Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 22076 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 22076 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur:
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 mei 2015, nr. PDN 2015-109 (Stcrt. 2015, 11211), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, het Vogelrichtlijngebied Haringvliet en het Natura 2000-gebied Haringvliet, waarvan een nieuwe tekst op 10 december 2024 is vastgesteld (Stcrt. 2024, 41768), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel 1 van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Haringvliet”.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 18 juni 2025
Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.
Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.
Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit
Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).
A
Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Haringvliet.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A026 | Kleine zilverreiger (Egretta garzetta) |
A034 | Lepelaar (Platalea leucorodia) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A042 | Dwerggans (Anser erythropus) |
A045 | Brandgans (Branta leucopsis) |
A081 | Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) |
A094 | Visarend (Pandion haliaetus) |
A103 | Slechtvalk (Falco peregrinus) |
A132 | Kluut (Recurvirostra avosetta) |
A138 | Strandplevier (Charadrius alexandrinus) |
A140 | Goudplevier (Pluvialis apricaria) |
A176 | Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus) |
A191 | Grote stern (Sterna sandvicensis) |
A193 | Visdief (Sterna hirundo) |
A195 | Dwergstern (Sterna albifrons) |
A272 | Blauwborst (Luscinia svecica) |
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A048 | Bergeend (Tadorna tadorna) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A052 | Wintertaling (Anas crecca) |
A053 | Wilde eend (Anas platyrhynchos) |
A054 | Pijlstaart (Anas acuta) |
A056 | Slobeend (Anas clypeata) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A062 | Topper (Aythya marila) |
A125 | Meerkoet (Fulica atra) |
A137 | Bontbekplevier (Charadrius hiaticula) |
A142 | Kievit (Vanellus vanellus) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A160 | Wulp (Numenius arquata) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
B
Artikel 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.
De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.6 van de nota van toelichting.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied Haringvliet is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna de Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Haringvliet. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Dit gebied was als zodanig aangewezen bij besluit van 4 juli 2013 (PDN/2013-109, Stcrt. 2013, 24454). Tegen dit besluit is beroep aangetekend, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: “de Afdeling”) van 1 oktober 2014 (zaaknummer 201309087/1/R2), waarbij het besluit is vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat nu de Leenheerenpolder bij het bestreden besluit niet als deel van het gebied "Haringvliet" is aangewezen, niet is voldaan aan de verplichting van artikel 10a van de Nbw 1998 om ter uitvoering van de Habitatrichtlijn deze polder aan te wijzen als deel van het Habitatrichtlijngebied "Haringvliet". Genoemd besluit, voor zover daarbij de begrenzing van het gebied "Haringvliet" is gewijzigd ten opzichte van dit gebied zoals het voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang2, door de Leenheerenpolder hier niet langer deel van uit te laten maken, is daarom door de Afdeling vernietigd.
In bovengenoemde uitspraak is de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen omtrent de begrenzing van het Natura 2000-gebied "Haringvliet", zoals door de Afdeling is vernietigd. Met onderhavig besluit wordt gevolg gegeven aan de uitspraak van de Afdeling, mede gelet op de achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, die op 3 december 2014 door de Europese Commissie is vastgesteld3.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Haringvliet gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen op grond vanonder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagenbijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.
Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Haringvliet als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze Richtlijnrichtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Haringvliet” en onder nummer NL1000015 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio4. Het gebied is onder meer aangewezen voor één prioritair habitattype en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Haringvliet als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (N/2000/319) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9802018. Het bestaande Vogelrichtlijnbesluit N/2000/319 is door middel van dit besluit gewijzigd.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Haringvliet (landelijk gebiedsnummer 109).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 17 mei 2015 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Haringvliet (landelijk gebiedsnummer 109).
Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogelsHabitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)5. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)6.
Het Natura 2000-gebied Haringvliet ligt in de provincie Zuid-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten HellevoetsluisGoeree-Overflakkee, NissewaardHoeksche Waarde,Korendijk, Comstrijen Nissewaard en Goeree-OverflakkeeVoorne aan Zee.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Haringvliet behoort tot het Natura 2000-landschap “Noordzee, Waddenzee en Delta”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen7.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna8.
De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2015 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
Het Haringvliet is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van uitgestrekt open water met oeverzones en platen die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en tevens fungeert als broed-, rui-, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met de Vogelrichtlijngebieden Voordelta, Voornes Duin, Kwade Hoek, Hollands Diep en Oudeland van Strijen, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten9.
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage Gebiedsbegrenzingen. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het Natura 2000-gebied bestaat uit het open water van Haringvliet, Zuiderdiep en het Spui tot de verst oostelijk gelegen punt waarop de “Spuigors van Staatsbosbeheer” raakt aan het water van het Spui; en met name de volgende oevergebieden en eilanden: Quackgors, Beninger Slikken, Buitengorzen Beningerwaard, Polder Beningerwaard, de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, Leenheerengorzenpolder, Leenheerenbuitengorzen, Korendijksche Slikken, Polder ’s Landse bekaade Gorzen, Tiendgorzen, Westerse Laagjes, Oosterse Laagjes, Tiengemeten (inclusief Griendweipolder en Blanke Slikken), Ventjagersplaten, Riet- en Grasgorzen tussen Stad aan ’t Haringvliet en Den Bommel, Meneersche Plaat, Westplaat Buitengronden, De Scheelhoek, Slijkplaat en Zuiderdiep e.o. (incl. ’t Kiekgat). Het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied vallen in hun geheel samen met de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Het Natura 2000-gebied beslaat een totale oppervlakte van 11.196 ha. Dit betreft de bruto-oppervlakte, omdat bij de berekening geen rekening is gehouden met in de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten delen (zie artikel 4 en hierna).
Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, tuinen, erven, verharding en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.
Voor de toepassing van de begrenzing en de exclaveringsformule van artikel 4 gelden er peildata:
2 april 2000 voor de gebiedsdelen die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
7 december 2004 voor de gebiedsdelen die geplaatst zijn op de eerste lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio10;
17 april 2015 en 13 juni 2019 voor de gebiedsdelen die met het Natura-2000 aanwijzingsbesluit zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en aangemelde Habitatrichtlijngebied.
De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn op enkele technische punten verbeterd (2015):
Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000-waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen buiten de begrenzing gebracht.
De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, wateren, perceelscheidingen en bosranden.
De begrenzing is afgestemd op die van de (voormalige) natuurmonumenten opdat deze geheel binnen het Habitatrichtlijngebied vallen (zie paragraaf 3.5 voor afwijking op deze beleidsregel).
Waar de grens een waterkerende dijk volgt, is deze gelegd op de buitenteen conform de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied (2000).
Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is gelet op de kadastrale inschrijving11, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is gevolgd. Deze werkwijze is alleen gevolgd op plekken waar Natura 2000-waarden aanwezig zijn.
Overige wijzigingen van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea’s toegelicht.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals oorspronkelijk aangemeld) is op de volgende plekken aangepast (2015):
Ten westen van Hellevoetsluis langs de duinstrook die onderdeel is van Natura 2000-gebied Voornes Duin, is de grens gelegd op die van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet (+5 ha).
Aan de noordwestzijde van De Scheelhoek is het gebied uitgebreid met gronden die qua aard een geheel vormen met het aangrenzende gebied (8,3 ha; grotendeels eigendom Staat, in beheer bij Natuurmonumenten).
De uitbreiding met de Zuiderdieppolders, die in het ontwerp was opgenomen, is ongedaan gemaakt omdat de voorgenomen natuurontwikkeling geen doorgang zal vinden. De uitbreiding van het leefgebied van de noordse woelmuis, die hier was voorzien, zal elders in het gebied worden gerealiseerd.
Het Zuiderdiep e.o. ten westen van Stellendam (N57) is overgeheveld van Habitatrichtlijngebied Duinen Goeree naar Natura 2000-gebied Haringvliet omdat het in landschappelijk opzicht hierop beter aansluit.
Tevens is het haventje van Havenhoofd buiten de begrenzing gebracht (- 1,8 ha) omdat het geen waarden herbergt of anderszins bijdraagt aan de instandhouding van het gebied.
Het dagrecreatiegebied Hitserse Kade (ca. 1 ha) is verwijderd omdat er geen habitattypen of leefgebieden van soorten aanwezig zijn, waarvoor het gebied is aangewezen. Het betreft verhardingen, bebouwing, verspreide bomen en struiken, en ligweiden.
Polder Zuidoord (80 ha) is aan het gebied onttrokken omdat de hier voorgenomen natuurontwikkeling geen doorgang zal vinden. Deze polder maakt geen deel meer uit van het aangemelde gebied zoals opgenomen in de elfde bijgewerkte lijst van communautaire gebieden1213. Deze polder, die geheel uit landbouwgronden bestaat, herbergt geen actuele habitatwaarden en wordt ook niet noodzakelijk geacht voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Deze polder maakte deel uit van de oorspronkelijke aanmelding (2003) gelet op de status “nieuwe natuur” die hier was gericht op ontpoldering en omzetting naar getijdenatuur. Hiermede zou de polder als oeverland een ecologische en landschappelijke eenheid met het Haringvliet zijn geworden en had een bijdrage kunnen leveren aan de instandhouding van het gebied en met name de van toepassing zijnde uitbreidingsdoelstellingen voor de Noordse woelmuis (H1340) en voor de habitattypen Slikkige rivieroevers (H3270) en Ruigten en zomen (harig wilgenroosje, H6430B). Binnen het Natura 2000-gebied zijn echter voldoende ontwikkelingen en mogelijkheden om de beoogde kwaliteitsverbetering en uitbreiding te realiseren: Scheelhoek (H1340, H6430B), Westplaat Buitengronden (H1340, H3270, H6430B), Slijkplaat en Meneersche Plaat (H1340, H6430B), Polder Beningerwaard en Buitengorzen Beningerwaard (H1340, H3270, H6430B), Beninger Slikken en Korendijkse Slikken (H1340, H6430B), de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs (H3270, H6430B, H1340, H1102, H1103), Leenheerengorzenpolder en Leenheerenbuitenpolder (H1340, H3270, H6430B), Blanke Slikken en Tiengemeten (H1340, H3270, H6430B), Ventjagersplaat (H1340, H6430B). Bovendien is het van belang erop te wijzen dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de noordse woelmuis in de Natura 2000-gebieden Biesbosch en Grevelingen bij de aanwijzing zijn gewijzigd van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie”.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet is op de volgende plekken aangepast (gelijktrekking Habitatrichtlijngebied; 2015):
Uitbreiding met het Zuiderdiep en omgeving (circa 130 ha; bijlage A) ten westen van Stellendam (N57). Dit gebied bestaat uit water, moeras en oeverlanden die een functie vervullen voor diverse soorten watervogels waarvoor het Haringvliet is aangewezen;
Uitbreiding met Polder Beningerwaard (70 ha) die tezamen met de Buitengorzen Beningerwaard, worden ingericht als zoetwatergetijdenatuur waarna het een geheel vormt met de aangrenzende oeverlanden;
Het dagrecreatiegebied Hitserse Kade (ca. 1 ha) is verwijderd omdat dit niet behoort tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Het bestaat uit verhardingen (o.a. parkeerterrein), bebouwing, verspreide bomen en struiken en ligweiden.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied op de volgende plek aangepast (gelijktrekking Habitatrichtlijngebied; 2019):
Uitbreiding met de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, en het Spui tot de nieuwe grens bij de “Spuigors van Staatsbosbeheer”:(ca. 208 ha, bijlage A). Door de inrichting van een intergetijdegebied kan het gebied een functie gaan vervullen als foerageergebied en slaapplaats voor soorten vogels waarvoor Haringvliet is aangewezen. Zoals Strandplevier, Bontbekplevier, Dwergstern, Grote stern en Goudplevier, soorten die zich landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding bevinden. De rietlanden kunnen een functie gaan vervullen als broedbiotoop voor de Blauwborst en Rietzanger. Het open zoetwater van het Spui behoort tot het leefgebied van aangewezen watervogels zoals Visdief, Toppereend, Kuifeend, Wintertaling en Pijlstaart. Soorten met een landelijk matig ongunstige tot zeer ongunstige staat van instandhouding.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet is op de volgende plek aangepast (2019):
Uitbreiding met de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, en het Spui tot de nieuwe grens bij de “Spuigors van Staatsbosbeheer” (ca. 208 ha, bijlage A). De Spuigors van Staatsbosbeheer bestaat in de huidige situatie uit een grasgors met rabattenstructuur en enkele grotere laagten die (deels) regelmatig onder water staan. Door inrichting als intergetijdegebied kunnen de Leenheerenpolder en het genoemde gors een functie gaan vervullen voor de habitattypen Slikkige rivieroevers (H3270), Ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B). In de ruigten en natte graslanden kan leefgebied voor de habitatrichtlijnsoort *Noordse woelmuis (H1340) ontstaan. Als delen meer permanent onder water komen ontstaat er paai- en opgroeigebied voor vis, zoals de habitatrichtlijnsoorten Elft (H1102) en Fint (H1103). Het Spui heeft ook in de huidige situatie een functie als leefgebied voor zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft, fint, zalm (H1106) en rivierdonderpad (H1163).
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 1 en artikel 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen14. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde habitattypen en (vogel)soorten is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).
Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elk habitattype en van elke soort waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet is in het bijzonder bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.
Brakke ruigten met heemst behorend tot het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B) zijn vooral aanwezig op de Beninger Slikken en Korendijkse Slikken. Het habitattype Slikkige rivieroevers (H3270), waarvan het voorkomen van jaar tot jaar sterk kan variëren, is onder meer aanwezig op Quackgors, Scheelhoek, Slijkplaat en Tiengemeten. Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen verspreid in het gebied voor zoals op de Beninger Slikken, Korendijkse Slikken en op de Scheelhoek. Het open water van het Haringvliet en het Spui behoort tot het leefgebied van de zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102), fint (H1103) en zalm (H1106). De rivierdonderpad (H1163) komt daarentegen vooral langs de stenige oevers van het Haringvliet en het Spui voor. De belangrijkste leefgebieden voor de noordse woelmuis (H1340) langs het Haringvliet zijn Scheelhoek, Beninger Slikken, Korendijkse Slikken en Tiengemeten. Kleinere voorkomens zijn vastgesteld in Kiekgat (ten westen van Stellendam), Gorzen Stad aan ‘t Haringvliet-Den Bommel, Ventjagersplaten en Tiendgorzen.
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe of aangepaste instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied23. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang24. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is25.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen26 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A081 | Bruine kiekendief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De bruine kiekendief is van oudsher een vrij zeldzame broedvogel. Vanaf de jaren zeventig heeft er een sterke toename plaatsgevonden, tot circa 30 paren begin jaren negentig. Daarna bleef het aantal stabiel op een iets lager niveau (1999-2003 18-23 paren). Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 20 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A132 | Kluut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 2.000 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Hollands Diep, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 10% en maximaal 27% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Na een toename tot 1999 zijn de aantallen teruggelopen. Belangrijke deelgebieden zijn De Scheelhoek, de Slijkplaat en de Ventjagersplaten. |
A137 | Bontbekplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 105 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 3% en maximaal 11% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Vanaf 1995 tot 2000 is de bontbekplevier in aantal toegenomen. Sinds 2000 zijn de aantallen teruggelopen. |
A138 | Strandplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 220 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Duinen Goeree & Kwade Hoek, Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 14% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. De strandplevier is van oudsher broedvogel in dit gebied met als belangrijkste broedplaatsen De Scheelhoek en het Quackgors bij Hellevoetsluis. Door de Deltawerken ontstonden tijdelijke broedplaatsen door het opspuiten van zand bij de Hellegatsdam en het droogvallen van de Ventjagersplaten. Bij De Scheelhoek en de Slijkplaat nam vervolgens het aantal broedparen snel toe. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 60 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie is de afgelopen jaren sterk afgenomen tot het huidige aantal van 20 broedparen. De grutto broedde verspreid over het gebied, maar is inmiddels als broedvogel uit enkele deelgebieden verdwenen en komt nu nog voor op de Beninger- en korendijkse Slikken en op ’s Lands Bekade Gorzen. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijk doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten. Een populatie van 60 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat en kan in 2050 worden gehaald indien er, naast voortplanting door de lokale populatie, ook enige aanvulling van buiten het gebied komt. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A176 | Zwartkopmeeuw |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 400 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Zoommeer en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 19% en maximaal 100% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Het eerste zekere broedgeval van de zwartkopmeeuw werd vastgesteld op De Scheelhoek in 1959. Pas in de jaren tachtig werd het een regelmatige broedvogel in snel toenemende aantallen met een (voorlopig) maximum in 2001 met 389 paren. De belangrijkste broedplaatsen zijn de eilandjes langs De Scheelhoek. |
A191 | Grote stern |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 6.200 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 46% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding de populatie is herstel van het leefgebied niet direct vereist, omdat er sinds 2004 een positieve trend zichtbaar is. De grote stern broedt verspreid over het Deltagebied in een beperkt aantal kolonies die geregeld van plaats wisselen. Het is daarom van groot belang op meerdere locaties waar de soort recentelijk (na 2003) heeft gebroed aandacht te besteden aan behoud van het leefgebied. Recente broedplaatsen zijn de eilandjes langs De Scheelhoek. |
A193 | Visdief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 6.500 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 16% en maximaal 41% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Net als elders in Nederland viel de populatie van de visdief halverwege de 20e eeuw sterk terug. In het Haringvliet heeft de soort zich vanaf de jaren tachtig weer enigszins hersteld tot een voorlopig maximum van circa 2.700 paren in 1998 en 2000. De belangrijkste deelgebieden zijn eilandjes langs De Scheelhoek en op de Slijkplaat. |
A195 | Dwergstern |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 300 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 3% en maximaal 45% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is herstel van de populatie niet direct vereist, omdat er een positieve trend zichtbaar is. Halverwege de 20e eeuw was sprake van een sterke achteruitgang. Begin jaren zestig was de soort vrijwel verdwenen als broedvogel. Belangrijkste deelgebieden zijn de eilandjes langs De Scheelhoek, op de Slijkplaat en bij de Ventjagersplaten. |
A272 | Blauwborst |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 410 paren. |
Toelichting | Van oorsprong was de blauwborst vermoedelijk een onregelmatige broedvogel langs het Haringvliet (onder andere De Scheelhoek in de jaren vijftig). Pas in de jaren tachtig vond op uitgebreide schaal kolonisatie plaats van nieuw ontstane rietruigtes op drooggevallen platen en verruigde gorzen. Begin jaren negentig werden bij niet geheel volledige tellingen maximaal tegen de 300 paren geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het aantal paren op gemiddeld 410 geschat. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud van dit aantal voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 420 paren. |
Toelichting | Van oorsprong was de rietzanger een schaarse broedvogel langs het Haringvliet. Pas in de jaren tachtig vond kolonisatie plaats van nieuw ontstane rietruigtes op drooggevallen platen en verruigde gorzen. Begin jaren negentig werden bij niet geheel volledige tellingen maximaal tegen de 200 paren geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het aantal paren op gemiddeld 420 geschat. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A005 | Fuut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig is de populatie toegenomen, maar recent zijn aantallen enigszins fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 240 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. In de jaren zeventig was het Haringvliet een belangrijk foerageergebied, maar terwijl de landelijke populatie groeide, namen de aantallen in het Haringvliet af, met name sinds het midden van de jaren negentig. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A026 | Kleine zilverreiger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied behoort tot de vijf belangrijkste voor de soort. Het gemiddelde over de periode 1999-2003 is 3 vogels (seizoensgemiddelde). Sinds 2003 is het belang van het gebied als foerageer- en slaapplaats verder toegenomen tot 11 vogels in 2007 (seizoensgemiddelde). De soort is vooral aanwezig in de maanden juni tot en met augustus in de oeverzones. Handhaving van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A034 | Lepelaar |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen lepelaars zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name 0een functie als foerageergebied. Vanaf eind jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen. Tegenwoordig levert het Haringvliet na de Waddenzee de grootste bijdrage, met gemiddeld ongeveer 15% van de landelijke populatie. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A037 | Kleine zwaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kleine zwaan met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De aantallen in de nabije omgeving tijdens dagtellingen binnendijks zijn in de jaren tachtig sterk toegenomen, maar na het midden van de jaren negentig weer even sterk afgenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, want de vermoedelijke oorzaken van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding liggen niet in dit gebied. |
A041 | Kolgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 400 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kolganzen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats voor vogels uit Goerree-Overflakkee, Voorne Putten en Hoekse Waard. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie is van regionale betekenis en daarmee waarschijnlijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering in het doel. De populatie is toegenomen volgens het landelijke beeld, maar met relatief grote fluctuaties in verhouding tot beperkte aantallen. Om te foerageren is de kolgans minder afhankelijk van de grasgorzen (Beninger Slikken en Korendijksche Slikken) dan de brandgans (A045). Deze gorzen worden ook als rustgebied gebruikt als in het najaar wordt gefoerageerd op binnendijkse akkers (oogstresten). Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A042 | Dwerggans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen dwergganzen zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaats is van regionale betekenis en daarmee mogelijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering in het doel. Na het Lauwersmeer levert het Haringvliet (Korendijksche Slikken) de grootste bijdrage. Gegevens zijn niet toereikend voor een trendanalyse. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de oorzaak voor de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gelegen buiten Nederland. |
A043 | Grauwe gans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied, met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grauwe ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie is mogelijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering van deze functie in het doel. De slaapplaatsfunctie betreft ook vogels uit Voorne-Putten, de Hoekse Waard en Goeree-Overflakkee (regionale betekenis). Het Haringvliet levert na de Westerschelde & Saeftinghe en de Waddenzee de grootste bijdrage voor deze soort. Om te foerageren is de grauwe gans minder afhankelijk van de grasgorzen (Beninger Slikken en Korendijksche Slikken) dan de brandgans (A045), die ook als rustgebied gebruikt worden als in het najaar wordt gefoerageerd op binnendijkse akkers (oogstresten). De populatie is sterk toegenomen na 1990, enigszins vertraagd ten opzichte van de landelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A045 | Brandgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 14.800 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het betreft de Russische populatie van deze soort die voornamelijk in Nederland overwintert. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie (regionale betekenis) betreft grotendeels vogels die in de directe omgeving (Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten en Hoekse Waard) foerageren. Na de Waddenzee levert het gebied de grootste bijdrage, met gemiddeld ongeveer 10% van de Nederlandse vogels. Vooral de functie van de grasgorzen zoals de Beninger Slikken en Korendijksche Slikken is aanzienlijk. De populatie is toegenomen volgens het landelijke populatieverloop. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A048 | Bergeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 820 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen bergeenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert één van de grootste bijdragen in Nederland. Sinds het begin van de jaren negentig is de populatie toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A050 | Smient |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.900 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. De slaapplaats is van regionale betekenis. De soort komt vooral voor op grasgorzen als de Beninger Slikken en Korendijksche Slikken, en overdag ook pleisterend in De Scheelhoek, van waaruit ’s nachts gefoerageerd wordt in de Grevelingen (Slikken van Flakkee). Tot eind jaren negentig was er sprake van een doorgaande populatietoename, daarna heeft enige terugval plaatsgevonden. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A051 | Krakeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 860 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen krakeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert na de Biesbosch en het Lauwersmeer de grootste bijdrage, met gemiddeld bijna 10% van de landelijke populatie. De soort komt voor verspreid over het gebied, onder andere foeragerend op draadalgen die op verdedigingswerken en strekdammen groeien. De populatie is toegenomen volgens de landelijke populatietrend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A052 | Wintertaling |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 770 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wintertalingen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het grootste deel van de jaren tachtig en negentig was de populatie min of meer stabiel, recent is deze enigszins toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A053 | Wilde eend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wilde eenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert als wetland na de Waddenzee en de Westerschelde de grootste bijdrage. Hoogste aantallen komen voor in de wintermaanden. De populatie is min of meer stabiel, net als de landelijke populatie. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A054 | Pijlstaart |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen pijlstaarten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Populatieaantallen fluctueren enigszins, er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A056 | Slobeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de slobeend met name een functie als foerageergebied. Rond 1990 was er sprake van verhoogde aantallen, afgezien daarvan is de populatiegrootte stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijke staat van instandhouding. |
A061 | Kuifeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kuifeenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. De populatie is toegenomen tot begin jaren negentig, daarna enigszins fluctuerend. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig op grond van verwachte afname als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen en eventueel oligotrofiëring. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A062 | Topper |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen toppers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert weliswaar na het IJsselmeer en de Waddenzee de grootste bijdrage, maar is daaraan veruit ondergeschikt. De aantallen fluctueren, maar recent liggen ze gemiddeld hoger dan in de periode 1985-1995. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A094 | Visarend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de visarend met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert na de Biesbosch en het Ketelmeer & Vossemeer de grootste bijdrage. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A103 | Slechtvalk |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert één van de grootste bijdragen in Nederland. Populatieaantallen zijn sinds begin jaren tachtig sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A125 | Meerkoet |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen meerkoeten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoont grootschalige fluctuaties, met optima rond 1980 en begin jaren negentig. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A132 | Kluut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kluten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Populatieaantallen fluctueren enigszins, er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A140 | Goudplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de goudplevier met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert één van de grootste bijdragen binnen het Natura 2000-netwerk. De goudplevier maakt vooral gebruik van de grasgorzen, met hoogste aantallen tijdens de (najaars)trek. Aantallen zijn sterk fluctuerend, er is geen duidelijke trend. De landelijk ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A142 | Kievit |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.700 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de kievit met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het Haringvliet levert als wetland één van de grootste bijdragen. De kievit maakt gedurende het winterhalfjaar vooral gebruik van de grasgorzen. Populatieaantallen zijn in de jaren tachtig toegenomen, daarna zijn ze fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grutto’s zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het Haringvliet levert als wetland één van de grootste bijdragen. Aantallen zijn toegenomen, vooral in de jaren tachtig, weliswaar met grote fluctuaties. De landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk en condities in de broedgebieden. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde) en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 1.500 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van nationale betekenis. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 35 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 190 vogels. Voorafgaand aan deze periode was er een negatieve trend. Grutto’s slapen in deelgebied Westplaat aan de zuidkant van het gebied. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat het leefgebied en de populatie zo snel mogelijk worden hersteld tot een populatieaantal van ten minste 290 foeragerende vogels en 1.500 slapende vogels.27 Een verdere verbetering van de kwaliteit respectievelijk een verdere uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A160 | Wulp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wulpen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1985, met recent gemiddeld lagere aantallen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)28. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)29. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)30 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I: dwerggans (A042) als niet-broedvogel en grote stern (A191) als broedvogel. De dwerggans is als doelsoort toegevoegd naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State dat op grond van artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat tot speciale bescherming van deze soort31. Een aanzienlijk deel van de winterpopulatie pleistert regelmatig in het gebied. De grote stern is toegevoegd omdat dit gebied sinds 2004 jaarlijks bijdraagt aan de regionale doelstelling voor het Deltagebied.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: bontbekplevier (A137) als broedvogel. De relatieve bijdrage van dit gebied is zodanig toegenomen dat dit gebied volgens recente gegevens (1999-2003) van betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort. Daarnaast is het gebied van relatief groot belang voor het realiseren van de regionale doelstelling in de Delta.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I: dwergmeeuw (A177) als niet-broedvogel. Tellingen uit de periode 1999-2003 laten zien dat van deze soort niet geregeld minstens 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied verblijft.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: aalscholver (A017) als broedvogel. De aalscholver als broedvogel is in 2000 onterecht als trekkende vogelsoort in de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) opgenomen. Zowel in de periode 1993-1997 (peilperiode Vogelrichtlijnbesluit (2000)) als in de periode 1999-2003 bedroeg het gemiddeld aantal broedparen in het gebied minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie (respectievelijk 113 en 73 broedparen, landelijke broedpopulatie respectievelijk 70.000 en 21.000).
In aanvulling op het ontwerpbesluit (2007), maar conform de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I: kleine zilverreiger (A026) als niet-broedvogel. Het gebied is in 2000 al aangewezen als één van de vijf belangrijkste gebieden voor de soort. Het gebied voldeed daarnaast in 2000 met 7,8% aan het criterium voor opname van 0,1% van de biogeografische populatie.
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2015) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biografische populatie in de periode 2016-2021.
O
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de hier vermelde gebiedsdoelen en relatieve bijdragen betrekking hebben op de Natura 2000-gebieden die buiten dit aanwijzingsbesluit vallen en waarvan de definitieve besluiten op het moment van vaststelling van het onderhavige besluit nog niet zijn vastgesteld, moeten deze worden beschouwd als “indicatieve” opgaven en kunnen ze nog aan verandering onderhevig zijn.
In dit onderdeel wordt voor iedere Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied is aangewezen, inzichtelijk gemaakt hoe de landelijke doelstelling34 is uitgewerkt in de Natura 2000-gebieden. De landelijke doelstellingen vormen een kader voor de formulering van instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau. De gebiedsdoelen bij elkaar “opgeteld”, eventueel tezamen met een opgave buiten het Natura 2000-netwerk, hebben als som het landelijke doel. Onder iedere tabel wordt de landelijke staat van instandhouding van betreffende habitattype of (vogel)soort vermeld. Indien de landelijke doelstelling van de betreffende waarde afwijkt van wat kan worden verwacht uit de landelijke staat van instandhouding, is dit hier gemotiveerd. Gebiedsdoelstellingen die afwijken van de landelijke doelstelling, worden ook zoveel mogelijk gemotiveerd. In gevallen waarin motivering ontbreekt, is aanpassing nog in overweging (met name naar aanleiding van zienswijzen) in het kader van het besluit voor het betreffende gebied. Doelstellingen die volgens de tabellen zijn aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit (zie kolom “Besluit”) staan eveneens onder de betreffende tabellen gemotiveerd. De instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en (vogel)soorten die zijn toegevoegd ten opzichte van het ontwerpbesluit, zijn in principe op behoud gesteld, omdat de landelijke doelstelling al haalbaar werd geacht zonder deze toevoegingen. De instandhoudingsdoelstellingen die om deze reden op behoud zijn gesteld en daarmee afwijken van de landelijke doelstelling voor het betreffende habitattype of de betreffende soort, zijn in de tabellen gemarkeerd met een x.
De niet-broedvogelsoorten waarvoor zowel landelijk als in alle gebieden een behoudopgave is gesteld zijn samengevat in één tabel. Regels in cursief betreffen complementaire doelen. Deze zijn in de tabellen opgenomen omdat ze nog in de vigerende besluiten staan vermeld. Deze doelen zullen niet langer in aanwijzingsbesluiten worden opgenomen (zie bijlage C, paragraaf 4.1). Bij broedvogels en niet-broedvogels wordt in de kolom “Populatie” tevens aangegeven of er sprake is van herstel dan wel uitbreiding (↑). In een aparte kolom is van elk gebied de relatieve bijdrage vermeld. Voor een nadere toelichting en de klasse-indeling wordt verwezen naar de inleiding van onderdeel 3 van deze bijlage.
Q
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A081 – Bruine kiekendief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 45 | B1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 25 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 20 | C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 13 | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.
Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 3.800 | A2 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 120 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 110 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 2.000R | B1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 2.000R | B2 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 2.000R | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 2.000R | C | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de kluut is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. Op het aspect populatie sluit de landelijke doelstelling hierop aan. De doelstelling luidt: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 8.000 paren”. Gezien de zeer grote betekenis van Nederland voor Europa als broedgebied dient de nationale populatieomvang gehandhaafd te worden op ten minste het basisniveau van de afgelopen decennia van 8.000 paren. Landelijk is op het aspect leefgebied een behoudsdoelstelling geformuleerd, omdat met name in het gebied Waddenzee (001) het leefgebied als matig ongunstig werd beoordeeld. In afwijking van de landelijke doelstelling heeft dat gebied dan ook een verbeteropgave gekregen voor het leefgebied. De overige gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A137 – Bontbekplevier Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 60 | A1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | 20 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 13 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 105R (↑) | C | doel aangepast a |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 105R (↑) | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 105R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 100R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 105R (↑) | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 100R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 105R (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
De regionale doelstelling (R) is aangepast tengevolge van een correctie. De regionale populatie blijkt groter te zijn dan oorspronkelijk werd verondersteld omdat een Vogelrichtlijngebied (Zoommeer) niet in de telling was meegenomen, hoewel het gebied wel was aangewezen voor de bontbekplevier.
De landelijke staat van instandhouding van de bontbekplevier is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “matig ongunstig”41. De landelijke doelstelling sluit op het aspect leefgebied daarbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”42. De doelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Terschelling (004), Noordzeekustzone (007), Lauwersmeer (008), IJsselmeer (072), Haringvliet (109), Oosterschelde (118), Westerschelde & Saeftinghe (122) en Markiezaat (127) wijken af van de landelijke doelstelling. De gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone worden niet gezien als gebieden met de beste potentie voor herstel van de leefgebieden. Voor de gebieden Lauwersmeer en Markiezaat wordt behoud nagestreefd omdat de historische potentie in de verzoete gebieden niet meer haalbaar is. Het gebied Oosterschelde wijkt af omdat er sprake is van een min of meer stabiele stand. Voor Haringvliet is de doelstelling binnen de kaders van afspraken in het Natura 2000 doelendocument (2006) geformuleerd. De doelstelling past bij de afspraken met betrekking tot “verzoeting versus verzouting”.
In afwijking van de landelijke populatiedoelstelling is van meerdere gebieden de populatiedoelstelling verhoogd. Van het gebied Duinen en Lage Land Texel omdat er rekening is gehouden met de diverse broedvogels in de binnendijks gelegen terreinen langs de waddijk. Voor de genoemde Deltagebieden wordt een licht herstel van de populatie nagestreefd, om achteruitgang van de landelijke populatie buiten de Natura 2000-gebieden (veelal tijdelijke populaties) op te vangen.
A138 – Strandplevier Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 220R (↑) | B2 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 220R (↑) | A1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | verbetering | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 220R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de strandplevier is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van herstel populatie van ten minste 400 paren”. Er is herstel gewenst tot boven het niveau van de minimum populatie, mede als verzekering naar de toekomst. De mogelijkheden voor verbetering zijn beperkt. De kans op immigratie vanuit populaties in buurlanden is gering omdat de populatie zich bevindt aan de noordelijke rand van het Europese verspreidingsgebied van de soort. Mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zullen worden onderzocht om beter te kunnen garanderen dat de soort zich in Nederland op het niveau van een duurzame populatie kan handhaven. De doelstelling van de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101), Haringvliet (109), Westerschelde & Saeftinghe (122) en Markiezaat (127) wijkt af van de landelijke doelstelling. Voor Duinen Goeree & Kwade Hoek en Westerschelde & Saeftinghe is niet voor uitbreiding gekozen omdat de ontwikkelingen onzeker zijn. Voor het gebied Markiezaat wordt behoud nagestreefd omdat de historische potentie in dit verzoete gebied niet meer haalbaar is. Voor het gebied Haringvliet is de doelstelling binnen de kaders van afspraken in het Natura 2000 doelendocument (2006) geformuleerd. De doelstelling past bij de afspraken met betrekking tot “verzoeting versus verzouting”.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
5 | Duinen Ameland | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
102 | De Wilck | Behoud | verbetering | 80 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A176 – Zwartkopmeeuw Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 9 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 400R | A1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 400R | A2 | concept-ontwerp |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 400R | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 400R | B1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de zwartkopmeeuw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie met een totaal van ten minste 500 paren”. Er is slechts een beperkt aantal kolonies van enige omvang aanwezig in het Deltagebied. Buiten de Delta broedt de soort verspreid over heel Nederland in kleine aantallen. In het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) bevindt zich de enige “kolonie” buiten het Deltagebied welke kwalificeerde op basis van gegevens in 1999-2003. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A191 – Grote stern Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 16.000 (↑) | A3 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 6.200R | C | doel aangepast43 |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 6.200R | A1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 6.200R | C | aanwijzingsbesluit 44 |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 6.200R | A1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de grote stern is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied respectievelijk als “matig ongunstig” en “gunstig”45 beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 22.200 paren”. Dit is een aanpassing ten opzichte van de eerder vastgestelde landelijke doelstelling46 welke voortvloeit uit de verhoging van het regionale doel in het Deltagebied van 4.000 tot 6.200 broedparen47. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk48.
Alleen in de Waddenzee (001) wordt herstel van de populatie haalbaar geacht. Alle gebiedsdoelen sluiten wat het leefgebied betreft aan bij de landelijke doelstelling. De gebieden leveren gezamenlijk voldoende bijdrage aan de landelijke populatiedoelstelling. In het Deltagebied bestaat veel dynamiek in de locaties van de kolonies. Dit kan per deelgebied grote jaarlijkse aantalsverschillen veroorzaken49.
A193 – Visdief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 5.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 3.300 | B2 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 630 | B1 | aanwijzingsbesluit |
077 | Eemmeer & Gooimeer Zuidoever | behoud | behoud | 280 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 180 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B2 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 6.500R (↑) | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B1 | wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 6.500R (↑) | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de visdief is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit op het aspect populatie daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 20.000 broedparen”. Op het aspect leefgebied komt de landelijke behoudsdoelstelling niet overeen met de matig ongunstige staat van instandhouding. Er wordt verwacht dat de positieve trend van de populatie zich door kan zetten met behoud van het leefgebied. Er vindt namelijk na een sterke terugval rond de jaren zestig sindsdien voortdurend herstel plaats, al lijkt dit momenteel te stagneren. De populatiedoelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), IJsselmeer (072), Markermeer & IJmeer (073) en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (077) wijken af van de landelijke doelstelling. In de Waddenzee wordt het stoppen van de neergaande trend ten doel gesteld. In het IJsselmeer heeft de draagkracht betrekking op gunstige jaren en bestaat er nog onzekerheid over de draagkracht van de Kreupel op langere termijn. Van het Markermeer & IJmeer en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever is de bijdrage aan de landelijke doelstelling relatief klein en worden de potenties laag ingeschat.
A195 – Dwergstern Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 210 (↑) | A2 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 300R (↑) | A1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 300R (↑) | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 300R (↑) | B1 | wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 300R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 300R (↑) | A1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de dwergstern is voor wat betreft de aspecten populatie50 en leefgebied als “matig ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit voor het aspect populatie daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 600 paren”51. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk. De som van de gebiedsdoelen, met daarbij opgeteld het aantal dat buiten Natura 2000 broedt (1%), bereikt het genoemde doelniveau van 600. De doelstellingen op het aspect leefgebied van de gebieden Waddenzee (001), Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Terschelling (004) en Noordzeekustzone (007) wijken af van de landelijke doelstelling. In het Waddengebied, waar de Natura 2000-gebieden op veel plekken op elkaar aansluiten, wordt een herstelopgave met betrekking tot het leefgebied (naast herstel populatie) haalbaar geacht en is het vooral van belang dat de som van de gebiedsdoelen (290) in de regio wordt gehaald. De doelstellingen van de overige gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A272 – Blauwborst Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 150 | C | aanwijzingsbesluit |
038, 066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 80 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 190 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 410 | B1 | doel aangepast a |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 2.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 450 | B1 | aanwijzingsbesluit |
139 | Deurnsche Peel & Mariapeel | behoud | behoud | 350 | B1 | aanwijzingsbesluit |
140 | Groote Peel | behoud | behoud | 200 | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de blauwborst is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een totaal van 6.500 paren”. De huidige populatie is groter dan ooit eerder in de vorige eeuw en groter dan het gewenste basisniveau vanuit populatie-ecologische optiek. Het aantal van 6.500 paren is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)52. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 70 | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 2.000 | A1 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 480 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 340 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
R
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend53:
Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000-2003/2004).
Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).
Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.
A062 – Topper Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage* | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 3.100 | f, A1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | behoud | f, B1-B2 | wijzigingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 15.800 | f, A4 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 70 | f, C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 120 | f, C | conform ontwerp |
113 | Voordelta | behoud | behoud | 80 | f, C | aanwijzingsbesluit |
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).
De staat van instandhouding van de topper is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig". De landelijke doelstelling sluit hier deels op aan; de zeer ongunstige staat van de populatie resulteert niet in een herstelopgave in de vorm van een draagkrachtschatting die hoger is dan de huidige aantallen, omdat de aantallen van voor 1988 ook relatief laag waren en omdat er geen aanwijzingen zijn voor potentiële duurzaamheid van de verhoogde aantallen rond 1990. Betreffende de omvang van het leefgebied is eveneens een behoudopgave gesteld omdat de matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft54. Dit wordt veroorzaakt door de afname in de zoute wateren die mogelijk met aanbod van schelpdieren te maken heeft. Het aantal toppers in Nederland is in de periode 1988-1996 tijdelijk hoger geweest door de aanwezigheid van grote aantallen op het IJsselmeer (072). Deze toename betrof vooral vogels die normaal buiten Nederland overwinteren maar in deze periode uitweken naar met name het IJsselmeer. De oorzaak hiervoor was zeer waarschijnlijk buiten Nederland gelegen en niet zozeer door een (tijdelijk) verhoogde draagkracht van het IJsselmeer zelf. De ongunstige staat van instandhouding van de topper is gebaseerd op het feit dat landelijk gezien de aantallen na deze periode lager waren dan ervoor. In het IJsselmeer zelf was dit niet het geval, en in de afzonderlijke zoute gebieden (Noordzeekustzone (007), Haringvliet (109) en Voordelta (113)) was de negatieve tendens mede door het geringe aantal beschikbare tellingen niet significant. De oorzaak voor de zeer ongunstige staat van instandhouding van de topper is evenmin gelegen in het Markermeer & IJmeer (073). Daarom is voor de verbeteropgave volstaan met verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in de Waddenzee (001).
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde) | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage55 | Besluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 1.300↑ | f, A1 | ontwerp-wijzigingsbesluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 6.400 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 270↑ | f, B1 | ontwerp-wijzigingsbesluit |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
9 | Groote Wielen | behoud | behoud | 670 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | verbetering | 45↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 630 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
11 | Witte en Zwarte Brekken | behoud | behoud | 940 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | verbetering | 150↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
12 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2.100 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 130 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4.200 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | 12 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
15 | Van Oordt's Mersken | behoud | behoud | 100 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
20 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 18 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
36 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | 80 | sf, C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 670↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 6.400 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 130↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
56 | Arkemheen | behoud | behoud | 350 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 2.200 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
74 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | s, n.n.b. | aanwijzingsbesluit |
75 | Ketelmeer & Vossemeer | behoud | behoud | 20 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
78 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 90 | sf, C | conform ontwerp |
79 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 5 | sf, C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 35 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 520 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 230↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 2.300 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 90↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 790 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
102 | De Wilck | behoud | behoud | 150 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | behoud | 230 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 25 | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 260 (max) | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 1.500 (max)↑ | s, n.n.b | ontwerp-wijzigingsbesluit |
110 | Oudeland van Strijen | behoud | verbetering | 20↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 60 | sf, C | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 20 | sf, C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 180↑ | f, C | ontwerp-wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 770 (max)↑ | s, n.n.b. | ontwerp-wijzigingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.
Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | |||||
Vogelsoort | Aantal gebieden | Landelijke doelstelling populatie | Populatie Haringvliet | Relatieve bijdrage* | Besluit |
A005 Fuut (a);(i) | 24 | 10.900 | 160 | f, C | conform ontwerp |
A017 Aalscholver (g) | 26 | 24.500 | 240 | sf, C | conform ontwerp |
A026 Kleine zilverreiger (g) | 6 | 140 | 3 | sf, B1 | doel toegevoegd |
A034 Lepelaar (g) | 22 | 1.225 | 160 | f, B2 | conform ontwerp |
A037 Kleine zwaan (b) | 29 | 4.820 | behoud | sf | conform ontwerp |
A041 Kolgans (g);(h) | 36 | 218.300 | 400 | sf, C | conform ontwerp |
A042 Dwerggans | 5 | 100 j | 20 (max) | sf, A1 | conform ontwerp |
A043 Grauwe gans (g);(h) | 31 | 86.300 | 6.600 | sf, B2 | conform ontwerp |
A045 Brandgans (g);(h) | 26 | 140.900 | 14.800 | sf, B2 | conform ontwerp |
A048 Bergeend (g) | 14 | 48.900 | 820 | f, C | conform ontwerp |
A050 Smient (g);(h) | 45 | 258.200 | 8.900 | sf, B1 | conform ontwerp |
A051 Krakeend (g);(h) | 35 | 10.200 | 860 | f, B2 | conform ontwerp |
A052 Wintertaling (d) | 24 | 21.000 | 770 | f, B1 | conform ontwerp |
A053 Wilde eend (g) | 13 | 128.000 | 6.100 | f, B1 | conform ontwerp |
A054 Pijlstaart (c) | 25 | 7.850 | 30 | f, C | conform ontwerp |
A056 Slobeend (g);(i) | 38 | 5.750 | 90 | f, C | conform ontwerp |
A061 Kuifeend (c);(i) | 21 | 75.700 | 3.600 | f, B1 | conform ontwerp |
A094 Visarend (g) | 5 | 110 j | 3 (max) | f, B1 | conform ontwerp |
A103 Slechtvalk (g) | 6 | 180 j | 8 (max) | f, B1 | conform ontwerp |
A125 Meerkoet (g);(i) | 23 | 89.700 | 2.300 | f, B1 | conform ontwerp |
A132 Kluut (c);(i) | 17 | 9.510 | 160 | f, C | conform ontwerp |
A140 Goudplevier (f) | 11 | 32.300 | 1.600 | f, B1 | conform ontwerp |
A142 Kievit (c) | 11 | 75.500 | 3.700 | sf, B1 | conform ontwerp |
|
|
|
|
|
|
A160 Wulp (g) | 17 | 101.100 | 210 | sf, C | conform ontwerp |
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).
Fuut: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soort vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Kleine zwaan: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Pijlstaart, kuifeend, kluut en kievit: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatie-afname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Grutto: de grutto heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudsopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Dwerggans: de staat van instandhouding voor het aspect “populatie” is ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument gewijzigd van “gunstig” naar “zeer ongunstig” omdat de gunstige referentiewaarde56 niet wordt gehaald. Dit betekent dat de totaalbeoordeling van de landelijke staat van instandhouding als “zeer ongunstig” moet worden aangemerkt. De landelijke doelstelling (“behoud”) is echter niet gewijzigd omdat toename van de populatie geheel afhankelijk is van omstandigheden buiten Nederland (met name in het Zweedse broedgebied). De beschikbaarheid van leefgebied (c.q. voedselgebieden en slaapplaatsen) in het Nederlandse overwinteringsgebied is geen beperkende factor. Bovendien is van een herstelopgave geen sprake omdat het een recent ontstane (geherintroduceerde) populatie betreft. Van nature volgen de Scandinavische dwergganzen een zuidelijke tot zuidoostelijke trekroute naar de Oost-Europese overwinteringsgebieden.
Goudplevier: de goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen het Natura 2000-netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevolg van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 2000-netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, kolgans, grauwe gans, brandgans, bergeend, smient, krakeend, wilde eend, slobeend, visarend, slechtvalk, meerkoet en wulp: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”57.
Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.
Fuut, slobeend, kuifeend, meerkoet en kluut: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.
Dwerggans, visarend en slechtvalk: de landelijke instandhoudingdoelstellingen voor deze soorten zijn gebaseerd op het gemiddelde seizoensmaximum over de periode 1999/2000-2003/2004.
Dwerggans: de staat van instandhouding voor het aspect “populatie” is ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument gewijzigd van “gunstig” naar “zeer ongunstig” omdat de gunstige referentiewaarde52 niet wordt gehaald. Dit betekent dat de totaalbeoordeling van de landelijke staat van instandhouding als “zeer ongunstig” moet worden aangemerkt. De landelijke doelstelling (“behoud”) is echter niet gewijzigd omdat toename van de populatie geheel afhankelijk is van omstandigheden buiten Nederland (met name in het Zweedse broedgebied). De beschikbaarheid van leefgebied (c.q. voedselgebieden en slaapplaatsen) in het Nederlandse overwinteringsgebied is geen beperkende factor. Bovendien is van een herstelopgave geen sprake omdat het een recent ontstane (geherintroduceerde) populatie betreft. Van nature volgen de Scandinavische dwergganzen een zuidelijke tot zuidoostelijke trekroute naar de Oost-Europese overwinteringsgebieden.
S
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Haringvliet is aangewezen als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege de aanwezigheid van uitgestrekt open water met oeverzones en platen die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en tevens fungeert als broed-, rui-, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van de Beschermingszone is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met SBZ Voordelta, SBZ Voornes Duin, SBZ Kwade Hoek, SBZ Hollands Diep en SBZ Oudeland van Strijen, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
Het onderhavige gebied is tevens aangewezen als watergebied van internationale betekenis onder de Wetlands-Conventie vanwege het voorkomen van kwetsbare of bedreigde soorten of gemeenschappen (criterium 2) en het voorkomen van belangrijke aantallen watervogels (criterium 5, 6).
U
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Haringvliet kwalificeert als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van Lepelaar58 , Grauwe Gans, Brandgans, Krakeend, Smient en Visdief die het gebied benutten als broed-, rui-, overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kan hierdoor tevens worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in de Wetlands-Conventie (criterium 6). Bovendien behoort het gebied tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden dan wel pleisterplaatsen voor Kleine Zilverreiger, Lepelaar, Brandgans, Visdief en Blauwborst in Nederland.
Haringvliet wordt verder aangemeld als watergebied van internationale betekenis onder de Wetlands-Conventie vanwege het geregeld voorkomen van minstens 20.000 watervogels (criterium 5).
Soorten van Bijlage I waarvoor het gebied tot "een van vijf belangrijkste" in Nederland behoort
Soort | Art. 4 | Brva | Totale populatieb | % in 5ec | % in SBZ d | Telperiode |
Kleine Zilverreiger Egretta garzetta | 1 | nee | 100+ | 7,8% | 9% | 1994-97 |
Lepelaar Platalea leucorodia | 1 | nee | 3 000 | 7,3% | 7,5% | 1994-96 |
Brandgans Branta leucopsis | 1 | nee | 180 000 | 11,4% | 13,0% | 1993-97 |
Visdief Sterna hirundo | 1 | ja | 17 200 | 5,6% | 5,6% | 1993-97 |
Blauwborst Luscinia svecica | 1 | ja | 6 500 | 2,7% | 3,7% | 1993-97 |
Soorten van Bijlage I en trekkende watervogelsoorten waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet
Soort | Art. 4 | Brva | Biogeogr. Populatiee | 1% Biopopf | % in SBZg | Telperiode |
Lepelaar Platalea leucorodia | 1 | nee | Oost-Atlantische | 30 | 7,5% | 1994-96 |
Grauwe Gans Anser anser | 2 | nee | NW/ZW- Europa | 2 000 | 3,1% | 1993-97 |
Brandgans Branta leucopsis | 1 | nee | Rusland-Nederland | 1 800 | 13,0% | 1993-97 |
Krakeend Anas strepera | 2 | nee | NW-Europa | 300 | 5,0% | 1993-97 |
Smient Anas penelope | 2 | nee | W-Siberië/NW-Europa | 12 500 | 1,5% | 1993-97 |
Visdief Sterna hirundo | 1 | ja | Zuid-/West-Europa | 600 bp | 1,6% | 1993-97 |
De kwalificatie betreft in het gebied broedende vogels (indien ingevuld met "ja") of niet-broedende vogels ("nee")
Omvang van de Nederlandse broedpopulatie (in paren, broedvogels) of betreffende biogeografische populatie (niet-broedvogels); Kleine Zilverreiger landelijke populatie (minimum aantal)
Aantal in het op vier na belangrijkste gebied (5e gebied) uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie/biogeografische populatie
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie/biogeografische populatie
Biogeografische populatie waartoe de in Nederland pleisterende exemplaren van deze soort worden gerekend
Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biografische populatie (biografische populatie en drempelwaarde ontleend aan Rose & Scott 1997, Waterfowl Population Estimates – 2nd edition. Wetlands International, Wageningen; broedvogels (paren) zie notitie "Selectie en begrenzing Vogelrichtlijngebieden", bijlage 2B)
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie
Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Haringvliet aangewezen voor de grutto als broedvogel en wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
Met dit wijzigingsbesluit wordt ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.
Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Landelijk doel
Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijke doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijke doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijke doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Ook het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel wordt aangepast. Het aangepaste landelijk doel wordt vermeld in de wijzigingsbesluiten, maar heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog - de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod.
Redactionele wijzigingen
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijnrichtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijnrichtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio
(PB EU 2004, L 387/1).
Ten tijde van het nemen van het oorspronkelijke besluit op 4 juli 2013 was deze vervangen door het Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.
Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2015/72/EU van 3 december 2014 tot vaststelling van een achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2015, L 18/ 385). Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1.
Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2015/72/EU van 3 december 2014 tot vaststelling van een achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2015, L 18/ 385). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Pb 29‑12‑2004, L 387/1). Terug naar link van noot.
Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.
Uitvoeringsbesluit (EU)2018/40 van de commissie van 12 december 2017 tot vaststelling van een elfde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8253), Publicatieblad van de Europese Unie L 15/125 19.1.2018). Terug naar link van noot.
Ten opzichte van de oorspronkelijke aanmelding (2003) is de oppervlakte van het Natura 2000-gebied Haringvliet gewijzigd van 11.108 ha in 11.118 ha volgens de elfde bijgewerkte lijst van gebieden (2018). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000-doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Dit komt overeen met het behoudsdoel van het Natura 2000-aanwijzingbesluit van 2015. In dat besluit was het behoudsdoel voor de populatie rustende/slapende grutto’s niet gekwantificeerd. Het hier genoemde aantal is gebaseerd op dezelfde periode als het doel voor de populatie foeragerende grutto’s. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 17 maart en 29 december 2004, zaaknummers 200305428/1 en 200408181/1. Terug naar link van noot.
De landelijke doelomschrijving in deze paragraaf beperkt zich in principe tot behoud/uitbreiding oppervlakte (of omvang leefgebied) en behoud/verbetering kwaliteit (leefgebied), in geval van soorten en vogels aangevuld met het doel voor behoud/uitbreiding populatie. Voor de volledige formulering van de landelijke doelen inclusief toelichting wordt verwezen naar het Natura 2000 doelendocument (2006). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Terschelling en Noordzeekustzone (Stcrt.2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Terschelling en Noordzeekustzone (Stcrt.2009, 38). Terug naar link van noot.
Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (Stcrt. 2012, 19571). Terug naar link van noot.
Het doelniveau in Oosterschelde zal in een toekomstige wijziging van het besluit van 16 februari 2010 (Stcrt. 2010, 2212), waarmee de Oosterschelde als Natura 2000-gebied is aangewezen, worden aangepast. Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (Stcrt. 2012, 19571). Terug naar link van noot.
In de peilperiode 1999-2003 100% in aangewezen gebieden maar in 2006 6% broedpopulatie in nieuwe kolonie in Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land Texel (002) waarvoor geen gebiedsdoel is gesteld. Terug naar link van noot.
Aarts et al., (2008). Trendinformatie en referentiewaarden voor Nederlandse kustvogels. Wageningen. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 79. (Beek-Ubbergen, SOVON Vogelonderzoek Nederland, SOVON-informatierapport 2008/06). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr.47. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.
Landelijke doelstelling gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.
Gunstige referentiewaarden zijn voor vogels (nog) niet bepaald maar de populatiegrootte ligt ver onder het absolute minimum van 1.000 voortplantende exemplaren (de Zweedse broedpopulatie bedraagt minder dan 100 voortplantende exemplaren). Populaties van minder dan 1.000 hebben een hoge uitsterfkans (Red List Category “Vulnerable”, IUCN 2004. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Op basis van de stabiele trend in de afgelopen 3 decennia is er geen sprake van een ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie. Zie het Natura 2000 profielendocument (2008). Terug naar link van noot.
Gunstige referentiewaarden zijn voor vogels (nog) niet bepaald maar de populatiegrootte ligt ver onder het absolute minimum van 1.000 voortplantende exemplaren (de Zweedse broedpopulatie bedraagt minder dan 100 voortplantende exemplaren). Populaties van minder dan 1.000 hebben een hoge uitsterfkans (Red List Category “Vulnerable”, IUCN 2004. Terug naar link van noot.
Onderstreepte soorten zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijnrichtlijn (artikel 4.1). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-22076.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.