Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 22091 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 22091 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur:
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 april 2014, nr. PDN 2014-038, houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Rijntakken, het Vogelrichtlijngebied Rijntakken en het Natura 2000-gebied Rijntakken (Stcrt. 2014, 12056), waarvan een nieuwe tekst op 6 juni 2024 is vastgesteld (Stcrt. 2024, 19087), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken”.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 18 juni 2025
Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.
Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.
Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit
Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).
A
Artikel 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Rijntakken.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje (*)):
H3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition |
H3260 | Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion |
H3270 | Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p. |
H6120 | *Kalkminnend grasland op dorre zandbodem |
H6430 | Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones |
H6510 | Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) |
H9120 | Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) |
H91E0 | *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) |
H91F0 | Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote rivieren (Ulmenion minoris) |
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje (*)):
H1095 | Zeeprik (Petromyzon marinus) |
H1099 | Rivierprik (Lampetra fluviatilis) |
H1102 | Elft (Alosa alosa) |
H1106 | Zalm (Salmo salar) |
H1134 | Bittervoorn (Rhodeus amarus) |
H1145 | Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) |
H1149 | Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) |
H1163 | Rivierdonderpad (Cottus gobio) |
H1166 | Kamsalamander (Triturus cristatus) |
H1318 | Meervleermuis (Myotis dasycneme) |
H1337 | Bever (Castor fiber) |
B
Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Rijntakken.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A022 | Woudaap (Ixobrychus minutus) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A038 | Wilde zwaan (Cygnus cygnus) |
A045 | Brandgans (Branta leucopsis) |
A068 | Nonnetje (Mergus albellus) |
A119 | Porseleinhoen (Porzana porzana) |
A122 | Kwartelkoning (Crex crex) |
A140 | Goudplevier (Pluvialis apricaria) |
A151 | Kemphaan (Philomachus pugnax) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
A229 | IJsvogel (Alcedo atthis) |
A272 | Blauwborst (Luscinia svecica) |
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A004 | Dodaars (Tachybaptus ruficollis) |
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A039 | Toendrarietgans (Anser fabalis spp. rossicus) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A048 | Bergeend (Tadorna tadorna) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A052 | Wintertaling (Anas crecca) |
A053 | Wilde eend (Anas platyrhynchos) |
A054 | Pijlstaart (Anas acuta) |
A056 | Slobeend (Anas clypeata) |
A059 | Tafeleend (Aythya ferina) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A125 | Meerkoet (Fulica atra) |
A130 | Scholekster (Haematopus ostralegus) |
A142 | Kievit (Vanellus vanellus) |
A153 | Watersnip (Gallinago gallinago) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A160 | Wulp (Numenius arquata) |
A162 | Tureluur (Tringa totanus) |
A249 | Oeverzwaluw (Riparia riparia) |
A298 | Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus) |
C
Artikel 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in paragraaf 3.3 van de nota van toelichting wordt afgeweken. Hiervoor gelden de peildata, genoemd in paragraaf 3.3 van de nota van toelichting.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:
bebouwing betreft één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
Bebouwing betreft één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, of hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die direct of indirect met de grond is verbonden of direct of indirect steun vindt in of op de grond;
gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Erven zijn deerven: onmiddellijk aan een woning of ander gebouw gelegen, daarbij behorende en daarmededaarmee in gebruik zijnde terreinen.;
Tuinen zijntuinen: in de onmiddellijke nabijheid van een woning of ander gebouw gelegen intensief onderhouden terreinen, beplant met siergewassen en gazons, of in gebruik als moestuin, die zich duidelijk onderscheiden van de omgeving. Tuinen en veelal, omheind zijn meestal besloten en omheind middelsdoor middel van een afrastering, schutting, muur of haag, of (deels)geheel of gedeeltelijk zijn omgeven door een sloot.;
Verhardingen kunnen bijvoorbeeld zijn: wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, erfverhardingen en steenglooiingen. Wegen betreffen alle voor het gemotoriseerd verkeer in gebruik zijnde kunstmatig verharde wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
verhardingen: kunstmatige verhardingen zoals verharde wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, erfverhardingen en steenglooiingen met inbegrip van in wegen liggende bruggen en duikers en de tot wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
Hoofdspoorwegen betreffen spoorlijnen die zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen (Stb. 2004, nr. 722). Langs hoofdspoorwegen geldt artikel 20 van de Spoorwegwet.
hoofdspoorweg: op grond van artikel 2 van de spoorwegwet als hoofdspoorweg aangewezen spoorweg. Voor de begrenzing langs hoofdspoorwegen geldt artikel 3.5 van het omgevingsbesluit (beperkingengebied hoofdspoorweginfrastructuur).
D
Artikel 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instandhoudingsdoelstellingen van de natuurlijke habitattypen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.3 van de nota van toelichting.
De instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.4 van de nota van toelichting.
E
Artikel 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.
De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.6 van de nota van toelichting.
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied Rijntakken is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 20091 inzake het behoud van de vogelstand (hierna de Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Rijntakken gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen op grond vanonder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen genoemd in artikel 5 en artikel 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit niet gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). Voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan, is het dus belangrijk te weten wat de uitgangssituatie (of “'nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en habitatsoorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in verspreiding, oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de verspreiding en van de oppervlakte en “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in verspreiding (behalve bij vogels), omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de verspreiding (behalve bij vogels) en van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. In deze formulering wordt er met de woorden “ten behoeve van” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is.2
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagenbijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.
Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de na de eerste aanwijzing aangebrachte wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van delen van de uiterwaarden van de IJssel, de Neder-Rijn en de Waal en van de Gelderse Poort als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). De gebieden zijn in mei 2003 afzonderlijk aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze Richtlijnrichtlijn, waarna de gebieden in december 2004 door de Europese Commissie zijn geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2, onder de namen (en nummers) “IJsseluiterwaarden” (NL2003022), “Amerongse Bovenpolder” [langs de Neder-Rijn] (NL2003004,), “Gelderse Poort” (NL9801024 ) en “Rijswaard en Kil van Hurwenen” [langs de Waal] (NL2003041). De gebieden tezamen zijn onder meer aangewezen voor twee prioritaire habitattypen in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn. Bij de Europese Commissie zijn deze vier Habitatrichtlijngebieden sinds de communautaire lijst van 2015 bekend als één Habitatrichtlijngebied “Rijntakken” met nummer NL20140673.
Artikel 1 is voor het eerst vastgesteld met het Natura 2000-besluit van 23 april 2014 (besluit PDN/2014-038; Stcrt. 2014, nr. 12056) en vervolgens gewijzigd op 30 maart 2017 (besluit DN&B/2017-038; Stcrt. 2017, nr. 22834), op 22 november 2022 (besluit DGNV-N2000/2022-000; Stcrt. 2022, nr. 29279) en op 06 juni 2024 (dit besluit). Deze wijzigingen worden toegelicht in bijlage A en B.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van delen van de uiterwaarden van de IJssel, de Neder-Rijn en de Waal en van de Gelderse Poort als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (Stcrt. 2000, nr. 65) als vier afzonderlijke speciale beschermingszones aangewezen. Deze gebieden zijn op 25 april 2003 (Stcrt. 2003, nr. 95) uitgebreid waarna de begrenzing in beslissing op bezwaar nogmaals is gewijzigd:
“IJssel” (besluiten N/2000/302, N/2002/1463, gewijzigd TRCJZ/2003/10522, Stcrt. 2004, nr. 22);
“Neder-Rijn”(besluiten N/2000/339, N/2002/1466, gewijzigd TRCJZ/2003/10790, Stcrt. 2004, nr. 45);
“Gelderse Poort” (besluiten N/2000/301, N/2002/1464, gewijzigd TRCJZ/2003/9951, Stcrt. 2004, nr. 32) en
“Waal” (besluiten N/2000/307, N/2002/1465, gewijzigd TRCJZ/2003/10236, Stcrt. 2004, nr. 39).
Bij de Europese Commissie waren deze gebieden voorheen bekend onder de nummers NL9802036 (IJssel), NL9802038 (Neder-Rijn), NL9902004 (Gelderse Poort) en NL2000011 (Waal). Bij de Europese Commissie is het Vogelrichtlijngebied “Rijntakken” metsinds 2014 bekend onder nummer NL2014038.
De genoemde Vogelrichtlijnbesluiten zijn gewijzigd met het Natura 2000-besluit van 23 april 2014 (besluit PDN/2014-038; Stcrt. 2014, nr. 12056) en vervolgens op 30 maart 2017 (besluit DN&B/2017-038; Stcrt. 2017, nr. 22834) en op 06 juni 2024 (dit besluit). De toelichting op de criteria die voor de aanwijzing van de vogelrichtlijngebieden zijn gebruikt, zijn niet ingetrokken en zijn in een appendix aan deze Notanota gehecht. Deze wijzigingen worden toegelicht in bijlage A en B.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: “Rijntakken” (landelijk gebiedsnummer 038/066-068).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 23 april 2014 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Rijntakken (landelijk gebiedsnummer 038).
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden die zijn aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogelsHabitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend gevallen, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en 6hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)4. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)5.
Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt in de provincies Overijssel, Gelderland en Utrecht en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Arnhem, Berg en Dal, Beuningen, Bronckhorst, Brummen, Buren, Deventer, Doesburg, Druten, Duiven, Epe, Hattem, Heerde, Kampen, Lingewaard, Lochem, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Olst-Wijhe, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rhenen, Rijnwaarden, Tiel, Ubbergen, Utrechtse Heuvelrug, Voorst, Wageningen, West-Betuwe, West Maas en Waal, Westervoort, Wijk bij Duurstede, Zevenaar, Zutphen, Zwolle en Zaltbommel.
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Rijntakken behoort tot het Natura 2000-landschap “Rivierengebied”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen6.
Bij de keuze en de afbakening van het gebied is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna7.
De grenzen van het Vogelrichtlijngebied worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten8, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2014 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
Het deelgebied Uiterwaarden IJssel is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en in de uiterwaarden gelegen graslanden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert het als broed-, rui-, overwinteringsgebied en/of rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort en het Vogelrichtlijngebied Ketelmeer & Vossemeer, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
Het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan, dat in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
Het deelgebied Gelderse Poort is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden en in binnendijks gebied die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, mede in samenhang met de deelgebieden Uiterwaarden Waal, Uiterwaarden Neder-Rijn, Uiterwaarden IJssel en het Vogelrichtlijngebied Unterer Niederrhein (Duitsland), voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
Het deelgebied Uiterwaarden Waal (inclusief Kil van Hurwenen) is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en fungeert tevens als overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Rijntakken is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage GebiedsbegrenzingGebiedsbegrenzingen. DaarbijVoor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het Natura 2000-gebied Rijntakken bestaat uit één Habitatrichtlijngebied en één Vogelrichtlijngebied.
In dit besluit zijn vier gebieden, waarvan de aanwijzing afzonderlijk in procedure is gebracht, samengevoegd met het oog op de grote mate van fysieke samenhang van de riviertakken en de uiterwaarden: het zijn alle gebieden die deel uitmaken van het stroomgebied van de Rijn, die daardoor hydrologisch nauw met elkaar samenhangen en die een grote overlap vertonen in de aanwezige Natura 2000-waarden.9 Ecologische meerwaarde van de samenvoeging is met name dat één set instandhoudingsdoelstellingen op het door samenvoeging ontstane gebied van toepassing is, wat zeker ook voor de aangewezen vogelsoorten veelal een ecologisch positief effect zal sorteren.
Vanwege de herkenbaarheid is hierna de beschrijving per deelgebied (Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal) gehandhaafd.
Het zomerbed van de rivieren maakt, met uitzondering van de meeste kribvakken, geen deel uit van het aangewezen gebied.
Het deelgebied Uiterwaarden IJssel omvat de meeste uiterwaarden van het winterbed van de IJssel tussen Westervoort (bij Arnhem) en het Ketelmeer. Het omvat ook het Keteldiep en het Kattendiep tot aan het Ketelmeer. Aan de westzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit met name Koningspleij (deels), IJsseloordtsche Polder, Velperwaarden, Rhedense Broek, Havikerwaard (deels), Brummensche Waarden, Cortenoever, Tichelbeekse Waarden, Rammelwaard, Nijenbeker Klei, Wilpsche Klei, Bolwerksweide, Ossenwaard, Terwolder Dorpenwaarden, Welsumer Waarden, Oenerwaarden, Veessenwaarden, Vorchterwaarden, Marlerwaarden, Hoenwaard, Gelderdijksche Waard, Berlinckswellen, Zalkerbosch e.o., De Welle, Onderdijksche Waard en Ketelpolder. Aan de oostzijde (rechteroever) betreft dit met name Hondsbroeksche Pleij (deels), IJsseldijkerwaard, Koppenwaard, Rhederlaag, Vaalwaard, Fraterwaard, De Grind, Olburgsewaard, Spaensweerd, Bronkhorster Waarden, Stokebrandswaard, De Mars, Rijsselsche Waarden, Middelwaard, Ravenswaarden, Epse Waarden, Teugse en Veenoordkolken, Deventer Waard, Keizers- en Stobbenwaarden, Hengforder Waarden, Olsterwaarden, Duursche Waarden, Wijher Buitenwaarden, Herxerwaarden, Tichelgaten Windesheim, Herculose Waarden, Oldeneler Waarden, Schellerwaarden, Engelse Werk, Vreugderijkerwaard, Koppelerwaard, Scherenwelle, De Naters en Pijperstaart.
Het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn omvat een groot deel van het winterbed van de Neder-Rijn tussen Heteren en Wijk bij Duurstede. Aan de noordzijde van de rivier (rechteroever) betreft dit de Doorwerthsche Waarden (deels), Renkumse benedenwaarden, Bovenste polder onder Wageningen, Rhenensche Buitenwaarden (incl. Blauwe Kamer), Palmerswaard, Elster Buitenwaarden, Amerongse Bovenpolder, Domswaard, Lunenburger Waard, Waarden van Gravenbol. Aan de zuidzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit Randwijksche Uiterwaarden, Schoutenwaard, Wolfswaard, Manuswaard / De Spees, Middelwaard, Tollewaard, Ingensche Waarden, Maukriksche en Eksche Waarden en Rijswijksche Buitenpolder.
Het deelgebied Gelderse Poort omvat buiten- en binnendijkse gebieden langs de Rijn (tussen Spijk en Arnhem) en langs de Waal (tot Nijmegen). Dit betreft langs de Rijn (en Pannerdensch Kanaal) met name de Bijenwaard, Erfkamerlingschap, De Bijland / Oude Waal, Geitenwaard, Lobberdensche Waard, Pannerdensche Buitenwaard, Pannerdensche Waard, Oude Rijnstrangen, Roswaard, Angerensche en Doornenburgsche Buitenpolder, Huissensche Waarden, Loowaard-Kandia, Middenwaard, Hondbroeksche Pleij, Koningspleij. Langs de Waal betreft het met name Klompenwaard, Gendtsche Polder, Bemmelsche Waarden, Lentsche Waarden, Millingerwaard, Kekerdomsche Waard, Erlecomse Waard, Ooijse Graaf, Groenlanden en Buiten-Ooij (Stadswaard, Oude Waal).
Het deelgebied Uiterwaarden Waal omvat de uiterwaarden van de Waal tussen Nijmegen (spoorbrug) en Zaltbommel. Aan de noordzijde van de rivier (rechteroever) betreft dit de Oosterhoutsche Waarden, Loenensche Buitenpolder, Wolferensche Waard, Hiensche Uiterwaarden, Ochtensche Buitenpolder (Gouverneursche Polder), IJzendoorn (buitendijks), Willemspolder, Kleine Willemspolder, Passewaaij, Stiftsche Uiterwaarden, Heesseltsche Middenplaat, Heesseltsche Uiterwaarden, Hurwenensche Uiterwaarden, Rijswaard en Kerkenwaard. Aan de zuidzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit de Beuningsche Uiterwaarden (Moespotsche Waard), Ewijksche Waard, Winssensche Waarden, Afferdensche en Deestsche Waarden, Drutensche Waarden, Wamelsche Uiterwaarden, Dreumelsche Waard, De Kop, Rossumsche Waard en Hurwenensche Uiterwaarden.
Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 23.048 ha, waarvan ongeveer 8.447 ha zowel Vogelrichtlijngebied als Habitatrichtlijngebied is. Deze cijfers betreffen bruto-oppervlakten, omdat bij de berekening hiervan geen rekening is gehouden met delen diein de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten zijndelen (zie artikel 4 en hieronderhierna).
Voor de begrenzing van Natura 2000-gebied Rijntakkengebieden geldt de volgende algemene exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.
Voor de toepassing van de algemenebegrenzing en de exclaveringsformule gelden er peildata volgens de datum waarop een gebiedsdeel is aangewezen (Appendix):
Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden IJssel) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 30 januari 2004.
Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 3 maart 2004.
Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Gelderse Poort) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 8 december 2003.
Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Waal) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 24 februari 2004.
Voor het Habitatrichtlijngebied Rijntakken: 7 december 2004, de datum waarop de betreffende gebiedsdelen zijn geplaatst op de eerste lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.
Voor het Natura 2000-gebied Rijntakken: 23 april 2014, de datum waarop de betreffende gebiedsdelen zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied.
Voor de gebiedsdelen die met het wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken (2017) zijn toegevoegd: 30 maart 2017.
Voor de gebiedsdelen die met het wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken (2024) zijn toegevoegd: 06 juni 2024.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied en die van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn in 2014 op een aantalenkele technische punten verbeterd:
Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000- waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen ook buiten de begrenzing gebracht.
Rijkswegen A1, A2, A28, A50 en provinciale weg N323 (incl. bermen en kunstwerken), die reeds tekstueel waren geëxclaveerd, zijn ook in de geometrische begrenzing uitgezonderd.
Havens en loswallen zijn in de geometrische begrenzing uitgezonderd conform de exclaveringsformule die hiervoor is opgenomen in het besluit tot aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied (2000). Hiervan is afgeweken indien het betreffende water van betekenis is voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.
De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, onderkant talud, perceelscheidingen en bosranden.
Verharde wegen, die ook reeds tekstueel waren geëxclaveerd, zijn aan de rand van het gebied zoveel mogelijk ook buiten de geometrische begrenzing gebracht.
Volgens de aanwijzingsbesluiten van de Vogelrichtlijngebieden volgt de buitengrens van het gebied waar deze samenvalt met de winterdijk, de buitenteen van de winterdijk. Dit is enkel het geval wanneer binnendijks gelegen gebied niet is meebegrensd als Natura 2000 gebied. Deze grens (cqc.q. onderkant talud) is nu ook in de geometrische begrenzing aangegeven waar deze van toepassing is.
Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is, gelet op de kadastrale inschrijving10, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is aangehouden. Deze werkwijze is alleen gevolgd op plekken waar geen Natura 2000-waarden aanwezig zijn.
Verharding in de vorm van een laad- en loswal en toegangsweg bij Spijk (Spijkse Dijk) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,3 ha) (bijlage A3).
Overige wijzigingen uit 2014 (dan wel uit 2017 indien als zodanig vermeld) van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea’s toegelicht.
Waar de winterdijk de buitengrens van het gebied vormt, maakt het aan de rivierzijde gelegen dijktalud dat in ontwerp was toegevoegd, geen deel uit van het aangewezen gebied. Dit is enkel het geval wanneer binnendijks gelegen gebied niet is meebegrensd als Natura 2000 -gebied.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden IJssel:
Tussen de kilometerpunten 981 en 990, en van 1000 tot 1005 zijn langs beide oevers van de IJssel delen van de ondiepe oeverzone toegevoegd als Habitatrichtlijngebied voor het habitattype H3260B (groeiplaatsen van rivierfonteinkruid). In de directe omgeving van Kampen (990 tot 1000) is de uitbreiding beperkt tot de noordoever. Tijdens vegetatieopnamen in 2010 is het habitattype hier op 25 locaties aangetroffen.
Tussen de Eilandbrug (N50) bij Kampen en de Zuiderzeehaven is een zone van ca. 15 meter breed langs de zuidelijke oever aan het Habitatrichtlijngebied onttrokken omdat is gebleken dat het habitattype H3260B hier niet voorkomt (ca. 1 ha).
Uitbreiding in de Hoenwaard ten noorden van Wapenveld (128 ha). Het grootste deel hiervan was reeds aangewezen als Vogelrichtlijngebied (bijlage A). In deze uitbreiding zijn de habitattypen hardhoutooibossen (H91F0), meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) en glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden (H6510A) aanwezig.
Binnen Vogelrichtlijngebied zijn ter hoogte van Wilp en Gorssel het Habitatrichtlijngebied Rammelwaard en het Habitatrichtlijngebied De Ravenswaarden uitgebreid (ca 150 ha) met een deel van de uiterwaard de Wilpse Klei bij Wilp. De Wilpse Klei levert een belangrijke bijdrage aan de landelijke oppervlakte van het habitattype glanshaver- en vossestaartvossenstaart hooilanden (glanshaver, H6510A). Binnen het begrensde gebied komt ca. 15 ha van het habitattype glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden (glanshaver) voor. De landelijke oppervlakte is 1.500 ha (2010). De uitbreiding is een logische voortzetting van de waarde van de Rammelwaard en de Ravenswaard voor het habitattype H6510A. Daarnaast komen in het begrensde gedeelte van de Wilpse Klei nog de volgende habitattypen voor: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150).
Ten zuidwesten van Zutphen is het Habitatrichtlijngebied Reuversweerd (Cortenoever) uitgebreid (ca. 44 ha) met een gedeelte van de Stokebrandswaard binnen het Vogelrichtlijngebied. Een gedeelte van de Stokebrandswaard is toegevoegd vanwege het voorkomen van een relatief grote oppervlakte (0,99 ha, landelijke oppervlakte is 75 ha) van het zeldzame habitattype droge hardhoutooibossen (H91F0). Daarnaast komt het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) voor. De uitbreiding is een logische voortzetting van de waarden in het Habitatrichtlijngebied Reuversweerd (Cortenoever).
Binnen het Vogelrichtlijngebied uitbreiding van het Habitatrichtlijngebied in de Brummensche Waarden (Gelderse Toren) voor het habitattype vochtige alluviale bossen (H91E0B). Dit gebied levert een wezenlijke bijdrage aan de landelijke doelstelling.
De Buitenwaarden ten noorden van Wijhe (voormalig beschermd natuurmonument en Vogelrichtlijngebied) zijn ten dele aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd gelet op het voorkomen van habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A).
Tussen Welsum en Welsumerveld zijn twee delen van het voormalig beschermd natuurmonument (binnen Vogelrichtlijngebied) aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd gelet op het voorkomen van het habitattype *zachthoutooibossen (H91E0A).
Het noordelijk deel van de Keizers- en Stobbewaarden bij Deventer (voormalig beschermd natuurmonument en Vogelrichtlijngebied, 53 ha) is aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd wegens het voorkomen van *vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) (H91E0A).
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn:
Binnen het Vogelrichtlijngebied is het deelgebied Rhenensche Buitenwaarden/ De Blauwe Kamer tussen Rhenen en Wageningen toegevoegd (ca. 185 ha) vanwege het voorkomen van het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) en van leefgebied van de bever (H1337). Daarnaast zijn de volgende habitattypen aanwezig: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A), glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A), *zachthoutooibossen (H91E0A) en *essen-iepenbossen (H91E0B).
Het Habitatrichtlijngebied Amerongse Bovenpolder is binnen Vogelrichtlijngebied uitgebreid met aangrenzende gronden van Staatsbosbeheer (98 ha) vanwege het voorkomen en de ontwikkeling van habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A).
In het oostelijk deel van de Amerongse Bovenpolder is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid (9 ha) wegens het voorkomen van het habitattype droge hardhoutooibossen (H91F0).
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Gelderse Poort:
Ten noorden van Herwen is een deel van een akker aan het gebied onttrokken (0,15 ha). Dit terrein onderscheidt zich niet van de rest van de akker die buiten het gebied ligt. De akker grenst aan de Oude Rijnstrangen die bestaan uit water en (riet-)moeras. Op de bedoelde akker zijn geen waarden aanwezig.
Tussen twee bedrijfsterreinen in de Kijfwaard zijn twee graslandpercelen (4,2 ha). verwijderd. Er zijn geen waarden aanwezig.
Ten noorden van deze plek is in de Lobberdensche Waard een plas (12 ha), die reeds deel uitmaakte van het Vogelrichtlijngebied, toegevoegd. De plas en de oeverbegroeiing behoren tot het leefgebied van de bever.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Waal:
Langs de Hurwenensche Uiterwaarden, Rijswaard en Kerkenwaard is het zomerbed binnen de rivierkribben toegevoegd (62 ha) wegens het (actueel en potentieel) voorkomen van het habitattype slikkige rivieroevers (H3270).
Ten noorden van de Kil van Hurwenen is het gebied uitgebreid met grasland (15 ha, binnen Vogelrichtlijngebied) wegens het voorkomen van de habitattypen stroomdalgraslanden (H6210) en zachthoutooibossen (H91E0A).
Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied ten oosten van de Kil van Hurwenen uitgebreid met moeras en een plas (21 ha) welke behoren tot het leefgebied van de bever (H1337).
Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met de Heesseltsche Uiterwaarden (260 ha) wegens de aanwezigheid van de habitattypen slikkige rivieroevers (H3270) en ruigten en zomen (H6430). Het behoort tevens tot het leefgebied van de kamsalamander (H1166). Bovendien zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor het habitattype *stroomdalgraslanden (H6210), teneinde de uitbreidingsdoelstelling voor dit habitattype te kunnen realiseren.
Binnen Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met de Stiftsche Uiterwaarden (231 ha) wegens de aanwezigheid van de habitattypen glanshaverhooilanden (H6510A).
Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met een gedeelte van de Winssensche Uiterwaarden (ten oosten van ca. km 897 en ten noorden van Uiterwaard) en de Ewijksche Waard (ten westen van km 892) (190 ha) wegens aanwezigheid en ontwikkeling van de habitattypen *stroomdalgraslanden (H6210) en glanshaverhooilanden (H6510A).
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden IJssel (bijlage A1):
Het deel van het Keteldiep dat in 2000 is aangewezen als deel van het Vogelrichtlijngebied Ketelmeer en Vossemeer, is overgeheveld naar dit gebied teneinde het voorkomen van het habitattype beken en rivieren met waterplanten (H3260B) geheel binnen dit gebied te lokaliseren11.
Langs het Vossemeer is een oeverstrook (12 ha) langs de Ketelpolder overgeheveld van dit Vogelrichtlijngebied naar Vogelrichtlijngebied Ketelmeer & Vossemeer12.
Tussen kilometerpunten 1004 en 1000 is de grens van het Vogelrichtlijngebied gelijkgetrokken met die van het Habitatrichtlijngebied. Het gaat om een strook van ca. 15 meter breedte langs beide oevers. De ondiepe oeverzone behoort tot het leefgebied van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Kuifeend en tafeleend foerageren op driehoeksmosselen op basaltstenen langs de rivieroevers. Omdat het habitattype beken en rivieren met waterplanten (H3260B, cqc.q. groeiplaatsen rivierfonteinkruid) in zijn voorkomen is beperkt tot de ondiepe oeverzones is het Habitatrichtlijngebied hier beperkt tot de aangegeven oeverstrook.
De toegang tot de Zuiderzeehaven bij Kampen is buiten de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied gebracht. Uit een voortoets, uitgevoerd in opdracht van de gemeente Kampen, is gebleken dat dit deel van het Vogelrichtlijngebied (ca. 2 ha) niet in gebruik is bij de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast is bij deze haven een zone van 100 meter buiten de begrenzing gehouden zodat de geometrische begrenzing overeenstemt met de tekstuele exclavering uit het Vogelrichtlijnbesluit. Ook zijn bestaande bebouwing en verhardingen, die eerder tekstueel waren geëxclaveerd in de geometrische begrenzing uitgezonderd. (ca. 2.5 ha).
Tussen de kilometerpunten 981 en 993, en tussen 1000 en 1003 zijn langs beide oevers van de IJssel delen van het Vogelrichtlijngebied uitgebreid met ondiepe oeverzones binnen de grens van Habitatrichtlijngebied. In de directe omgeving van Kampen (994-999) is dat gedaan langs de noordoever. De ondiepe oeverzone behoort tot het leefgebied van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Kuifeend en tafeleend foerageren op driehoeksmosselen op basaltstenen langs de oevers van de rivier.
Uitbreiding met het binnendijkse deel van de Tichelgaten van Windesheim (2,6 ha) die van belang zijn voor watervogels waarvoor het gebied is aangewezen. Het was onderdeel van het voormalige beschermd natuurmonument IJsseluiterwaarden.
Uitbreiding met ca. 22 ha in het zuidwestelijke deel van de Hoenwaard binnen het Habitatrichtlijngebied conform het beleid om verschillen tussen Habitat- en Vogelrichtlijngebied waar mogelijk te voorkomen. Dit is een technische aanpassing van de grens.
Camping ‘De Worp’ en een deel van het gelijknamige park bij Deventer zijn onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied omdat ze voldoen aan de tekstuele exclavering met betrekking tot tuinen, intensief onderhouden terreinen beplant met siergewassen en gazons die zich duidelijk onderscheiden van de omgeving. Het park en de bijbehorende camping behoren niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen (4 ha).
De geïsoleerd gelegen Lazaruskolken (5,3 ha) en andere hoog in de uiterwaard gelegen plasjes bij Wilp en Steenenkamer zijn buiten de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied gebracht, omdat deze wateren geen betekenis hebben voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.
Bebouwing, erven, tuinen en verhardingen van het noordelijke deel van Leuvenheim en directe omgeving (Brummen) zijn ook in de geometrische begrenzing onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 11,5 ha).
Het strand bij Camping Het Zwarte Schaar (Doesburg) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied (0,9 ha). Het strand behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen.
Uitbreiding in de Havikerwaard (25 ha) die dient als compensatiegebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de aanleg van de tweede stadsbrug bij Nijmegen.
Verharding in de vorm van de toegangsweg naar de noordoever van het recreatiegebied Rhederlaag (Marsweg) is gedeeltelijk onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,6 ha).
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn (bijlage A2):
Bij Driel is ca. 4 ha aan het Vogelrichtlijngebied toegevoegd. Het is natuurcompensatie voor aantasting van leefgebied langs de noordoever van de Waal in het Vogelrichtlijngebied Waal, als gevolg van de aanleg van de tweede stadsbrug in de gemeente Nijmegen.
Bij Heteren is ca. 3 ha aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken. Het gaat om binnendijks gelegen percelen en de dijk. De dijkvoet vormt in het gehele gebied de buitengrens van het Natura 2000-gebied.
De (beboste) stuwwal bij Noordberg (10,5 ha) is overgeheveld naar Natura 2000-gebied Veluwe omdat het uit ecologisch en landschappelijk oogpunt een geheel vormt met de rest van het aldaar aanwezige bos. Dit bos heeft geen betekenis voor watervogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen.
Bij steenfabriek Heteren zijn percelen (ca. 5 ha) onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied omdat het gaat om delen van het fabrieksterrein die door het gebruik in 2000 (erf, verharding) en vegetatie (boomgaard) niet behoren tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Op een bedrijfsterrein in Wageningen is naar aanleiding van een zienswijze een perceel (ca. 1.5 ha) aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken, omdat dit perceel in 2000 door het gebruik (overig grondgebruik), de vegetatie en de ligging grenzend aan grondstoffenopslag van het bedrijfsterrein niet behoort tot het leefgebied van de soorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied in 2000 is aangewezen.
Bij een fabrieksterrein in de Middelwaard (gemeente Buren) is de fabriekshaven in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 3.5 ha) conform de tekstuele uitzondering bij de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied.
Ter hoogte van het Veerweiterrein in Rhenen zijn naar aanleiding van een zienswijze een jachthaven, bebouwing, een loswal en parkeerplaats de Paardenmarkt onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied. (ca.2.5 ha). Bebouwing, verharding en loswal waren reeds tekstueel uitgesloten van de begrenzing en zijn nu ook in de geometrische begrenzing geëxclaveerd. Parkeerplaats de Paardenmarkt is in 2017 door een wijzigingsbesluit 13 tekstueel en in de geometrische begrenzing geëxclaveerd omdat er nieuwe feiten en omstandigheden van na het oorspronkelijke besluit tot aanwijzing als Vogelrichtlijngebied bekend zijn geworden. De nieuwe omstandigheid is de verharde parkeerplaats waardoor de locatie niet meer behoort tot het leefgebied van de vogels waarvoor het gebied is aangewezen. Het nieuwe feit is dat het bevoegd gezag, het college van gedeputeerde staten van Utrecht, de aanleg op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 heeft vergund.
Bij steenfabriek Manuswaard/Wolfswaard is een perceel (ca. 0.5 ha, niet afgebeeld op in Bijlage A) in de marge van het fabrieksterrein onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied dat door de ligging en aard van de vegetatie niet behoort tot het leefgebied van de Vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Bij Elst zijn tuinen en een boomgaard op de overgang naar de uiterwaard aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken (ca. 2 ha) omdat deze gronden tekstueel al waren geëxclaveerd (tuinen) of geen enkele betekenis hebben voor de vogels waarvoor het gebied is aangewezen (boomgaard) of behoren tot de dijk ter plaatse. Van de percelen die in ontwerp waren geëxclaveerd, zijn een deel van de graslandpercelen die in 2000 als Vogelrichtlijngebied zijn aangewezen, weer toegevoegd.
Bij steenfabriek Timmermans (Elst) is aan de waterzijde een perceel (ca 1.3 ha) onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied dat door de smalle vorm, de ligging in de marge van het fabrieksterrein, en de functie van loswal niet geschikt is als leefgebied voor de vogelsoorten waarvoor het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen.
Ten oosten van Kasteel Amerongen is een strook langs de bebouwing (2,3 ha) aan het gebied onttrokken. Deze strook die bestaat uit verruigde graslanden en bosaanplant, is gescheiden van de uiterwaard door een wandelpad met hoge bomen. Door ligging en aard heeft deze strook geen betekenis voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast is er ca. 5 ha aan het Vogelrichtlijngebied toegevoegd omdat de grens gelijk is getrokken met het Habitatrichtlijngebied in de omgeving van de N225.
In de Mauriksche- en Ecksche Waarden is een deel van een recreatieterrein aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken (ca. 1 ha). Het gaat om bestaande bebouwing en bijbehorende tuinen in het jaar 2000 die niet behoren tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen.
In de Tollewaard (gemeente Buren) is de nieuwe noord-zuid gelegen toegangsweg (Marsdijk) in 2017 door middel van een wijzigingsbesluit13 in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 0,2 ha). De nieuwe toegangsweg behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De aanleg van de weg is vergund volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De oude toegangsweg was al tekstueel geëxclaveerd volgens het besluit tot aanwijzing van Neder-Rijn als Vogelrichtlijngebied in 2000.
Aan de zuidzijde van het Eiland van Maurik (Maurik, omgeving crossbaan) zijn bebouwing, verhardingen en een bosje in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 2.5 ha) omdat het niet behoort tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Bij steenfabriek Roodvoet, noordoostelijk van Rijswijk, zijn percelen onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied (ca. 2.5 ha) omdat het gaat om delen van het fabrieksterrein die door het gebruik in 2000 (erf, verharding) en vegetatie (loofbos) niet behoren tot het leefgebied van de Vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Bij een jachthaven (Wijk bij Duurstede, Aalswaard) is de haven in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 4 ha) conform de tekstuele uitzondering bij de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000). Bij de noordoostelijke grens van de jachthaven is de grens over land verlegd tot de grens van het ontwerp bestemmingsplan Aalswaard. De oeverbegroeiing daar is niet van belang voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Gelderse Poort (bijlage A3):
Ten oosten van Lobith is het gebied gelijkgetrokken met het Habitatrichtlijngebied (16 ha); dit betreft water en moeras dat ook van betekenis is voor broedvogels (ijsvogel, blauwborst, woudaapje) en pleisterende watervogels.
Ten noorden van Herwen is een deel van een akker aan het gebied onttrokken (0,15 ha). Dit deel onderscheidt zich niet van de rest van de akker die buiten het gebied ligt. De akker grenst aan de Oude Rijnstrangen bestaande uit water en moeras. Er zijn geen waarden aanwezig.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Waal (bijlage A4):
Ter hoogte van Tiel is het gebied verkleind (15 ha). Dit betreft water, een haveningang, dijktalud en een strook grasland die geen betekenis hebben voor pleisterende watervogels.
Ter hoogte van de Kil van Hurwenen is aan beide rivierzijden het zomerbed binnen de rivierkribben toegevoegd (62 ha) wegens de betekenis als voedselgebied voor duikeenden (kuifeend, tafeleend) waarvoor het gebied is aangewezen. Om dezelfde reden zijn deze oeverzones bij de oorspronkelijke aanwijzing (2004) ook opgenomen in het Vogelrichtlijngebied tussen Nijmegen en Opijnen.
Aan de oostzijde van de Rijswaard is een buitendijkse plas en een graslandperceel toegevoegd (11 ha, gelijktrekking Habitatrichtlijngebied) die behoren tot het leefgebied van pleisterende watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.
Bij steenfabriek Binnenwaard is een parkeerplaats nabij de voormalige bedrijfswoning ook in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 0,1 ha). De verharde parkeerplaats behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) en de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is verder nog op de volgende plaatsen aangepast:
Deelgebied Uiterwaarden IJssel: In de Havikerwaard is een boslocatie met het habitattype vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen, H91E0B) aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd (ca. 29 ha, grotendeels Vogelrichtlijngebied). Het levert een wezenlijke bijdrage aan de landelijke doelstelling. De grens van het Vogelrichtlijngebied is verruimd tot aan de grens van het Habitatrichtlijngebied (bijlage A).
Deelgebied Gelderse Poort: Enig open water met omringende wilgenvegetaties in het noorden van de Tengnagelwaard zijn toegevoegd (ca. 10 ha) als leefgebied van de bever (H1337; alleen het wilgenbosje in het midden van dit gebied was onderdeel van het gebied). Hierdoor komt tevens een verbinding tot stand met de ten noorden van dit deelgebied gelegen Erfkamerlingschap. De oude grens liep over een grillige manier over het water zonder enige relatie met de topografie. Het open water behoort tot het leefgebied van pleisterende watervogels waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen.
Deelgebied Gelderse Poort: Verharding in de vorm van een laad- en loswal en toegangsweg bij Spijk (Spijkse Dijk) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,3 ha) (bijlage A3).
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied en de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is in 2024 als volgt aangepast (bijlage A5):
Deelgebied Uiterwaarden IJssel: In de IJsseldijkerwaard bij Westervoort, in de Velperwaarden bij Velp en in de uiterwaarden bij Lathum (de Koppenwaard tussen Rheden en Lathum en de uiterwaard langs de Rivierweg zuidwest van Lathum) is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met ca. 83 ha. Dit betreft de gronden waar als onderdeel van (of samenhangend met) het LIFE-project 'Floodplan Development' natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden ten behoeve van habitattypen met een uitbreidingsdoelstelling: glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A), *stroomdalgraslanden (H6210), slikkige rivieroevers (H3270) en droge hardhoutooibossen (H91F0), in aanvulling op de al aanwezige *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A). Op ca. 1 ha na maakten deze gebiedsdelen al deel uit van het Vogelrichtlijngebied; aan het Vogelrichtlijngebied wordt deze ca. 1 ha toegevoegd ten behoeve van de kwartelkoning (A122).
Deelgebied Gelderse Poort: Tussen Oud Zevenaar en Babberich is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met ca. 9 ha vanwege het compensatiegebied D’n Nootenboom, dat is ingericht voor het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A).14 De locatie is ook leefgebied van de bever (H1337). Het compensatiegebied maakte al deel uit van het Vogelrichtlijngebied.
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 1 en 2 is allereerst een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis ontleent als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen15. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde Natura 2000-waarden is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikelenartikel 5 en, artikel 6 en hoofdstuk 5).
Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elke Natura 2000-waarde waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of de ontwerp-Natura 2000-besluitenontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition Verkorte naam Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden |
H3260 | Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion Verkorte naam Beken en rivieren met waterplanten |
betreft het subtype: | |
H3260B | Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden) |
H3270 | Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p. Verkorte naam Slikkige rivieroevers |
H6430 | Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Verkorte naam Ruigten en zomen |
betreft het subtype: | |
H6430A | Ruigten en zomen (moerasspirea) |
H6430B | Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) |
H6430C | Ruigten en zomen (droge bosranden) |
H6510 | Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) Verkorte naam Glanshaver- en vossenstaarthooilanden |
betreft het subtype: | |
H6510A | Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) |
H6510B | Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) |
H9120 | Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) Verkorte naam Beuken-eikenbossen met hulst |
H91E0 | *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Verkorte naam Vochtige alluviale bossen |
betreft het subtype: | |
H91E0A | *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) |
H91E0B | *Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen) |
H91E0C | *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) |
Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een wezenlijke functie in de levenscyclus vervult. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding op landelijk niveau. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerp-Natura 2000-besluitende ontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H1095 | Zeeprik (Petromyzon marinus) |
H1099 | Rivierprik (Lampetra fluviatilis) |
H1102 | Elft (Alosa alosa) |
H1106 | Zalm (Salmo salar) |
H1134 | Bittervoorn (Rhodeus amarus) |
H1145 | Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) |
H1149 | Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) |
H1163 | Rivierdonderpad (Cottus gobio) |
H1166 | Kamsalamander (Triturus cristatus) |
H1318 | Meervleermuis (Myotis dasycneme) |
H1337 | Bever (Castor fiber) |
Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A022 | Woudaap (Ixobrychus minutus) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A038 | Wilde zwaan (Cygnus cygnus) |
A045 | Brandgans (Branta leucopsis) |
A068 | Nonnetje (Mergus albellus) |
A119 | Porseleinhoen (Porzana porzana) |
A122 | Kwartelkoning (Crex crex) |
A140 | Goudplevier (Pluvialis apricaria) |
A151 | Kemphaan (Philomachus pugnax) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
A229 | IJsvogel (Alcedo atthis) |
A272 | Blauwborst (Luscinia svecica) |
Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):
A004 | Dodaars (Tachybaptus ruficollis) |
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A039 | Toendrarietgans (Anser fabalis ssp. rossicus) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A048 | Bergeend (Tadorna tadorna) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A052 | Wintertaling (Anas crecca) |
A053 | Wilde eend (Anas platyrhynchos) |
A054 | Pijlstaart (Anas acuta) |
A056 | Slobeend (Anas clypeata) |
A059 | Tafeleend (Aythya ferina) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A125 | Meerkoet (Fulica atra) |
A130 | Scholekster (Haematopus ostralegus) |
A142 | Kievit (Vanellus vanellus) |
A153 | Watersnip (Gallinago gallinago) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A160 | Wulp (Numenius arquata) |
A162 | Tureluur (Tringa totanus) |
A249 | Oeverzwaluw (Riparia riparia) |
A298 | Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus) |
Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of het ontwerp-Natura 2000-besluitende ontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor habitattypen welke verdeeld zijn in subtypen, geldt een aantal van “drie belangrijkste gebieden” per subtype. Voor prioritaire habitattypen18 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden” en voor subtypen van prioritaire habitattypen een aantal van “vijf belangrijkste gebieden” per subtype. Verdeling in subtypen ten behoeve van de selectie is alleen toegepast indien de subtypen een verschillende verspreiding hebben en de beschikbare gegevens verdeling in subtypen toelaten. Voor één habitattype, dat in voldoende mate in gebieden is vertegenwoordigd die voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd (slijkgrasvelden (H1320)). De betekenis van het gebied is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding19. In de onderstaande tabel zijn de habitattypen vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitattypen waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).
Het volgende overzicht van selecterende habitattypen is verdeeld over de vier deelgebieden zoals die oorspronkelijk als Habitatrichtlijngebied zijn aangemeld.
Uiterwaarden IJssel (oorspronkelijk nummer: NL2003022)
Habitattype | Xa | Yb | Landelijke oppervlaktec | Oppervlakte in Uiterwaarden IJssel d | Oppervlakte in Yde gebiede | Selectie bij aanmelding |
H3260B | 3 | 3 | zie bijlage B.3 | ja | ||
H3270 | 5 | 5 | zie bijlage B.3 | nee | ||
*H6120 | 10 | 10 | ca. 100 | B2 (6-15%) | C (< 2%) | ja |
H6510A | 3 | 3 | ca. 1.500 | B2 (6-15%) | B1 (2-6%) | ja |
*H91E0A | 5 | 5 | ca. 3.200 | B2 (6-15%) | B1 (2-6%) | ja |
*H91E0B | 5 | 3 | ca. 500 | B1 (2-6%) | B1 (2-6%) | ja |
H91F0 | 5 | 5 | ca. 75 | A3 (50-75%) | B1 (2-6%) | ja |
Uiterwaarden Neder-Rijn (oorspronkelijk nummer: NL2003004)
Habitattype | Xa | Yb | Landelijke oppervlaktec | Oppervlakte in Uiterwaarden Neder-Rijnd | Oppervlakte in Yde gebiede | Selectie bij aanmelding |
*H6120 | 10 | 10 | ca. 100 | B1 (2-6%) | C (< 2%) | nee |
H6510A | 3 | 3 | ca. 1.500 | B1 (2-6%) | B1 (2-6%) | ja |
H91F0 | 5 | 5 | ca. 75 | B2 (6-15%) | B1 (2-6%) | nee |
Gelderse Poort (oorspronkelijk nummer: NL9801024)
Habitattype | Xa | Yb | Landelijke oppervlaktec | Oppervlakte in Gelderse Poort d | Oppervlakte in Yde gebiede | Selectie bij aanmelding |
H3270 | 5 | 5 | zie bijlage B.3 | ja | ||
*H6120 | 10 | 10 | ca. 100 | A2 (30-50%) | C (< 2%) | ja |
*H91E0A | 5 | 5 | ca. 3.200 | B2 (6-15%) | B1 (2-6%) | ja |
*H91E0B | 5 | 3 | ca. 500 | B1 (2-6%) | B1 (2-6%) | ja |
H91F0 | 5 | 5 | ca. 75 | B1 (2-6%) | B1 (2-6%) | ja |
Uiterwaarden Waal (oorspronkelijk nummer: NL2003041)
Habitattype | Xa | Yb | Landelijke oppervlaktec | Oppervlakte in Uiterwaarden Waald | Oppervlakte in Yde gebied e | Selectie bij aanmelding |
*H6120 | 10 | 10 | ca. 100 | B1 (2-6%) | C (< 2%) | nee |
H6510A | 3 | 3 | ca. 1.500 | - | B1 (2-6%) | ja |
Aantal gebieden dat maximaal voor dit habitattype kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor het betreffende habitattype.
Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin het habitattype is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).
Geschatte landelijke oppervlakte van het (subtype van het) habitattype in hectaren.
Oppervlakte in het onderhavige gebied, uitgedrukt als percentage van de landelijke oppervlakte. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)
Oppervlakte van het habitattype in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied. (Niet ingevuld indien niet van belang voor de bepaling van de relatieve betekenis van het gebied, wanneer representativiteit in plaats van oppervlakte doorslaggevend was.)
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De begrenzing van de Habitatrichtlijngebied in het Natura 2000-gebied Rijntakken is in het bijzonder bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.
UITERWAARDEN IJSSEL
Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komen voor in oude rivierarmen en in gegraven wateren in de Duursche Waarden, de Reuversweerd (Cortenoever), Rammelwaard, de Wilpse Klei, Hoenwaard en Vreugderijkerwaard. Beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (H3260B) komt in de vorm van vegetaties met rivierfonteinkruid voor langs de oevers in het mondingsgebied van de IJssel (incl. Keteldiep). En daarnaast langs de noordkant van de rivier tussen Kattendiep en Zwolle, en langs de zuidkant van de rivier van De Zande (De Welle) tot Zwolle. Op grote schaal komt het verder voor in de Vreugderijkerwaard. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) komt voor in de Stokebrandswaard, de Rammelwaard en de Velperwaarden. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) komt voor in de Stokebrandswaard en Rammelwaard. Het type ontwikkeld zich afhankelijk van het verloop van de rivierwaterstand van jaar tot jaar in wisselende mate. *Stroomdalgraslanden (H6120) zijn vlakdekkend aanwezig in de Velperwaarden, de Rammelwaard, de Reuversweerd (Cortenoever), de Ravenswaarden, de Wilpse Klei, de Duursche Waarden, Vreugderijkerwaard, Scherenwelle en Koppelerwaard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt voor in de Keizers- en Stobbenwaard, en verder in de Duursche Waarden; ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B) komt voor ten zuiden van Wilsum en ruigten en zomen, droge bosranden (H6430C) komt voor bij Fortmond, Cortenoever en in de Gelderse Toren. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komen vlakdekkend voor in de Velperwaarden, Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Ravenswaarden, Rammelwaard, de Wilpse Klei, Duursche Waarden, Vorchterwaarden, Buitenwaarden, Hoenwaard, Vreugderijkerwaard, Scherenwelle en Koppelerwaard. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, vossenstaart (H6510B) is als kievitsbloemhooiland op één plek in het gebied aanwezig: Scherenwelle bij Wilsum. Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) komen voor bij de Hezenberg, bij Klooster Hulsbergen, bij Fortmond en bij Gorssel (Eester Loo). *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen voor in de Koppenwaard, de Gelderse Toren, de Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Rammelwaard, Ravenswaarden, de Wilpse Klei, Keizers- en Stobbewaarden, tussen Welsum en Welsumerveld, Duursche Waarden, Oenerdijkse- en Welsumerwaarden, Buitenwaarden, Zalkerbosch, de Zande, Scherenwelle. *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen voor in de Gelderse Toren, de Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Rammelwaard, Ravenswaarden, de Wilpse Klei, Keizers- en Stobbewaarden, delen van het voormalige beschermd natuurmonument tussen Welsum en Welsumerveld, Duursche Waarden, Oenerdijkse- en Welsumerwaarden, Buitenwaarden, Zalkerbosch, de Zande, Scherenwelle. Vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (H91E0B) komt in kleine oppervlakte voor, in combinatie met zachthoutooibossen of in combinatie met harthoutooibossen in de Gelderse Toren, en de Ravenswaarden. Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (H91E0C) komt met een relatief grote oppervlakte voor in de Havikerwaard (en elders met kleine oppervlakten. Droge hardhoutooibossen (H91F0) zijn aanwezig in Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, bij Fortmond, in de Hoenwaard (zuidkant) en in het Zalkerbos.
De rivierprik (H1099) komt voor bij de Velperwaarden. De bittervoorn (H1134) komt voor in de Duursche Waarden, Vorchterwaarden, Oenerdijker en Weelsumerwaarden, Bandijk, Rammelwaard, Ravenswaarden en Velperwaarden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor in plassen en strangen van de Duursche Waarden, Oenerdijker en Weelsumerwaarden, Rammelwaard. De rivierdonderpad (H1163) komt voor langs stenige oevers in de Duursche Waarden en Vreugderijkerwaard. Kamsalamander (H1166) heeft in de Duursche Waarden een bestendige populatie en komt verder voor in Cortenoever. De meervleermuis (H1318) komt voor bij de Gelderse Toren. De bever (H1337) komt verspreid voor in het hele deelgebied.
UITERWAARDEN NEDERRIJN
Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De habitattypen slikkige rivieroevers (H3270), meren met ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A), glanshaver- en vossestaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komen voor in de Rhenensche buitenwaarden en de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype *stroomdalgraslanden (H6120) komt voor in de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91EOA) komt voor in de Rhenense buitenwaarden, de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype droge hardhoutooibossen (H91FO) komt voor in de Amerongse Bovenpolder. De habitatrichtlijn soort bittervoorn (H1134) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden en de Amerongse Bovenpolder. De kamsalamander (H1166) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De bever (H1337) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden.
GELDERSE POORT
Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Bemmelsche Waarden en Gendsche Polder, de Oude Waal bij Nijmegen, Groenlanden, Millingerwaard, Oude Waal bij De Bijland, de Rijnstrangen, Lobberdensche Waard, Loowaard, Angerensche Buitenpolder. Het gaat om voorkomens met watergentiaan, witte waterlelie en gele plomp en ondergedoken grootbladige fonteinkruiden (binnendijks).
De vorm met krabbenscheer is zeldzaam (alleen in de Rijnstrangen).
Het zwaartepunt van de verspreiding van habitattype slikkige rivieroevers (H3270) ligt vooral in de Erlecomse Waard, een onbekade uiterwaard. Andere belangrijke locaties zijn Millingerwaard (klei- en zandwinputten), Gendtse Polder (Vossengat), Klompenwaard. In de Rijnstrangen gaat het om de Oude Waal bij de Bijland. En verder de uiterwaard bij Spijk en Tolkamer. *Stroomdalgraslanden (H6120) liggen voor een groot deel buitendijks, op oeverwallen en rivierduinen in het winterbed van Waal en Rijn. Belangrijke deelgebieden met wat grotere aaneengesloten oppervlakten zijn: percelen in de omgeving van Tolkamer (Bijlanddijk, Helikopterveldje en talud van haven), de Millingerwaard (oeverwallen en rivierduinen), de Klompenwaard (Fort Pannerden en oeverwal), de Erlecomse Waard (oeverwal) en de Bizonbaai (oeverwal). Kleinere voorkomens liggen in de Gendtse Polder, en de Lentse Waard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt binnendijks en buitendijks voor. Belangrijke binnendijks gelegen plekken met dit subtype liggen in Groenlanden. Buitendijks komt het voor in de Lobberdensche Waard, Gendtse- en Bemmelse Polder, en rond de Oude Waal bij Nijmegen. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komt vlakdekkend voor bij de Oude Rijn in de Pannerdensche Waard.
Van het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0) komen buitendijks langs de Waaltak aaneengesloten complexen voor in de Kekerdomse en Millingerwaard en wat kleinere en meer verspreide bossen en bosjes in de Erlecomse Waard, bij de Kaliwaal, de Oude Waal/Stadswaard ,en in de Gendtse- en Bemmelse Polder en de Klompenwaard. Langs de Rijn gaat het vooral om bossen en bosjes in de Lobberdensche Waard. Ook binnendijks zijn zachthoutooibossen aanwezig, met name langs de Rijnstrangen en in de Groenlanden. Het voorkomen van droge hardhoutooibossen (H91F0) is beperkt tot het Colenbrandersbos in de Millingerwaard.
De trekvissen zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102) en zalm (H1106) zijn in hun voorkomen (doortrek- en opgroeigebied) beperkt tot het zomerbed van de rivier cq. de kribvakken.
De zeeprik is aangetroffen ter hoogte van de Huissensche Waarden, Klompenwaard, en Kaliwaal. De rivierprik ter hoogte van de Bemmelsche Waarden en Groenlanden, Millingerwaard, Klompenwaard en Lobberdensche Waard. De zalm is aangetroffen bij de Huissensche Waarden. Ook de rivierdonderpad (H1163) wordt hier aangetroffen. De poldervissen bittervoorn (H1134), grote modderkruiper (H1145), kleine modderkruiper (H1149)) komen voor waar stilstaand, ondiep water aanwezig is. De bittervoorn komt wijdverspreid voor, ondermeer in de Bemmelsche Waarden, Groenlanden, Gendsche Polder, Kaliwaal, Lobberdensche Waard, Oude Rijnstrangen en Millingerwaard.
De grote modderkruiper komt voor in Oude Rijnstrangen, Reimerswaard, Millingerwaard, Groenlanden, Bemmelsche Waarden. De kleine modderkruiper komt wijdverspreid en plaatselijk algemeen voor, ondermeer in de Bemmelsche Waarden, Gendsche Polder, Kaliwaal, Millingerwaard, Oude Waal, Lobberdensche Waard, Reimerswaard, Rijnstrangen en de uiterwaarden bij Angeren en Huissen. De meervleermuis (H1318) komt voor boven het open water van plassen, zoals bij de Oude Rijnstrangen en gebruikt het gebied als voedselgebied. De kamsalamander (H1166) komt voor in Groenlanden, Bemmelsche Waarden, Oude Waal, Gendtse Polder, Millingerwaard, Klompenwaard, Rijnstrangen, Pannerdensche Waard, en in de uiterwaarden bij Angeren en Huissen. Belangrijke concentraties van de bever (H1337) in de Gelderse Poort liggen in de Millingerwaard, Lobberdensche Waard en Tengnagelwaard.
UITERWAARDEN WAAL
Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Stiftsche Uiterwaarden, de Rijswaard, en de Hurwenensche Kil. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270), dat afhankelijk van het verloop van de rivierwaterstand van jaar tot jaar op verschillende plekken tot ontwikkeling komt, is aangetroffen in de Hurwenensche Uiterwaarden en langs de Heesseltsche Uiterwaarden.
*Stroomdalgraslanden (H6120) zijn aanwezig ten noorden van de Kil van Hurwenen en in de Winssensche Uiterwaarden en Ewijksche Waard. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) zijn aanwezig in het noordelijk deel van de Hurwenensche Uiterwaarden, in de Stiftsche Uiterwaarden, in de Winssensche Uiterwaarden en Ewijksche Waard, en in de Rijswaard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden en bij de Hurwenensche Kil.
*Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) zijn aanwezig in de Rijswaard en Kerkenwaard, en in de Heesseltsche Uiterwaarden en de Hurwenensche Uiterwaarden.
De trekvissen zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102) en zalm (H1106) komen voor in doortrek- en opgroeigebied van het zomerbed van de rivier cq. de kribvakken in de Habitatrichtlijngebieden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor inde Heesseltsche Uiterwaarden, de Hurwenensche Uiterwaarden en de Rijswaard. De bittervoorn (H1134) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden. De kamsalamander (H1166) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden en de Hurwenensche Uiterwaarden. De bever (H1337) komt voor in het deelgebied Kil van Hurwenen.
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming (onder de Omgevingswet: artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied23. e aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang24. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is25.
In bijlage Bbijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen26 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
O
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A004 | Dodaars |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 45 paren. |
Toelichting | Het aantal paren is onder andere afhankelijk van de voorjaarswaterstand en strengheid van de voorafgaande winter en kan daarom sterk fluctueren van jaar tot jaar. Van 1999 tot 2011 varieerden de aantallen tussen 15 en 67 paren. Ondanks de onduidelijke lokale trend de laatste 10 jaren is behoud voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 660 paren. |
Toelichting | Kolonies van de aalscholver komen verspreid binnen het gebied voor. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1999-2003 van 664 paren. Ondanks de dalende trend de laatste jaren is gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor meerdere sleutelpopulaties. |
A021 | Roerdomp |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De verspreiding van de roerdomp is sterk afgenomen, waardoor het broed- en foerageergebied momenteel erg klein is geworden. Uit hervestiging na verbeteringen aan het leefgebied is echter gebleken dat het gebied potenties heeft. In de periode 1999-2011 varieerde het aantal paren in dit Natura 2000-gebied tussen 1 en minstens 10 broedparen. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1989-1993 van 21,4 territoria in het belangrijkste deelgebied (Gelderse Poort). Gezien de historische potentie kan het gebied een relatief hogere bijdrage leveren aan de landelijke populatiedoelstelling, waar een uitbreiding is voorzien. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is uitbreiding en/of verbetering kwaliteit leefgebied gewenst. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie. |
A022 | Woudaap |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De woudaap is in het rivierengebied een broedvogel van bijvoorbeeld oude rivierstrangen en kleiputten. In 1976 waren 17 paren aanwezig. Van de periode daarna, 1977-1988, zijn geen telgegevens bekend. Een sterke terugval resulteerde in wisselende aantallen tussen 0-5 paren in de periode van 1999 tot 2011. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie op het relatief hoge niveau van een sleutelpopulatie noodzakelijk. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie. |
A119 | Porseleinhoen |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. |
Toelichting | Van oudsher vormen de uiterwaarden van de grote rivieren een belangrijk broedgebied voor de porseleinhoen. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld 19 broedparen in het gebied. Scherpe fluctuaties zijn typerend voor het voorkomen van de soort, met als gevolg dat ook de populatiegrootte in het Natura 2000-gebied tussen 1999 en 2011 sterk fluctueerde. Het aantal paren in de doelstelling heeft daarom betrekking op gunstige jaren. “Gunstige jaren” voor het porseleinhoen zijn jaren met hoge rivierwaterstanden met inundaties van uiterwaarden in de periode mei/juni. “Goede broedplekken” voor het porseleinhoen zijn open moerassige terreinen van minimaal 1 tot 2 hectare met matig voedselrijk water. Vanwege de zeer ongunstige staat van instandhouding van de landelijke populatie en de negatieve lokale trend is herstel van de populatie gewenst. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (37 broedparen) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden vanaf 1999. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A122 | Kwartelkoning |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 160 paren. |
Toelichting | De rijk gestructureerde hooilanden en ruigten in de rivieruiterwaarden vormen een belangrijk broedgebied van de kwartelkoning in Nederland. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld 110 broedparen in het gebied. Scherpe fluctuaties zijn typerend voor het voorkomen van de soort. Tussen 1999 en 2011 fluctueerde het aantal paren tussen 10 en 135. Het aantal paren in de doelstelling heeft daarom betrekking op gunstige jaren met een gemiddeld latere maaidatum als gevolg van inundaties in de winter. Het aantal in het doel is afgeleid van de som (158 broedparen) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden vanaf 1999. Er is gekozen voor een verbeteropgave voor het leefgebied omdat de lokale trend de laatste tien jaren sterk negatief is. Het gebied levert voldoende draagkracht voor meerdere sleutelpopulaties. |
A153 | Watersnip |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 17 paren. |
Toelichting | De watersnip is een broedvogel van natte hooilanden en vooral van pas gemaaid, plas-dras rietland in uiterwaarden. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren voor het Natura 2000-gebied geschat op ten minste 17. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 110 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie is de laatste decennia zeer sterk afgenomen tot een populatie van 30 broedparen in 2023. De soort komt als broedvogel met name nog voor in de uiterwaarden van de IJssel bij Hattem, Wilp en Doesburg en in de uiterwaarden van de Neder-Rijn ten noorden van Eck en Wiel. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden; dat is met name het geval waar de rivier nog niet diep is ingesneden in het landschap, zoals bij Hattem. Een populatie van 110 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat en kan in 2050 worden gehaald indien er, naast voorplanting door de lokale populatie, ook aanvulling van buiten het gebied komt. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie. |
A197 | Zwarte stern |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 240 paren. |
Toelichting | De Gelderse Poort levert als broedgebied, tezamen met De Wieden, de grootste bijdrage van Nederland. Daarnaast is het belang van Uiterwaarden IJssel toegenomen en bleef de kleinere populatie van Uiterwaarden Waal stabiel. Van oudsher bevonden de nestplaatsen van de zwarte sterns zich in krabbenscheerbegroeiingen (Rijnstrangen) en op andere drijvende delen van waterplanten in uiterwaardplassen (vooral wortelstokken van gele plomp). Door het afnemen van geschikte nestplaatsen namen de aantallen af. Na het aanbieden van nestvlotjes nam de populatie snel toe. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (235 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 63-,150-,17 paren) tijdens de periode 1986-2011. Omdat het gemiddelde aantal van de peiljaren 1999-2003 (186 paren) in meerdere jaren (2000, 2003, 2004, 2005, 2008, 2010) is overschreden kan het gebied een hogere bijdrage leveren aan het herstel van de landelijke populatie. Daarom is ook een herstelopgave geformuleerd voor het leefgebied ondanks de stabiele lokale trend vanaf 1999. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie. |
A229 | IJsvogel |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren. |
Toelichting | Na strenge winters kan de ijsvogel geheel afwezig zijn, maar na een reeks zachte winters in de periode 1990-2003 kwamen 36 paren in het Natura 2000-gebied Rijntakken tot broeden. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld ten minste 22 broedparen in het gebied27. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. |
A249 | Oeverzwaluw |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren. |
Toelichting | Steile oeverkanten in zandwinplassen boden in recente jaren geschikte broedplekken voor de oeverzwaluw. Het aantal getelde paren van de oeverzwaluw fluctueert sterk, met een maximum van 906 paren in 2000 en een minimum van 316 paren in 2003. Het aantal in het doel is afgeleid van het gemiddelde in de periode 1999-2003 van 678 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor enkele sleutelpopulaties. |
A272 | Blauwborst |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 95 paren. |
Toelichting | In de jaren zeventig was de blauwborst een schaarse broedvogel met 15-20 paren in de Gelderse Poort. Vervolgens daalde de stand sterk waarop de blauwborst vermoedelijk zelfs een jaar volledig ontbrak (1989). Hierna vond hervestiging plaats, met als motor de sterke toename vanaf halverwege de jaren zeventig in de twee Nederlandse brongebieden: de Biesbosch en Zuid-Flevoland. Met enige vertraging vond vanaf begin jaren negentig de herkolonisatie van de Gelderse Poort plaats tot een niveau van tegen de 100 paren (met maximaal 128 paren in 1998). Het aantal in het doel is afgeleid van het gemiddelde over de periode 1999-2003 van 95 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding en de stabiele lokale trend is behoud voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A298 | Grote karekiet |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 70 paren. |
Toelichting | Eind jaren zestig broedden jaarlijks nog ten minste 100 paren grote karekieten in de Gelderse Poort. De populatie in de Rijnstrangen floreerde nog tot in de jaren negentig met 57 paren in 1991 en langs de IJssel in 1990 nog 11 paren. Daarna trad een snelle afname op door het verdwijnen van vitale rietvegetaties. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (70 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden tijdens de periode 1980-2011. De maxima zijn voor Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse poort en Uiterwaarden Waal respectievelijk 11-, 2-, 57-, en 1 broedparen. Gezien de historische potentie kan het gebied een grotere bijdrage leveren aan de landelijke herstelopgave voor de populatie. Gezien de landelijk ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is een herstelopgave toegekend aan het leefgebied. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie. |
P
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A005 | Fuut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 570 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren tachtig is de populatie toegenomen. Behoud is voldoende, de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op de situatie in het IJsselmeergebied. |
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. In de jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen en daarna min of meer stabiel geworden met recentelijk een lichte afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A037 | Kleine zwaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kleine zwanen zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoonde een optimum in begin jaren tachtig, daarna een afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De afname is waarschijnlijk ten dele een gevolg van een afname in de internationale populatieomvang. |
A038 | Wilde zwaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wilde zwanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1985, daarna een afnemende tendens. De aantallen worden evenals bij de kleine zwaan sterk beïnvloed door de frequentie en duur van de inundaties van de uiterwaarden. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A039 | Toendrarietgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 125 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 2.800 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de toendrarietgans een functie als foerageergebied, rust- en slaapplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. De soort neemt sinds begin jaren negentig toe. Deze toename lijkt te worden afgeremd. |
A041 | Kolgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 35.400 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 180.100 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kolgans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A043 | Grauwe gans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.300 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 21.500 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de grauwe gans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A045 | Brandgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een regionale populatie van gemiddeld 920 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een regionale populatie van gemiddeld 5.200 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de brandgans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A048 | Bergeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de bergeend met name een functie als foerageergebied. De laatste tien jaar is het aantal stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A050 | Smient |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 17.900 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de smient een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De doelstelling is afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004 en betreft het totaal aantal aangetroffen smienten in het gebied, die om verschillende, niet noodzakelijkerwijs overlappende redenen, gebruik kunnen maken van het gebied (foerageren, slapen, drinken). De aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename heeft zich na 2000 niet voortgezet en lijkt zelfs een negatieve trend te worden. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A051 | Krakeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 340 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A052 | Wintertaling |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wintertaling met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren |
A053 | Wilde eend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wilde eend met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde verhoogde waarden begin jaren tachtig, maar is verder stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A054 | Pijlstaart |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 130 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de pijlstaart met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde sinds het jaar 2000 een onduidelijke trend. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A056 | Slobeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 400 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen slobeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. In de tweede helft van de jaren tachtig is de populatiegrootte toegenomen, de laatste 10 jaar is de trend onzeker. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A059 | Tafeleend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 990 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de tafeleend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. Sinds 1980 was er sprake van een afname in het Natura 2000-landschap Rivierengebied, waarschijnlijk ten gevolge van een toename in de randmeren. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De waarschijnlijke oorzaak van de afname is niet gelegen in dit gebied. |
A061 | Kuifeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kuifeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. De langjarige trend is stabiel. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A068 | Nonnetje |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor het nonnetje met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn begin jaren negentig afgenomen, maar dit lijkt een gevolg van een opeenvolging van zachte winters. Ondanks grote fluctuaties in aantallen is zowel op lange termijn als recent, een negatieve trend waarneembaar. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A125 | Meerkoet |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de meerkoet met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond begin jaren tachtig en daarna een afname. Aantallen zijn sinds 1996 opnieuw afgenomen, waarschijnlijk ten gevolge van toename in de randmeren. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A130 | Scholekster |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 340 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de scholekster met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Vanaf begin jaren tachtig is de populatie toegenomen en afgevlakt in de jaren negentig (met fluctuaties). Vanaf eind jaren negentig is weer sprake van een lichte afname, zij het met sterke fluctuaties. Behoud is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A140 | Goudplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied en de IJsseldelta in het bijzonder heeft voor de goudplevier vooral een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sterk fluctuerend onder invloed van het winterweer. De laatste jaren nemen de aantallen vogels af. De landelijk ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A142 | Kievit |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kievit met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop was aanvankelijk fluctuerend, maar toonde vooral de laatste 10 jaren een sterke afname. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A151 | Kemphaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.000 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen kemphanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied, vooral na een voorjaarsinundatie. De aantallen zijn de laatste jaren laag. Er is geen landelijke herstelopgave van toepassing, handhaving van de huidige situatie is voldoende. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 690 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grutto’s zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen zijn sterk fluctuerend met vooral de laatste 10 jaren een negatieve trend. Er is een behoudopgave toegekend omdat de oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor broedvogels (grotendeels buiten het Natura 2000 netwerk). Binnen het Natura 2000-netwerk leveren de gebieden Waddenzee en Uiterwaarden IJssel de grootste bijdrage. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 670 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 6.400 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van internationaal en nationaal betekenis. Aantallen zijn sterk fluctuerend, met een negatieve trend. Het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto's in de periode 2017/2018-2022/2023 bedroeg 50 vogels. Het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's bedroeg in dezelfde periode 990 vogels. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (oevers, plas-dras) in de IJsseluiterwaarden. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat het leefgebied en de populatie zo snel mogelijk worden hersteld tot een populatieaantal van ten minste 670 foeragerende vogels28 en 6.400 rustende/slapende vogels29. Een verdere verbetering van de kwaliteit respectievelijk uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A160 | Wulp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 850 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wulp met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De populatiegrootte vertoont een doorgaande toename. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A162 | Tureluur |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 65 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de tureluur met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen fluctueren, maar hebben een stabiele trend, zowel op lange termijn als recent. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
Q
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)30.
De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)31. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is in de ontwerpen gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)32 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. De aantallen van de vogels in het samengevoegde gebied Rijntakken zijn ontleend aan de notitie “Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken” (SOVON 2012).
Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
Algemeen met betrekking tot het door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken:
Vogelsoorten die in ontwerp voor minstens één van de samengevoegde gebieden als waarden zijn opgenomen, zijn ten gevolge van de samenvoeging van de Vogelrichtlijngebieden van toepassing geworden op het gehele door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van de IJssel als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Uiterwaarden IJssel (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort(en) van bijlage I van de Vogelrichtlijn: kleine zilverreiger (A026), lepelaar (A034), visarend (A094), slechtvalk (A103) en reuzenstern (A190) als niet-broedvogel. Op grond van nieuwe kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de kleine zilverreiger alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste landelijke bijdrage en de gebieden die eerder waren geselecteerd. Het Natura 2000-gebied Rijntakken valt daarbuiten en is van weinig betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel. Op grond van nieuwe kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de visarend en slechtvalk alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste landelijke bijdrage. Het Natura 2000-gebied valt daarbuiten en heeft weinig betekenis voor de landelijke staat van instandhouding als niet-broedvogel. De lepelaar is verwijderd omdat het gebied inmiddels van marginale betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding van de soort als niet-broedvogel door afname van de relatieve bijdrage, terwijl geen landelijke verbeteropgave geldt. Kwalificatie van de reuzenstern was gebaseerd op een onjuiste interpretatie van gegevens (de betreffende vogels pleisteren voornamelijk in het aangrenzende Ketelmeer). Het Natura 2000-gebied is slechts van marginale betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van de IJssel als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Uiterwaarden IJssel (2008), is een trekkende vogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn, verwijderd van de lijst van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit betreft de grote zaagbek (A070). Op basis van het huidige voorkomen is gebleken dat het gebied voor de soort van relatief geringe betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal als Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende soort(en) trekvogel(s) zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: watersnip (A153) als broedvogel. Het Natura 2000- gebied Rijntakken herbergde in de periode 1999-2003 minstens 1% van de landelijke broedpopulatie van deze soort (gemiddelde: 17 broedparen, 1%-drempel: 14 broedparen). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort en is daarmee van voldoende betekenis voor de instandhouding van de broedpopulatie op landelijke schaal.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing van de Gelderse Poort als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Gelderse Poort (2008) is één vogelsoort van bijlage I aan het gebied toegevoegd: woudaap (A022) als broedvogel. Het gebied herbergde minstens 1% van de landelijke broedpopulatie van de woudaap in de periode 1999-2003 (gemiddelde: 1 broedpaar, 1% drempel: 1 broedpaar). Het Natura 2000-gebied Rijntakken voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort en is daarmee van voldoende betekenis voor de instandhouding van de broedpopulatie op landelijke schaal.
Van de oorspronkelijke aanwijzing van Vogelrichtlijngebied Gelderse Poort is de toendrarietgans gehandhaafd. In aanvulling op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de richtlijn: toendrarietgans (A039) als niet broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoort als bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: bergeend (A048) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende vogelsoort als bedoeld in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn: goudplevier (A140) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende vogelsoort als bedoeld in bijlage I van de Vogelrichtlijn: kemphaan (A151) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2014) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.
T
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de hier vermelde gebiedsdoelen en relatieve bijdragen betrekking hebben op de Natura 2000- gebieden die buiten dit aanwijzingsbesluit vallen en waarvan de definitieve besluiten op het moment van vaststelling van het onderhavige besluit nog niet zijn vastgesteld, moeten deze worden beschouwd als “indicatieve” opgaven en kunnen ze nog aan verandering onderhevig zijn.
In dit onderdeel wordt voor iedere Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied is aangewezen, inzichtelijk gemaakt hoe de landelijke doelstelling46 is uitgewerkt in de Natura 2000-gebieden. De landelijke doelstellingen vormen een kader voor de formulering van instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau. De gebiedsdoelen bij elkaar “opgeteld”, eventueel tezamen met een opgave buiten het Natura 2000-netwerk, hebben als som het landelijke doel. Onder iedere tabel wordt de landelijke staat van instandhouding van de betreffende Natura 2000-waarde vermeld. Indien de landelijke doelstelling van de betreffende waarde afwijkt van wat kan worden verwacht uit de landelijke staat van instandhouding, is dit hier gemotiveerd.
Gebiedsdoelstellingen die afwijken van de landelijke doelstelling, worden ook zoveel mogelijk gemotiveerd. De instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-waarden die zijn toegevoegd ten opzichte van het ontwerpbesluit, zijn in principe op behoud gesteld, omdat de landelijke doelstelling al haalbaar werd geacht zonder deze toevoegingen. De instandhoudingsdoelstellingen die om deze reden op behoud zijn gesteld en daarmee afwijken van de landelijke doelstelling voor de betreffende Natura 2000-waarde, zijn in de tabellen gemarkeerd met een x. De niet-broedvogelsoorten waarvoor zowel landelijk als in alle gebieden een behoudopgave is gesteld zijn samengevat in één tabel. Bij broedvogels en niet-broedvogels wordt in de kolom “Populatie” tevens aangegeven of er sprake is van herstel dan wel uitbreiding (↑). In een aparte kolom is van elk gebied de relatieve bijdrage vermeld. Voor een nadere toelichting en de klasse-indeling wordt verwezen naar de inleiding van onderdeel 3 van deze bijlage.
Algemeen met betrekking tot het door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken:
Habitattypen, soorten en vogelsoorten die in ontwerp voor minstens één van de samengevoegde gebieden als waarden zijn opgenomen, zijn tengevolge van de samenvoeging van de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden van toepassing geworden op het gehele door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken. De instandhoudingsdoelstelling in het samengevoegde gebied is uitbreiding oppervlakte en/of verbetering kwaliteit indien dat gold voor minstens één deelgebied in de ontwerp-Natura 2000-besluiten. Indien deze nieuwe doelstelling afwijkt van één of meerdere doelstellingen uit de ontwerpbesluiten van de afzonderlijke deelgebieden is dit als “doel aangepast” weergegeven in de kolom “Besluit”. De aantallen in de doelstelling van de vogels zijn opnieuw berekend en hebben betrekking op het gehele Vogelrichtlijngebied Rijntakken. De aantallen zijn afgeleid van de notitie “Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken” (SOVON 2012).
Door de samenvoeging van vier gebieden is een Natura 2000-gebied ontstaan van grote omvang. Voor het behoud van de variatie aan kwaliteit van habitattypen en het functioneren als leefgebied voor soorten, is het noodzakelijk om in de instandhoudingsdoelstelling voor habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn ook het aspect ‘verspreiding’ te noemen. Met behoud van verspreiding wordt bedoeld dat de betreffende waarden behouden moeten blijven op het geografische niveau van de deelgebieden (in de indeling zoals gehanteerd in het besluit) waar ze ten tijde van de inwerkingtreding van het besluit voorkwamen. Verspreiding is geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels omdat behoud van verspreiding, lager dan op het geografische niveau van speciale beschermingszones, geen afzonderlijke doelstelling is volgens de Vogelrichtlijn en daarom ook niet in het Natura 2000 Doelendocument. Overigens kan een zekere mate van behoud van verspreiding indirect wel van belang zijn als middel om het behoud van draagkracht en populatieomvang te garanderen, omdat ganzen bij voorkeur dicht bij slaapplaatsen foerageren en het gebruik van die slaapplaatsen sterk historisch bepaald is.
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | C | doel aangepast a |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit x |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd (gebaseerd op een schatting van de oppervlakten van zowel begroeide als onbegroeide waterdelen van eutrofe meren en plassen). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In verscheidene gebieden wordt afgeweken van de landelijke doelstelling. In Olde Maten & Veerslootslanden (037) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit al in voldoende mate in andere gebieden in Noordwest-Overijssel (De Wieden (035) en Weerribben (034)) kan worden gerealiseerd. In andere gebieden wordt er van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat er nagenoeg geen mogelijkheid (ruimte) is om het habitattype uit te breiden en/of de potentie om de kwaliteit ervan te verbeteren gering is, bijvoorbeeld in Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Alde Feanen (013) en Botshol (083). In het Naardermeer (094) is door recent herstel een aanzienlijk areaal van het habitattype aanwezig. Behoud is derhalve voldoende.
H3260B – Beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage a | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | behoud | B | doel aangepast b |
152 | Grensmaas | uitbreiding | behoud | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | A | aanwijzingsbesluit |
Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15%) omdat betrouwbare cijfers, die op vergelijkbare wijze zijn bepaald, niet beschikbaar zijn. Bovendien varieert het voorkomen van jaar tot jaar.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De staat van instandhouding van het habitattype beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. In Nederland komt dit subtype slechts in enkele gebieden voor. Deze gebieden bieden geen potenties voor verder herstel van de kwaliteit van het subtype. Derhalve is ervoor gekozen landelijk een behoudopgave voor de kwaliteit te stellen. De landelijke doelstelling voor het aspect oppervlakte sluit aan op de staat van instandhouding. In het gebied Biesbosch wordt behoud van de oppervlakte nagestreefd, omdat het subtype niet karakteristiek is voor de zoetwatergetijdendelta. De ecologische potenties zijn in dit gebied gering, omdat het water in de benedenrivieren van nature troebel is.
H3270 – Slikkige rivieroevers Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | ||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Besluit |
038/066-68 |
| uitbreiding | verbetering | doel aangepast a |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | behoud | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | verbetering | aanwijzingsbesluit |
Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype slikkige rivieroevers wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd. De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Door het onbestendige karakter van deze pioniervegetatie (opschietend op tijdelijk droogvallende slikoevers) is het niet mogelijk de actuele voorkomens in kwantitatieve zin te duiden. Diverse gebiedsdoelstellingen wijken, gezien de beperkte potentie van het gebied, af van de landelijke doelstelling. Dit geldt onder andere voor de gebieden Uiterwaarden Lek (082) en Oude Maas (108) waar geen potentie lijkt te zijn voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit. In de Grensmaas (152), waar het habitattype veelal over aanzienlijke oppervlakte aanwezig is, wordt uitbreiding binnen de bestaande begrenzing niet mogelijk geacht. In het Haringvliet (109) is de kwaliteit van het gebied reeds in goede staat en is behoud van de kwaliteit derhalve voldoende.
H6120 – *Stroomdalgraslanden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | A3 | doel aangepast b |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | uitbreiding | verbetering | B1 a | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | B2 a | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | uitbreiding | verbetering | B1 a | aanwijzingsbesluit |
143 | Zeldersche Driessen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Wijziging ten opzichte van aanwijzingsbesluit ten gevolge van correctie landelijke oppervlakte (zie bijlage B3).
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
Ruim drie kwart van de landelijke oppervlakte stroomdalgraslanden komt voor binnen het Natura 2000- netwerk. De staat van instandhouding van het habitattype stroomdalgraslanden is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De meeste gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. Enkele wijken echter af. In de Biesbosch (112) wijkt de doelstelling op het aspect kwaliteit af van de landelijke doelstelling. Het gebied herbergt reeds een aanzienlijk areaal van goede kwaliteit. De doelstelling voor Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (71) wijkt af van de landelijke doelstelling, omdat er reeds goede kwaliteit aanwezig is en uitbreiding slechts beperkt mogelijk is in vergelijking tot elders in het rivierengebied. Voor Maasduinen (145) geldt een behoudsdoelstelling omdat er weinig mogelijkheden zijn om natuurlijke dynamiek meer ruimte te bieden.
H6430A – Ruigten en zomen, moerasspirea Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage a | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | C | doel aangepast b |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oosterlijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | A2 | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De relatieve bijdragen betreffen een inschatting, omdat de landelijke oppervlakte van dit subtype slechts globaal bekend is.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De landelijk opgave is gericht op het behoud van de huidige verspreiding van deze ruigten die meestal lintvormige begroeiingen vormen over het gehele rivierengebied. Bijzondere soorten van dit subtype zijn onder meer te verwachten in ruigten en zomen in extensief beheerde beekdalen die incidenteel overstromen met beekwater en in laagveenmoerassen. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H6430B – Ruigten en zomen,harig wilgenroosje Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteita | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage b | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit x |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | behoud | B | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | A | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) omdat kwantitatieve gegevens over het voorkomen van deze zoomvegetaties beperkt beschikbaar zijn. Oppervlakten zijn moeilijk te bepalen omdat het meestal slechts smalle stroken of kleine plekken betreft.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).
De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die potentie bieden voor verbetering van de kwaliteit van de brakke variant van dit habitattype.
H6430C – Ruigten en zomen, droge bosranden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | C | doel aangepast a |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
143 | Zeldersche Driessen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
153 | Bunder- en Elslooërbos | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
160 | Savelsbos | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, droge bosranden (subtype C) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als ”matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de meeste gebieden sluiten aan op de landelijke opgave. De doelstelling van het gebied Gelderse Poort wijkt af van de landelijke doelstelling. De ruimte voor de habitattypen stroomdalgraslanden (H6120), droge hardhoutooibossen (H91F0) en ruigten en zomen (H6430) is beperkt. In dit gebied is ervoor gekozen uitbreiding van oppervlakte ten doel te stellen voor de habitattypen droge hardhoutooibossen en stroomdalgraslanden. Er is daardoor geen ruimte om het habitattype ruigten en zomen in oppervlakte te laten toenemen. De kwaliteit van het habitattype is in Gelderse Poort, evenals in het gebied Zeldersche Driessen, goed waardoor behoud van de huidige kwaliteit voldoende is.
H6510A – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | A1 | doel aangepast a |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
156 | Bemelerberg & Schiepersberg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
159 | Sint Pietersberg & Jekerdal | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (subtype A) bevindt ruim een derde van het landelijk areaal zich in Natura 2000-gebieden. Goede kwaliteit en vlakdekkende vegetaties zijn vooral aanwezig in de uiterwaarden, die voor een belangrijk deel in het Natura 2000-netwerk zijn opgenomen. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de Biesbosch (112) en Bemelerberg & Schiepersberg (156) wijken op het aspect oppervlakte af van de landelijke doelstelling. In de Biesbosch komt het habitattype reeds over een aanzienlijke oppervlakte voor, behoud is hier derhalve voldoende. Van Bemelerberg & Schiepersberg is ingeschat dat in dit gebied weinig ruimte is voor uitbreiding.
H6510B – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | behoud | A2 | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | C | doel aangepast a |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
Meer dan 75% van de landelijke oppervlakte van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart (subtype B) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de meeste gebieden sluiten aan op de landelijke doelstelling. De doelstellingen van de gebieden Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) en Biesbosch (112) wijken op het aspect kwaliteit af van de landelijke doelstelling, omdat het habitattype in deze gebieden reeds in bijzondere kwaliteit voorkomt. Behoud van de huidige kwaliteit is derhalve voldoende.
H9120 – Beuken-eikenbossen met hulst Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
021 | Lieftinghsbroek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
022 | Norgerholt | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit x |
029 | Holtingerveld | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
030 | Dwingelderveld | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
031 | Mantingerbos | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
050 | Landgoederen Oldenzaal | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
055 | Aamsveen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit x |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | A3 | aanwijzingsbesluit |
058 | Landgoederen Brummen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
060 | Stelkampsveld | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
062 | Willinks Weust | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
063 | Bekendelle | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
128 | Brabantse Wal | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
129 | Ulvenhoutse Bos | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
135 | Kempenland–West | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
142 | Sint Jansberg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
143 | Zeldersche Driessen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
147 | Leudal | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
149 | Meinweg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
153 | Bunder- en Elslooërbos | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
154 | Geleenbeekdal | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
155 | Brunssummerheide | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
157 | Geuldal | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
160 | Savelsbos | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype beuken-eikenbossen met hulst is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan47. In enkele gebieden wordt in tegenstelling tot de landelijke opgave behoud van de kwaliteit beoogd omdat de kwaliteit reeds goed is: Lieftinghsbroek (021), Mantingerbos (031), Ulvenhoutse Bos (129) en Geleenbeekdal (154). In een aantal andere gebieden is de kwaliteit voldoende en zijn er tevens te weinig potenties om de kwaliteit te verbeteren.
H91E0A – *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | verbetering | B2 | doel aangepast c |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud a | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud b | verbetering | A3 d | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | uitbreiding | verbetering | C | concept-ontwerp |
152 | Grensmaas | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan48.
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (H91E0B) is toegestaan49.
Doelstelling aangepast van uitbreiding oppervlakte in behoud oppervlakte, omdat de landelijke staat van instandhouding van dit subtype is vastgesteld als gunstig. De doelstelling is wel uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
Aanpassing ten opzichte van aanwijzingsbesluit (zie bijlage B3).
Ongeveer drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan50.
De landelijke opgave voor het aspect kwaliteit kan niet in alle gebieden worden nagestreefd. In Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070) is, gezien het geringe belang van dit gebied voor het type, een behoudsdoelstelling geformuleerd. Een andere reden voor het afwijken van de landelijke doelstelling is dat er al een goede kwaliteit aanwezig is, bijvoorbeeld in Oude Maas (108), waar behoud van de kwaliteit derhalve voldoende is.
H91E0B – *Vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | B2 | doel aangepast b |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud a | behoud | C c | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | uitbreiding | verbetering | C | concept-ontwerp |
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan51.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
Aanpassing ten opzichte van aanwijzingsbesluit (zie bijlage B3).
De landelijke staat van instandhouding van het subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Het habitattype is momenteel uiterst zeldzaam langs de rivieren. In alle gebieden, met uitzondering van Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070), wordt herstel van dit subtype nagestreefd. In Lingegebied & Diefdijk-Zuid is, gezien de beperkte potenties voor uitbreiding van de oppervlakte en de reeds goede kwaliteit, een behoudsdoelstelling geformuleerd.
H91E0C – *Vochtige alluviale bossen,beekbegeleidende bossen Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
028 | Elperstroomgebied | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | B1 | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
048 | Lemselermaten | behoud a | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
050 | Landgoederen Oldenzaal | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
054 | Witte Veen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
055 | Aamsveen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
058 | Landgoederen Brummen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
060 | Stelkampsveld | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
062 | Willinks Weust | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
063 | Bekendelle | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
069 | De Bruuk | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud b | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
129 | Ulvenhoutse Bos | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
134 | Regte Heide & Riels Laag | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
135 | Kempenland-West | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
142 | Sint Jansberg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
147 | Leudal | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
149 | Meinweg | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | verbetering | C | wijzigingsbesluit |
153 | Bunder- en Elslooërbos | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
154 | Geleenbeekdal | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
161 | Noorbeemden & Hoogbos | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattypen kalkmoerassen (H7230) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan52.
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan. De doelstelling is aangepast van “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit” naar “behoud omvang en verbetering kwaliteit” omdat in het gebied weinig tot geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte.
Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (subtype C) bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het subtype beekbegeleidende bossen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Alleen in gebieden waar potenties zijn, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit nagestreefd, bijvoorbeeld in de gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131) en Leudal (147). In sommige gebieden, zoals Bunder- en Elslooërbos (153), is reeds een zodanige oppervlakte van het habitattype aanwezig waardoor behoud van de oppervlakte voldoende is.
H91F0 – Droge hardhoutooibossen Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | A3 | doel aangepast a |
143 | Zeldersche Driessen | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
Ongeveer drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype droge hardhoutooibossen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling, met uitzondering van Zeldersche Driessen (143). In dit gebied bestaat geen ruimte voor uitbreiding.
H1095 – Zeeprik Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage a | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | behoud | C | doel aangepast b |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
163 | Vlakte van de Raan | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De landelijke staat van instandhouding van de zeeprik is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”53. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Uitbreiding van het leefgebied heeft met name betrekking op het opgroeigebied in het rivierengebied (nevengeulen), waarbij de potenties voornamelijk in de gebieden Gelderse Poort (067) en de Uiterwaarden Waal (068) liggen. Ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft voornamelijk betrekking op het rivierengebied (opgroeigebied) en daarnaast op het verbeteren van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee.
In het Roerdal (150) heeft verbetering van de kwaliteit van het leefgebied betrekking op verbinding met de Maas en belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000-gebied. Onder andere de gebieden Waddenzee (001), Noordzeekustzone (007), Hollands Diep (111), Voordelta (113) en Westerschelde & Saeftinghe (122) wijken op de aspecten omvang en kwaliteit leefgebied af van de landelijke doelstelling. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding van de soort wordt niet veroorzaakt in deze gebieden.
H1099 – Rivierprik Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage a | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | doel aangepast b |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | behoud | B | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
163 | Vlakte van de Raan | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierprik is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Uitbreiding van het leefgebied heeft met name betrekking op het opgroeigebied in het rivierengebied (nevengeulen), waarbij de potenties voornamelijk in de gebieden Gelderse Poort (067) en Uiterwaarden Waal (068) liggen. Ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft voornamelijk betrekking op het rivierengebied (opgroeigebied) en daarnaast op het verbeteren van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee.
In het Roerdal (150) heeft verbetering van de kwaliteit van het leefgebied betrekking op verbinding met de Maas en belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000-gebied. In de Grensmaas (152) wordt, gezien het beperkte belang als opgroeigebied en het ontbreken van mogelijkheden voor herstel van het leefgebied, geen hersteldoelstelling op het aspect leefgebied nagestreefd. Onder andere de gebieden Waddenzee (001), Noordzeekustzone (007), Hollands Diep (111), Voordelta (113) en Westerschelde & Saeftinghe (122) wijken op de aspecten omvang en kwaliteit leefgebied af van de landelijke doelstelling. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding van de soort wordt niet veroorzaakt in deze gebieden.
H1102 – Elft Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage a | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | uitbreiding | C | doel aangepast b |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De landelijke staat van instandhouding is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. Op het aspect populatie, net als op het aspect kwaliteit leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan. De landelijke doelstelling is aangepast van “behoud kwaliteit leefgebied” naar “verbetering kwaliteit leefgebied” zodat het doel op dit aspect aansluit bij de landelijke staat van instandhouding. Voor het aspect omvang leefgebied is, landelijk en in alle gebieden, een behoudopgave geformuleerd omdat de zeer ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied veroorzaakt wordt door verminderde migratiemogelijkheden. Verbetering van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee zal de populatie van deze anadrome vissoort in achterliggende gebieden naar verwachting uitbreiden. Het doel “verbetering kwaliteit leefgebied” heeft dan ook alleen betrekking op het gebied Haringvliet (109).
H1106 – Zalm Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage a | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | uitbreiding | C | doel aangepast b |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.
De landelijke staat van instandhouding van de zalm is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Op het aspect populatie, net als op het aspect kwaliteit leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan. Voor het aspect omvang leefgebied is, landelijk en in alle gebieden, een behoudopgave geformuleerd omdat de matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied veroorzaakt wordt door verminderde migratiemogelijkheden. Verbetering van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee zal de populatie van deze anadrome vissoort in achterliggende gebieden naar verwachting uitbreiden. Het doel “verbetering kwaliteit leefgebied” heeft dan ook alleen betrekking op het gebied Haringvliet (109).
H1134 – Bittervoorn Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | C | conform ontwerp b |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan54.
De doelstelling sluit aan op de ontwerpbesluiten van de individuele deelgebieden.
De landelijke staat van instandhouding van de bittervoorn is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H1145 – Grote modderkruiper Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | conform ontwerp a |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | behoud | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oosterlijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grote modderkruiper is beoordeeld als “matig ongunstig”. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Wel is duidelijk dat het leefgebied is gekrompen. De landelijke doelstelling is gericht op het plaatselijk verbeteren van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie. De toepassing van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de gedragscode voor waterschappen kunnen tevens een positieve bijdrage leveren aan een verbetering van het leefgebied van de soort. Hersteldoelstellingen zijn neergelegd in die gebieden waar de soort onder druk staat en/of er goede mogelijkheden zijn voor het uitbreiden en verbeteren van het leefgebied ten behoeve van het uitbreiden van de populatie.
H1149 – Kleine modderkruiper Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp b |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan55.
De doelstelling sluit aan op de ontwerpbesluiten van de individuele deelgebieden.
De landelijke staat van instandhouding voor de kleine modderkruiper is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke opgave. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Gezien de ruime verspreiding en het algemene voorkomen van de soort, voldoet de kwaliteit van het leefgebied op het merendeel van de vindplaatsen. Het streven is om het algemeen voorkomen van de kleine modderkruiper in Nederland te bestendigen. Het is met name van belang om de soort in de kern van zijn verspreidingsgebied in hoge aantallen en wijdverspreid te behouden. Net als de grote modderkruiper kan de kleine modderkruiper daarnaast profiteren van de ingeslagen beleidswegen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het meer ecologisch beheren van wateren door waterschappen.
H1163 – Rivierdonderpad Landelijke doelstelling: behoud/uitbreiding omvang en behoud/verbetering kwaliteit leefgebieda | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp c |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | uitbreiding | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud b | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.
Enige achteruitgang in oppervlakte leefgebied ten gunste van broedvogelsoorten roerdomp (A021) of grote karekiet (A298) is toegestaan56.
De doelstelling sluit aan op de ontwerpbesluiten van de individuele deelgebieden.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierdonderpad is op het aspect leefgebied als “matig ongunstig”57 beoordeeld en heeft voornamelijk betrekking op in beken voorkomende rivierdonderpadden, waaronder de “beekdonderpad” (Cottus rhenanus). De staat van instandhouding van de “gewone” rivierdonderpad (Cottus perifretum) die een veel ruimere verspreiding heeft in meren, rivieren en beken, wordt, behalve in beken, vooralsnog als gunstig beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende inventarisatiegegevens over de landelijke verspreiding van de soort op kilometerhokniveau bekend, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. In de beekdalgebieden is een landelijke hersteldoelstelling neergelegd. Alleen in de gebieden Veluwe (057) en Geuldal (157), waar het leefgebied het meest onder druk staat en er mogelijkheden zijn voor herstel van het leefgebied en van de populatie, is een hersteldoelstelling neergelegd.
H1166 – Kamsalamander Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
027 | Drents-Friese Wold & Leggelderveld | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
029 | Holtingerveld | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
030 | Dwingelderveld | uitbreiding | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | doel aangepast |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
041 | Boetelerveld | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
042 | Sallandse Heuvelrug | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
050 | Landgoederen Oldenzaal | uitbreiding | behoud | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
054 | Witte Veen | behoud | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
055 | Aamsveen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
058 | Landgoederen Brummen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
062 | Willinks Weust | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | behoud | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
123 | Zwin & Kievittepolder | uitbreiding | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
128 | Brabantse Wal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
149 | Meinweg | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
155 | Brunssummerheide | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
156 | Bemelerberg & Schiepersberg | behoud | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de kamsalamander is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende kwantitatieve verspreidingsgegevens om de relatieve bijdrage per gebied te kunnen bepalen. In de gebieden met de grootste ecologische potentie voor herstel van het leefgebied en/of waar de grootste bijdrage aan de landelijke doelstelling gerealiseerd kan worden, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van uitbreiding van de populatie nagestreefd (onder andere in Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027)). In sommige gebieden is het leefgebied al op orde en gedijt ook een behoorlijke populatie zoals in Willinks Weust (062) en is behoud derhalve voldoende. Tenslotte is in de Limburgse gebieden Bemelerberg & Schiepersberg (156) en Geuldal (157) voor behoud gekozen vanwege mogelijke beperkingen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de geelbuikvuurpad (H1193).
H1318 – Meervleermuis (zomer) Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | C | conform ontwerp a |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de meervleermuis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”58. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave, die gericht is op behoud van foerageergebieden die gebruikt worden door meervleermuizen uit kraamkolonies en verblijfplaatsen in de omgeving van de betreffende Natura 2000- gebieden.
H1337 – Bever Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | verbetering | uitbreiding | C | doel aangepast |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
147 | Leudal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de bever is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “gunstig”. De landelijke herstelopgave voor het leefgebied wijkt hiervan af. De reden hiervoor is dat, ondanks dat er kwantitatief voldoende geschikt leefgebied voor de soort voorhanden is, de verspreiding van het leefgebied nog niet op orde is omdat er nog onvoldoende verbindingen zijn tussen kerngebieden. De landelijke doelstelling voor herstel van de populatie is gericht op deze verbindingen om hiermee een duurzame populatie van de soort te realiseren die over het gehele rivierengebied verspreid voorkomt. In de meeste gebieden is reeds voldoende geschikt leefgebied aanwezig en zal de populatie naar verwachting uitbreiden bij een behoudopgave voor het leefgebied.
A004 – Dodaars Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
027 | Drents-Friese Wold & Leggelderveld | behoud | behoud | 40 | C | aanwijzingsbesluit |
030 | Dwingelderveld | behoud | behoud | 55 | B1 | aanwijzingsbesluit |
038/066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 45 | C | doel aangepast a |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 140 | B2 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 30 | C | aanwijzingsbesluit |
128 | Brabantse Wal | behoud | verbetering | 40 | C | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | 30 | C | aanwijzingsbesluit |
139 | Deurnsche Peel & Mariapeel | behoud | behoud | 35 | C | aanwijzingsbesluit |
140 | Groote Peel | behoud | behoud | 40 | C | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | 50 | B1 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling is aangepast van ten minste 40 paren voor de Gelderse Poort naar ten minste 45 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van het gemiddelde van de peiljaren 1999-2003 van ten minste 47 paren.
De landelijke staat van instandhouding van de dodaars is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 2.000 paren”. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van Brabantse Wal (128).
A017 – Aalscholver Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 870 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 910 | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 1.000 | B1 | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 660 | C | doel aangepast a |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 8.000 R | B2 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 8.000 R | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 8.000 R | A1 | aanwijzingsbesluit |
079 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 8.000R | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 1.800 | B2 | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | 1.100 | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 310 | C | aanwijzingsbesluit |
119 | Veerse Meer | behoud | behoud | 300 | B1 | aanwijzingsbesluit |
De aantallen in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort zijn aangepast van respectievelijk 280 en 230 paren naar 660 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van het gemiddelde van de peiljaren 1999-2003 van 664 paren.
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatieaantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen (078), IJsselmeer (71) en Lepelaarplassen (079)59. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen60. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.
A021 – Roerdomp Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 10 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 6 | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 14 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 30 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | doel aangepast a |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 7(↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 17 | B2 | Aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | Aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | Aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | Aanwijzingsbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is aangepast van ten minste 20 paren (territoria) in ten minste 20 paren (territoria) voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de historische potentie, het gemiddelde van de jaren 1989- 1993 van 21,4 territoria in het belangrijkste deelgebied (Gelderse Poort).
De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)61.
Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen62. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006), Deelen (014) en Zuidlaardermeergebied (020) wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel (002) en Duinen Ameland (005) bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Het gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) biedt geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte aanwezigheid van rietmoerassen. Voor het gebied Oostvaardersplassen (078) is voor behoud van de populatie en het leefgebied gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn.
A022 – Woudaap Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B2 | doel aangepast a |
078 | Oostvaardersplassen | uitbreiding | verbetering | 3 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | A1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 2 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
De instandhoudingsdoelstelling van de Gelderse Poort is aangepast zodat de reikwijdte van de doelstelling is verruimd tot die van de Rijntakken (Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal).
De landelijke staat van instandhouding van de woudaap (broedvogel) is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 200 paren”. Er zijn voor de woudaap in het bijzonder extra inspanningen nodig om de gewenste minimum populatie te bereiken63. In de toelichting bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling is onderkend dat er nog niet van een werkelijk duurzame populatie kan worden gesproken wanneer de instandhoudingsdoelstellingen per gebied zijn gerealiseerd. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal een deel moeten worden gerealiseerd in niet voor de soort aangewezen Natura 2000-gebieden. De doelstellingen van de gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van het gebied Strabrechtse Heide & Beuven (137).
A119 – Porseleinhoen Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 15 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 15 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 19 | B2 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | doel aangepast a |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 18 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 7 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 8 | B1 | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 1 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
140 | Groote Peel | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 20-, 10-, 10-, 10- paren naar ten minste 40 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is afgeleid van de som (37 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 16-,12-,6-,3 paren) tijdens de periode 1999-2011. Oudere trendgegevens (voor 1999) zijn incompleet en daarom minder geschikt als basis voor de populatiedoelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is dan ook gericht op uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet doelmatig is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin in het late voorjaar sprake is van hoge waterstanden in het leefgebied, wat de belangrijkste voorwaarde is om tot broeden over te gaan. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)64. Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken65. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder het gebied IJsselmeer (072). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied.
Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) bieden onvoldoende potentie voor verdere verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) is de lokale populatietrend stabiel. In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale populatietrend toenemend. Van de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012), Leekstermeergebied (019) en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) zijn onvoldoende trendgegevens beschikbaar. Voor Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Sneekermeergebied, Leekstermeergebied en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is voor een (kleine) toename van de populatie.
A122 – Kwartelkoning Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 13 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 160 (↑) | B2 | doel aangepast a |
Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 60-, 40-, 40-, 30- paren naar ten minste 160 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (158 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 64-,32-,29-,33 paren) tijdens de periode 1999-2011. De aantallen voor het jaar 1999 zijn lager en deels incompleet. Met name voor de deelgebieden Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort zijn in afwijking van de afzonderlijke ontwerp aanwijzingsbesluiten lagere aantallen gebruikt die meer in overeenstemming zijn met de historische trend.
De landelijke staat van instandhouding van de kwartelkoning is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hier gedeeltelijk op aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”. De matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied wordt vooral veroorzaakt door de ongunstige situatie in landbouwgebieden, waar de soort sterk van het maaibeheer afhankelijk is66. Ondanks dat de landelijke doelstelling op behoud van de kwaliteit en de omvang van het leefgebied en de populatie is gericht, zijn voor meerdere gebieden herstelopgaven voor het leefgebied en/of de populatie gesteld. Eén van de belangrijkste aanleidingen daarvoor is het verlies van broedgebied in de akkerbouwgebieden van het Oldambt (provincie Groningen). Dit gebied is momenteel één van de belangrijkste broedgebieden van Nederland, maar gelet op het agrarische karakter van het Oldambt zijn de mogelijkheden voor duurzame bescherming van de kwartelkoning hier beperkt67. Om te compenseren voor eventueel verlies van broedgebied wordt in enkele Natura 2000-gebieden ingezet op uitbreiding en/of verbetering van het leefgebied en/of herstel van de populatie. In de gebieden Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) wordt met behoud van het leefgebied een klein herstel van de populatie nagestreefd.
A153 – Watersnip Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 16 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 160 | B2 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 150 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 17 | C | doel toegevoegd x |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de watersnip is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 4.000 broedparen”. Het beoogde herstel van de landelijke populatie zal grotendeels moeten worden bereikt door maatregelen in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Met de voorziene maatregelen in het kader van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier zal het rivierengebied een substantiële bijdrage kunnen gaan leveren voor onder andere de watersnip68.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
5 | Duinen Ameland | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A197 – Zwarte stern Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 200 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 240 (↑) | B1 | doel aangepast a |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 50-, 150-, en 20- paren naar ten minste 230 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (232 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 65-, 150-, en 17 paren) tijdens de periode 1986-2011. Omdat het gemiddelde aantal van de peiljaren 1999-2003 (186 paren) in meerdere jaren (2000, 2003, 2004, 2005, 2008, 2010) is overschreden kan het gebied een hogere bijdrage leveren aan het herstel van de landelijke populatie. Met name voor het deelgebied Uiterwaarden IJssel is in afwijking van het ontwerp aanwijzingsbesluit een hoger populatieaantal gekozen gezien de maxima sinds 2000 (64 en 82 paren in respectievelijk 2010 en 2011). De opgave voor het leefgebied van Uiterwaarden IJssel is gewijzigd van behoud omvang en kwaliteit leefgebied in uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied voor de Rijntakken als geheel. De doelstelling voor het leefgebied binnen Uiterwaarden IJssel is in overeenstemming gebracht met de landelijke doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan.
A229 – IJsvogel Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 10 | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Rijntakken | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepast a |
057 | Veluwe | behoud | behoud | 30 | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 10 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 20 | B1 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort is aangepast van respectievelijk ten minste 10-, 5-, en 10- paren naar ten minste 25 paren voor de Rijntakken als geheel.
De landelijke staat van instandhouding van de ijsvogel is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 200 paren (binnen een termijn van 5 jaren na strenge winters)”69. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
A249 – Oeverzwaluw Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
038/66-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 680 | B1 | doel aangepast a |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort is aangepast van respectievelijk ten minste 80 en 420 paren naar ten minste 680 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van de som van de gemiddelden van de afzonderlijke deelgebieden in de jaren 1999-2003. Dit zijn voor Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal respectievelijk 75-, 420-, en 183 broedparen.
De landelijke staat van instandhouding van de oeverzwaluw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A272 – Blauwborst Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 150 | C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 95 | C | doel aangepast a |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 190 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 410 | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 1.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 450 | B1 | aanwijzingsbesluit |
139 | Deurnsche Peel & Mariapeel | behoud | behoud | 350 | B1 | aanwijzingsbesluit |
140 | Groote Peel | behoud | behoud | 200 | B1 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is aangepast van ten minste 80 naar ten minste 95 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is gelijk aan de som van de gemiddelden van de afzonderlijke deelgebieden in de jaren 1999-2003. Voor Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal zijn dat respectievelijk ten minste 8-, 8-, 75-, en 4 broedparen.
De landelijke staat van instandhouding van de blauwborst is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een totaal van 6.500 paren”. De huidige populatie is groter dan ooit eerder in de vorige eeuw en groter dan het gewenste basisniveau vanuit populatie-ecologische optiek. Het aantal van 6.500 paren is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)70. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A298 – Grote karekiet Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 70 (↑) | B1 | doel aangepast a |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 50 | A1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is gewijzigd van 40 paren in 70 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is afgeleid van de som van de maxima van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal in de jaren 1980-2011 (respectievelijk 11 paren in 1990, 2 paren in 1993, 57 paren in 1991 en 1 paar in 1991). Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie en de historische potentie kan het gebied een relatief hoge bijdrage leveren aan de landelijke populatiedoelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de grote karekiet is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 500 paren”. In het gebied Oostvaardersplassen (078) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken. In de Oostvaardersplassen wordt met behoud van het leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie verwacht.
De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend71:
Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000- 2003/2004).
Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).
Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.
A130 – Scholekster Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage* | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 140.000- 160.000 (↑) | sf, A4 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | 3.300 a | s, C | aanwijzingsbesluit |
038/66-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 340 | sf, C | doel aangepast b |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | 790 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | 2.500 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 560 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 24.000 | sf, A1 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 7.500 | sf, B1 | aanwijzingsbesluit |
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).
De populatieschatting is gebaseerd op het gemiddelde seizoensmaximum over de periode 1999/2000-2003/2004.
De staat van instandhouding voor de scholekster is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”, waarbij de laatste voornamelijk betrekking heeft op de kwaliteit van het leefgebied en niet op de omvang. De landelijke doelstelling sluit hierop aan72. In Nederland is de populatie scholeksters fors afgenomen (bij een internationale toename) in relatie tot verminderd voedselaanbod in de intergetijdengebieden (schelpdieren). Alleen voor de Waddenzee (001) is een verbeteropgave geformuleerd voor de kwaliteit van het leefgebied, vanwege het relatief grote belang van dit gebied en omdat de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit in het Deltagebied, in dit geval de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101), Voordelta (113), Grevelingen (115), Oosterschelde (118) en Westerschelde & Saeftinghe (122), beperkt zijn (met name door zandhonger in de Oosterschelde, welke leidt tot een afname van het foerageergebied). In de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel (038), Duinen Goeree & Kwade Hoek, Voordelta en Grevelingen zijn bovendien geen aanwijzingen voor afname van de populatie of voor vermindering van de kwaliteit van het leefgebied (zelfs aantalstoename in de gebieden Uiterwaarden IJssel en Duinen Goeree & Kwade Hoek sinds respectievelijk 1980/1981 en 1990/1991). Voor de Westerschelde is de trend op lange termijn neutraal, in tegenstelling tot de Waddenzee. Daarom is voor de Westerschelde voor behoud gekozen. Voor de Noordzeekustzone (007) zijn onvoldoende telgegevens bekend voor een trendanalyse. Er is daarom eveneens een behoudopgave geformuleerd.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde) | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage73 | Besluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 1.300↑ | f, A1 | ontwerp-wijzigingsbesluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 6.400 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 270↑ | f, B1 | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | behoud | behoud | 670 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | verbetering | 45↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 630 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
11 | Witte en Zwarte Brekken | behoud | behoud | 940 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | verbetering | 150↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
12 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2.100 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 130 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4.200 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | 12 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt's Mersken | behoud | behoud | 100 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
20 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 18 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
36 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | 80 | sf, C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 670↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 6.400 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 130↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | behoud | behoud | 350 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 2.200 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
74 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | s, n.n.b. | aanwijzingsbesluit |
75 | Ketelmeer & Vossemeer | behoud | behoud | 20 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
78 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 90 | sf, C | conform ontwerp |
79 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 5 | sf, C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 35 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 520 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 230↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 2.300 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 90↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 790 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
102 | De Wilck | behoud | behoud | 150 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | behoud | 230 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 25 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 260 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 1.500 (max)↑ | s, n.n.b | ontwerp-wijzigingsbesluit |
110 | Oudeland van Strijen | behoud | verbetering | 20↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 60 | sf, C | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 20 | sf, C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 180↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 770 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.
Overige niet-broedvogelsoorten Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | |||||
Vogelsoort | Aantal gebieden | Landelijke doelstelling | Populatie Rijntakken (max) | Relatieve bijdrage * | Besluit |
A005 Fuut (a);(i) | 21 | 10.900 | 570 | sf, B1 | doel aangepast (k) |
A017 Aalscholver (g) | 23 | 24.500 | 1.300 | sf, B1 | doel aangepast (k) |
A037 Kleine zwaan (b) | 26 | 4.820 | 100 | sf, C | doel aangepast (k) |
A038 Wilde zwaan (c) | 4 | 360 | 30 | sf, B2 | doel aangepast (k) |
A039 Toendrarietgans(g) | 12 | 34.100 | 125 (gem) 2.800 (max) | f, C s | wijzigingsbesluit |
A041 Kolgans (g);(h) | 33 | 218.300 | 35.400 (gem) 180.100 (max) | f, A1 s | wijzigingsbesluit |
A043 Grauwe gans (g);(h) | 28 | 86.300 | 8300 (gem) 21.500 (max) | f, B2 s | wijzigingsbesluit |
A045 Brandgans (g);(h) | 26 | 140.900 | 920 (gem) 5.200 (max) | f, C s | wijzigingsbesluit |
A048 Bergeend (g) | 15 | 48.900 | 120 | sf, B2 | doel toegevoegd |
A050 Smient (g);(h) | 43 | 258.200 | 17.900 | fs, B2 | wijzigingsbesluit |
A051 Krakeend (g);(h) | 32 | 10.200 | 340 | f, C | doel aangepast (k) |
A052 Wintertaling (d) | 23 | 21.000 | 1.100 | f, C | doel aangepast (k) |
A053 Wilde eend (g) | 13 | 128.000 | 6.100 | f, C | doel aangepast (k) |
A054 Pijlstaart (c) | 22 | 7.850 | 130 | f, C | doel aangepast (k) |
A056 Slobeend (g);(i) | 36 | 5.750 | 400 | f, C | doel aangepast (k) |
A059 Tafeleend (e) | 15 | 20.900 | 990 | f, B1 | doel aangepast (k) |
A061 Kuifeend (c);(i) | 19 | 75.700 | 2.300 | f, C | doel aangepast (k) |
A068 Nonnetje (a) | 15 | 690 | 40 | f, B1 | doel aangepast (k) |
A125 Meerkoet (g);(i) | 20 | 89.700 | 8.100 | f, B2 | doel aangepast (k) |
A140 Goudplevier (j) | 12 | 32.300 | 140 | f, C | doel toegevoegd |
A142 Kievit (c) | 8 | 75.500 | 8.100 | f, B2 | doel aangepast (k) |
A151 Kemphaan(b) | 6 | 39.500 | 1000 | B1 | doel toegevoegd |
|
|
|
|
|
|
A160 Wulp (g) | 14 | 101.100 | 850 | sf, C | doel aangepast (k) |
A162 Tureluur (c) | 9 | 18.480 | 65 | sf, C | doel aangepast (k) |
(*) Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). De relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).
Fuut en nonnetje: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soorten vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Kleine zwaan en kemphaan: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wilde zwaan, pijlstaart, kuifeend, kievit en tureluur: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatieafname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Tafeleend: ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor de tafeleend geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Grutto: de grutto heeft gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op landelijk niveau een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient: de instandhoudingsdoelstellingen van besluit PDN/2014-38|038/066-068 Rijntakken van 23 april 2014 zijn aangepast. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de foerageerfunctie van het gebied tot de instandhoudingsdoelstellingen. De populatiedoelen voor de foerageerfunctie zijn afgeleid van de seizoensgemiddelden in de periode 1999/2000-2003/2004 voor de Rijntakken. De populatiedoelen voor de slaapfunctie van toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans zijn afgeleid van SOVON (2013) en gecorrigeerd voor de aantallen in Meinerswijk. Dit deelgebied behoort niet tot het Natura 2000-gebied Rijntakken. In samenhang met de wijziging van de doelstelling voor ganzen en de smient is de doelcomponent ‘verspreiding’ van de slaap- en rustfunctie uit de doelstelling verwijdend.
Aalscholver, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend, wilde eend, slobeend, meerkoet en wulp: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”74.
Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.
Fuut, slobeend, kuifeend en meerkoet: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.
Goudplevier: de goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen het Natura 2000-netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevolg van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 2000-netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
De aantallen in de doelstelling zijn opnieuw berekend en hebben betrekking op het gehele Vogelrichtlijngebied Rijntakken. De aantallen zijn afgeleid van de notitie “Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken” (SOVON 2012).
Toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient: de instandhoudingsdoelstellingen van besluit PDN/2014-38|038/066-068 Rijntakken van 23 april 2014 zijn aangepast. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de foerageerfunctie van het gebied tot de instandhoudingsdoelstellingen.70 De populatiedoelen voor de foerageerfunctie zijn afgeleid van de seizoensgemiddelden in de periode 1999/2000-2003/2004 voor de Rijntakken.71 De populatiedoelen voor de slaapfunctie van toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans zijn afgeleid van SOVON (2013)72 en gecorrigeerd voor de aantallen in Meinerswijk. Dit deelgebied behoort niet tot het Natura 2000-gebied Rijntakken. In samenhang met de wijziging van de doelstelling voor ganzen en de smient is de doelcomponent ‘verspreiding’ van de slaap- en rustfunctie uit de doelstelling verwijdend.
U
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De sbz IJssel kwalificeert als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van de kleine zwaan75 , kolgans, smient, slobeend, meerkoet en grutto die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden dan wel pleisterplaatsen voor kwartelkoning, wilde zwaan en kleine zwaan, reuzenstern, ijsvogel in Nederland.
Soorten van Bijlage I waarvoor het gebied tot “een van de vijf belangrijkste” in Nederland behoort
Soort | Art. 4 | Brva | Totale populatieb | % in 5ec | % in sbzd | Telperiode |
Wilde zwaan Cygnus cygnus | 1 | nee | 40 000 | 0,3% | 0,5% | 1993-97 |
Kleine zwaan Cygnus colombianus | 1 | nee | 17 000 | 4,4% | 5,1% | 1993-95 |
Kwartelkoning Crex crex | 1 | ja | 100 | 3% | 12% | 1993-97 |
Reuzenstern Sterna caspia | 1 | nee | 60 | 0,1% | 0,1% | 1993-97 |
IJsvogel Alcedo atthis | 1 | ja | 190 | 1% | 3% | 1993-97 |
Soort van Bijlage I en een trekkende watervogelsoort waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet
Soort | Art. 4 | Brva | Biogeogr. Populatiee | 1% Biopopf | % in sbzg | Telperiode |
Kleine zwaan Cygnus columbianus | 1 | nee | W-Siberië/NW-Europa | 170 | 5,1% | 1993-95 |
Kolgans Anser albifrons | 2 | nee | NW-Siberië/NW-Europa | 6 000 | 7,7% | 1993-97 |
Smient Anas penelope | 2 | nee | W-Siberië/NW-Europa | 12 500 | 1,5% | 1993-97 |
Slobeend Anas clypeata | 2 | nee | NW-/Midden-Europa | 400 | 1,3% | 1993-97 |
Meerkoet Fulica atra | 2 | nee | NW-Europa | 15 000 | 1,0% | 1995 |
Grutto Limosa limosa | 2 | nee | W-Europa/W-Afrika | 3 500 | 1,2% | 1994-95 |
De kwalificatie betreft in het gebied broedende vogels (indien ingevuld met "ja") of niet-broedvogels ("nee")
Omvang Nederlandse broedpopulatie (gemiddelde; in paren) of biogeografische populatie (niet-broedvogels)
Aantal in het op vier na belangrijkste gebied (5e gebied) uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie; biogeografische populatie (niet-broedvogels)
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie of als percentage van de biogeografische populatie (niet-broedvogels)
Biogeografische populatie waartoe de in Nederland pleisterende exemplaren van deze soort worden gerekend
Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biografische populatie (biografische populatie en drempelwaarde ontleend aan Rose & Scott 1997, Waterfowl Population Estimates – 2nd edition. Wetlands International, Wageningen)
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie
W
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
X
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Z
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tabel met gegevens van Vogelrichtlijnillustraties binnen Natura 2000-gebied Rijntakken
Overzicht Vogelrichtlijn kaarten Natura 2000-gebied Rijntakken
Besluit | Kaartgegevens | Werking kaart | Kaartdelen |
VR IJssel (besluit 24 maart 2000, N2000302) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; Deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N200302; naam IJssel; tekendatum: 24‑3‑2000. | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | deel 1 van 3 zuid deel 2 van 3 midden deel 3 van 3 noord |
VR IJssel (besluit DN/2002/1463) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; IJssel; tekendatum: 25‑04‑2003; aangewezen wordt het op de bij dit besluit behorende kaart aangegeven gebied, dat aansluit aan het op 24 maart 2000 aangewezen gebied. In zoverre wordt het besluit van 24 maart 2000 gewijzigd; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N200302, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1463, EU-gebiedscodenummer NL9802036; tekendatum 25‑04‑2003 (a) | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | deel 1 van 3 Zuid deel 2 van 3 Midden deel 3 van 3 Noord |
VR IJssel (wijzigingsbesluit TRCJZ/2003/10522) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; naam IJssel; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N/2000/302, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1463 en bij besluit met nummer TRCJZ/2003/10522; EU-gebiedscodenummer NL9802036; tekendatum 23‑01‑2004 (b) | De nieuwe begrenzing is verwerkt in een gewijzigde kaart die in de plaats komt van de kaart die behoorde bij het besluit van 24 maart 2000 (Wijziging besluit tot aanwijzing gebied IJssel als speciale beschermingszone EG-Vogelrichtlijn, Staatscourant 3 februari 2004, nr. 22/ pagina 12). | blad 1 van 4 blad 2 van 4 blad 3 van 4 blad 4 van 4 |
VR IJssel | Vogelrichtlijngebieden 2004; Vogelrichtlijngebied IJssel; gebied 56; Site-code NL9802036; Datum besluit 24‑03‑2000 Nummer besluit N/2000/302 Datum wijziging 25‑4‑2003 Nummer wijziging N/2002/1463 Datum 2e wijziging 30‑01‑2004 Nummer 2e wijziging TRCJZ/2003/10522 Datum kaartproductie 10-OCT-2004 (d) | Geconsolideerde VR-kaart | gebied 56 overzicht gebied 56, blad 1 gebied 56, blad 2 gebied 56, blad 3 gebied 56, blad 4 gebied 56, blad 5 gebied 56, blad 6 |
VR Gelderse Poort (besluit 24 maart 2000, N2000301) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; Deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N200301; naam IJssel; tekendatum: 24‑3‑2000. | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1 kaart |
VR Gelderse Poort (besluit DN.2002/1464) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; Gelderse Poort; april 2003; aangewezen wordt het op de bij dit besluit behorende kaart aangegeven gebied, dat aansluit aan het op 24 maart 2000 aangewezen gebied. In zoverre wordt het besluit van 24 maart 2000 gewijzigd; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N2000301, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1464, EU-gebiedscodenummer NL9902004; tekendatum 25‑04‑2003 (a) | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1 kaart |
VR Gelderse Poort (wijzigingsbesluit TRCJZ/2003/9951) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; naam IJssel; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N/2000/301, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1464 en bij besluit met nummer TRCJZ/2003/9951 EU-gebiedscodenummer NL9902004 Tekendatum 08‑12‑2003 (b) | De nieuwe begrenzing is verwerkt in een gewijzigde kaart (schaal 1:25.000) die in de plaats komt van de kaart die behoorde bij het besluit van 24 maart 2000 (Wijziging besluit aanwijzing gebied Gelderse poort als speciale beschermingszone EG-Vogelrichtlijn, Staatscourant 17 februari 2004, nr. 31/ pagina 14). | 1 kaart |
VR Gelderse Poort | Vogelrichtlijngebieden 2004; Vogelrichtlijngebied Gelderse Poort; gebied 55; Site-code NL9902004; Datum besluit 24‑03‑2000 Nummer besluit N/2000/301 Datum wijziging 25‑4‑2003 Nummer wijziging N/2002/1464 Datum 2e wijziging 08‑12‑2003 Nummer 2e wijziging TRCJZ/2003/9951 Datum kaartproductie 10-OCT-2004 (d) | geconsolideerde VR-kaart | gebied 55, overzichtskaart gebied 55, blad 1 gebied 55, blad 2 gebied 55, blad 3 |
VR Neder-Rijn (besluit 24 maart 2000, N2000339) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N2000339; naam: Neder-Rijn; tekendatum 24‑3‑2000; 1 West, 2 Oost; schaal 1:25.000 | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1. West 2. Oost |
Besluit | Kaartgegevens | Werking kaart | Kaartdelen |
VR Neder-Rijn (besluit DN.2002/1466) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; Neder-Rijn; april 2003; aangewezen wordt het op de bij dit besluit behorende kaart aangegeven gebied, dat aansluit aan het op 24 maart 2000 aangewezen gebied. In zoverre wordt het besluit van 24 maart 2000 gewijzigd; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N2000339, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1466, EU-gebiedscodenummer NL9802038 Tekendatum 25‑04‑2003 (a) | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1. West 2. Oost |
VR Neder-Rijn (wijzigingsbesluit TRCJZ/2003/10790) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; naam Neder-Rijn; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N/2000/339, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1466 en bij besluit met nummer TRCJZ200310790 EU-gebiedscodenummer NL9802038 Tekendatum 23‑02‑2004 (b) | De nieuwe begrenzing is verwerkt in een gewijzigde kaart die in de plaats komt van de kaart die behoorde bij het besluit van 24 maart 2000 (Wijziging besluit tot aanwijzing van het gebied neder-Rijn als speciale beschermingszone EG-Vogelrichtlijn, Staatscourant 5 maart 2004, nr. 45/ pagina 21) | blad 1 van 2 blad 2 van 2 |
VR Neder-Rijn | Vogelrichtlijngebieden 2004; Vogelrichtlijngebied Neder-Rijn; gebied 57; Site-code NL9802038; Datum besluit 24‑03‑2000 Nummer besluit N/2000/339 Datum wijziging 25‑4‑2003 Nummer wijziging N/2002/1466 Datum 2e wijziging 03‑03‑2004 Nummer 2e wijziging TRCJZ/2003/10790 Datum kaartproductie 10-OCT-2004 (d) | geconsolideerde VR-kaart | Gebied 57, overzicht Gebied 57, blad 1 Gebied 57, blad 2 |
VR Waal (besluit 24 maart 2000, N2000307) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N2000307; naam: Waaluiterwaarden; tekendatum 24‑3‑2000; 1 kaart; schaal 1:25.000 | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1 kaart |
VR Waal (besluit DN.2002/1465) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; Waal; april 2003; aangewezen wordt het op de bij dit besluit behorende kaart aangegeven gebied, dat aansluit aan het op 24 maart 2000 aangewezen gebied. In zoverre wordt het besluit van 24 maart 2000 gewijzigd; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N2000307, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1465, EU-gebiedscodenummer NL2000011 ; tekendatum 25‑04‑2003(a) | Ingetrokken met besluit N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068) | 1 kaart |
VR Waal (wijzigingsbesluit TRCJZ/2003/10236) | Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn; deze kaart maakt deel uit van aanwijzingsbesluit nummer N/2000/307, zoals gewijzigd bij besluit met nummer N/2002/1465 en bij besluit met nummer TRCJZ/2003/9951. Bij laatstgenoemd besluit is aan het gebied Waal toegevoegd de bij besluit d.d. 11 oktober 1995 met nummer DN.965400 onder de naam “Kil van Hurwenen” aangewezen speciale beschermingszone; naam Waal; EU-gebiedscodenummer NL2000011; tekendatum: 12‑02‑2004(c) | De nieuwe begrenzing is verwerkt in een gewijzigde kaart (schaal 1;25.000) die in de plaats komt van de kaart die behoorde bij het besluit van 24 maart 2000 (Wijziging besluit tot aanwijzing gebied Waal als speciale beschermingszone EG-Vogelrichtlijn, Staatscourant 26 februari 2004, nr. 39/pag.10) | blad 1 van 2 blad 2 van 2 |
VR Kil van Hurwenen en omstreken (DN.965400) | Begrenzing speciale beschermingszone “Kil van Hurwenen” in het kader van de EG-Vogelrichtlijn; schaal 1:25.000 | Ingetrokken met wijzigingsbesluit TRCJZ/2003/10236 Het reeds op 11 oktober 1996 aangewezen gebied Kil van Hurwenen wordt hierbij ambtshalve aan het gebied Waal toegevoegd. De Nota van toelichting en de bij het besluit behorende kaart zijn aan het voorgaande aangepast en zijn ook op het gebied Kil van Hurwenen van toepassing en komen daarvoor in de plaats van de voor dat gebied opgestelde Nota van toelichting en kaart (Vogelrichtlijn; beslissing op bezwaarschiften Waal, 24 februari 2004, TRCJZ/2003/10236 II) | |
Besluit | Kaartgegevens | Werking kaart | Kaartdelen |
VR Waal | Vogelrichtlijngebieden 2004; Vogelrichtlijngebied Waal; gebied 15; Site-code NL200011; Datum besluit 24‑03‑2000 Nummer besluit N/2000/307 Datum wijziging 25‑4‑2003 Nummer wijziging N/2002/1465 Datum 2e wijziging 24‑02‑2004 Nummer 2e wijziging TRCJZ/2003/10236 Datum kaartproductie 11-OCT-2004 (d) | geconsolideerde VR-kaart | gebied 15, overzicht gebied 15, blad 1 gebied 15, blad 2 gebied 15, blad 3 gebied 15, blad 4 gebied 15, blad 5 |
N2000 Rijntakken (PDN/2014-038| 038/066-068;Stcrt.2014, nr.12056) | Natura 2000-gebied #38,66-68 Rijntakken; Kaart behorende bij het aanwijzingsbesluit PDN/2014-038 tot aanwijzing als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (NL2003022, NL2003005, NL9801024, NL2003041) en ter wijziging van de besluiten tot aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden (NL9802036, NL9802038, NL9902005, NL2000011); tekendatum: 23 april 2014 (e) De bijlage A kaarten laten de laatste wijzigingen zien van het Vogelrichtlijngebied. | De kaart voor zover van toepassing op de in de aanhef genoemde besluiten worden ingetrokken (N2000-besluit Rijntakken artikel 2, lid e). Volgens de aanhef van artikel 2 zijn dit de VR besluiten uit 2000 en 2003 van IJssel, Neder-Rijn, Gelderse Poort en Waal. | 1 t/m 21 |
Schaal: 1:25.000; opdrachtgever: ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; cartografie Wageningen UR; copyright april 2003, Alterra, Wageningen.
Schaal 1:25.000; opdrachtgever: ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; cartografie: Wageningen UR, copyright december 2003 Alterra Wageningen.
Schaal 1:25.000; opdrachtgever: ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; cartografie: Wageningen UR, copyright januari 2004 Alterra Wageningen.
Schaal 1:50.000; opdrachtgever: ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dir. Natuurbeheer; copyright Oktober 2004, Alterra, Centrum Geo-informatie; productie en cartografie: Alterra Wageningen UR.
Schaal 1:25.000; opdrachtgever Ministerie van Economische Zaken.
Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Rijntakken aangewezen voor de grutto als broedvogel en worden de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
Met dit wijzigingsbesluit wordt ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.
Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k- nr
| Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Landelijk doel
Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijke doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijke doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijke doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Ook het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel wordt aangepast. Het aangepaste landelijk doel wordt vermeld in de wijzigingsbesluiten, maar heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog - de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod.
Redactionele wijzigingen
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd Terug naar link van noot.
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Terug naar link van noot.
Uitvoeringsbesluit (EU)2015/2373 van de commissie van 26 november 2015 tot vaststelling van een negende bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Pb EU 2015 L 338/688. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Samenvoeging Natura 2000-gebieden. Juridische, bestuurlijke en ecologische (on)mogelijkheden, kansen en risico’s. Alterra-rapport 2348. Terug naar link van noot.
Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.
Deze wijziging is niet beschreven in het aanwijzingsbesluit van Ketelmeer & Vossemeer (Stcrt. 2009, 19769). Terug naar link van noot.
Aanwijzing Ketelmeer & Vossemeer (Stcrt 2009, 19769). Terug naar link van noot.
Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken, kenmerk DN&B/2017-038|038/066-068 Rijntakken (wijziging). Terug naar link van noot.
Provincie Gelderland, Notitie “Overnachtingshaven Lobith”, ADC-Toets Natuurbeschermingswet 1998, Toets ontheffingsverlening Flora- en faunawet en Toets beleid Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone, april 2016. Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Van het deelgebied Uiterwaarden Waal zijn in de aangegeven jaren geen goede telgegevens beschikbaar. Het gemiddelde aantal betreft dan ook een onderschatting. Terug naar link van noot.
In het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 2014 stond een instandhoudingsdoelstelling van 690 grutto’s. Dit aantal was gebaseerd op het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto’s in de periode 1999/2000-2003/2004. Uit nieuw beschikbare gegevens blijkt echter dat 670 het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto’s in de periode 1999/2000-2003/2004 was. De instandhoudingsdoelstelling voor de foeragerende populatie grutto‘s in Rijntakken is daarom in het besluit van 2025 gecorrigeerd. Terug naar link van noot.
Voor slapende grutto’s was de behoudsdoelstelling in het besluit van 2014 nog niet gekwantificeerd; dat is met het besluit van 2025 alsnog gebeurd. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
De landelijke doelomschrijving in deze paragraaf beperkt zich in principe tot behoud/uitbreiding oppervlakte (of omvang leefgebied) en behoud/verbetering kwaliteit (leefgebied), in geval van soorten en vogels aangevuld met het doel voor behoud/uitbreiding populatie. Voor de volledige formulering van de landelijke doelen inclusief toelichting wordt verwezen naar het Natura 2000 doelendocument (2006). Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Oude Maas (Stcrt. 2011, 4458). Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.
Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.
Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.
Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006), pagina 140. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006), pagina 197. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006) (onder andere aanwijzingsbesluit IJsselmeer, Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 10 februari 2016, nr. 201404167/1/R2. Terug naar link van noot.
Roomen van M., E. van Winden, D. Zoetebier en A. Boele. SOVON-notitie 14‑09‑2012. Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken. Terug naar link van noot.
Klaassen O., van Winden E., van Roomen M. & Schoppers J. 2013. Aantallen van ganzen op slaapplaatsen in toekomstig Natura 2000-gebied Rijntakken in 1999-2004 en 2007-2013. Sovon-rapport 2013/46. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Terug naar link van noot.
Onderstreepte soorten zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn (artikel 4.1). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-22091.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.