U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 mei 2013, PDN 2013-092, (Stcrt. 2013, 14643) houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske , het Vogelrichtlijngebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske , waarvan een nieuwe tekst op 24 maart 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 11196), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.

Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.

Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit

Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

A

Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2 Aanwijzing Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske - Vogelrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Ilperveld, Varkensland en, Oostzanerveld & Twiske.

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A021

    Roerdomp (Botaurus stellaris)

    A081

    Bruine kiekendief (Circus aeruginosus)

    A151

    Kemphaan (Philomachus pugnax)

    A193

    Visdief (Sterna hirundo)

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A043

    Grauwe gans (Anser anser)

    A050

    Smient (Anas penelope)

    A051

    Krakeend (Anas strepera)

    A056

    Slobeend (Anas clypeata)

    A125

    Meerkoet (Fulica atra)

    A153

    Watersnip (Gallinago gallinago)

    A156

    Grutto (Limosa limosa)

    A292

    Snor (Locustella luscinioides)

    A295

    Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

B

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing. Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

C

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland” en onder nummer NL2003023 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2. Het gebied is aangewezen voor één prioritair habitattype en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (N/2000/334) aangewezen op 11 januari 2005 (N/2004/3251) is het Vogelrichtlijnbesluit gewijzigd. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL1000007.

Artikel 3Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van dit besluit voorziet in de samenvoeging van23 mei 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (landelijk gebiedsnummer 092).

Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van de Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4.

Het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske ligt in de provincie Noord-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Landsmeer, Oostzaan, Waterland, Wormerland en Zaanstad.

D

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.

Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.

De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

Ilperveld, Varkensland en, Oostzanerveld & Twiske is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van natte graslanden, moeraszones en zoete wateren die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7.

E

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.3 Geometrische begrenzing en oppervlakte

De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage Gebiedsbegrenzingen. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het gebied bestaatomvat het Vogelrichtlijngebied bestaande uit het Vogelrichtlijngebied Ilperveld, het Varkensland en het Twiske en een deel van het Oostzanerveld en het Habitatrichtlijngebied bestaande uit het Ilperveld, het Varkensland, het Oostzanerveld en een gedeelte van het voormalig beschermd natuurmonument “het Waterland”, onderdeel het Varkensland.

Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 2.550 ha. Daarvan wordt ongeveer 2.230 ha aangewezen onder de Vogelrichtlijn, en wordt ongeveer 1.900 ha aangewezen onder de Habitatrichtlijn. Deze cijfers betreffen de bruto-oppervlakten omdat bij de berekening geen rekening is gehouden met in de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten delen (zie artikel 4 en hierna).

Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, tuinen, erven, verharding en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.

Voor de toepassing van de begrenzing en de exclaveringsformule van artikel 4 gelden er peildata:

  • 24 maart 2000 en 11 januari 2005 voor de gebiedsdelen die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied;

  • 7 december 2004 voor de gebiedsdelen die geplaatst zijn op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio7;

  • 23 mei 2013 voor de gebiedsdelen die met het Natura-2000 aanwijzingsbesluit zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en aangemelde Habitatrichtlijngebied.

De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn op enkele technische punten verbeterd (2013):

  • Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000-waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen buiten de begrenzing gebracht.

  • De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, wateren, perceelscheidingen en bosranden.

  • De begrenzing is afgestemd op die van het voormalige natuurmonument opdat deze geheel binnen het Habitatrichtlijngebied vallen.

  • De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied en van het Habitatrichtlijngebied zijn zoveel mogelijk gelijktrokken (met uitzondering van Twiske en het zuidelijk deel Oostzanerveld). Dit betreft met name het Ilperveld (ruim 30 ha uitbreiding, zie bijlage A).

  • Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is, gelet op de kadastrale inschrijving8, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is aangehouden. Dit is alleen gedaan op plekken waar geen Natura 2000-waarden aanwezig zijn.

Overige wijzigingen van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea toegelicht.

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast (2013):

  • Uitbreiding ten noorden van Oostzaan (9 ha) gelet op de aanwezigheid van het habitattype kranswierwateren (H3140) en van leefgebied noordse woelmuis (H1340).

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.3 Habitatrichtlijn: waarden waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet

4.3.1 Habitattypen (bijlage I)

Voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor habitattypen welke verdeeld zijn in subtypen, geldt een aantal van “drie belangrijkste gebieden” per subtype. Voor prioritaire habitattypen12 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden” en voor subtypen van prioritaire habitattypen een aantal van “vijf belangrijkste gebieden” per subtype. Verdeling in subtypen ten behoeve van de selectie is alleen toegepast indien de subtypen een verschillende verspreiding hebben en de beschikbare gegevens verdeling in subtypen toelaten. Voor één habitattype, dat in voldoende mate in gebieden is vertegenwoordigd die voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd (slijkgrasvelden (H1320)). De betekenis van het gebied is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding13. In de onderstaande tabel zijn de habitattypen vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitattypen waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).

Habitattype

xa

Yb

Landelijke oppervlaktec

Oppervlakte in Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twisked

Oppervlakte in Yde gebiede

Selectie bij aanmelding

H4010B

3

3

ca. 50

-

B2 (6-15%)

ja

H7140B

3

3

ca. 1.800

-

B2 (6-15%)

ja

  • a.

    Aantal gebieden dat maximaal voor dit habitattype kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor het betreffende habitattype.

  • b.

    Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin het habitattype is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).

  • c.

    Geschatte landelijke oppervlakte van het (subtype van het) habitattype in hectaren.

  • d.

    Oppervlakte in het onderhavige gebied, uitgedrukt als percentage van de landelijke oppervlakte. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)

  • e.

    Oppervlakte van het habitattype in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied. (Niet ingevuld indien niet van belang voor de bepaling van de relatieve betekenis van het gebied, wanneer representativiteit in plaats van oppervlakte doorslaggevend was.)

4.3.2 Soorten (bijlage II)

Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten14geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd15. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding16. In de onderstaande tabel zijn de habitatsoorten vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitatsoorten waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).

Code

Soort

Xa

Yb

Landelijke populatiec

% in Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twisked

% in Yde gebiede

Selectie bij aanmelding

*H1340

Noordse woelmuis

10

13

ca. 600

B1 (2-6%)

C (<2%)

ja

  • a.

    Aantal gebieden dat maximaal voor deze soort kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor de betreffende soort.

  • b.

    Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin de soort is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).

  • c.

    Landelijke voortplantingspopulatie in exemplaren of aantal bezette kilometerhokken (km2).

  • d.

    Populatiegrootte in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke populatie. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)

  • e.

    Populatiegrootte in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied.

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een Natura 2000-aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen als Natura 2000-gebied. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied17. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang18. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is19.

In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen20 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.4 Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II)

H1134

 Bittervoorn

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

De bittervoorn komt verspreid over een deel van het gebied voor. Het gebied ligt binnen het hoofdverspreidingsgebied van de bittervoorn.

H1149

Kleine modderkruiper

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

De kleine modderkruiper komt in het gebied op enkele locaties in lage dichtheden voor. De kleine modderkruiper komt voor in stilstaand tot langzaam stromend water. De optimale biotoop voor de soort, ondiepe wateren met een rijke begroeiing van hogere waterplanten in combinatie met een bodem van zand en modder, is ruimschoots aanwezig in het gebied.

H1163

Rivierdonderpad

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

De rivierdonderpad komt in kleine aantallen verspreid over het gebied voor langs oevers van brede sloten en plassen. De soort komt plaatselijk voor op kunstmatig substraat (stenen, kleine brokken puin langs de oever, dammetjes, et cetera).

H1318

Meervleermuis

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

Het gebied fungeert als foerageergebied voor meervleermuizen die overdag in de gebouwen in de wijde omgeving verblijven (actieradius 10 km). Tot nu toe bekende kraamverblijven bevinden zich in Oostzaan en Westzaan (twee omvangrijke kraamverblijven met enkele honderden dieren per locatie) en in Holysloot (enkele tientallen dieren). Belangrijke vliegroutes naar het gebied zijn onder andere de Ringvaart van de Wijde Wormer, de Kolksloot, het Noordhollandsch Kanaal en de Watering.

H1340

*Noordse woelmuis

Doel

Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

Het gebied is van bijzonder belang voor de noordse woelmuis die landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeert, omdat de soort hier in een groot deel van het gebied voorkomt. De rietlanden, ruigten, trilvenen en eilandjes zijn uitstekend leefgebied voor de noordse woelmuis.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021

Roerdomp

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 17 paren (territoria).

Toelichting

De roerdomp is van oudsher een broedvogel van rietmoerassen in de Zaanstreek. De Zaanse populatie kende een dieptepunt in de jaren tachtig, in het gebied werden in die periode 1-4 territoria vastgesteld. Vanaf eind jaren tachtig nam het aantal territoria weer langzaam toe. Maximaal werden 19 territoria geteld in 2003. Daarmee levert de Zaanstreek weer een grote bijdrage als broedgebied voor deze broedvogelsoort, die landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeert. In de periode 2000-2004 waren er gemiddeld 17 territoria. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2000-2004) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied kan (nog) onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zaanstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A081

Bruine kiekendief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 15 paren.

Toelichting

De bruine kiekendief is van oudsher een schaarse broedvogel van rietmoerassen in de Zaanstreek. Eind jaren zestig was de soort praktisch uitgestorven. Daarna trad een voorspoedig herstel op. In het gebied vestigde de soort zich weer in de jaren tachtig en al in 1992 werd het maximum van 18 paren bereikt. Sindsdien schommelt de stand tussen de 12 en 18 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zaanstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A151

Kemphaan

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 hennen.

Toelichting

De kemphaan is van oudsher een zeer karakteristieke broedvogel van de Nederlandse laagveengraslanden. De soort gaat al vanaf de jaren vijftig sterk achteruit. Deze achteruitgang lijkt nog niet te zijn gestopt. In dit deelgebied broedden in begin jaren zeventig nog geregeld meer dan 100 hennen(164 in 1975), in de periode 1987-1991 gemiddeld 32 hennen en in 1993-1999 gemiddeld 7 hennen. In deze eeuw zijn geen broedgevallen meer vastgesteld in dit gebied. Het aantal in de doelstelling is gebaseerd op een inschatting van de situatie in het jaar 2018. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zaanstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A153

Watersnip

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren.

Toelichting

De watersnip is van oudsher een karakteristieke broedvogel van het Nederlandse veenweidegebied. De soort gaat al vanaf de jaren zeventig sterk achteruit. Deze achteruitgang lijkt nog niet te zijn gestopt. In dit deelgebied broedden in begin jaren zeventig nog ten minste 100 paren en eind jaren negentig nog circa 47. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zaanstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A156

Grutto

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 440 broedparen.

Toelichting

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie heeft een negatieve trend tot een huidige populatie van 260 broedparen. De soort broedt, in wisselende dichtheden, verspreid over het gebied (met uitzondering van Twiske). Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten. Een populatie van 440 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A193

Visdief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 180 paren.

Toelichting

De visdief is van oudsher broedvogel in de Zaanstreek. Veel paren broeden op tijdelijk geschikte locaties als opspuitterreinen ten behoeve van stadsuitbreiding, maar in het graslandgebied ook veelvuldig in kleine kolonies, op stukjes kale oever. Het aantal paren in het gebied bedroeg maximaal 609 paren (1982), en vertoont een negatieve lokale trend (in de periode 2005-2009 gemiddeld 46 paren). Het aantal in de doelstelling is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Herstel van de landelijke populatie wordt vooral gezocht in zoutwatergebieden. Voor dit gebied volstaat daarom een behoudopgave. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A292

Snor

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 50 paren.

Toelichting

De snor is van oudsher broedvogel in de rietmoerassen van de Zaanstreek. Eind jaren zestig ging het in dit deelgebied nog zeker om ten minste 60 paren. In de jaren daarna nam de populatie af tot een niveau van circa 30 begin jaren negentig. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 36. Van 2003-2006 fluctueerde de populatie tussen 40 en 70 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Zaanstreek ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A295

Rietzanger

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 800 paren.

Toelichting

De Zaanstreek is één van de kerngebieden voor de rietzanger in Nederland. Het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is daarvan een belangrijk onderdeel. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 800. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang is behoud voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

J

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.6 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

A043

Grauwe gans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de grauwe gans met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie is mogelijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering in het doel. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A050

Smient

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen smienten zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. In de jaren tachtig zijn de aantallen toegenomen en sinds midden jaren negentig weer iets afgenomen.

A051

Krakeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 200 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen.

A056

Slobeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de slobeend met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop laat een fluctuerend patroon zien, met net na de eeuwwisseling een sterke afname. Inmiddels is de trend stabiel.

A125

Meerkoet

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 710 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de meerkoet met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoont een negatieve trend.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.

Toelichting

Het gebied heeft voor de grutto met name een functie als slaapplaats. Trendgegevens zijn niet beschikbaar. Behoud is voldoende omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en verbeteren kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 110 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 1.100 vogels (seizoensmaximum)21.

Toelichting

Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van nationaal belang. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 50 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. Voorafgaand aan deze periode was er een negatieve trend. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 310 vogels. Grutto’s foerageren verspreid over het gebied. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (plas-dras) verspreid over het gebied. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat de populatie zo snel mogelijk herstelt tot een populatieaantal van gemiddeld 110 foeragerende vogels (seizoensgemiddelde) en 1.100 slapende vogels (seizoensmaximum). Een verdere verbetering van de kwaliteit respectievelijk een verdere uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

K

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of het ontwerpbesluit (2008) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)22. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)23. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.

Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)24 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2008) is één vogelsoort van bijlage I niet meer opgenomen: kleine zwaan (A037) als niet-broedvogel. Het gebied herbergde minder dan 0,1% van de biogeografische populatie van de kleine zwaan in de periode 1999/200-2003/2004 en is daarmee van marginale betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2008) is één trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn niet meer opgenomen: wulp (A160) als niet-broedvogel. Het gebied herbergde minder dan 0,1% van de biogeografische populatie van de wulp in de periode 1999/200-2003/2004 en is daarmee van marginale betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

L

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021 – Roerdomp

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

3 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

4

C

ontwerpbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

30 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

1 (↑)

C

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

7(↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

17 (↑)

B2

doel aangepasta

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is aangepast van 15 naar 17 territoria, omdat het gebied gezien de recente populatieontwikkeling (2000-2004) een grotere draagkracht heeft dan in het ontwerpbesluit werd aangenomen en daarmee een grotere bijdrage kan leveren aan de landelijke doelstelling voor deze soort.

De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)41.

Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen42. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006), Deelen (014) en Zuidlaardermeergebied (020) wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel (002) en Duinen Ameland (005) bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Oostvaardersplassen (078) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn.

A081 – Bruine kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

30

B1

aanwijzingsbesluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

30

B1

aanwijzingsbesluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

45

B1

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

25

B1

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

5

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

25

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

15

C

conform ontwerp

109

Haringvliet

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

30

B1

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

13

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

19

C

aanwijzingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.

A151 – Kemphaan

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

015

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

25 (↑)

B2

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

doel aangepasta

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is aangepast van ten minste 5 paren naar ten minste 20 hennen. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie op een hoger niveau gewenst. Het aantal is gebaseerd op een inschatting van de situatie in het jaar 2018, waarbij is uitgegaan van herstelmaatregelen ter verbetering van het leefgebied en optimaal beheer. In de doelstelling is het begrip “paren” vervangen door het begrip “hennen”, omdat de kemphaan geen broedparen vormt. De hennen verzorgen alléén de broedzorg en de jongen.

De landelijke staat van instandhouding van de kemphaan als broedvogel is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 1000 hennen”. Vrijwel alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke doelstelling.

A153 – Watersnip

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

16

C

ontwerpbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

150

B2

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

120

B2

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B1

conform ontwerp

De landelijke staat van instandhouding van de watersnip is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 4.000 broedparen”. Het beoogde herstel van de landelijke populatie zal grotendeels moeten worden bereikt door maatregelen in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Met de voorziene maatregelen in het kader van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier zal het rivierengebied een substantiële bijdrage kunnen gaan leveren voor onder andere de watersnip43.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

5

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

behoud

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A193 – Visdief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

5.300

A1

aanwijzingsbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

3.300

B2

aanwijzingsbesluit

073

Markermeer & IJmeer

behoud

behoud

630

B1

aanwijzingsbesluit

077

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

behoud

behoud

280

B1

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

180

C

conform ontwerp

109

Haringvliet

behoud

behoud

6.500R (↑)

B2

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

6.500R (↑)

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

6.500R (↑)

B1

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

6.500R (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

120

Zoommeer

behoud

behoud

6.500R (↑)

C

concept-ontwerp

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

6.500R (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de visdief is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit op het aspect populatie daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 20.000 broedparen”. Op het aspect leefgebied komt de landelijke behoudsdoelstelling niet overeen met de matig ongunstige staat van instandhouding. Er wordt verwacht dat de positieve trend van de populatie zich door kan zetten met behoud van het leefgebied. Er vindt namelijk na een sterke terugval rond de jaren zestig sindsdien voortdurend herstel plaats, al lijkt dit momenteel te stagneren. De populatiedoelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), IJsselmeer (072), Markermeer & IJmeer (073), Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (077) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) wijken af van de landelijke doelstelling. In de Waddenzee wordt het stoppen van de neergaande trend ten doel gesteld. In het IJsselmeer heeft de draagkracht betrekking op gunstige jaren en bestaat er nog onzekerheid over de draagkracht van de Kreupel op langere termijn. Van het Markermeer & IJmeer, Eemmeer & Gooimeer Zuidoever en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is de bijdrage aan de landelijke doelstelling relatief klein en worden de potenties laag ingeschat.

A292 – Snor

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

25

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

40

B1

ontwerpbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

680

A2

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

50 (↑)

C

doel aangepasta

094

Naardermeer

behoud

behoud

30

C

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

150

B2

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

9

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

130

B2

ontwerpbesluit

  • a)

    De doelstelling van Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is aangepast van “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied” naar “behoud omvang en kwaliteit leefgebied”. Gezien de toenemende lokale trend wordt verwacht dat uitbreiding van de populatie mogelijk is met behoud van het leefgebied.

De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”44 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”45. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008) en Boezems Kinderdijk (106) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In de gebieden Oostvaardersplassen (078) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is. Van het gebied IJsselmeer (072) zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.

A295 – Rietzanger

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1.900

B2

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

behoud

behoud

220

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

370

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

800

B1

ontwerpbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

70

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

900

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

3.000

A1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

990

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

270

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

790

B1

aanwijzingsbesluit

089

Eilandspolder

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

480

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

800

B1

conform ontwerp

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

880

B1

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

340

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

420

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

260

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

M

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.4 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend46:

Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000- 2003/2004).

Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).

Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde)

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage47

Besluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

1.300↑

f, A1

ontwerp-wijzigingsbesluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

6.400 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

270↑

f, B1

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

verbetering

110 ↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

behoud

670 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

verbetering

45↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

630 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

11

Witte en Zwarte Brekken

behoud

behoud

940 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

behoud

verbetering

150↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2.100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

130

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

4.200 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

behoud

behoud

12

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt's Mersken

behoud

behoud

100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

18

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

36

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

80

sf, C

conform ontwerp

38

Rijntakken

behoud

verbetering

670↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

behoud

verbetering

6.400 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

130↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

behoud

behoud

350 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

2.200 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

74

Zwarte Meer

behoud

behoud

behoud

s, n.n.b.

aanwijzingsbesluit

75

Ketelmeer & Vossemeer

behoud

behoud

20

sf, C

aanwijzingsbesluit

78

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

90

sf, C

conform ontwerp

79

Lepelaarplassen

behoud

behoud

5

sf, C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

behoud

behoud

35

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

behoud

behoud

520 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

230↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

2.300 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

verbetering

110↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

90↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

790 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

behoud

behoud

150 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

behoud

230 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

25

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

260 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

1.500 (max)↑

s, n.n.b

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

behoud

verbetering

20↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

60

sf, C

conform ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

20

sf, C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

180↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

770 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.

Niet-broedvogelsoorten

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Vogelsoort

Aantal gebieden

Landelijke doelstelling

Populatie Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Relatieve bijdrage *

Besluit

A043 Grauwe gans (b);(c)

31

86.300

90

f, C

conform ontwerp

A050 Smient (b);(c)

46

258.200

6.400

sf, B1

conform ontwerp

A051 Krakeend (b);(c)

35

10.200

200

f, C

conform ontwerp

A056 Slobeend (b);(d)(a);(b)

39

5.750

50

f, C

conform ontwerp

A125 Meerkoet (b);(d)(a);(b)

23

89.700

710

f, C

conform ontwerp

A156 Grutto (a)

23

6.000

behoud

s

doel aangepast (e)

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).

  • a)

    Grutto: de grutto heeft gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op landelijk niveau een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

    Slobeend en meerkoet: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.

  • b)

    Grauwe gans, smient, krakeend, slobeend en meerkoet: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”48.

  • c)

    Grauwe gans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.

  • d)

    Slobeend en meerkoet: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.

  • e)

    De instandhoudingsdoelstelling heeft nu ook betrekking op het aspect populatie. Door het niet opnemen van een draagkrachtindicatie vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbare kwantitatieve gegevens was de doelstelling voor de populatie onbedoeld geheel weggevallen. Dit is in dit besluit gerepareerd. In het ontwerpbesluit was in de doelstelling per abuis niet aangegeven dat de doelstelling betrekking heeft op het leefgebied. Dit is nu rechtgezet.

N

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.1 Kwalificerende soorten

Ilperveld, Varkensland en Twiske kwalificeert als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van Krakeend, Smient, Kemphaan en Grutto die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Bovendien behoort het gebied tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor Roerdomp49 in Nederland.50

Soorten van Bijlage I waarvoor het gebied tot "een van de vijf belangrijkste" in Nederland behoort

Soort

Art. 4

Brva

Aantal NLb

% in 5ec

% in sbzd

Telperiode

Roerdomp Botaurus stellaris

1

ja

175

6%

5%

1993-97

Trekkende watervogelsoorten waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet

Soort

Art. 4

Brva

Biogeogr. populatiee

1% Biopopf

% in sbzg

Telperiode

Krakeend Anas strepera

2

nee

NW-Europa

300

1,4%

1994-97

Smient Anas penelope

2

nee

W-Siberië/NW-Europa

12 500

1,5%

1993-97

Grutto Limosa limosa

2

nee

W-Europa/W-Afrika

3 500

1,2%

1993-97

  • (a)

    De kwalificatie betreft in het gebied broedende vogels (ingevuld met "ja") of niet-broedende vogels ("nee")

  • (b)

    Omvang van de Nederlandse broedpopulatie (in paren)

  • (c)

    Aantal in het op 4 na belangrijkste gebied (5e gebied) uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie

  • (d)

    Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie

  • (e)

    Biogeografische populatie waartoe de in Nederland pleisterende exemplaren van deze soort worden gerekend

  • (f)

    Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biografische populatie (biografische populaties en drempelwaarden van niet-broedende vogels ontleend aan Rose & Scott 1997, Waterfowl Population Estimates – 2nd edition. Wetlands International, Wageningen)

  • (g)

    Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie

Toelichting bij ontwerp-wijzigingsbesluit Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske aangewezen voor de grutto als broedvogel en wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).

Met dit wijzigingsbesluit wordt ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.

Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k-nr 

Natura 2000-gebied 

1 

Waddenzee 

5 

Duinen Ameland 

8 

Lauwersmeer      

9 

Groote Wielen 

10 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 

12 

Sneekermeergebied      

13 

Alde Feanen     

15 

Van Oordt’s Mersken 

20 

Zuidlaardermeergebied 

35 

De Wieden 

38 

Rijntakken 

56 

Arkemheen 

72 

IJsselmeer      

89 

Eilandspolder 

90 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 

92 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 

93 

Polder Zeevang 

102 

De Wilck 

103 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

104 

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein  

107 

Donkse Laagten 

109 

Haringvliet      

110 

Oudeland van Strijen 

118 

Oosterschelde 

121 

Yerseke en Kapelse Moer 

De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).

Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

 

Landelijk doel

Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijke doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijke doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.

Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijke doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

Ook het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel wordt aangepast. Het aangepaste landelijk doel wordt vermeld in de wijzigingsbesluiten, maar heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog - de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod.

Redactionele wijzigingen

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

  • 1

    Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.

  • 2

    Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.

  • 3

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 4

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 5

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 6

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.

  • 7

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 7

    Beschikking van de Commissie 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Pb 29‑12‑2004, L 387/1). Terug naar link van noot.

  • 8

    Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.

  • 12

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 13

    De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.

  • 14

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje * Terug naar link van noot.

  • 15

    Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.

  • 16

    De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.

  • 17

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 18

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 19

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 20

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 21

    Voor de grutto als niet-broedvogel was de behoudsdoelstelling in het besluit van 2013 nog niet gekwantificeerd; dat is met het besluit van 2025 alsnog gebeurd. Terug naar link van noot.

  • 22

    SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Terug naar link van noot.

  • 23

    Ministerie van LNV (2000): nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 24

    SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 41

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 42

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.

  • 43

    Natura 2000 doelendocument (2006), p. 140. Terug naar link van noot.

  • 44

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 45

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 46

    Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.

  • 47

    Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.

  • 48

    De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006) (onder andere aanwijzingsbesluit IJsselmeer, Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 49

    De onderstreepte soort is opgenomen in Bijlage I van de richtlijn (art. 4.1) Terug naar link van noot.

  • 50

    De kwalificatie van het gebied als speciale beschermingszone geldt ook op grond van vogelgegevens uit de periode 1998-2002 Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven