebied dat een stuk groter is dan de polder die overblijft in de toekomstige situatie. Om het water in het gedeelte van de polder dat overblijft af te voeren is ervoor gekozen om het bestaande gemaal te verplaatsen. Hierdoor kan het overgebleven gedeelte van de polder met dezelfde pomp drooggehouden worden. Omdat dit een aanzienlijk kleiner gebied is, heeft het gemaal hier voldoende capaciteit voor. De afname van de benodigde capaciteit, als gevolgd van het kleineren oppervlak is 3.000 tot 8.000 m3/dag. Dit is meer dan de toename van het waterbezwaar als gevolg van de toename van kwel. Dit betekent dat netto de afvoercapaciteit van de resterende Zuilespolder toeneemt.
Ook voor de te behouden polder blijft de wateraan- en afvoer behouden. Hiervoor wordt een apart gemaaltje gerealiseerd, zodat de afvoer gehandhaafd blijft. De huidige inlaat blijft behouden.
Voor de tuin van de woning van de Helsluit wordt afwatering en een afvoer gerealiseerd door een duiker met terugslagklep, zodat hier ook de afwatering behouden blijft.
Gors en de Aanwas
Voorwaardelijke maatregelen zijn opgenomen om toename van kwel naar de achterliggende polder te voorkomen. De nieuwe geul kan namelijk in verbinding komen te staan met het watervoerend pakket en daardoor zorgen voor meer kwel naar de achterliggende polder. In een worst-case scenario is dat 0,17 mm/dag per strekkende meter dijk. Dit leidt tot extra waterbezwaar en meer kosten voor het afvoeren van dit water. Nader onderzoek is nodig om de impact te analyseren. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de nieuwe geul geen significant effect heeft op de kwelstroming, dan komt de voorwaardelijke maatregel te vervallen.
Avelingen
De vispassage heeft een lokstroom nodig om vissen naar de vispassage te trekken. Dit is afhankelijk van het getij wisselend van Merwede naar polder en andersom. Hierdoor zal de waterstand in de polder niet wijzigen.
Na hoogwater kan de vissluis open gezet worden om water af te voeren en hiermee bijdragen aan het beperken van wateroverlast.
Wantij
Geen effect.
Op basis van gegevens uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (monitoringsronde 2020, jaar 2020) is de huidige situatie in beeld gebracht. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) berekent in de NSL-monitoringsstool op hoge resolutie de concentraties van PM10, PM2.5 en NO2 voor ongeveer 300.000 rekenpunten in Nederland. Deze concentraties worden bepaald aan de hand van globale Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN-)achtergrondkaarten. Deze kaarten zijn gebaseerd op brongegevens voor binnen- en buitenland en gedetailleerde (verkeers)gegevens die door lokale overheden zijn aangeleverd.
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase kan het gebruik van bouwmateriaal tijdelijk leiden tot een toename van luchtverontreinigende stoffen. Hoewel deze effecten lokaal zullen optreden, is het onwaarschijnlijk dat ze de luchtkwaliteit significant verslechteren gezien de omvang en aard van de werkzaamheden.
Gebruiksfase
In de gebruiksfase is (deels) nieuwe getijdennatuur in gebruik genomen. Dit heeft geen invloed heeft op de bestaande concentratie van luchtverontreinigende stoffen.
In Nederland is de luchtkwaliteit de laatste jaren aanzienlijk verbeterd. Voor dit project zijn er alleen tijdelijke toenames tijdens de uitvoering, wat betekent dat er op de lange termijn geen significante effecten op de luchtkwaliteit zullen zijn. Zowel tijdens de aanleg- als gebruiksfase zullen de geldende normen ter plekke niet worden overschreden, mogelijk zelfs ruim onder de toegestane normen blijven. Dit wordt ondersteund door de laatste beschikbare monitoringsgegevens
Het projectbesluit voorziet in de benodigde aanlegvergunning en houdt, in overeenstemming met artikel 9.1 in relatie tot artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), rekening met het behoud van cultureel erfgoed, waaronder bekende en te verwachten archeologische monumenten. In het ‘Deelrapport archeologie en cultuurhistorie’ (bijlage XII) en het rapport ‘Recreatie’ (bijlage XIX) is ingegaan op de effecten van het project op archeologie, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Hoewel er geen Werelderfgoed in het projectgebied aanwezig is, is zorgvuldig gekeken naar de mogelijke archeologische waarden.
Archeologie
Hel- en Zuilespolder
In dit deelgebied worden sporadisch archeologische resten in het gedeeltelijk te ontgraven uiterwaardengebied verwacht. In het poldergebied liggen de eventuele archeologische resten dieper dan de geplande ontgravingsdiepte. Bij de vergunningverlening is hiermee rekening gehouden, om zo archeologische waarden te beschermen. Dit vindt plaats aan de hand van passieve begeleiding in het uiterwaardengebied (noordelijk gedeelte) en door alleen werkzaamheden boven het archeologisch niveau (NAP -1,8 á 2,0 m) uit te voeren.
Gors en de Aanwas
Hier wordt in het centrum van het projectgebied de aanwezigheid van oude waterwerken, zoals kades, sluizen, duikers of dammen, verwacht. Dit vereist archeologische begeleiding tijdens de uitvoering van de werkzaamheden om eventuele vondsten veilig te stellen.
Het Wantij
In dit gebied bestaat de mogelijkheid dat scheepswrakken of restanten uit de Nieuwe Tijd (1500-1950) worden aangetroffen. Aangezien de werkzaamheden hier slechts een beperkte impact hebben door de geringe omvang van de geplaatste palen, wordt geen verdere actie ondernomen.
Avelingen
Voor dit deelgebied is besloten om tijdens de werkzaamheden karterend booronderzoek uit te voeren om de zomerkade nauwkeurig te documenteren.
Toevalsvondsten
Er bestaat altijd een kans dat tijdens de grondwerkzaamheden onverwachte archeologische vondsten aan het licht komen. In dat geval is de uitvoerder verplicht om deze toevalsvondsten direct te melden bij de bevoegde overheid, conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient zowel te worden gedaan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als bij de gemeente waar de vondst wordt gedaan. Op deze manier wordt verzekerd dat het cultureel erfgoed wordt beschermd en behouden tijdens de uitvoering van het project.
Cultuurhistorie
In de Hel- en Zuilespolder blijft een deel van het kenmerkende polderlandschap behouden door een gedeelte van de polder nabij de Zuileshoeve te handhaven.
Ook blijft de oude sluis behouden. De historische kreek wordt teruggebracht tot stromende kreek en wordt daardoor weer zichtbaar.
5.6.1 Overige milieuaspecten
Recreatieve maatregelen in het kader van functiebehoud
Binnen het project ligt de nadruk op natuurontwikkeling voor de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Daarbij geldt recreatie als nevendoel, zolang het de ruimte ontwikkeling niet belemmert. Bij de uitvoering wordt daarbij rekening gehouden met de kwaliteit van het zwemwater, de vaarrecreatie en de openbare toegankelijkheid van de getijdennatuur. De globale mogelijkheden voor recreatief medegebruik zijn onderzocht en besproken met stakeholders in stakeholdergesprekken en ontwerpateliers met betrokken partijen.
De recreatieve mogelijkheden blijven behouden (zie ook deelrapport Recreatie). Wel kunnen de recreatieve mogelijkheden tijdens de uitvoering beperkt worden. Alleen bij Het Wantij worden permanent de mogelijkheden voor vissen beperkt, hier verdwijnen 6 visvoorzieningen. Aan de westzijde is voldoende mogelijkheid om te vissen. In overleg met de Sportvisserij Zuidwest Nederland wordt dit niet als knelpunt gezien.
Integrale veiligheid
In het rapport ‘Deelrapport integraal veiligheidsplan’ is het effect van de varianten op integrale veiligheid beoordeeld.
In het ontwerp zijn BTO-keuzes gemaakt om de veiligheid te vergroten:
voor de maatregelen bij de Hel- en Zuilespolder moet er een opening worden gecreëerd in de waterkering ter plaatse van de Helsluis. Er is een keuze gemaakt om de opening verder van de sluis af te realiseren, waardoor de werkzaamheden in de uitvoeringsfase beter gescheiden kunnen worden van doorgaande scheepvaart van en naar de sluis. Dit is een positief gevolg voor de arbeids- en nautische veiligheid;
ter plaatse van de locatie Gors en de aanwas zijn twee duikers gelegen waar het water (te) snel doorheen stroomt. Hierdoor vindt er overmatige erosie plaats bij de locatie waar het water de duikers uitstroomt. Hierdoor kunnen op termijn verzakkingen plaatsvinden. Ook is gebleken dat dit gevaarlijk is voor honden die hier het water in gaan. In het referentieontwerp is gekozen om bruggen te realiseren en bestaande duikers te verwijderen, waardoor de erosie zal afnemen en kans op verzakkingen tot een minimum wordt beperkt.
Uit de RI&E zijn de volgende top 5-risico’s geïdentificeerd:
aanwezigheid van verontreinigingen in de te ontgraven grond;
bedolven raken tijdens grondwerkzaamheden;
aanrijding tussen bouwverkeer en doorgaand verkeer nabij de entree van de bouwplaatsen;
uitvallen van elementen en/of het kantelen van materieelstukken op de omgeving;
bezwijken van tijdelijke hulpconstructies.
Ontplofbare oorlogsresten
Hel- en Zuilespolder en Avelingen zijn niet verdacht als het gaat om ontplofbare oorlogsresten. Bij Gors en de Aanwas wordt geen uitwerking van Ontplofbare Oorlogsresten verwacht. Er hoeven geen passende maatregelen te worden genomen. Bij Het Wantij wordt wel uitwerking van de Ontplofbare Oorlogsresten verwacht, maar de uitwerkingsfactoren zijn door het treffen van passende maatregelen, in de vorm van detectieonderzoek, beheersbaar.
Op grond van het vastgestelde projectbesluit kunnen de in dit besluit beschreven KRW-maatregelen worden gerealiseerd. Voor zover het projectbesluit in strijd is met het geldende omgevingsplan van gemeenten geldt dit besluit automatisch (van rechtswege) als zogeheten omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (artikel 22.16, eerste lid Ow). Waarmee eventuele strijdigheden met het gemeentelijk omgevingsplan zijn opgeheven.
De realisatie van de in het projectbesluit beschreven KRW-maatregelen kunnen geheel of deels activiteiten betreffen die vergunningplichtig zijn. Meerdere omgevingsvergunningen kunnen voor de realisatie van het projectbesluit nodig zijn waarvoor andere bestuursorganen - dan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat die het projectbesluit vaststelt - bevoegd gezag kunnen zijn.
De vereiste omgevingsvergunningen kunnen worden aangevraagd bij de bevoegde bestuursorganen. Waarbij de minister kan beslissen voor de voorbereiding van het nemen van beslissingen op de in te dienen vergunningaanvragen de coördinatieregeling, als bedoeld in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht, toe te passen.
Artikel 5.52, tweede lid onder a Ow biedt in plaats daarvan de mogelijkheid het projectbesluit voor een bepaalde activiteit te laten gelden als omgevingsvergunning. Daarmee krijgt het projectbesluit het karakter van een integraal besluit dat geldt als één of meerdere omgevingsvergunningen.
In dat geval hoeft bij de bestuursorganen die voor de vergunningverlening bevoegd gezag zijn geen vergunningaanvraag te worden ingediend. Wel moet bij deze bestuursorganen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het ontwerp van het projectbesluit, voor zover daarin is bepaald dat het geldt als omgevingsvergunning waarvoor zij normaliter bevoegd gezag zijn, advies worden gevraagd (artikel 16.20, eerste lid Ow). Het vragen van advies is niet nodig als de minister voor de vergunningverlening zelf bevoegd gezag is.
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door in het hoofdstuk 4 van het Regelingdeel van het projectbesluit twee omgevingsvergunningen te integreren. Integratie is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de voor vergunningverlening geldende beoordelingsregels (artikel 5.53 Ow). Na toetsing aan de hand van deze beoordelingsregels zijn de volgende omgevingsvergunningen in het projectbesluit geïntegreerd.
Omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit
Het project wordt deels gerealiseerd binnen een zogeheten beperkingengebied van een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk. De Omgevingswet biedt de mogelijkheid in het projectbesluit te bepalen dat dit besluit ook geldt als omgevingsvergunning als een dergelijke vergunning voor de uitvoering van het projectbesluit is vereist (artikel 5.52, tweede lid onder a Ow).
De uitvoering van de in het projectbesluit beschreven maatregelen zijn op grond van de paragrafen 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.8 van het Besluit activiteiten leefomgeving aan te merken als vergunningplichtige activiteiten waarvoor een zogeheten omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, in beheer van het rijk, is vereist. Als het projectbesluit als deze omgevingsvergunning geldt moet zijn voldaan aan de daarvoor in artikel 8.84 Bkl opgenomen beoordelingsregels. Dit laatste is het geval. De uitvoering van de in het projectbesluit beschreven maatregelen zijn verenigbaar met de waterbelangen, genoemd in artikel 8.84, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving en in overeenstemming met de overige onderdelen van dit artikel.
Omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit
De realisatie van het projectbesluit omvat onder andere het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor volgens het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeenten Dordrecht en Altena een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is vereist. De voor deze vergunning geldende beoordelingsregels zijn feitelijk opgenomen in het voor inwerkingtreding van de Omgevingswet door de gemeenten Dordrecht en Altena vastgestelde bestemmingsplannen:
Nieuw Sliedrechtse Biesbosch (onherroepelijk vastgesteld op 12 februari 2013);
Staart (onherroepelijk vastgesteld op 25 juni 2013);
Buitengebied Woudrichem (vastgesteld op 21 juni 2011).
De uitvoering van de in het projectbesluit beschreven maatregelen is vergunningplichtig op grond van de geldende bestemmingsplannen die onder de Omgevingswet van rechtswege onderdeel zijn van het gemeentelijk omgevingsplan):
Nieuw Sliedrechtse Biesbosch (onherroepelijk vastgesteld op 12 februari 2013);
Staart (onherroepelijk vastgesteld op 25 juni 2013);
Buitengebied Woudrichem (vastgesteld op 21 juni 2011).
De vergunningplicht vloeit voort uit het feit dat de werkzaamheden bestaan uit het uitvoeren van grondwerkzaamheden binnen deze plangebieden. Een omgevingsvergunning voor dergelijke werkzaamheden wordt alleen verleend indien wordt aangetoond dat deze werken, de directe of indirecte gevolgen daarvan, of het te verwachten effect op de lange termijn:
de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig zullen of kunnen schaden;
de mogelijkheden voor herstel van eventuele archeologische waarden niet onevenredig zullen of kunnen verkleinen.
Deze aspecten zijn beoordeeld in bijlage XII: Deelrapport archeologie en cultuurhistorie. Uit deze beoordeling blijkt dat de uitvoering van de in het projectbesluit beschreven maatregelen geen impact heeft op de archeologische waarden binnen het projectgebied. Daarmee voldoet het project aan de voorwaarden voor vergunningverlening met betrekking tot archeologische bescherming.
Binnen het gebied Sliedrechtse Biesbosch moet voor het uitvoeren van werken werkzaamheden ook worden beoordeeld dat deze de landschappelijke en natuurlijke waarden niet onevenredig aantasten. Door de uitvoering van de maatregelen binnen Sliedrechtse Biesbosch zal van een onevenredige aantasting van dit gebied geen sprake zijn.
Het voorgenomen project wordt uitgevoerd binnen het projectgebied zoals omschreven in het projectbesluit (zie hierover ook hoofdstuk 4 van de motivering). Een deel van de gronden binnen het projectgebied is in eigendom van het Rijk. Voor de uitvoering van het project zijn ook gronden van derden nodig.
In bijlage XIII is opgenomen welke gronden – ten tijde van het vaststellen van het projectbesluit – in eigendom zijn van het Rijk en van derden.
Het kan zijn dat voor de uitvoering of instandhouding van het project (tijdelijk) gronden van derden nodig zijn – bijvoorbeeld voor het aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk en daarmee verband houdende werkzaamheden. Als de rechthebbenden van de grond (zoals de eigenaar en/of de pachter) geen toestemming verlenen voor het gebruik van de grond, kan de Minister een gedoogplicht opleggen. De rechthebbenden van de grond hebben recht op vergoeding van de schade door een gedoogplicht, mits deze schade een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van de gedoogplicht.10
Het kan zijn dat het instrument van de gedoogplicht niet toereikend is (bijv. omdat er omstandigheden zijn waardoor het noodzakelijk is de grond in eigendom te verwerven) of niet geschikt is (bijv. omdat de belangen van de rechthebbende onteigening vorderen). In die gevallen streeft RWS ernaar de benodigde grond minnelijk aan te kopen. Als het minnelijk aankopen van de grond niet lukt, kan RWS het onteigeningsinstrumentarium aanwenden. Het projectbesluit kan dienen als grondslag voor onteigening (op grond van artikel 11.6 Ow). Het onteigeningsinstrumentarium geldt als uiterste middel. RWS probeert altijd eerst vrijwillige overeenstemming met de grondeigenaar te bereiken over de aankoop van de benodigde gronden door in overleg te treden met de grondeigenaar. Dit wordt het minnelijk overleg genoemd. Wanneer na redelijke onderhandelingen de benodigde gronden niet tijdig en binnen een redelijke termijn minnelijk kunnen worden verworven, wordt op enig moment de formele onteigeningsprocedure opgestart. Uitgangspunt bij onteigening is een volledige schadeloosstelling. Hieronder vallen onder andere vermogensschade, inkomensschade en bijkomende schade (zoals verhuiskosten).
Het kan zijn dat er schade ontstaat vanwege het rechtmatig vastgestelde projectbesluit. De vergoeding van deze schade is nadeelcompensatie (ofwel schadevergoeding vanwege rechtmatige overheidsdaad). Het kan bijvoorbeeld gaan om schade door langdurige wegonderbrekingen waardoor er sprake is van verminderde bereikbaarheid of schade in de vorm van waardevermindering van een onroerende zaak. Nadeelcompensatie betreft een vergoeding van schade die uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico en een burger of bedrijf onevenredig zwaar treft in vergelijking tot andere burgers of bedrijven. Deze schade hoeft een burger of bedrijf niet geheel te dragen, maar wordt door de Minister (gedeeltelijk) vergoed. Degene die schade lijdt (de benadeelde) kan een verzoek om schadevergoeding indienen bij de Minister vanwege schade, mits veroorzaakt door het vastgestelde projectbesluit en deze schade uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico11. De Minister behandelt aanvragen om nadeelcompensatie op basis van de ‘Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 202412. In deze beleidsregel staat op welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie moet worden ingediend en de manier waarop deze verzoeken worden beoordeeld en afgehandeld13. Afdeling 15.1 Omgevingswet geeft aan wanneer het indienen een aanvraag om vergoeding van schade (nadeelcompensatie) kan worden ingediend en voor welke schades dit mogelijk is. Afdeling 15.2 Omgevingswet bevat een specifieke regeling voor rechthebbenden die een verzoek om schadevergoeding kunnen indienen als sprake is van een gedoogplicht van rechtswege of het vanwege een in het kader van de uitvoering van het project bij beschikking opgelegde gedoogplicht. Zie voor meer informatie: Gedoogplichten onder de Omgevingswet (ref).
Ondanks getroffen voorzorgsmaatregelen kan tijdens de uitvoering van het project schade ontstaan aan eigendommen van derden. Bijvoorbeeld schade aan gebouwen of aan gewassen die groeien in de nabije omgeving van het projectgebied.
Bij gebouwschade valt te denken aan scheurvorming in muren als gevolg van de uitvoering van werkzaamheden. Gewasschade kan ontstaan door een mogelijk noodzakelijke (tijdelijke) grondwaterstandsverlaging, waardoor in agrarisch gebied aanwezige gewassen kunnen verdrogen. Als van dit soort schade sprake is, kan degene die schade leidt een verzoek tot schadevergoeding indienen. Hiervoor wordt tijdens de uitvoering van het project aan de omgeving bekendgemaakt op welke wijze dit verzoek kan worden ingediend.
Bouwschade wordt vergoed als dit het gevolg is van onrechtmatig handelen die kan voortvloeien uit de uitvoering van het project. Bij nadeelcompensatie, zoals beschreven in de vorige paragraaf, gaat het om schade als gevolg van rechtmatig overheidshandelen die - onder bepaalde voorwaarden - voor vergoeding in aanmerking komt waarbij het kan gaan om gewasschade.
Er zijn verschillende afbeeldingen en afmetingen van waterstaatwerken opgenomen die met dit projectbesluit worden gewijzigd. De maten en de afbeeldingen zijn bepalend voor de wijze waarop het werk zal worden uitgevoerd. Desondanks is niet uit te sluiten dat in de uitvoering kleine afwijkingen ontstaan van de hierboven beschreven maatvoering. Dit is inherent aan de aard van de waterstaatswerken voorkomend uit de praktische en de noodzakelijke grofmazigheid van de uitvoeringswerkzaamheden en –machines. Dit onder voorwaarde dat de op de ontwerptekening weergegeven grens van het projectgebied niet wordt overschreden.
Hel- en Zuilespolder
Aan de noordwestzijde van het gebied zal een tijdelijke overslaglocatie worden gerealiseerd. Hier zal gedurende de uitvoering grond dat per schip wordt aangevoerd worden overgeslagen naar materieel per as.

Gors en de Aanwas
Ook bij het Gors en de Aanwas wordt een tijdelijke overslaglocatie voor het laden van grond aangelegd. Daarnaast zal een gedeelte van het parkeerterrein, als werkterrein gebruikt worden.

Het Wantij
Bij Het Wantij zal een werkterrein ingericht worden. Dit zal gebruikt worden voor de opslag van materiaal.

Avelingen
Bij Avelingen zal een werkterrein ingericht worden. Dit zal gebruikt worden voor de opslag van materiaal.

De volgende vergunningen zijn inmiddels aangevraagd:
Omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit;
Omgevingsvergunning - flora en fauna activiteit. Vergunning ten behoeve van beschermede flora en fauna (Hel- en Zuilespolder, Gors en de Aanwas, Het Wantij en Avelingen).
De volgende vergunningen zullen worden aangevraagd:
Omgevingsvergunning - Waterschapsverordening: Vergunning voor de impact op de waterkering en kwelstromen bij Gors en de Aanwas;
Omgevingsvergunning - bouwen (Hel- en Zuilespolder, Gors en de Aanwas, Het Wantij).
Naast de hiervoor genoemde hoofdvergunningen zijn in het kader van de uitvoering van het project mogelijk nog andere besluiten vereist zoals een tijdelijk verkeersbesluit of het moeten doen van een melding, zoals een sloopmelding. Vaak is dat pas nodig zodra de aannemer het project gaat uitvoeren.
Bij de Hel- en Zuilespolder zal de impact van de maatregel op de getijslag gemonitord worden.
Op de vaststelling van het dit projectbesluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat eerst een ontwerp-projectbesluit ter inzage is gelegd waarop eenieder gedurende zes weken een zienswijze kon indienen.
Op 24 januari 2025 is van de terinzagelegging van het ontwerp-projectbesluit onder andere kennis gegeven in de Staatscourant. Volgens de kennisgeving was er voor eenieder de mogelijkheid van maandag 27 januari 2025 tot maandag 10 maart 2025 op het ontwerp-projectbesluit zienswijzen in te dienen.
In de kennisgeving is ook aangegeven op welke locatie alle stukken die op het ontwerp-projectbesluit betrekking hebben ter inzage lagen en op welke wijze stukken digitaal waren te raadplegen.
Op het ontwerp-projectbesluit zijn in totaal 19 zienswijzen ingediend. De beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in een reactienota. Deze nota maakt als bijlage XXI onderdeel uit van deze motivering.
De reactienota bevat aan het begin het ‘Wijzigingen in projectbesluit’. In dit overzicht wordt aangegeven welke wijzigingen in de teksten van het definitief vastgestelde projectbesluit hebben plaatsgevonden ten opzichte van het eerder ter inzage gelegde ontwerp-projectbesluit. Het kan bijvoorbeeld gaan om actualisering van een tekst of een bij het projectbesluit behorend achtergrond- rapport.
In het definitieve projectbesluit is ook een aantal puur redactionele wijzigen doorgevoerd. Dit ter correctie van bijvoorbeeld typefouten, verkeerde interpunctie of verschrijvingen en dat in de tekst niet meer over ‘ontwerp’ wordt gesproken. Deze puur redactionele en vaak kleine wijzingen zijn niet in de reactienota opgesomd.
Na de terinzagelegging van ontwerp-projectbesluit stelt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het projectbesluit vast. Deze vaststelling wordt in ieder geval in de Staatscourant bekendgemaakt.
In de bekendmaking wordt aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn en door wie tegen het vastgestelde projectbesluit beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het instellen van beroep is gedurende een periode van zes weken na deze bekendmaking mogelijk.
Belanghebbenden kunnen direct in beroep zonder eerst een zienswijze te hebben ingediend.
Niet-belanghebbenden kunnen onder bepaalde voorwaarden tegen het projectbesluit ook in beroep als zij een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerp-projectbesluit of hen het niet indienen daarvan redelijkerwijs niet kan worden verweten. De bekendmaking geeft ook aan waar het projectbesluit en alle daarbij behorende stukken, gedurende de beroepstermijn, ter inzage worden gelegd en waar stukken ook digitaal zijn te raadplegen.
Het projectbesluit treedt meestal in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het vaststelde projectbesluit bekend is gemaakt.
Nummer | Inhoud |
I | Variantennota |
II | Communicatie- en participatieplan |
III | Referentieontwerp |
IV | KRW-toets |
V | Effectbeoordeling N2000 |
VI | NNN-toets |
VII | Notitie Herplantplicht |
VIII | Deelrapport Rivierkunde |
IX | Deelrapport Beroeps- en Recreatievaart |
X | Rapport Geohydrologie en stabiliteit voorland |
XI | Inschatting verspreiding van lozing Chemours bij Hel- en Zuilespolder |
XII | Deelrapport archeologie en cultuurhistorie |
XIII | Grondeigendom |
XIV | Natuurtoets |
XV | Mitigatie- en compensatieplan soortenbescherming |
XVI | Beantwoording vragen over PFAS in de Hel- en Zuilespolder |
XVII | Milieuhygiënische bodemonderzoeken |
XVIII | Vooronderzoeken bodem |
XIX | Deelrapport Recreatie |
XX | Waterbodem Immissie Toets Hel- en Zuilespolder |
XXI | Reactienota zienswijzen |
IenM/BSK-2016/95035 Terug naar link van noot.
Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet. Terug naar link van noot.
Artikel 11.129 Besluit activiteiten leefomgeving. Terug naar link van noot.
In afd. 15. 2 van de Ow is de schadevergoeding bij gedoogplichten geregeld. Terug naar link van noot.
Artikel 15, lid 1, onder l, van de Ow. Terug naar link van noot.
De beleidsregel is online raadpleegbaar via: https://wetten.overheid.nl/BWBR0049076/2024‑01‑01. Terug naar link van noot.
Meer informatie over nadeelcompensatie is te vinden via: https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/contact/schade-en-compensatie/nadeelcompensatie. Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-22415.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.