U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp-wijziging van het Aanwijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 november 2013, nr. PDN 2013-103 (Stcrt. 2014, 122), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, het Vogelrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, waarvan een nieuwe tekst op 24 maart 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 11198), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.

Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.

Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit

Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

A

Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2 Aanwijzing Nieuwkoopse Plassen & De Haeck - Vogelrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A021

    Roerdomp (Botaurus stellaris)

    A027

    Grote zilverreiger (Egretta alba)

    A029

    Purperreiger (Ardea purpurea)

    A176

    Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus)

    A197

    Zwarte stern (Chlidonias niger)

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A041

    Kolgans (Anser albifrons)

    A050

    Smient (Anas penelope)

    A051

    Krakeend (Anas strepera)

    A156

    Grutto (Limosa limosa)

    A292

    Snor (Locustella luscinioides)

    A295

    Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

B

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagen bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing. Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

C

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Nieuwkoopse Plassen en de Haeck” en onder nummer NL3000036 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2. Het gebied is aangewezen voor twee prioritaire habitattypen en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 14 februari 1997 (DN. 97463) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9801063.

Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van dit besluit voorziet in de samenvoeging van25 november 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (landelijk gebiedsnummer 103).

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000-doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4.

Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt in de provincies Utrecht en Zuid-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Woerden, Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk en Nieuwkoop.

D

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.

Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.

De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen met verlandingsstadia, broekbossen en vochtige graslanden, die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en fungeert tevens als broedgebied, ruigebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7.

E

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.2.3 Vogelrichtlijn: vogelsoorten (bijlage I en artikel 4.2)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:

A021

Roerdomp (Botaurus stellaris)

A027

Grote zilverreiger (Egretta alba)

A029

Purperreiger (Ardea purpurea)

A176

Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus)

A197

Zwarte stern (Chlidonias niger)

Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):

A041

Kolgans (Anser albifrons)

A050

Smient (Anas penelope)

A051

Krakeend (Anas strepera)

A156

Grutto (Limosa limosa)

A292

Snor (Locustella luscinioides)

A295

Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) en/of het ontwerpbesluit (2008) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied18. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang19. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is20.

In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen21 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021

Roerdomp

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria).

Toelichting

De roerdomp is van oudsher een gewone broedvogel van de rietmoerassen. De populatie neemt al decennia lang geleidelijk af. Voor 1970 werden geregeld ten minste 10 territoria vastgesteld. Daarna is het aantal nooit meer boven de 10 gekomen. Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 2 territoria. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1992-1996 van 5,8 territoria22. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel bijdragen aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts Plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A029

Purperreiger

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren.

Toelichting

De purperreiger is al zeker vanaf de jaren veertig broedvogel in dit gebied. In de jaren zestig en zeventig kwamen jaarlijks circa 300 paren tot broeden (maximaal 380 in 1968). Daarna daalde het aantal en vanaf 1980 werd het aantal van 200 broedparen nooit meer overschreden. Het dieptepunt werd bereikt in 1991 met 87 paren (gemiddelde 1999-2003 is 120 paren). Daarna trad weer enige toename op. In 1999-2008 broedden jaarlijks 106-140 paren (gemiddeld 125 paren). Gezien de langdurige stabiele populatie in dit gebied is behoud van het leefgebied en de populatie voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een kolonie van minstens 60 broedparen.

A156

Grutto

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 35 broedparen.

Toelichting

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. Na een lichte toename van de populatie tussen 2010 en 2020 is de populatie afgenomen tot het huidige aantal van 15 broedparen. Het huidige voorkomen van de grutto lijkt nagenoeg beperkt tot het zuidwestelijk deel van de Meijegraslanden, terwijl hij voorheen ook voorkwam in de rest van de Meijegraslanden en in De Haeck. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten, door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden. Een populatie van 35 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen en kan in 2050 worden gehaald indien er, naast voortplanting door de lokale populatie, ook enige aanvulling van buiten het gebied komt. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A176

Zwartkopmeeuw

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 9 paren.

Toelichting

Buiten de Zeeuws-Hollandse delta worden zelden kolonies van zwartkopmeeuwen aangetroffen. Meestal gaat het om één of enkele paartjes in een kokmeeuwenkolonie. In de Nieuwkoopse Plassen bevindt zich de enige “kolonie” buiten de delta. Vestiging vond plaats in 1991 en maximaal werden 21 paren geteld in 1999. Het aantal in het doel is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie en het betreft een geïsoleerde broedplaats.

A197

Zwarte stern

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 115 paren.

Toelichting

De zwarte stern is van oudsher een algemene broedvogel met rond 1950 nog honderden paren (in 1950 mogelijk 300 paren). Mede door het aanbod van vlotjes heeft zich in de jaren 1991- 1995 een populatie van gemiddeld ruim 114 paren kunnen handhaven. Het aantal in de doelstelling is daarvan afgeleid. In de jaren 2004-2008 waren de aantallen 43-72 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is een hersteldoelstelling voor het leefgebied en een populatiedoelstelling op een relatief hoog niveau geformuleerd. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A292

Snor

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren.

Toelichting

De snor is van oudsher een talrijke broedvogel in dit gebied. Eind jaren zestig waren er nog 100-120 territoria in het gebied. Daarna is de populatie sterk afgenomen. In 1982 kwamen ten minste 47 territoria voor. Het aantal in het doel is afgeleid van het voorlopig maximum van 26 territoria in 2006. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2006) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel een bijdrage gaan leveren aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A295

Rietzanger

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren.

Toelichting

De rietzanger is van oudsher een zeer talrijke broedvogel met honderden paren. Het is één van de grootste sleutelpopulaties van Nederland. Op basis van recente telgegevens (2006: circa 680 territoria) wordt het aantal geschat op 680 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) en/of het ontwerpbesluit (2008) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 1997 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleent. Bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)23. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn24. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 51 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.

Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van de cijfers uit SOVON (2000)25, en van SOVON & CBS (2005)26 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit laatste rapport heeft ook ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:

  • Van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) zijn de volgende vogelsoorten gehandhaafd: roerdomp (A021), purperreiger (A029, zwarte stern (A197), snor (A292), rietzanger (A295) (als broedvogel) en smient (A050) als niet-broedvogel.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: bruine kiekendief (A071), kwartelkoning (A122), visdief (A193) en ijsvogel (A229) als broedvogel en lepelaar (A034), visarend (A075) en goudplevier (A140) als niet-broedvogel. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soorten trekvogels zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: rietgans (A039)27, wilde eend (A053), slobeend (A056), tafeleend (A059), kuifeend (A061), meerkoet (A125) (als niet-broedvogel), en aalscholver (A017) als broedvogel. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.

  • In afwijking van het ontwerpbesluit (2008), maar conform de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I van de Vogelrichtlijn: woudaap (A022). Het gebied voldoet niet aan de ondergrens van gemiddeld één broedpaar in de periodes 1993-1997 of 1999-2003, welke geldt voor opname als begrenzingssoort.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) en het ontwerpbesluit (2008) is het gebied niet aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: grote karekiet (A298). Het gebied herbergde minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie van de grote karekiet in de periode 1999-2003 (gemiddelde: 1 broedpaar, 1%-drempel: 3 broedparen).

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: zwartkopmeeuw (A176) als broedvogel en grote zilverreiger (A027) als niet- broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 1% van de Nederlandse broedpopulatie (zwartkopmeeuw). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten. Op grond van toegenomen kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de grote zilverreiger alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste bijdrage. Dit gebied hoort daarbij en is daarmee van betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: kolgans (A043) en krakeend (A051) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 0,1% van de biogeografische populatie (kolgans en krakeend). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): waterral, sprinkhaanrietzanger, rietgors, kleine karekiet, blauwe reiger, kokmeeuw, grote bonte specht, fitis, tjiftjaf, tuinfluiter, zwartkop, spotvogel, winterkoning en wielewaal.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als niet-broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: krakeend (A051), tafeleend (A059), kuifeend (A061) en wulp (A160).

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021 – Roerdomp

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

3 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

6

C

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

30 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

1 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

7(↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

17

B2

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

conform ontwerp

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)55.

Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen56. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Voor de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006), Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Deelen (014), Zuidlaardermeergebied (020), De Wieden (035), Oostvaardersplassen (078), Zwanenwater & Pettemerduinen (085), Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Strabrechtse Heide & Beuven (137) is voor behoud van het leefgebied en/of de populatie gekozen. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog, Deelen, Zuidlaardermeergebied, Zwanenwater en Pettemerduinen wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel en Duinen Ameland en Zwanenwater & Pettemerduinen bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Oostvaardersplassen, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn. Voor het gebied Strabrechtse Heide & Beuven is gekozen voor behoud van de omvang van het leefgebied omdat er geen ruimte is voor uitbreiding vanwege de aanwezigheid van het habitattype zeer zwakgebufferde vennen (H3110). Daarnaast is de populatietrend stabiel.

A029 – Purperreiger

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

50

B2

ontwerpbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

60

B2

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

50

B2

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

120

A1

conform ontwerp

105

Zouweboezem

behoud

behoud

150

A1

aanwijzingsbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

75 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de purperreiger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Voor een soort als deze waarvan het populatieniveau nog ver beneden het historisch niveau verkeert is een herstelopgave gewenst57. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 600 paren over ten minste 10 kolonies van ten minste 60 paren”. Het gestelde doel is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Vanuit populatie-ecologisch oogpunt is minstens herstel van de broedvogelpopulatie van de purperreiger gewenst naar een niveau van ten minste 10 sleutelpopulaties, die ieder uit ten minste 20 paren bestaan (Natura 2000 profielendocument (2008)). Van de tien gebieden die zijn aangewezen voor deze soort zijn er acht waarvan de draagkracht is gesteld op 20 of meer broedparen. Hiermee is vanuit populatie-ecologisch oogpunt in voldoende mate bijgedragen aan tenminste het duurzaam voortbestaan van de populatie op landelijk niveau. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In het gebied Deelen (014) wordt met behoud van het huidige leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat het gedurende lange tijd een klein aantal paren betreft. In het gebied Boezems Kinderdijk wordt tevens met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat de soort de laatste jaren sterk toegenomen wat duidt op een hogere draagkracht dan voor het gemiddelde aantal broedparen in de periode 1999-2003. In de gebieden De Wieden (035), Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103) en Zouweboezem (105) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat de populaties purperreigers in deze gebieden sinds de jaren negentig een sterke toename hebben vertoond.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

5

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

Behoud

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A176 – Zwartkopmeeuw

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

9

C

conform ontwerp

109

Haringvliet

behoud

behoud

400R

A1

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

400R

A2

concept-ontwerp

120

Zoommeer

behoud

behoud

400R

C

concept-ontwerp

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

400R

B1

aanwijzingsbesluit

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de zwartkopmeeuw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie van ten minste 500 paren”. Er is slechts een beperkt aantal kolonies van enige omvang aanwezig in het Deltagebied. Buiten de Delta broedt de soort verspreid over heel Nederland in kleine aantallen. In het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) bevindt zich de enige “kolonie” buiten het Deltagebied die kwalificeerde op basis van gegevens uit de periode 1999-2003. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

A197 – Zwarte stern

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

200 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

behoud

behoud

50 (↑)

B1

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

150 (↑)

B2

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

094

Naardermeer

uitbreiding

verbetering

35

B1

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

115 (↑)

B1

doel aangepast a

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

106

Boezems Kinderdijk

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

Het aantal in de doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van ten minste 100 naar ten minste 115 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de historische potentie is het aantal geformuleerd op het relatief hoge niveau van de jaren 1991-1995 (gemiddeld ruim 114 paren).

De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan. Uitzonderingen zijn: De Wieden (035) en Uiterwaarden IJssel (038). De populatie in het gebied Uiterwaarden IJssel is recent toegenomen. De omvang en kwaliteit van het leefgebied zijn klaarblijkelijk op orde. Verdere uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zijn daarom niet nodig.

A292 – Snor

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

25

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

680

A2

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, …

behoud

behoud

50 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

30

C

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

150

B2

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

25 (↑)

C

doel aangepast a

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

9

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

130

B2

aanwijzingsbesluit

  • a)

    De doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied” naar “behoud omvang en kwaliteit leefgebied”. Gezien de toenemende lokale trend wordt verwacht dat uitbreiding van de populatie mogelijk is met behoud van het leefgebied. Het aantal in de doelstelling is om deze reden ook aangepast van 50 naar 25 paren en gebaseerd op recente telgegevens (2006).

De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”58 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”59. Herstel wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale trend negatief is en de historische potentie realistisch wordt geacht.

Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Boezems Kinderdijk (106) en Biesbosch (112) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In de gebieden Oostvaardersplassen (078), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is. Van de gebieden IJsselmeer (078) en Zouweboezem zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.

A295 – Rietzanger

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1.900

B2

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

behoud

behoud

220

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

370

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

800

B1

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

70

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

900

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

3.000

A1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

990

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

270

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

790

B1

aanwijzingsbesluit

089

Eilandspolder

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

480

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

800

B1

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

880

B1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

680

C

doel aangepast a

109

Haringvliet

behoud

behoud

420

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

260

C

aanwijzingsbesluit

  • a)

    Het aantal in de doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van 340 naar 680 paren. Dit aantal is gebaseerd op het aantal territoria in het jaar 2006. Voor de periode 1999-2003 waren geen betrouwbare gegevens beschikbaar. Volgens de systematiek kan in dergelijke gevallen worden uitgeweken naar een aansluitende periode waarover betere gegevens beschikbaar zijn.

De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

Toelichting bij ontwerp-wijzigingsbesluit Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangewezen voor de grutto als broedvogel. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 335476 nr. 441).

Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k-nr

Natura 2000-gebied

1

Waddenzee

5

Duinen Ameland

8

Lauwersmeer

9

Groote Wielen

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

12

Sneekermeergebied

13

Alde Feanen

15

Van Oordt’s Mersken

20

Zuidlaardermeergebied

35

De Wieden

38

Rijntakken

56

Arkemheen

72

IJsselmeer

89

Eilandspolder

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

93

Polder Zeevang

102

De Wilck

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

107

Donkse Laagten

109

Haringvliet

110

Oudeland van Strijen

118

Oosterschelde

121

Yerseke en Kapelse Moer

Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

 

Landelijk doel

Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijk doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijk doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.

Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijk doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijk doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hiervoor genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

Redactionele wijzigingen  

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

  • 1

    Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.

  • 2

    Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.

  • 3

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 4

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 5

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 6

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.

  • 7

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 18

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 19

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 20

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 21

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 22

    Dit betreft aantallen gebaseerd op roepende mannetjes. Dit kan leiden tot overschatting van het aantal feitelijk aanwezige broedende vrouwtjes, omdat een en hetzelfde mannetje op ver van elkaar verwijderde plekken kan roepen waardoor er van verschillende mannetjes sprake lijkt. Terug naar link van noot.

  • 23

    Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 24

    De Nota van Antwoord (2000) vermeldt 44 soorten van bijlage I waarvoor gebieden kunnen worden aangewezen. Voor één soort zijn geen gebieden aangewezen omdat er geen vaste verblijfplaatsen zijn (lachstern). Sindsdien zijn verder drie soorten aan bijlage I toegevoegd. Voor twee van deze soorten (strandplevier en dwergmeeuw) waren reeds gebieden aangewezen. Voor de dwerggans worden naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak gebieden aangewezen. Per saldo zijn en worden er dus voor 46 soorten van bijlage I gebieden aangewezen. Terug naar link van noot.

  • 25

    SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 26

    SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 27

    In de oorspronkelijke aanwijzing nog niet onderverdeeld in Toendra- en Taigarietgans. Terug naar link van noot.

  • 55

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 56

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.

  • 57

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.

  • 58

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 59

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven