U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 januari 2009, nr. DRZO 2008-001 (Stcrt. 2009, 38), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Waddenzee, het Vogelrichtlijngebied Waddenzee en het Natura 2000-gebied Waddenzee, waarvan een nieuwe tekst op 3 april 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025-12648), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.

Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.

Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit

Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee

A

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Waddenzee is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Waddenzee gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” of “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van omvang leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit van leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.

Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

B

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Waddenzee als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Waddenzee” en onder nummer NL1000001 is geplaatst op de Lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.

Vervolgens is de uitbreiding van het Habitatrichtlijngebied Waddenzee met watergedeelte van de Eems-Dollard ten noorden van de Punt van Reide (in aanvulling op het intergetijdengebied Hond-Paap) in september 2007 aangemeld, waarna het gehele Eems-Dollardgebied op 12 december 2008 door de Europese Commissie afzonderlijk van "Waddenzee" onder de naam “Eems-Dollard” en onder nummer NL2007001 is geplaatst op de (bijgewerkte) Lijst van gebieden van communautair belang, in afwachting van de samenvoeging tot één gebied van communautair belang.

Het gebied is aangewezen voor één prioritair habitattype en één prioritaire soort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Waddenzee als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 8 november 1991 (J. 9115397) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9801001.

Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Waddenzee (landelijk gebiedsnummer 001).

Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 30 januari 2009 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Waddenzee (landelijk gebiedsnummer 001).

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)2. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)3.

Het Natura 2000-gebied Waddenzee (inclusief Eems-Dollard) ligt in de provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Ameland, Delfzijl, Dongeradeel, EemsmondEemsdelta, Ferweradiel, Franekeradeel, Harlingen, Het BildtHogeland, Oldambt, Noardeast-Fryslân, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland, OldambtWaadhoeke, Winsum, Den Helder, Texel en Hollands Kroon. Een deel van het estuarium van de Eems-Dollard is gelegen in het gebied waar geen overeenstemming bestaat tussen Nederland en Duitsland over het verloop van de rijksgrens. Dit deel van het gebied is niet gemeentelijk ingedeeld.

C

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

De Waddenzee behoort tot het Natura 2000-landschap “Noordzee, Waddenzee en Delta”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die in kwaliteit zijn achteruitgegaan of gedegenereerd. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen (incl. nieuwe natuur) die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen4.

Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houdend met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna5.

Het Vogelrichtlijngebied Waddenzee wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van zoute kustwateren, intergetijdengebieden, kwelders en duingebieden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten6.

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voorplanten van bedoelde vogelsoorten6, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2009 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

D

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.1 Inleiding

In artikel 1 en 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen12. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde habitattypen en soorten is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).

Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elk habitattype en van elke soort waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Tenslotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing.

E

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Tevens is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en soorten.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en aangepaste instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied.22 De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang23. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is24.

In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen25 op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, hun landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden, kernopgaven geformuleerd. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

De situatie ten tijde van het publiceren van het aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder 'behoud' moet worden verstaan en vanaf welk niveau 'uitbreiding' en 'verbetering' nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen moeten in dit gebied dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig in 2009, voor de op dat moment aangewezen Waddenzee, aangevuld met die in 2017, voor het middels een wijzigingsbesluit toegevoegde deelgebied Eems-Dollard. Dit is tevens het niveau waar vanaf 'uitbreiding' en 'verbetering' nagestreefd moet worden.

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A034

Lepelaar

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 430 paren.

Toelichting

Naast de kolonies lepelaars in de duinen van de Waddeneilanden hebben zich ook diverse kolonies gevestigd in natte valleien met rietgroei aan de wadkant van de eilanden: Boschplaat – Terschelling (vanaf 1962, in 2002 227 paren), De Schorren – Texel (vanaf 1982 in 2002 72 paren), Oosterkwelder – Schiermonnikoog (vanaf 1990, in 2002 240 paren), De Hon – Ameland (vanaf 1994, in 2002 17 paren), Rottumerplaat (vanaf 1998, in 2002 19 paren) en Rottumeroog (vanaf 2000, in 2002 5 paren). Ook op de kust van het vasteland heeft de lepelaar zich weten te vestigen (Balgzand). Net als op de eilanden en elders in Nederland heeft de populatie in de Waddenzee een flinke groei doorgemaakt tot een (voorlopig) maximum van 539 paren in 2002. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A063

Eider

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5.000 paren.

Toelichting

Na vestiging van de eider als broedvogel in Nederland in het begin van de vorige eeuw, is het aantal paren met ups en downs toegenomen. Het overgrote deel broedt in het Waddengebied (circa 9.000 in 2001), waarvan ongeveer 1/3 in de Waddenzee en 2/3 op de eilanden in duinvegetaties, met voldoende openheid in combinatie met open struweel. Langs de Fries-Groningse kust wordt gebroed vanaf de jaren negentig (maximaal 31 paren in 1999). In de Waddenzee zijn de belangrijkste broedconcentraties te vinden op de kwelders van Schiermonnikoog (2.628 paren in 2001), de Boschplaat (1.190 paren in 2002) en op Rottumeroog en Rottumerplaat (in 2002 respectievelijk 558 en 793 paren). Voor de Waddenzee in totaal werden in de periode 1999-2003 gemiddeld 5.000 paren geteld. Aangezien de vermoedelijke oorzaak van de recente achteruitgang van de populatie in dit gebied is gelegen, is voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied gekozen (habitattypen H1110A en H1140A). Hiermee sluit de verbeterdoelstelling voor de eider aan bij de doelstellingen voor deze habitattypen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A081

Bruine kiekendief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren.

Toelichting

Na het vrijwel verdwijnen van de bruine kiekendief als broedvogel in de jaren zestig vond in de jaren zeventig hervestiging en populatie uitbreiding plaats. Maximaal komt een dertigtal paren in het Waddengebied tot broeden in natte valleien met rietgroei. Belangrijkste broedplaatsen zijn de Dollard (12 paren in 2001) en De Boschplaat – Terschelling (9 paren in 2002). Voor de Waddenzee in totaal werden in de periode 1999-2003 jaarlijks 20-34 paren geteld. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A082

Blauwe kiekendief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3 paren.

Toelichting

Na vestiging op de Waddeneilanden in de jaren veertig breidde de populatie blauwe kiekendieven zich gestaag uit tot een maximum begin jaren negentig. Sedertdien loopt het aantal paren gestaag terug. Blauwe kiekendieven broeden doorgaans in de duinen in duinvegetaties met voldoende openheid (met kort gras en verstuivend zand), in combinatie met open struweel als foerageergebied. In het Natura 2000-gebied Waddenzee komen slechts enkele paren tot broeden, met als enige regelmatige broedplaats De Boschplaat - Terschelling (4 paar in 2001 en 2 paar in 2002). Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie niet ten doel gesteld omdat het slechts een overloop betreft van het duingebied. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A132

Kluut

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3.800 paren.

Toelichting

De helft van de Nederlandse kluten broedt in het Waddengebied. Zij broeden verspreid over het hele Waddengebied met een duidelijk zwaartepunt op het gevarieerde grasland op de kwelders langs de kust van het vasteland: Balgzand en kust van Wieringen, Friese en de populatie in het Waddengebied). Na een sterke groei tot begin jaren negentig (maximaal Groninger waddenkust en de Dollard (meer dan 95% van5.502 paren in 1990) is in de meeste deelgebieden recent een geringe afname geconstateerd (2.977 paren in 2003). Recent is de populatie echter nog sterker afgenomen. Met name verbetering van de kwaliteit van het leefgebied verdient hier aandacht om verdere achteruitgang van de populatie tegen te gaan. De soort verkeert landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A137

Bontbekplevier

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren.

Toelichting

Bontbekplevier broedt verspreid over het hele Waddengebied op zeer spaarzaam begroeide plaatsen langs kusten. Ook kunstmatig ontstane kale terreinen worden snel in gebruik genomen. Een zwaartepunt in de verspreiding in 2002 was te vinden langs de Friese kust. De populatie in de Waddenzee leek het aanvankelijk goed te doen. In recente jaren vindt een duidelijke afname plaats (van 92 in 1998 naar 45 in 2001 en 53 broedparen in 2003). Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A138

Strandplevier

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 50 paren.

Toelichting

Als broedvogel is de strandplevier vooral te vinden op zandige, schelpenrijke platen en in primaire duinen. De broedplaatsen bevinden zich vrijwel alle op de eilanden of eilandjes. Langs de kusten van het vaste land wordt maar sporadisch gebroed. De aantallen lopen al decennia lang terug. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd, de potentie van het gebied is hiervoor voldoende. Het gebied kan voldoende draagkracht leveren voor een zelfstandige sleutelpopulatie.

A156

Grutto

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 140 broedparen.

Toelichting

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 140 broedparen.

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie heeft een negatieve trend tot een huidige populatie van 110 broedparen. De soort broedt voornamelijk in Nieuwlands Reid (Ameland) en Noord-Friesland Buitendijks (noordwest van Marrum). Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten, door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden, daar waar dat vanwege voldoende zoet grondwater mogelijk is. Een populatie van 140 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A183

Kleine mantelmeeuw

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 19.000 paren.

Toelichting

Na de vestiging als broedvogel in de jaren zestig zijn de aantallen kleine mantelmeeuwen sterk toegenomen. In de periode 1999-2003 zijn gemiddeld19.000 paren vastgesteld. De belangrijkste broedplaats is De Boschplaat. Andere concentraties bevinden zich op de Oosterkwelder, De Hon en op Rottumeroog en Rottumerplaat. Zeer recent broeden ook paren langs de kusten van het vaste land (met name op het Balgzand: 38 paren in 2002). Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A191

Grote stern

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 16.000 paren.

Toelichting

Het gebied heeft voor de grote stern voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. De grote stern is van oudsher een broedvogel in het Waddengebied. Doorgaans broedt meer dan 50% van de Nederlandse belangrijkste en enige regelmatige broedplaats is al tientallen jaren gelegen op Griend. In sommige jaren vestigen zich kleinere populatie hier. De groepen op andere platen in het Waddengebied (grootste nevenvestigingen Rottumerplaat en Oosterkwelder). De populatie heeft zich goed hersteld van het dieptepunt in 1965 (900 paren), maar ligt nog ver onder het niveau van halverwege de 20e eeuw. In 2003 werden maximaal 11.810 paren geteld. Vanwege de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie als doel gesteld. Gezien er zich al jaren langjarenlang een geleidelijke toename aftekent, volgt het herstel van de populatie dan ook uit het behouden van het huidige leefgebied. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A193

Visdief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5.300 paren.

Toelichting

De populatie van de visdief was in de jaren zestig sterk teruggevallen (minder dan 2.000 paren). Sedertdien is een redelijk herstel opgetreden, hoewel de aantallen slechts een fractie zijn van de circa 30.000 paren die er in de jaren vijftig broedden. In de periode 1999-2003 werden jaarlijks 4.796 – 5.722 paren geteld. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A194

Noordse stern

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 1.500 paren.

Toelichting

In Nederland bereikt de noordse stern zijn zuidelijkste verspreidingsgrens. Het Waddengebied herbergt vrijwel de gehele Nederlandse populatie (in 2002 meer dan 1.500 tegen slechts 34 paren in de Zeeuwse Delta). Over het algemeen broeden de noordse sterns op zeer geëxponeerde broedplaatsen op eilandjes, platen en kwelderranden. Veruit de belangrijkste broedplaats is Griend (in de meeste jaren meer dan 1.000 paren; in 2002 echter 463). Andere belangrijke broedplaatsen in 2002 waren Engelsmanplaat (226 paren), Rottumeroog en Rottumerplaat (respectievelijk 108 en 87 paren), de Fries-Groningse Waddenkust (289 paren). Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

 
 

A195

Dwergstern

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 200 paren.

Toelichting

Afhankelijk van het aanbod aan geschikte schelpenstrandjes vestigen dwergsterns zich verspreid over het hele Waddengebied. De belangrijkste broedplaatsen in de Waddenzee in recente jaren waren Rottumeroog, Rottumerplaat en het duingebied van Texel. Op het dieptepunt van de populatie in de jaren zestig broedden in heel Nederland slechts 100 paren, waarvan enkele 10-tallen in het Waddengebied. Daarna trad herstel op met in het afgelopen decennium maxima van circa 200 paren (201 paren in 1997, 212 paren in 2003). Gezien de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding en de herstelpotentie van dit gebied is hier uitbreiding omvangen en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding van de populatie als doel gesteld. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A222

Velduil

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 broedparen.

Toelichting

Verspreid aan de wadkant van de eilanden of langs de Fries-Groningse kust broeden velduilen. Op de meeste plaatsen gaat het doorgaans om losse paren, met uitzondering van De Boschplaat waar jaarlijks 2-4 paren broeden. De paren maken deel uit van de populatie die thuis is in de duinen van de Waddeneilanden. In de periode 1998-2003 werden jaarlijks 5-7 paren vastgesteld voor het gehele gebied. Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie niet ten doel gesteld, omdat het vooral een overloop betreft van het duingebied. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Waddeneilanden ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.6 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

A005

Fuut

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds 1990 aanzienlijk hoger dan daarvoor en sindsdien fluctuerend met een licht negatieve tendens. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A017

Aalscholver

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 4.200 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting.

Aantallen aalscholvers zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de beide functies, maar is gebaseerd op hoogwatertellingen. De Waddenzee levert na het IJsselmeer de grootste bijdrage voor de aalscholver binnen Nederland. De soort is jaarrond aanwezig, maar met verreweg de hoogste aantallen in de nazomer en lage aantallen van november-maart. De populatiegrootte vertoont een doorgaande toename, net als in andere delen van het land, maar sterker, zodat het aandeel van de Nederlandse vogels dat in de Waddenzee verblijft geleidelijk is toegenomen van circa 5% in 1980 naar circa 20% in 2003. Deze ontwikkeling verloopt parallel aan een sterke groei van de broedpopulatie in de Waddenzee. Concentraties vormen zich minder rond hoogwatervluchtplaatsen door beperkte afhankelijkheid van laag water. Aan de andere kant zijn er wel gezamenlijke slaapplaatsen. Belangrijke concentratiegebieden zijn Richel, Griend, de haven van Den Oever en enkele van de grote Waddeneilanden (moeilijk bereikbare plaatsen vanwege de verstoringsgevoeligheid van deze soort). Er wordt zowel in de Waddenzee als op de Noordzee gefoerageerd, veelal op platvis. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A034

Lepelaar

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 520 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen lepelaars zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en foerageergebied. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie (hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de lepelaar binnen Nederland, tegenwoordig met bijna de helft van het aantal Nederlandse vogels. De lepelaar is een zomervogel, aanwezig van februari-oktober; het aantalsverloop is sterk gebonden aan de ontwikkelingen in de broedkolonies. De verdubbeling van de Nederlandse broedpopulatie in de jaren negentig is nagenoeg volledig toe te schrijven aan toenemend belang van het Waddengebied als broedgebied, die gepaard ging met sterke toename van het aantal niet- broedvogels, met name sinds 1995. Na de broedtijd verspreidt de soort zich vanaf de eilanden over het gehele Waddengebied, onder andere Balgzand. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A037

Kleine zwaan

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.600 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen kleine zwanen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats, het gaat hierbij met name om de Friese, Groningse kust en het Balgzand. De Waddenzee levert voor de kleine zwaan één van de grootste bijdragen voor de soort in Nederland. De gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor een trendanalyse. De kleine zwaan is een wintergast. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A039

Toendrarietgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied.

Toelichting.

Aantallen toendrarietganzen zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats. De Waddenzee (met IJsselmeer en Bargerveen) levert binnen het Natura 2000-netwerk de grootste bijdrage voor de toendrarietgans. De gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor een trendanalyse Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A043

Grauwe gans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 7.000 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting.

De aantallen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert buiten de Delta de grootste bijdrage binnen Nederland. De populatiegrootte vertoont een doorgaande toename sinds de jaren zeventig met een versnelling eind jaren negentig. De soort is jaarrond aanwezig, met hoogste aantallen in oktober-februari. Belangrijke concentraties komen vooral voor in Dollard en langs Groninger kust, in mindere mate langs de Friese kust, op Schiermonnikoog, Balgzand en Terschelling. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A045

Brandgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 36.800 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting.

Aantallen brandganzen zijn van grote internationale en grote nationale betekenis. De Waddenzee heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert als foerageergebied voor de Brandgans, met ongeveer een kwart van de Nederlandse vogels, de grootste bijdrage binnen Nederland en komt als slaapplaats na enkele Friese meren. De Brandgans is een wintergast van oktober-mei. De populatiegrootte vertoont een toename sinds midden jaren tachtig, vergelijkbaar met zoute Delta, maar eerder ingezet dan elders in Nederland. De recente afvlakking is ook in de zoute Delta zichtbaar, maar is minder duidelijk in de rest van Nederland, waardoor het aandeel dat in de zoute gebieden verblijft weer afneemt. Het belangrijkste gebied binnen de Waddenzee is de Friese Waddenkust, vervolgens Dollard en Groningse kust. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A046

Rotgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 26.400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting.

Aantallen rotganzen zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert met bijna 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de rotgans binnen Nederland. De rotgans is een wintergast en doortrekker van september-mei, met een najaarspiek in oktober/november en toenemende aantallen naar het eind van het seizoen in april/mei. De soort vertrekt abrupt en massaal in de tweede helft van mei. In de jaren zeventig en tachtig is de populatie toegenomen, langer en sterker dan in de zoute Delta. In de jaren negentig zijn aantallen gestabiliseerd. Belangrijkste gebied is net als bij de brandgans de Friese Waddenkust, met op zekere afstand de Waddeneilanden, de Groninger kust en Balgzand. Overwinterende vogels bevinden zich vooral in de westelijke Waddenzee. De soort foerageert vooral op kwelders en grasland, maar in het najaar ook op zeegras, zeesla en darmwier, en is daarmee gedeeltelijk getij-afhankelijk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A048

Bergeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 38.400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen bergeenden zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert met circa 70% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de bergeend binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met de hoogste aantallen in september- november, laagste in april/mei en een kleiner minimum in augustus als een deel van de vogels voor de rui tijdelijk naar het Duitse Waddengebied trekt. Een groeiend aantal (10-20.000) ruit echter ook in de Nederlandse Waddenzee, onder andere bij Wieringen en onder Ameland. Buiten de ruitijd zijn de grootste concentraties te vinden langs de kusten van het vasteland. Aantallen waren lange tijd stabiel, recent echter enige toename. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A050

Smient

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 33.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de smient binnen Nederland. De smient is een wintergast van oktober-maart. De soort laat in de Waddenzee geen duidelijke toename zien zoals in andere delen van het land. In sommige delen van het gebied is zelfs sprake van een afname, bijvoorbeeld door verandering van de vegetatiesamenstelling op de kwelder van de Dollard en door overschakeling op cultuur(gras)land. De soort is niet zeer gebonden aan het getij, maar foerageert ook op zeegrasvelden en concentreert zich vaak toch rond hoogwatervluchtplaatsen van steltlopers. Smienten vertonen soms nachtelijke voedselvluchten van de kwelders naar het binnenland. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A051

Krakeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 320 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. De betekenis van de Waddenzee is ondergeschikt aan grotere zoetwatergebieden (met name Haringvliet, Biesbosch, Lauwersmeer) en Grevelingen. Het Balgzand is één van de meest relevante delen van het Waddengebied. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A052

Wintertaling

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 5.000 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen wintertalingen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de wintertaling binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in mei-juli en de hoogste in september-december. De populatiegrootte toonde lange tijd een afname (met grote fluctuaties) maar recent tekent zich mogelijk een herstel af. Dit patroon lijkt zich te concentreren in het belangrijkste deelgebied voor deze soort: de Dollard, dat recent iets van de nog grotere betekenis van de jaren zeventig lijkt te herwinnen. Het aantalverloop heeft vaak te maken met successie van vegetatie op de kwelders en vertoont vaak overeenkomsten met de ontwikkeling van smient (Dollard) en pijlstaart (rond Lauwersmeer in jaren zeventig). De wintertaling heeft een voorkeur voor beschutte, slikkige delen van de Waddenzee, waar zaden en ongewervelden worden gegeten bij laag water, waarna bij hoog water wordt overgeschakeld op de kwelders. Behalve de Dollard is ook de Friese kust belangrijk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A053

Wilde eend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 25.400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen wilde eenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de wilde eend binnen Nederland. Aantallen zijn, met de nodige fluctuaties, toegenomen sinds de tweede helft van de jaren tachtig. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A054

Pijlstaart

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 5.900 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen pijlstaarten zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor.de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert met ongeveer de helft van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de pijlstaart binnen Nederland. De soort is het hele jaar present maar met lage aantallen in mei- juli, hoogste in oktober-februari, met doortrekpieken in oktober en januari/februari. Aantallen waren lange tijd stabiel/fluctuerend, maar recent is er sprake van beduidend hogere aantallen. Aantalsontwikkelingen vertonen overeenkomsten met die van andere eendensoorten (wintertaling) en zijn deels gerelateerd aan vegetatiesuccessie en natuurontwikkeling (onder andere hoge aantallen vastelandskust door uitwisseling Lauwersmeer in de jaren zeventig, net als bij wintertaling). Belangrijke gebieden zijn met name Boschplaat en Balgzand. De pijlstaart foerageert onder andere op wadslakjes bij laag water, maar vooral op zaden en andere plantendelen op natte kwelders en grasland. De soort vertoont soms nachtelijke voedselvluchten naar binnendijkse gebieden. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A056

Slobeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 750 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen slobeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert na de Oostvaardersplassen en Oosterschelde de grootste bijdrage voor de slobeend binnen Nederland. De soort is jaarrond aanwezig, maar is vooral doortrekker met accent op het najaar. Het aantalsverloop toont sterke fluctuaties en geen duidelijke trend. Relatief belangrijke gebieden zijn de kust van Wieringen, Balgzand en de Fries kust. De slobeend heeft een voorkeur voor ondiep, brak of zoet water en slikkige bodems met veel plankton en zaden. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A062

Topper

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 3.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen toppers zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert na het IJsselmeer de grootste bijdrage. De topper is een wintergast van november-april. De soort lijkt in de Waddenzee te zijn afgenomen maar door de grote fluctuaties is deze trend niet significant. De aantallen fluctueren enerzijds door winterafhankelijke reacties op ijsvorming (in de Oostzee), anderzijds door verblijf op open water, waardoor de soort relatief moeilijk telbaar is. De topper is echter gevoelig voor veranderingen in het aanbod van schelpdieren. De landelijke trend is mogelijk een weerspiegeling van veranderingen in voedselaanbod in de Waddenzee, waarbij de aantallen een aantal jaren sterk verhoogd waren in het IJsselmeer. De trend in de Waddenzee vertoonde echter geen toename toen de aantallen in het IJsselmeer weer afnamen. De samenhang tussen beide gebieden wat betreft het verblijf van de topper is echter sterk. Uitwisseling tussen de twee gebieden vindt plaats naar aanleiding van fluctuaties in voedselaanbod of weersomstandigheden (meer op de Waddenzee in strenge winters). Slaap- en foerageerfunctie kunnen aan verschillende zijden van de Afsluitdijk liggen.

A063

Eider

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 90.000-115.000 vogels (midwinter-aantallen).

Toelichting

Aantallen eiders zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert met circa 94% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de eider binnen Nederland. De soort is het hele jaar present. In sommige jaren foerageert de totale Nederlandse eiderpopulatie in de Waddenzee. In jaren waarin een verlaagd voedselaanbod in de Waddenzee samen gaat met goede jaren voor andere schelpdieren (Spisula) in de Noordzeekustzone, foerageert een deel van de populatie in dat gebied. In de jaren negentig zijn de aantallen in de Waddenzee afgenomen door verhoogde sterfte en het uitwijken van vogels naar de Noordzeekustzone, in verband met slechte broedval en onvoldoende beschikbaarheid van mosselen. Recent (2003) zijn de aantallen in de Waddenzee weer toegenomen ten koste van de aantallen in de Noordzeekustzone. De landelijke trend is daardoor nog niet positief, maar is over de laatste tien jaar ook niet meer significant negatief. De landelijke staat van instandhouding voor de eider als niet-broedvogel is matig ongunstig en de internationale populatieomvang neemt af. Vanwege de grote betekenis van de Waddenzee voor de eider is hier verbetering kwaliteit van het leefgebied van toepassing.

A067

Brilduiker

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen brilduikers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren sterk, zonder duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A069

Middelste zaagbek

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 150 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen middelste zaagbekken zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De soort is een wintergast van oktober-april. De Waddenzee levert één van de grootste bijdragen in Nederland, maar is ondergeschikt aan de Deltawateren. Aantallen fluctueren in de Waddenzee met relatief hoge aantallen in het midden van de jaren negentig. De soort neemt landelijk toe door ontwikkelingen in de zoute Delta waar de aantallen veel hoger zijn (Grevelingen). Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A070

Grote zaagbek

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 70 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen grote zaagbekken zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee levert één van de grootste bijdragen binnen het Natura 2000-netwerk, maar is ruimschoots ondergeschikt aan het IJsselmeer. Aantallen fluctueren, zonder duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A103

Slechtvalk

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen slechtvalken zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De Waddenzee is het belangrijkste wetland in Nederland, met ongeveer een kwart van de in de Nederlandse telgebieden aanwezige vogels. De slechtvlak is een wintergast en doortrekker, en recent ook broedvogel (Eemshaven). Sinds de jaren tachtig is de soort in aantal toegenomen als gevolg van internationaal herstel van de drastische terugval door pesticiden in de jaren zestig. In de Waddenzee is de populatie op onverklaarde wijze afgenomen in 1997, maar sindsdien neemt de populatie weer geleidelijk toe. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A130

Scholekster

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 140.000-160.000 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen scholeksters zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). Vanwege onzekerheden met betrekking tot herstel van schelpdierbanken in de westelijke Waddenzee is een range gehanteerd. De Waddenzee levert met ongeveer driekwart van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de scholekster binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met laagste aantallen in mei/juni en hoogste in augustus-februari, zonder duidelijke pieken. De populatiegrootte toonde een toename in de jaren zeventig, een doorgaande afname in de jaren negentig en is recent min of meer stabiel op het laagst bekende niveau. Samen met een afname in de zoute Delta zorgt deze trend voor een landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding, zodat voor de Waddenzee een herstelopgave is geformuleerd.

A132

Kluut

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.700 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen kluten zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor de kluut binnen Nederland. De soort is vooral doortrekker en zomergast, met lage aantallen in december- februari en pieken in oktober en april. Hoogste concentraties komen vaak voor aan de vastelandskust, in verband met voorkeur voor slibrijk habitat. Ruiconcentraties komen voor in de nazomer, met name in de Dollard. De populatie is toegenomen in de jaren tachtig, met daarna enige afname en is recent stabiel op gemiddeld niveau. De soort profiteert mogelijk van de toegenomen dichtheid aan wormen als gevolg van schelpdiervisserij. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A137

Bontbekplevier

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.800 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen bontbekplevieren zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert voor de bontbekplevier de grootste bijdrage binnen Nederland. De bontbekplevier is grotendeels doortrekker, met een piek in augustus/september en één in mei. Deze worden toegeschreven aan de populatie die naar West- en Zuid-Afrika trekt. Een eerdere aantalspiek in maart wordt toegeschreven aan de populatie die in West-Europa en Noord- Afrika overwintert. De soort komt meer voor op en bij de eilanden, dan langs de vastelandskust, maar er zijn geen echte concentratiegebieden. De soort heeft een voorkeur voor zandige plaatsen om te overtijen. In de jaren negentig zijn de aantallen in het Deltagebied toegenomen. De omvang van de populatie die in West- en Zuid-Afrika overwintert neemt internationaal gezien mogelijk af. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A140

Goudplevier

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 19.200 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen goudplevieren zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies. De Waddenzee levert binnen het Natura 2000-netwerk voor de soort de grootste bijdrage. De goudplevier is vooral doortrekker, met pieken in november en maart, lage aantallen in december/januari en is bijna afwezig in mei-juli. De soort komt verspreid voor langs eiland- en vastelandskusten, met enige concentratie in onder andere de Dollard. De soort is in de jaren tachtig in de Waddenzee in aantal toegenomen en is sindsdien min of meer stabiel, met grote fluctuaties. De toename heeft mogelijk te maken gehad met verslechtering van binnenlandse leefgebied (landbouwgebieden). Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. Ten gevolge van de voorgenomen ontpolderingen van zomerpolders zal de oppervlakte foerageergebied afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal goudplevieren zal plaatsvinden.

A141

Zilverplevier

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 22.300 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen zilverplevieren zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de zilverplevier binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni/juli, sterke doortrekpieken in augustus/september en nog sterker in mei. De zilverplevier komt meer voor langs de eilanden dan langs het vasteland, foeragerend op de platen, relatief veel in het oosten van het gebied. In de jaren zeventig en tachtig fors zijn aantallen toegenomen, sindsdien is de populatiegrootte min of meer stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A142

Kievit

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10.800 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen kieviten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. De Waddenzee levert de grootste bijdrage voor de kievit binnen het Natura 2000-netwerk in Nederland. Aantallen vertonen een geleidelijke toename met fluctuaties. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Ten gevolge van het ontpolderen van buitendijkse polders zal de oppervlakte zilte natte graslanden afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal kieviten zal plaatsvinden.

A143

Kanoet

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 44.400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen kanoeten zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert voor de kanoet de grootste bijdrage binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in mei-juli, relatief hoge aantallen in augustus-februari en een doortrekpiek in augustus die wordt toegeschreven aan ondersoort canutus uit de Siberische broedgebieden. De kanoet komt nauwelijks voor aan de vastelandskust (met uitzondering van Balgzand), overtijers hebben de voorkeur voor afgelegen zandvlakten als bijvoorbeeld Vliehors, Richel en Griend. De soort overtijt in zeer grote groepen maar wisselt sterk tussen de beschikbare plaatsen, met zeer grote actieradius. De overwinteraars behoren tot de Groenlands/Canadese ondersoort islandica. Aantallen waren eerst stabiel en zijn daarna fors toegenomen en sinds de eerste helft van de jaren negentig weer fors afgenomen. Deze afname wordt voor een (klein) deel gecompenseerd door toename in de zoute Delta en resulteert niet in aantallen die lager zijn dan in de jaren zeventig en tachtig, zodat de landelijke staat van instandhouding slechts matig ongunstig is. Daarom is uitgegaan van behoud van de huidige aantallen (gemiddelde van de seizoenen 1999/2000 t/m 2003/2004). De afname lijkt echter door te gaan en wordt toegeschreven aan veranderingen in de voedselbeschikbaarheid die verband houden met veranderingen van sedimentsamenstelling en afname van dichtheden en kwaliteit van schelpdieren als het nonnetje Macoma balthica. Omdat daardoor ook de andere aspecten van de staat van instandhouding (matig) ongunstig zijn, is verbetering van kwaliteit leefgebied in het doel opgenomen.

A144

Drieteenstrandloper

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.700 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen drieteenstrandlopers zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert voor deze soort de grootste bijdrage binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen juni, doortrekpieken in augustus en vooral in mei. De drieteenstrandloper ontbreekt nagenoeg langs de vastelandskust, foerageert deels op stranden (Noordzeekustzone). Voor overtijen heeft de soort de voorkeur voor afgelegen zandplaten als Richel, Noorderhaaks, Engelsmanplaat, Rottumerplaat, Simonszand en Vliehors. In de jaren negentig toonde de populatiegrootte een doorgaande toename, die nog niet lijkt af te vlakken. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig omdat hoge recreatiedruk effect heeft op de verspreiding. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A147

Krombekstrandloper

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.000 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen krombekstrandlopers zijn van zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert voor de krombekstrandloper binnen Nederland de grootste bijdrage. De soort is een doortrekker, voornamelijk in de herfst, met hoogste aantallen in juli/augustus (september), eerst vooral adulten en in augustus- september juvenielen. Aantallen fluctueren sterk, vermoedelijk in verband met slechte telbaarheid, en vertonen geen duidelijke trend. De draagkracht is berekend over de periode 1999-2002. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A149

Bonte strandloper

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 206.000 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen bonte strandlopers zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor de bonte strandloper binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni (en juli), een breed doortrekpatroon met relatief hoge aantallen in augustus-november en maart-mei. De bonte strandloper foerageert in het intergetijdengebied op relatief slikkige platen en overtijt zowel langs de vastelandskust als op de eilanden, vaak in concentraties van tienduizenden vogels. Belangrijke concentraties komen voor op Griend, Richel, Dollard. Behalve op Vlieland komen relatief hoge dichtheden voor in het oosten van het Waddengebied, waar meer platen liggen. De populatie is afgenomen tot midden jaren tachtig, met daarna een doorgaande toename en recent de hoogst bekende aantallen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen grutto’s zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee is het belangrijkste wetland van Nederland, afgezien van een aantal slaapplaatsen. Belangrijke deelgebieden zijn de kust van Wieringen, Friese kust en Dollard. In de Waddenzee, net als in de zoete Delta, toonde de populatiegrootte een doorgaande toename, die de recente afname in het rivierengebied en het IJsselmeergebied enigszins compenseert. Het Waddengebied wordt daardoor de belangrijkste regio voor niet-broedvogels. Toch is de landelijke toename afgevlakt en er is inmiddels een tendens tot afname die de broedvogelindex dreigt te gaan volgen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. Ten gevolge van de voorgenomen ontpolderingen van zomerpolders zal de oppervlakte foerageergebied afnemen, waardoor mogelijk enige achteruitgang van het aantal grutto’s zal plaatsvinden.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 6.400 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van internationaal en groot nationaal belang. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 1.200 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. Voorafgaand aan deze periode was er een negatieve trend. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 6.400 vogels. Belangrijke deelgebieden voor doortrekkende grutto’s zijn de kust van Wieringen, de Friese kust en de Dollard. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat de populatie herstelt tot een populatieaantal van ten minste 1.300 foeragerende vogels.26 Een verbetering van de kwaliteit respectievelijk een verdere uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

A157

Rosse grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 54.400 vogels (seizoensgemiddelde). Enige afname in relatie tot herstel van schelpdierbanken is aanvaardbaar.

Toelichting

Aantallen rosse grutto’s zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert verreweg de grootste bijdrage voor deze soort binnen Nederland, met tegenwoordig circa 90% van de Nederlandse vogels. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni, doortrekpieken in augustus en mei. Deze pieken betreffen de Siberische vogels die onderweg zijn naar Noordwest en West-Afrika, de wat lagere aantallen overwinteraars zijn afkomstig uit Scandinavië. De soort overtijt veel meer op de eilanden dan langs de vastelandskust. Grote concentraties komen vooral voorop afgelegen zandplaten als Griend, Richel, Vlieland, samen met kanoet en bonte strandloper. In de jaren tachtig is de populatie licht afgenomen en sindsdien weer toegenomen. In het Deltagebied is van een dergelijke toename nauwelijks sprake, zodat het aandeel van de Waddenzee steeds verder is toegenomen. Net als bij andere wormeneters wordt dit in verband gebracht met veranderde samenstelling van sediment en bodemfauna. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding

A160

Wulp

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 96.200 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen wulpen zijn van grote internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert met meer dan 85% van de Nederlandse vogels de grootste bijdrage voor de wulp binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in mei en juni (broedtijd) en relatief hoge tijdens de najaarstrek in augustus-september. De soort komt zeer verspreid over het gebied, Friese kust is daarbij relatief belangrijk. De wulp foerageert in slikkige delen van het wad en op mosselbanken, overtijt op kwelders, liefst afgelegen (Richel, Griend) want de soort is nogal verstoringgevoelig. De doorgaande populatietoename in de Waddenzee, die in de zoute Delta pas zeer recent in enige toename weerspiegeld wordt, herinnert aan de trends bij de rosse grutto (A157). Bij de wulp wordt de toename echter in eerste instantie toegeschreven aan het beëindigen van de jacht in het buitenland, met name in Denemarken (1994). Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A161

Zwarte ruiter

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.200 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen zwarte ruiters zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert met meer dan de helft van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de zwarte ruiter binnen Nederland. De soort komt vooral voor in de zomermaanden, met een klein piekje tijdens de voorjaarstrek in mei en een sterke piek tijdens de najaarstrek die al in juli/augustus plaatsvindt. De zwarte ruiter komt sterk geconcentreerd voor in de Dollard en in de rest van het gebied verspreid in kleine aantallen. De soort foerageert vaak in de directe omgeving van hoogwatervluchtplaatsen. Sinds de jaren zeventig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van lagere aantallen maar nog geen doorgaande afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A162

Tureluur

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 16.500 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen tureluurs zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert met meer dan 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de tureluur binnen Nederland. De soort is het hele jaar present, met doortrekpieken in mei en vooral juli/augustus, als de populatie van Scandinavische en Baltische broedvogels doortrekken naar Zuid-Europa en West-Afrika. Aanzienlijk lagere aantallen overwinteraars zijn afkomstig van IJsland en de Faeröer (ondersoort robusta). De tureluur komt zeer verspreid voor over het gehele Waddengebied, zowel vastlandskust als de eilanden. Sinds de jaren zeventig vertonen de aantallen geen duidelijke trend. De meest recente aantallen vertonen weer een opgaande tendens na twee dieptepunten rond midden jaren tachtig en midden jaren negentig. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A164

Groenpootruiter

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.900 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen groenpootruiters zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert met meer dan driekwart van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de soort binnen Nederland. De soort is afwezig van november-maart, met doortrekpieken net als de andere ruiters in mei en vooral juli/augustus. De groenpootruiter komt verspreid voor over de gehele Waddenzee, maar veel minder langs de vastelandskust dan op de eilanden. De beste gebieden zijn onder andere kwelders van Schiermonnikoog en Terschelling (Groede), Texel (Schorren) en Balgzand. Aantallen zijn toegenomen rond begin jaren negentig en zijn sindsdien stabiel/fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A169

Steenloper

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 2.300-3.000 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen steenlopers zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op beide functies (gebaseerd op tellingen van hoogwatervluchtplaatsen). De Waddenzee levert met meer dan 80% van de Nederlandse vogels verreweg de grootste bijdrage voor de soort binnen Nederland. De soort komt bijna het hele jaar voor, met lage aantallen in juni, hoogste aantallen rond augustus, als Scandinavische vogels doortrekken naar West-Afrika. Overwinteraars zijn vooral broedvogels uit Groenland en Oost-Canada. Terwijl de aantallen van de Scandinavische vogels min of meer stabiel zijn, is er bij de (in gemiddelde aantallen sterk overheersende) overwinterende populatie duidelijk sprake van afname. Vooral midden jaren negentig was er een forse afname, sindsdien zijn de aantallen (een deel van de meest recente getallen ligt inmiddels binnen de in het doel aangegeven range) toegenomen maar nog niet volledig hersteld. Door het grote belang van de Waddenzee resulteert dit in een landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding, zodat een herstelopgave voor de Waddenzee noodzakelijk is. Dit geldt met name voor de afname in de jaren negentig, die wellicht verband houdt met onder andere slechte broedval. Met betrekking tot de eerdere afname wordt ook klimaatverandering als mogelijke oorzaak genoemd (overwintering dichter bij de broedgebieden). De verwachting is echter dat met het herstel van de droogvallende mosselbanken het leefgebied van de steenloper zich zodanig herstelt dat de aantallen nog wat verder kunnen toenemen.

A197

Zwarte stern

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 23.000 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen zwarte sterns zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats. De slaapplaatsfunctie betreft vooral het Balgzand en in mindere mate de kust van Wieringen. De Waddenzee vormt binnen Nederland één van de gebieden die voor de zwarte stern de grootste bijdrage leveren. Gegevens omtrent aantallen zijn niet toereikend voor trendanalyse. De vogels foerageren waarschijnlijk grotendeels op het IJsselmeer. De aantallen in de Waddenzee worden daardoor mede bepaald door het voedselaanbod in het IJsselmeer. De oorzaak van de negatieve trend en de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding in Nederland is niet goed bekend maar ligt mogelijk eerder in het IJsselmeergebied dan in de Waddenzee. Het gestelde doel moet daarom worden gezien in samenhang met dat van het IJsselmeer.

De draagkracht is berekend over de periode 1999-2004.

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1991) en/of het ontwerpbesluit (2007) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 1991 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleend. Bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)27. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn28. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 49 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is.

Hiervan is in beginsel sprake indien minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien minstens 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft, het gebied tot één van de vijf belangrijkste gebied behoort (slechtvalk), of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie. De vogelsoorten zijn ontleend aan SOVON & CBS (2006)29. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de vogellijst van dit gebied de volgende consequenties (conform het ontwerpbesluit):

  • Van de oorspronkelijke aanwijzing zijn de volgende soorten gehandhaafd: aalscholver (A017), lepelaar als broedvogel (A034), brandgans (A045), rotgans (A046), bergeend (A048), topper (A062), eider (A063), brilduiker (A067), middelste zaagbek (A069), scholekster als niet-broedvogel (A130), kluut als broedvogel (132), bontbekplevier als niet-broedvogel (A137), zilverplevier (A141), kanoet (A143), bonte strandloper (A149), rosse grutto (A157), wulp (A160), zwarte ruiter (A161), tureluur als niet-broedvogel (A162), groenpootruiter (A164), kleine mantelmeeuw (A183), grote stern (A191), visdief (A193), noordse stern (A194), dwergstern (A195), zwarte stern (A197).

  • Ten opzichte van de oorspronkelijke aanwijzing zijn negen soorten van bijlage I toegevoegd. Als broedvogels zijn dit: bruine kiekendief (A081), blauwe kiekendief (A082), strandplevier (A138) en velduil (A222). Het voorkomen van deze broedvogels is van landelijke betekenis (minstens 1% van de landelijke broedpopulatie in het gebied aanwezig).

  • Van bijlage I zijn verder als niet-broedvogel toegevoegd: lepelaar (A034), kleine zwaan (A037), slechtvalk (A103), kluut (A132) en goudplevier (A140). Het voorkomen van kleine zwaan, kluut en goudplevier is van landelijke en/ of internationale betekenis (minstens 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied aanwezig).

  • Op grond van toegenomen kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de slechtvalk alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste bijdrage. De Waddenzee behoort tot de vijf belangrijkste gebieden.

  • Ten opzichte van de oorspronkelijke aanwijzing zijn 16 soorten zoals bedoeld in artikel 4.2 als niet-broedvogel toegevoegd: bontbekplevier (A137) als broedvogel, fuut (A005), toendrarietgans (A039), grauwe gans (A043), smient (A050), krakeend (A051), wintertaling (A052), wilde eend (A053), pijlstaart (A054), slobeend (A056), grote zaagbek (A070), kievit (A142), drieteenstrandloper (A144), krombekstrandloper (A147), grutto (A156) en steenloper (A169). Het voorkomen van deze soorten is van landelijke en/ of internationale betekenis (minstens 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied aanwezig).

  • In vergelijking met de oorspronkelijke aanwijzing zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): scholekster (A130) en tureluur (A162), beide als broedvogel, en kokmeeuw, stormmeeuw en zilvermeeuw.

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2009) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.1 Habitatrichtlijn: habitattypen

H1110A – Permanent overstroomde zandbanken,getijdengebied

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

A4

conform ontwerp

113

Voordelta

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

Vrijwel het gehele landelijke areaal van dit subtype ligt in Natura 2000-gebieden. De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype permanent overstroomde zandbanken, getijdengebied (subtype A) is op het aspect kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. Voor de Voordelta is de doelstelling voor de kwaliteit op behoud gezet. Dit heeft te maken met het feit dat het overgrote deel van dit subtype aanwezig is in de Waddenzee, alwaar een verbeterdoelstelling geldt. Daarbij is herstel van de kwaliteit in de Voordelta afhankelijk van het herstel van het zoet-zout gradiënt met het Haringvliet zoals voorgesteld in de vorm van de “Kier”. Deze opgave ligt in het Haringvliet en niet in de Voordelta.

H1130 – Estuaria

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

A2

wijzigingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

uitbreiding

verbetering

A3

aanwijzingsbesluit

Het gehele landelijke areaal van het habitattype estuaria ligt binnen het Natura 2000-netwerk. De staat van instandhouding van het habitattype is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Het relatieve belang van Nederland is groot en wordt vertegenwoordigd door de Natura 2000-gebieden Waddenzee (001) en Westerschelde & Saeftinghe (122). De doelstelling van het gebied Westerschelde & Saeftinghe sluit aan op de landelijke doelstelling. Voor het gebied Waddenzee ligt het accent op behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. In dit gebied kan voor een behoudsopgave voor oppervlakte worden gekozen omdat de Westerschelde op het aspect van uitbreiding een (veel) belangrijker bijdrage kan leveren aan de landelijke doelstelling van dit habitattype dan de Eems-Dollard. Voor de Westerschelde houdt kwaliteitsverbetering in: herstel van de afwisseling aan diverse deelecosystemen (laagdynamische en hoogdynamische, diepe en ondiepe, zoete en zoute delen en geleidelijke overgangen tussen al deze deelsystemen) met de bijbehorende hoge biodiversiteit. De kwaliteitsverbetering komt ook ten goede aan de instandhoudingsdoelstelling voor de belendende schorren (H1330). Voor de Westerschelde is behoud van het meergeulenstelsel en uitbreiding van de oppervlakte met laagdynamische delen (droogvallende platen en ondiepe wateren) noodzakelijk. Voor de Waddenzee heeft de beoogde kwaliteitsverbetering met name betrekking op het herstellen van een optimaal bodemleven en het bieden van een goed functionerende trekroute voor vissen. Tot de beoogde kwaliteitsverbetering behoort ook een zo spoedig mogelijk herstel van zeegrasvelden en mosselbanken.

H1140A – Slik- en zandplaten,getijdengebied

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

A4

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Vrijwel het gehele landelijke areaal van dit subtype ligt in Natura 2000-gebieden. De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype slik- en zandplaten, getijdengebied (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. De doelstelling voor de gebieden Duinen en Lage Land Texel (001) en Duinen Goeree & Kwade Hoek (101) is op “behoud kwaliteit” gezet omdat hier geen aanwijzingen zijn voor negatieve kwaliteitsbeïnvloeding door menselijke activiteiten. De doelstelling voor de kwaliteit is voor de Voordelta op behoud gezet, vanwege het relatief lage aandeel (respectievelijk circa o,4% van de landelijke oppervlakte) van dit subtype in dit gebied.

H1310A – Zilte pionierbegroeiingen,zeekraal

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

A3

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 

doel vervallen

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

121

Yerseke en Kapelse Moer

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

uitbreiding

behoud

A1

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Vrijwel alle kweldergebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van habitattype zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “gunstig”38. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect oppervlakte is met name gericht op de sterke achteruitgang in de Oosterschelde (118) en Westerschelde & Saeftinghe (122) door erosie van de schorren. Uitbreiding oppervlakte wordt daarom alleen in deze twee gebieden beoogd. Voor de overige gebieden is behoud oppervlakte voldoende.

H1310B – Zilte pionierbegroeiingen,zeevetmuur

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

 
 
 

doel vervallen

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 

doel vervallen

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

A1

conform ontwerp

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

A3

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Vrijwel alle kweldergebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype zilte pionierbegroeiingen, zeevetmuur (subtype B) is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling.

H1320 – Slijkgrasvelden

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

A2

conform ontwerp

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

conform ontwerp

113

Voordelta

behoud

behoud

C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

geen

A2

conform ontwerp

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    In een deel van de gebieden mag het areaal afnemen ten gunste van het habitattype H1310A zilte pionierbegroeiingen, zeekraal39 .

Vrijwel alle kweldergebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000- netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype slijkgrasvelden is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling met betrekking tot de oppervlakte sluit hierop aan. De zeer ongunstige kwaliteit van het habitattype in Nederland wordt veroorzaakt door het geheel of vrijwel geheel verdwenen zijn van de belangrijkste typische soort klein slijkgras. Daarvan komen geen goed ontwikkelde vormen meer voor. Het habitattype komt wel veel voor in een vorm met Engels slijkgras, waarvan de kwaliteit lager wordt beoordeeld omdat deze soort die hier niet van nature voorkomt in de vorige eeuw is aangeplant. Deze matige vorm ontstaat vaak op plekken waar kwelders eroderen. Daarom mag in een deel van de gebieden het areaal afnemen ten gunste van het habitattype zilte pionierbegroeiingen, zeekraal (H1310A). Herstel van de kwaliteit van de door klein slijkgras gedomineerde vormen van het habitattype wordt op dit moment niet als haalbaar gezien, doordat de vegetaties tegenwoordig geheel uit Engels slijkgras bestaan. Het landelijk doel is daarom behoud van de kwaliteit. De gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling, met uitzondering van de Oosterschelde, waar geen doelstelling is geformuleerd voor de kwaliteit van het habitattype. Door de aanwezigheid van de Oosterscheldekering staan de randgebieden van de Oosterschelde sterk onder druk, doordat er meer zand de Oosterschelde uit gevoerd wordt, dan dat er zand in komt. Deze randgebieden, waar zich het habitattype slijkgraslanden bevindt, vloeien hierdoor naar de diepere delen van de Oosterschelde, waardoor het lastig is om slijkgraslanden hier te behouden.

H1330A - Schorren en zilte graslanden,buitendijks

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

A3

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 

doel vervallen

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

C

conform ontwerp

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Vrijwel alle kweldergebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Waddenzee (001) en Westerschelde & Saeftinghe (122) herbergen tezamen meer dan 80% van de landelijke oppervlakte en kunnen daarmee ook de grootste bijdrage leveren aan de herstelopgave. In de andere gebieden is het habitattype reeds in goede kwaliteit aanwezig (dus behoud is voldoende) of is herstel waarschijnlijk niet mogelijk gegeven de getijdedemping ten gevolge van de aanleg van de stormvloedkering (Oosterschelde (118)).

Met deze gebiedsdoelen wordt de landelijke doelstelling voldoende afgedekt.

H1330B – Schorren en zilte graslanden,binnendijks

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

091

Polder Westzaan

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

A2

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

121

Yerseke & Kapelse Moer

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

124

Groote Gat

geen

geen

C

ontwerpbesluit

Van het habitattype schorren en zilte graslanden, binnendijks (H1330B) is bijna driekwart van de landelijke oppervlakte opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling wijkt af op het aspect kwaliteit, omdat de “matig ongunstige” staat van instandhouding van de kwaliteit het gevolg is van de ongunstige situatie in het Noord-Hollandse veenweidegebied (onder andere Polder Westzaan, 091). Door vermindering van zoute kwel staan de betreffende zilte vegetaties daar sterk onder druk. Daarom is alleen in Polder Westzaan (091) een verbeterdoelstelling neergelegd.

H2110 – Embryonale duinen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

A1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

 
 
 

doel vervallen

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

 
 
 

doel vervallen

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 

doel vervallen

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

A2

conform ontwerp

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000- netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype embryonale duinen is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Met één uitzondering zijn de gebiedsdoelen in overeenstemming met de landelijke doelstelling. Het gebiedsdoel voor Schoorlse Duinen (086) wijkt af van het landelijk doel op het aspect oppervlakte. Het habitattype is langs de Hollandse kust betrekkelijk zeldzaam en door recente inrichtingsmaatregelen is er een situatie ontstaan met uitbreidingsmogelijkheden voor het habitattype in dit gebied. Met een uitbreidingsdoelstelling wordt beoogd optimaal gebruik te maken van de ecologische potenties van het gebied.

H2120 – Witte duinen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

 
 
 

doel vervallen

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Verbetering kwaliteit wordt vooral nagestreefd in de duinen van de vastelandskust en het Deltagebied.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype witte duinen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstelling van verbetering kwaliteit wordt nagestreefd door het optimaliseren van verstuiving. In de gebieden waar deze ontwikkeling conflicteert met de veiligheid van het achterliggende land, is geen verbeterdoelstelling neergelegd (zoals in Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)). In het Waddengebied komt het habitattype reeds over een groot oppervlakte en in goede kwaliteit voor. Ook voor deze gebieden is een behoudsopgave geformuleerd.

Voor de gebieden langs de (Noord-)Hollandse kust (Schoorlse Duinen (086), Noordhollands Duinreservaat (087) en Kennemerland-Zuid (088)) is, in tegenstelling tot het landelijk doel, gekozen voor de doelstelling uitbreiding oppervlakte. Vanwege de grote breedte van het duingebied is uitbreiding van witte duinen in deze gebieden goed mogelijk. Dit is vooral van belang voor de uitbreidingsopgave van het prioritaire type grijze duinen (*H2130).

H2130A – *Grijze duinen,kalkrijk

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B1

doel aangepasta

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

C

conform ontwerp

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast b

100

Voornes Duin

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen en Lage Land Texel is aangepast, omdat op dit Waddeneiland relatief veel kalkrijke bodem aanwezig is, waar goede mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype.

  • (b)

    De doelstelling voor Solleveld & Kapittelduinen is aangepast, omdat uitbreiding van de oppervlakte mogelijk is vanuit vergraste en verstruweelde duingraslanden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype grijze duinen, kalkrijk (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In afwijking van de landelijke doelstelling is voor gebieden met een relatief geringe bijdrage (onder andere Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006), Zwin & Kievittepolder (123)) aan deze landelijke doelstelling gekozen voor een behoudsdoelstelling.

Ook voor het gebied Coepelduynen (096) geldt een behoudsopgave, omdat het habitattype daar nog in goed ontwikkelde vorm voorkomt en er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte.

H2130B – *Grijze duinen,kalkarm

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepasta

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    De doelstelling voor Solleveld & Kapittelduinen is aangepast, omdat uitbreiding van de oppervlakte mogelijk is vanuit vergraste en verstruweelde duingraslanden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000- netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype grijze duinen, kalkarm (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen voor de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101) en Duinen Den Helder – Callantsoog (084) wijken af van de landelijke doelstelling, omdat het habitattype in deze gebieden reeds in goed ontwikkelde vorm aanwezig is en er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte. Ook de doelstelling van het gebied Grevelingen (115) wijkt af van de landelijke doelstelling, omdat het gebied te weinig kustdynamiek heeft om uitbreiding of verbetering te kunnen realiseren. Vanwege de dynamische omstandigheden in de Waddenzee (001) is uitbreiding van de oppervlakte in dit gebied niet mogelijk. Hier wordt dan ook alleen ingezet op verbetering van de kwaliteit. Ook in het gebied Kennemerland-Zuid (088) wordt alleen ingezet op verbetering van de kwaliteit, aangezien de overwegend kalkrijke bodem hier geen mogelijkheden biedt voor uitbreiding van de oppervlakte.

H2160 – Duindoornstruwelen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit…a

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud a

behoud

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud a

behoud

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud a

behoud

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud a

behoud

A2

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud a

behoud

B2

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

behoud a

behoud

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud a

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud a

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud a

behoud

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud a

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    … van goed ontwikkelde vormen in de gebieden waar het type een belangrijke positie in het duinlandschap inneemt. Enige achteruitgang in oppervlakte is toegestaan ten gunste van uitbreiding oppervlakte van habitattypen *grijze duinen (H2130), duinbossen (H2180) of vochtige duinvalleien (H2190), mits de totale oppervlakte van goed ontwikkelde vormen niet afneemt40.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype duindoornstruwelen is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling. Aan een groot deel van de gebieden is een ten gunste formulering toegevoegd. Afhankelijk van het voorkomen in deze gebieden zullen één of meerdere van de begunstigde habitattypen (*H2130, H2180 of H2190) in de “ten gunste formulering” van de betreffende gebieden zijn opgenomen.

H2170 – Kruipwilgstruwelen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteita

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

conform ontwerp-wijzigingsbesluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

Aanwijzingsbesluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

004

Duinen Terschelling

behoud b

behoud

A1

Aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud b

behoud

B2

Aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud b

behoud

B1

Aanwijzingsbesluit

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

C

Aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud b

behoud

B1

Aanwijzingsbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud b

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

100

Voornes Duin

behoud b

behoud

C

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

A1

Aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud b

behoud

B1

Aanwijzingsbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

  • (a)

    Lokaal uitbreiding oppervlakte van goed ontwikkelde vormen en lokaal verbetering kwaliteit.

  • (b)

    De oppervlakte mag afnemen ten gunste van het habitattype vochtige duinvalleien (H2190)41.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (>95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype kruipwilgstruwelen is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling. De lokale uitbreiding- en verbeteringdoelstelling ligt in het gebied Duinen Den Helder – Callantsoog (084). Het habitattype komt hier in geringe mate voor in matige tot goede kwaliteit en het gebied heeft goede potentie voor herstel.

H2190B – Vochtige duinvalleien,kalkrijk

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepasta

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

behoud

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

uitbreiding

behoud

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

A2

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Voor het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het doel voor de oppervlakte aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit omdat het beheer reeds blijkt te zijn gericht op uitbreiding.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige duinvalleien, kalkrijk (2190B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Wanneer er geen potentiële herstel mogelijkheden aanwezig zijn binnen de begrenzing van het gebied door bijvoorbeeld de mate van dynamiek, zoals in Waddenzee (001) en Noordzeekustzone (007), is er behoudsdoelstelling neergelegd. Alle verbeterdoelstellingen sluiten aan op reeds ingezet hydrologisch herstel (Waddeneilanden en Hollandse kust) en regeneratie van duinvalleien in duingebieden die door waterwinning zijn aangetast. Voor duurzaam voortbestaan van jonge stadia en de rijke variatie aan vochtige duinvalleien, is vergroting van dynamiek door wind en zee noodzakelijk in een deel van de gebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt nagestreefd op plaatsen waar dit niet in conflict is met de veiligheid van het achterliggend land.

J

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A034 – Lepelaar

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

430a

A2

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

120

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

170

B2

conform ontwerp

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

200 (↑)

B2

ontwerpbesluit

079

Lepelaarplassen

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

70 (↑)

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

100

B2

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

30 (↑)

C

concept-ontwerp

119

Veerse Meer

behoud

behoud

10

C

ontwerpbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het doel is aangepast naar 430 paren, in het ontwerpbesluit was abusievelijk 340 paren vermeldt als doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de lepelaar is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De Nederlandse broedpopulatie laat sinds 1981 een matige toename zien. De toename geldt het sterkst voor de Waddeneilanden, daarnaast zijn er enkele nieuwe kolonies ontstaan in onder andere Markiezaat (127) en Krammer-Volkerak (114). De verbeterde waterkwaliteit en de goede soortbescherming hebben hieraan bijgedragen. De soort is daardoor in de afgelopen decennia minder kwetsbaar geworden.

Gezien de gunstige staat van instandhouding is de landelijke doelstelling gericht op behoud van het leefgebied en de bijbehorende populatie. De gebiedsdoelstellingen sluiten hierop aan. In enkele gebieden wordt met het behoud van het huidige leefgebied een hoger aantal broedparen beoogd. Dit geldt voor de Oostvaardersplassen (078), Zwanenwater & Pettermerduinen (085), Krammer-Volkerak (114) en Markiezaat (127). In de Oostvaardersplassen en Zwanenwater & Pettemerduinen sluiten de beoogde doelstellingen aan bij de potentie van het leefgebied. In het Krammer-Volkerak en Markiezaat komt de soort in toenemende mate voor, de gemiddelden uit SOVON & CBS (2006) zijn hierop aangepast bij het formuleren van de doelstellingen. Vrijwel de gehele landelijke doelstelling zal binnen het Natura 2000-netwerk worden gerealiseerd.

A063 – Eider

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

5.000

A3

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

110

C

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

2.100

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

200

A1

doel aangepasta

  • (a)

    Een deel (2.300) van het aantal dat eerder aan dit gebied was toegekend, is overgeheveld naar Waddenzee omdat de betreffende paren in het kweldergebied van het eiland nestelen dat onderdeel is van de Waddenzee. Het doel voor het leefgebied in de Waddenzee is aangepast in verbetering kwaliteit. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is mede gevolg van de afname van het voedselaanbod en de daaraan verbonden sterfte met name in dit gebied.

De landelijke staat van instandhouding van de eider is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een behoudsopgave voor het leefgebied met een doelniveau van 8.000 broedparen. Vanwege de aard van de leefgebieden is de populatie vrijwel beperkt tot Natura 2000-gebieden. Het genoemde doelniveau is de ondergrens van aantal schattingen in de periode 1999-2003 (8.000- 10.000). De getelde aantallen komen op een lager totaal uit (afgerond 7.500 paren) omdat er bij de landelijke aantalsopgave vanuit is gegaan dat de tellingen een onderschatting zijn van de populatiegrootte.

Reden voor de zeer ongunstige staat instandhouding op het aspect populatie is de recente slechte voorplanting. Dit hangt samen met de afname van voedselaanbod en de daaraan verbonden sterfte. De landelijke doelstelling is daarom aangepast in “behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud van 8.000 broedparen”. Dit valt samen met verbeteropgaven voor de habitattypen H1110A en H1140A in het Waddengebied en noodzakelijk geacht om de broedpopulatie niet verder te laten afnemen. Deze doelstelling geldt met name voor de Waddenzee. In Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Vlieland (003) en Duinen Schiermonnikoog (006) wordt behoud van het leefgebied (c.q. broedterrein) voor behoud van de populatie nagestreefd. De te behouden populatieaantallen zijn gebaseerd op de historische potentie van de gebieden. In Duinen Ameland (005) is de kwaliteit van het leefgebied dermate achteruitgegaan dat een inspanning vereist is om de populatie weer op gewenst niveau te brengen.

A081 – Bruine kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

30

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

30

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

20

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

45

B1

doel aangepasta

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

40

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

25

B1

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

20

C

concept-ontwerp

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

5

C

ontwerpbesluit

035

Wieden

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, …

behoud

behoud

15

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

30

B1

concept-ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

10

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het gemiddelde van 44 is naar boven afgerond, in plaats van naar beneden in het ontwerpbesluit.

De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor alle aspecten als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling staat dan ook zowel voor omvang als kwaliteit van het leefgebied op behoud met een landelijk doelniveau van 1.300 broedparen. De soort heeft een ruime landelijke verspreiding (presentie in atlasblokken ca. 40%) waardoor minder dan de helft van de landelijke broedpopulatie in Vogelrichtlijngebieden is geconcentreerd.

Hierdoor is de soort minder kwetsbaar dan soorten die in hun verspreiding beperkt zijn tot een relatief klein aantal gebieden.

De som van de gebiedsdoelen als percentage van het landelijke doelniveau bedraagt ruim 30%, hetgeen voldoende wordt geacht voor het duurzaam behoud van de populatie op de lange termijn. Het aandeel in Natura 2000-gebieden is groter (48%) dan de som van de gebiedsdoelen, omdat niet overal een doel is gesteld door de toepassing van een landelijke drempelwaarde (minimaal 1% landelijke populatie). Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de voor de regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie is er voor het gebied Alde Feanen gekozen voor een hersteldoelstelling. Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort voor het gebied behouden kan blijven.

A082 – Blauwe kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

3

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

20

A1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

9 (↑)

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

A2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

10 (↑)

B2

conform ontwerp

033

Bargerveen

behoud

behoud

1

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

4

B1

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de blauwe kiekendief is voor wat betreft elk van de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied en een doelniveau dat ruim driemaal groter is dan de populatie in de peilperiode 1999-2003 (78): “behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 250 paren”. Vanwege de aard van het leefgebied is de broedpopulatie tegenwoordig geheel beperkt tot Natura 2000-gebieden.

Het doelniveau van 250 ligt ver boven de historische referenties: 120-130 en 110-120 (respectievelijk 1992 en 1996)48. Het landelijk doelniveau opgenomen in het landelijk doel is daarom verlaagd tot 110 (genoemde referenties zijn geflatteerd door tijdelijk gunstige omstandigheden in Zuidelijk Flevoland). De som van de gebiedsdoelen (107) is nu nagenoeg gelijk aan genoemd doelniveau.

Mede gelet op de recente sterke afname van het aantal broedparen in alle broedterreinen, wordt verhoging van de gebiedsdoelen zoals opgenomen in de ontwerpbesluiten, in geen van de gebieden haalbaar geacht. De doelstelling van de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Schiermonnikoog (006) en Bargerveen (033) wijken af van de landelijke doelstelling, vanwege de recente toename in de gebieden en de relatief stabiele trend van de laatste jaren. De doelstelling van de Waddenzee (001) wijkt af, omdat het gebied een overloop betreft van vogels uit de duinengebieden.

A132 – Kluut

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

3.800

A2

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

120 (↑)

C

doel toegevoegd

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

110

C

concept-ontwerp

109

Haringvliet

behoud

behoud

2000R

B1

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

2000R

B2

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

2000R

B1

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

2000R

B1

ontwerpbesluit

120

Zoommeer

behoud

behoud

2000R

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

2000R

B1

ontwerpbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

2000R

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Verbetering kwaliteit is noodzakelijk om verdere populatieafname in dit gebied dit gebied te voorkomen.

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de kluut is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is een behoudsopgave voor zowel leefgebied als populatie omvang met een doelniveau van 8.000. De gebiedsdoelen sluiten hierop aan, daarmee is 76% van de landelijke doelstelling afgedekt door gebiedsdoelen voor deze soort. De matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied betreft de afname in de Waddenzee (001), waar een verbeteropgave is geformuleerd.

Bijna een kwart van de landelijke broedpopulatie broedt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk (en in Natura 2000-gebieden waar voor de soort geen doel is gesteld). De behoudsopgave ligt dus deels buiten Natura 2000 hetgeen samenhangt met een vrij ruime landelijke verspreiding (presentie in atlasblokken 21%). Hierdoor is de soort minder kwetsbaar dan soorten die in hun verspreiding beperkt zijn tot een relatief klein aantal gebieden.

A137 – Bontbekplevier

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

60

A1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

doel aangepasta

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 
 

doel vervallen

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

20

B1

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

4

C

concept-ontwerp

072

IJsselmeer

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

100R (↑)

C

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

100R (↑)

B1

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

100R (↑)

B2

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

uitbreiding

verbetering

100R (↑)

B2

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

uitbreiding

verbetering

100R (↑)

B1

ontwerpbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

100R (↑)

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het doel is aangepast van 5 naar 20 paar. In het ontwerpbesluit was geen rekening gehouden met de broedvogels in binnendijks gelegen terreinen langs de waddijk.

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de bontbekplevier is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”49. De landelijke doelstelling voor de bontbekplevier luidt “Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren.” Dit is een wijziging ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument, waar de doelstelling voor het leefgebied op behoud was gesteld. De landelijke doelstelling sluit met de wijziging aan op de staat van instandhouding voor het aspect leefgebied. De beoordeling “matig ongunstig” van het aspect populatie is gebaseerd op de recente aantalsafname.

In gebieden met de beste potenties dient leefgebied te worden hersteld voor uitbreiding van de lokale populatie om verdere afname van de landelijke populatie tegen te gaan. Dit herstel is voorzien voor Duinen Texel (002) en Duinen Terschelling (004). In vergelijking tot het ontwerpbesluit is de doelstelling voor Duinen en Lage Land Texel verhoogd van 5 naar 20 paar. In het ontwerpbesluit was geen rekening gehouden met de broedvogels in de diverse binnendijks gelegen terreinen langs de waddijk (Zandkes, Ottersaat, Petten, de Bol en Wagejot). Samen met de Waddenzee is een populatie van 110 broedparen ten doel gesteld voor het Waddengebied. Ook in de Delta wordt een licht herstel van de populatie nagestreefd, om achteruitgang van de landelijke populatie buiten de Natura 2000-gebieden (veelal tijdelijke populaties) op te vangen. Voor Lauwersmeer en IJsselmeer is gekozen voor behoud leefgebied, omdat de potentie voor herstel er onvoldoende is.

Deze (trekvogel)soort is in 2000 als doelsoort voor Vogelrichtlijngebieden opgenomen op grond van de overweging: “de beschermde gebieden leveren een wezenlijke bijdrage aan de bescherming van de soort” (van wezenlijke bijdrage is sprake indien Vogelrichtlijngebieden minstens 25% van de landelijke populatie herbergen)50. De som van de gebiedsdoelen (224) bedraagt ruim 50% van het doelniveau waarmee Natura 2000 een “wezenlijke bijdrage” levert aan de instandhouding van de soort op landelijke schaal.

A138 – Strandplevier

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

B2

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

 
 
 
 

doel vervallena

003

Duinen Vlieland

 
 
 
 

doel vervallena

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 
 

doel vervallena

007

Noordzeekustzone

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

doel aangepasta

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

270R (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

270R (↑)

B1

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

270R (↑)

B2

concept-ontwerp

115

Grevelingen

uitbreiding

verbetering

270R (↑)

A1

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

uitbreiding

verbetering

270R (↑)

B1

ontwerpbesluit

120

Zoommeer

behoud

behoud

270R (↑)

B1

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

270R (↑)

B2

ontwerpbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

270R (↑)

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    In de gebieden Duinen en Lage Land Texel, Duinen Vlieland en Duinen Schiermonnikoog waren aantallen broedparen toegekend die deels behoren tot zowel de Noordzeekustzone en in grotere mate de Waddenzee. Deze aantallen zijn nu aan de betreffende gebieden toegekend. Daarnaast is uitbreiding van de populatie in deze gebieden beoogd. In vergelijking tot het ontwerpbesluit zijn de doelstelling voor Waddenzee en Noordzeekustzone verhoogd van respectievelijk 15 en 20 broedparen naar 50 en 30 broedparen.

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de strandplevier is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 400 paar verdeeld over ten minste 10 sleutelpopulaties van ten minste 20 paren. In het Waddengebied en de Noordzeekustzone (007) ligt een belangrijke opgave voor het bereiken van deze landelijke doelstelling, vanwege de aanwezige potentie, zoals op de Noordvaarder. Deze verhoging heeft voor beide gebieden deels betrekking op de aantallen van de vervallen gebieden (002, 003 en 006) en deels betrekking op de potenties voor uitbreiding in beide gebieden. In het Deltagebied wordt een toename van de populatie nagestreefd die onder andere door herstel van het leefgebied in de Oosterschelde gerealiseerd kan worden. Zo zal de natuurontwikkeling in de Oosterschelde nieuwe broedgelegenheid bieden in het noordelijke deel van de Prunje, waardoor uitbreiding van de populatie hier te verwachten is. Mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in de andere Deltagebieden zullen worden onderzocht. De som van de gebiedsdoelen (360 paren) bedraagt 90% van het doelniveau (400 paren).

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

5

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

Behoud

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A183 – Kleine mantelmeeuw

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

19.000

A1

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

14.000

A1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

2.500

B1

conform ontwerp

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

110

C

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

810

C

concept-ontwerp

119

Veerse Meer

behoud

behoud

700 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het aantal voor de Waddenzee is aangepast conform het gemiddelde van de periode 1999-2003 (SOVON & CBS, 2006).

De landelijke staat van instandhouding van de kleine mantelmeeuw is voor alle aspecten “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling luidt dan ook “behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie”. Het oorspronkelijke doelniveau van 90.000 broedparen is gebaseerd op het recente toename van 82.000 in de peilperiode 1999-2003 en 92.000 in de jaren 2005-0651. Dit is het grootste aantal dat ooit in Nederland is vastgesteld na explosieve toename in de afgelopen 40 jaar52. Deze ontwikkeling hangt samen met gunstige voedselaanbod (“discards” van de zeevisserij), aanwezigheid van tijdelijk geschikt broedterrein in de vorm van braakliggende terrein (met name Maasvlakte) en mogelijk ook de afname van de zilvermeeuw. Het laat zich aanzien dat deze hoge stand op lange termijn niet houdbaar is, alleen al ten gevolge van de beoogde vermindering van “discards” in de zeevisserij. Het landelijke doel is daarom verlaagd tot 43.000 broedparen, zijnde de gemiddelde omvang van de landelijke broedpopulatie in de periode 1993-199753. Dit aantal wordt ruim voldoende geacht voor het voortbestaan van de soort als broedvogel op de lange termijn.

Ruim de helft van dit aantal nestelt in Natura 2000-gebieden, waarbij de gebieden in het Waddengebied een belangrijke plaats innemen. Behoud in de aangewezen gebieden is passend voor het bereiken van de landelijke instandhoudingsdoelstelling.

A191 – Grote stern

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

16.000 (↑)

A3

doel aangepasta

109

Haringvliet

behoud

behoud

4000R

C

ontwerpbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

4000R

A1

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

4000R

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

4000R

A1

ontwerpbesluit

  • (a)

    In vergelijking tot het ontwerpbesluit is het gebiedsdoel voor de Waddenzee verhoogd van 9500 naar 16.000 gelet op de recente populatie-ontwikkeling (in 2006 bijna 14.000 in Waddengebied, incl. Duinen Texel54).

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de grote stern is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied respectievelijk als “zeer ongunstig” en “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat geen herstelopgave voor het leefgebied maar wel een doelniveau dat ruim 50% groter is dan de actuele populatie (ca. 16.000): “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 25.000 paren” 55. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk56.

Het landelijk doelniveau is nu vastgesteld op 20.000 broedparen, hetgeen iets minder is dan de ondergrens van de populatieschommelingen in de periode 1900-1960 (voor de grote terugval naar het dieptepunt van 900 in 1965). Een hoger doelniveau wordt niet realistisch geacht gelet op het verminderd aanbod aan natuurlijke broedplaatsen (uitvoering Deltawerken, verdwijning De Beer) en de verslechtering van het voedselaanbod. Ook dient te worden opgemerkt dat rond 1990 een nieuwe broedplaats in Zeebrugge (Vlaanderen) is ontstaan (recent 1000-4000 paren) hetgeen mogelijk ten koste is gegaan van de Zeeuwse broedpopulatie.

Dit heeft als consequentie dat de beoordeling van de staat van instandhouding voor wat betreft het aspect populatie wordt gewijzigd in “matig ongunstig”57. Alleen in de Waddenzee een (beperkte) herstelopgave haalbaar wordt geacht.

A193 – Visdief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

5.300

A1

conform ontwerp

072

IJsselmeer

behoud

behoud

2.100

B2

ontwerpbesluit

073

Markermeer & IJmeer

behoud

behoud

630

B1

ontwerpbesluit

077

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

behoud

behoud

400

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, …

behoud

behoud

180

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

6500R (↑)

B2

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

6500R (↑)

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

6500R (↑)

B1

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

6500R (↑)

B2

ontwerpbesluit

120

Zoommeer

behoud

behoud

6500R (↑)

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

6500R (↑)

B1

ontwerpbesluit

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de visdief is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. Na een sterke terugval in de jaren zestig vindt momenteel voortdurend herstel plaats, al lijkt dit momenteel te stagneren. De landelijke doelstelling is behoud van het leefgebied dat plaats biedt aan de herstellende populatie van uiteindelijk 20.000 broedparen. Het regiodoel voor het Deltagebied sluit hierbij aan; behoud van het huidige leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 6.500 broedparen. In het Waddengebied wordt het stoppen van de neergaande trend ten doel gesteld. In het Markermeer & IJmeer (073), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Eemmeer& Gooimeer zuidoever (077) is de bijdrage aan de landelijke doelstelling relatief klein en worden de potenties laag ingeschat. Ongeveer driekwart van de landelijke opgave ligt binnen het Natura 2000-netwerk. In de definitieve besluiten van de overige gebieden wordt bezien wat de potenties van de gebieden zijn de landelijke opgave nader binnen Natura 2000 te concentreren.

A194 – Noordse stern

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

1.500

A4

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

5

C

concept-ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de noordse stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling voor de noordse stern luidt “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 1.800 paren.” Dit is een wijziging ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument, waar abusievelijk een draagkracht voor ten minste 2.000 paren wordt vermeld. Behoud van de populatie is gerelateerd aan de periode 1999-2003. De populatie bedroeg in 1999-2003 gemiddeld 1.800 paar. De Nederlandse populatie vertoonde over de afgelopen twee decennia een matige toename. Het landelijke doel is daarom geformuleerd als behoud van het huidige populatieniveau. De gebiedsdoelen sluiten hierbij aan, waarbij de grootste opgave ligt in de Waddenzee (001). De soort is voornamelijk gebonden aan de zoute kustgebieden en is daarmee voor het grootste deel afhankelijk van het Natura 2000-netwerk waar 88% van de landelijke populatie broedt. De som van de gebiedsdoelen bedraagt circa 85% van het landelijk doelniveau, waarmee de bijdrage van het Natura 2000-netwerk aan de landelijke doelstelling voldoende is afgedekt.

A195 – Dwergstern

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

210 (↑)

A2

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

doel aangepastb

109

Haringvliet

behoud

behoud

300R (↑)

A1

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

300R (↑)

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

300R (↑)

C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

300R (↑)

B2

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

300R (↑)

A1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het gebied heeft potentie voor een broedpopulatie van 210 paren (dit aantal heeft er recent gebroed).

  • (b)

    Het deelgebied Razende Bol heeft potentie voor uitbreiding van de populatie. Hoewel in de periode 1999-2003 gemiddeld slechts 1 paar tot broeden kwam, zijn recent aantallen vastgesteld van 14, 12 en 25 paren (respectievelijk 2004, 2005 en 2007). De doelstelling is hierop aangepast.

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de dwergstern is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied resp. als “zeer ongunstig” en “matig ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling zoals gepubliceerd in 2006, omvat geen herstelopgave voor het leefgebied maar wel een doelniveau dat ruim 30% hoger is dan de actuele populatie in topjaren (585 in 2006): “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 800 paren”58. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk. Het landelijk doelniveau is nu vastgesteld op 600 broedparen59, hetgeen voldoende is voor het duurzaam voortbestaan op de lange termijn. Een hoger doelniveau wordt niet realistisch geacht, gelet op het verminderd aanbod aan natuurlijke broedplaatsen in vergelijking tot de situatie van een halve eeuw geleden (met name door de afname van natuurlijke dynamiek in het Deltagebied door de uitvoering van de Deltawerken).

Hierbij dient ook te worden opgemerkt dat rond 1990 in Zeebrugge (Vlaanderen) een nieuwe kolonie is ontstaan (recent 100-200, max. ruim 400 paren) hetgeen mogelijk ten koste is gegaan van de Zeeuwse broedpopulatie. De verlaging van het doelniveau heeft als consequentie dat de beoordeling van de staat van instandhouding voor wat betreft het aspect populatie wordt gewijzigd in “matig ongunstig”60. De som van de gebiedsdoelen bedraagt bijna 600 broedparen, waarbij alleen in het Waddengebied een herstelopgave haalbaar wordt geacht. In vergelijking tot het ontwerpbesluit zijn de gebiedsdoelen in Waddenzee en Noordzeekustzone verhoogd van resp. 200 en 5 broedparen naar 210 en 20 broedparen. De aangepaste waarden betreffen de maximale aantallen die in recente jaren in de gebieden zijn vastgesteld (resp. 2003 en 2007). In het Waddengebied, waar de Natura 2000-gebieden op veel plekken op elkaar aansluiten, is het overigens vooral van belang dat de som van de gebiedsdoelen (290) wordt gehaald. De som van de gebiedsdoelen, met daarbij opgeteld het aantal dat buiten Natura 2000 broedt (1%), bereikt het genoemde doelniveau van 600.

A222 – Velduil

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

5

A1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

A2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

 
 
 
 

doel vervallen

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

2 (↑)

C

doel aangepasta

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1

B1

concept-ontwerp

033

Bargerveen

behoud

behoud

1

B1

concept-ontwerp

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen Schiermonnikoog is aangepast van 1 naar 2 broedpaar, het gemiddeld voorkomen in de eerste helft van de jaren negentig.

De landelijke staat van instandhouding van de velduil is voor wat betreft elk van de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. In de loop van tweede helft van de vorige eeuw zijn steeds meer geschikte broedplaatsen in het binnenland verloren gegaan, waardoor de soort nu vrijwel alleen nog op Waddeneilanden voorkomt. De inpoldering van Lauwersmeer en Zuidelijk Flevoland, waardoor tijdelijk geschikt leefgebied ontstond, boden kortstondig soelaas. In de periode 1970-90 schommelde de landelijke broedpopulatie, afhankelijk van de muizenstand, tussen 60 en 200. Sindsdien is het met de populatie bergafwaarts gegaan. De som van de gebiedsdoelen bedraagt 59 broedparen.

De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van ten minste 5 sleutelpopulaties van ten minste 20 paren (nationale populatie van ten minste 100 paren)”. Dit betreft het populatieniveau van begin negentiger jaren toen er buiten de Waddeneilanden nog tijdelijk geschikte broedplaatsen aanwezig waren. Het gemiddelde gedurende 1999-2003 bedroeg 27 broedparen, vrijwel beperkt tot de Waddeneilanden.

Herstel naar de situatie van twintig jaar geleden wordt niet realistisch geacht, omdat in het binnenland nauwelijks nog regelmatig bezette broedplaatsen aanwezig zijn. Het landelijk doelniveau is daarom vastgesteld op 60 (gemiddelde periode 1993-1997). De landelijke doelstelling is als volgt aangepast: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 60 paren”61.

Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit aan op de landelijke opgave. In een drietal gebieden is voor een behoudsopgave gekozen. In de Waddenzee (001) betreffen de broedlocaties vooral overloop gebied naar de duinen. In de overloop naar de duinen zijn vrijwel geen mogelijkheden voor uitbreiding en/of verbetering van het leefgebied. In het Lauwersmeer (008) komt de velduil zeer beperkt tot broeden. Behoud van de huidige stand is reeds een behoorlijke opgave. Gezien de zeer geïsoleerde ligging van het gebied, en het gegeven dat de trend van de populatie in dit gebied redelijk constant is, is tevens gekozen voor een behoudsopgave in het Bargerveen (033).

K

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.4 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

A062 – Topper

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied62

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

Bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

3.100

f, A1

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

geen

f, B1-B2a

conform ontwerp

072

IJsselmeer

behoud

behoud

15.800

f, A4

ontwerpbesluit

073

Markermeer & IJmeer

behoud

behoud

70

f, C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

120

f, C

ontwerpbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

80

f, C

aanwijzingsbesluit

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

  • (a)

    Geschat aan de hand van de aantalsindicatie opgenomen in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit (2005).

De landelijke staat van instandhouding van de topper is op het aspect populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. Dit is als gevolg van de afname in de zoute wateren die mogelijk met aanbod van schelpdieren te maken heeft. De ongunstige staat van de populatie resulteert echter niet in een herstelopgave in de vorm van een doelniveau dat hoger is dan de huidige aantallen, omdat de aantallen van voor 1988 ook relatief laag waren en omdat er geen aanwijzingen zijn voor potentiële duurzaamheid van de verhoogde aantallen rond 1990. De landelijke herstelopgave is alleen op gebiedsniveau toegepast in de Waddenzee, aangezien de zeer ongunstige staat van instandhouding voor de populatie vooral is veroorzaakt door afname in dat gebied (zie Natura 2000 profielendocument (2008)).

A063 – Eider

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied63

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

90.000-

115.000 (↑)

f, A4

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

26.200

f, A1

conform ontwerp

113

Voordelta

behoud

behoud

2.500

f, C

aanwijzingsbesluit

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

De landelijke staat van instandhouding voor de eider is op het aspect leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”64. De huidige herstelopgave komt voort uit de verminderde kwaliteit leefgebied in de vorm van verlaagd voedselaanbod (met name schelpdieren). De landelijke doelstelling is daarom gewijzigd van “uitbreiding omvang leefgebied” in “behoud”, het leefgebied (H1110A of H1140A) is in voldoende mate aanwezig alleen in verminderde kwaliteit. Er is alleen een herstelopgave van toepassing in de Waddenzee waar het merendeel van de winterpopulatie verblijft. De Noordzeekustzone fungeert vooral in voedselarme jaren als “overloopgebied” door verschuiving van eiders vanuit de Waddenzee. In de Voordelta wordt behoud voldoende geacht omdat de landelijk ongunstige situatie niet in dit gebied is gelegen.

A130 – Scholekster

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied 65

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Omvang

leefgebied

Kwaliteit

leefgebied

Populatie

Relatieve

bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

140.000 -

160.000 (↑)

sf, A4

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

3.300 a

s, C a

conform ontwerp

038

Uiterwaarden IJssel

behoud

behoud

210

sf, C

ontwerpbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

790

sf, C

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

2.500

sf, C

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

560

sf, C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

24.000

sf, A1

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

7.500

sf, B1

ontwerpbesluit

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf)

  • (a)

    De populatieschatting is afgeleid van de gemiddelde seizoensmaxima over de periode 1999/2000-2003/2004. Ook de relatieve bijdrage is hierop gebaseerd.

De staat van instandhouding voor de scholekster is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig gunstig”. In Nederland is de populatie scholeksters fors afgenomen (bij een internationale toename) in relatie tot verminderd voedselaanbod in de intergetijdegebieden (schelpdieren). Alleen voor de Waddenzee is een verbeteropgave geformuleerd voor de kwaliteit van het leefgebied, vanwege het relatief grote belang van dit gebied en omdat de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit in het Deltagebied beperkt zijn (met name zandhonger Oosterschelde). In de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel, Duinen Goeree & Kwade Hoek, Voordelta en Grevelingen zijn bovendien geen aanwijzingen voor afname van de populaties of voor vermindering kwaliteit leefgebied (zelfs aantalstoename in gebieden Uiterwaarden IJssel en Duinen Goeree & Kwade Hoek sinds respectievelijk 1980/81 en 1990/91).

A143 – Kanoet

Landelijke doelstelling: Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Omvang

leefgebied

Kwaliteit

leefgebied

Populatie

Relatieve

bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

44.400 (↑)

sf, A4

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

560 a

s, C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

behoud

7.700

sf, B2

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

600

sf, C

ontwerpbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

1.600 a

s, B1

ontwerpbesluit

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

  • (a)

    De populatieschatting is gebaseerd op gemiddelde seizoensmaxima over de periode 1999/2000-2003/2004.

De landelijke staat van instandhouding van de kanoet is op de aspecten leefgebied en toekomstperspectief beoordeeld als “matig ongunstig”. Het seizoensgemiddelde bedroeg over 1988-2000 circa 60.000, maar was daarvoor aanzienlijk lager (circa 40.000). De afname van rond 2001 heeft niet geleid tot lagere waarden dan in de periode van voor 1988. De trend is daardoor over de lange termijn neutraal en over kortere termijn onzeker. Daarom is de herstelopgave niet gericht op leefgebied voor hogere aantallen. Behoud van de huidige populatie (gemiddelde over de periode 1999-2003) vergt echter wel inspanningen, vandaar de verbeteropgave voor kwaliteit leefgebied. Omdat de Waddenzee ruim 80% van de Nederlandse populatie herbergt en de recente negatieve tendens hier is geconcentreerd terwijl in de delta sprake is geweest van toename, is alleen voor de Waddenzee een herstelopgave geformuleerd.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde)

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage66

Besluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

1.300↑

f, A1

ontwerp-wijzigingsbesluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

6.400 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

270↑

f, B1

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

verbetering

110↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

behoud

670 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

verbetering

45↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

630 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

11

Witte en Zwarte Brekken

behoud

behoud

940 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

behoud

verbetering

150↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2.100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

130

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

4.200 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

behoud

behoud

12

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt's Mersken

behoud

behoud

100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

18

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

36

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

80

sf, C

conform ontwerp

38

Rijntakken

behoud

verbetering

670↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

behoud

verbetering

6.400 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

130↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

behoud

behoud

350 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

2.200 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

74

Zwarte Meer

behoud

behoud

behoud

s, n.n.b.

aanwijzingsbesluit

75

Ketelmeer & Vossemeer

behoud

behoud

20

sf, C

aanwijzingsbesluit

78

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

90

sf, C

conform ontwerp

79

Lepelaarplassen

behoud

behoud

5

sf, C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

behoud

behoud

35

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

behoud

behoud

520 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

230↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

2.300 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

verbetering

110↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

90↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

790 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

behoud

behoud

150 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

behoud

230 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

25

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

260 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

1.500 (max)↑

s, n.n.b

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

behoud

verbetering

20↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

60

sf, C

conform ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

20

sf, C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

180↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

770 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.

A169 – Steenloper

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en kwaliteit leefgebied.

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

2.300-3.300 (↑)

sf, A3

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

160

sf, B1

conform ontwerp

113

Voordelta

behoud

behoud

70

sf, B1

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

30

sf, C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

behoud

580

sf, A1

conform ontwerp

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

230

sf, B2

conform ontwerp

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

De landelijke staat van instandhouding van de steenloper is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De algemene trend voor de steenloperaantallen in de Waddenzee is licht dalend, voor de Delta stabiel.

Oorzaak van de licht dalende trend kan in verband worden gebracht met het verdwijnen van droogvallende mosselbanken in de Waddenzee. De mosselbanken zijn in de Waddenzee in de laatste wel teruggekeerd in het oostelijk deel, maar nog niet in het westelijk deel. De herstelopgave is daarom alleen in de Waddenzee neergelegd. Mogelijk spelen de ontwikkelingen in de internationale “flyway”-populatie ook een rol in de daling van het populatieaantal in de Waddenzee.

Overige niet-broedvogelsoorten

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied

Vogelsoort

Aantal gebieden

Landelijk doelstelling

populatie

Populatie Waddenzee

Relatieve bijdrage*

Besluit

A005 Fuut b; j

24

10.900

310

f, B1

conform ontwerp

A017 Aalscholver h

26

24.500

4.200

sf, A1

conform ontwerp

A034 Lepelaar h

22

1.225

520

sf, A2

conform ontwerp

A037 Kleine zwaan c

29

4.820

1.600

s, A2a

conform ontwerp

A039 Toendrarietgans h

10

34.100

-

s, A3a

conform ontwerp

A043 Grauwe gans h; I

31

86.300

7.000

sf, B2

conform ontwerp

A045 Brandgans h; I

26

140.900

36.800

sf, A1

conform ontwerp

A046 Rotgans d

6

36.500

26.400

sf, A4

conform ontwerp

A048 Bergeend h

14

49.900

38.400

sf, A3

conform ontwerp

A050 Smient h; I

44

258.200

33.100

sf, B2

conform ontwerp

A051 Krakeend h; j

35

10.200

320

f, B1

conform ontwerp

A052 Wintertaling e

24

21.000

5.00

f, A1

conform ontwerp

A053 Wilde eend h

13

128.000

25.400

f, A1

conform ontwerp

A054 Pijlstaart d

25

7.850

5.900

f, A3

conform ontwerp

A056 Slobeend h; j

38

5.750

750

f, B2

conform ontwerp

A067 Brilduiker h; j

10

4.380

100

f, B1

conform ontwerp

A069 Middelste zaagbek h

7

3.310

150

f, B1

conform ontwerp

A070 Grote zaagbek f

7

1.800

70

f, B1

conform ontwerp

A103 Slechtvalk h

6

180

40

f, A1a

conform ontwerp

A132 Kluut d; j

17

9.510

6.700

sf, A3

conform ontwerp

A137 Bontbekplevier h

10

2.260

1.800

sf, A3

conform ontwerp

A140 Goudplevier g

11

32.300

19.200

sf, A3

conform ontwerp

A141 Zilverplevier h; l

8

27.600

22.300

sf, A4

conform ontwerp

A142 Kievit d

11

75.500

10.800

sf, B2

conform ontwerp

A144 Drieteenstrandloper m

6

4.310

3.700

sf, A2

conform ontwerp

A147 Krombekstrandloper h

1

340

2.000

sf, A4a

conform ontwerp

A149 Bonte strandloper h

8

187.300 o

206.000

sf, A4

conform ontwerp

A156 Grutto n

22

6.000

1.100

sf, A1

conform ontwerp

A157 Rosse grutto h

7

39.500 o

54.400

sf, A4

conform ontwerp

A160 Wulp h

17

101.100

96.200

sf, A4

conform ontwerp

A161 Zwarte ruiter h

5

2.040

1.200

sf, A3

conform ontwerp

A162 Tureluur d

9

18.480

16.500

sf, A4

conform ontwerp

A164 Groenpootruiter h

3

2.210

1.900

sf, A4

conform ontwerp

A197 Zwarte stern f

4

47.700

23.000

s, A3a

conform ontwerp

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

  • a.

    Schatting huidige relatieve bijdrage is gebaseerd op gemiddeld seizoensmaximum 1999/2000-2003/2004 in het gebied. Voor de toendrarietgans en krombekstrandloper is deze gespiegeld aan het landelijk gemiddeld seizoensgemiddelde, voor de slechtvalk en zwarte stern is deze gespiegeld aan het landelijke gemiddeld seizoensmaxima over dezelfde periode.

  • b.

    Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor de fuut, dit vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • c.

    Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor de kleine zwaan geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren. (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • d.

    Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor de rotgans, pijlstaart, kluut, kievit en tureluur geformuleerd, omdat de matig ongunstige staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • e.

    Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor de wintertaling geformuleerd. De matig ongunstige staat van instandhouding is gebaseerd op een populatie-afname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkracht indicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • f.

    Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor de grote zaagbek en zwarte stern geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • g.

    De goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbeteropgave kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen Natura 2000 netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevoel van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 200 netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • h.

    De landelijke staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”.

  • i.

    Enige afname veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.

  • j.

    Enige landelijke afname als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.

  • k.

    Het aandeel van dit gebied in de Nederlandse Natura 2000-populatie is gebaseerd op basis van het gemiddelde over de seizoensmaxima van 99/00-03/04 (SOVON & CBS, 2006).

  • l.

    Enige afname ten behoeve van herstel van het leefgebied voor schelpdiereters is aanvaardbaar.

  • m.

    Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is voor de drieteenstrandloper landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd, vanwege de internationaal vooralsnog stabiele en nationaal doorgaand toenemende populatie.

  • n.

    De grutto heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbeteropgave kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000 netwerk is in alle gebieden een behoudsopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • on.

    De landelijke doelstelling van de bonte strandloper en rosse grutto is gebaseerd op respectievelijk de perioden 1989-1995 en 1980-1995 en is daarmee lager dan het huidige aantal over de periode 1999-2003. De recente toename van de populatie, met name geconcentreerd in de Waddenzee, is mogelijk verbonden met dezelfde ontwikkelingen die afname van schelpdiereters heeft veroorzaakt. Bij herstel van het betreffende habitat zal de populatie van de rosse grutto mogelijk weer afnemen.

Toelichting bij ontwerp-wijzigingsbesluit Waddenzee

Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Waddenzee aangewezen voor de grutto als broedvogel en wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).

Met dit wijzigingsbesluit wordt ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.

Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k-nr 

Natura 2000-gebied 

1 

Waddenzee 

5 

Duinen Ameland 

8 

Lauwersmeer      

9 

Groote Wielen 

10 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 

12 

Sneekermeergebied      

13 

Alde Feanen     

15 

Van Oordt’s Mersken 

20 

Zuidlaardermeergebied 

35 

De Wieden 

38 

Rijntakken 

56 

Arkemheen 

72 

IJsselmeer      

89 

Eilandspolder 

90 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 

92 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 

93 

Polder Zeevang 

102 

De Wilck 

103 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

104 

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein  

107 

Donkse Laagten 

109 

Haringvliet      

110 

Oudeland van Strijen 

118 

Oosterschelde 

121 

Yerseke en Kapelse Moer 

De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).

Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

 

Landelijk doel

Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijke doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijke doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.

Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijke doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

Ook het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel wordt aangepast. Het aangepaste landelijk doel wordt vermeld in de wijzigingsbesluiten, maar heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog - de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod.

Redactionele wijzigingen

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

  • 2

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 3

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 4

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 5

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 15 en 25. Terug naar link van noot.

  • 6

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 6

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 12

    Prioritaire habitattypen en habitatrichtlijnsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje (*). Terug naar link van noot.

  • 22

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 23

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 24

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 25

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft, staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 26

    Voor foeragerende grutto’s was de behoudsdoelstelling in het besluit van 2009 gekwantificeerd met een andere bijschattingsmethode dan nu wordt gebruikt. Met de huidige bijschattingsmethode had de instandhoudingsdoelstelling een populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde) moeten zijn. Dit is met het besluit van 2025 gecorrigeerd. Terug naar link van noot.

  • 27

    Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 28

    De Nota van Antwoord (2000) vermeldt 43 soorten waarvoor gebieden zijn aangewezen. Sindsdien zijn twee soorten aan bijlage I toegevoegd waarvoor ook reeds gebieden waren aangewezen (strandplevier en dwergmeeuw). Tenslotte zullen ook voor de dwerggans nog gebieden worden aangewezen. Terug naar link van noot.

  • 29

    Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 38

    In het Natura 2000 doelendocument (2006) zijn deze twee beoordelingen abusievelijk verwisseld. Terug naar link van noot.

  • 39

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 40

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 41

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 48

    Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2, 2001), zie ook Bekhuis & Zijlstra (Limosa 64 (1991: 143-153) waaruit blijkt dat de landelijke populatie pas sinds 1980 boven de 100 is uitgekomen; voor de oorspronkelijke doelniveau van 250 bestaat geen historische referentie. Terug naar link van noot.

  • 49

    De beoordeling “matig ongunstig” op het aspect populatie wijkt af van de beoordeling “zeer ongunstig”, zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), omdat de populatiegrootte niet onder het niveau zit van de referentiepopulatie, terwijl deze nog wel een meer dan gemiddelde afname laat zien (> 1% per jaar). Terug naar link van noot.

  • 50

    Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, Algemeen deel, bijlage 1 (2000). Terug naar link van noot.

  • 51

    Broedvogels in Nederland in 2006 (SOVON-monitoringrapport 2008/01). Terug naar link van noot.

  • 52

    Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2, 2001). Terug naar link van noot.

  • 53

    Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, Algemeen deel, bijlage 1 (2000). Terug naar link van noot.

  • 54

    Broedvogels in Nederland in 2006 (SOVON-monitoringrapport 2008/01). Terug naar link van noot.

  • 55

    Het cijfer van 25.000 is gebaseerd op de historische referentie van ca. 50 jaar geleden, waarvan de haalbaarheid laag wordt ingeschat door gebrek aan geschikte broedplaatsen. Terug naar link van noot.

  • 56

    In de peilperiode 1999-2003 100% in aangewezen gebieden maar in 2006 6% broedpopulatie in nieuwe kolonie in Natura 2000-gebied Duinen Texel (002) waarvoor geen gebiedsdoel is gesteld. Terug naar link van noot.

  • 57

    In geval van een niet-afnemende populatietrend is “matig ongunstig” van toepassing indien de actuele populatie minder dan 25% afwijkt van de referentie (c.q. doelniveau). Terug naar link van noot.

  • 58

    Het cijfer van 800 is gebaseerd op de historische referentie van ruim een halve eeuw geleden, waarvan de haalbaarheid laag wordt ingeschat door sterk veranderde omstandigheden (aanleg Deltawerken, toename recreatiedruk, vegetatiesuccessie door gebrek aan natuurlijke dynamiek). Terug naar link van noot.

  • 59

    Doelniveau ontleend aan Actieplan Dwergstern (Vogelbescherming Nederland, 1993). Terug naar link van noot.

  • 60

    In geval van een niet-afnemende populatietrend is “matig ongunstig” van toepassing indien de actuele populatie minder dan 25% afwijkt van de referentie (c.q. doelniveau). Terug naar link van noot.

  • 61

    De verwijzing naar sleutelpopulaties is komen te vervallen omdat populaties van 20 broedparen actueel (of potentieel) nog maar in twee gebieden kunnen worden gehaald. Terug naar link van noot.

  • 62

    De landelijke doelstelling voor “omvang leefgebied” is gewijzigd in “behoud” omdat het uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft. Leefgebied (H1110A) is in voldoende mate aanwezig. Terug naar link van noot.

  • 63

    De landelijke doelstelling voor “omvang leefgebied” is gewijzigd in “behoud” omdat het uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft. Leefgebied (H1110A of H1140A) is in voldoende mate aanwezig. Terug naar link van noot.

  • 64

    De staat van instandhouding wijkt op het aspect leefgebied af van die vermeld in het Natura 2000- doelendocument. Het criterium voor “zeer ongunstig” is niet van toepassing, omdat de slechtere omstandigheden voor de eidereend niet structureel van aard zijn. Daarnaast past de beoordeling nu ook beter op de beoordeling van de kwaliteit van H1110 en H1140 (wat feitelijk het leefgebied van deze soort is). Terug naar link van noot.

  • 65

    De landelijke doelstelling voor “omvang leefgebied” is gewijzigd in “behoud” omdat het uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft. Leefgebied (H1110A of H1140A) is in voldoende mate aanwezig. Terug naar link van noot.

  • 66

    Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven