U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Alde Feanen

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur:

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 mei 2013, nr. PDN 2013-013 (Stcrt. 2013, 14643), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Alde Feanen, het Vogelrichtlijngebied Alde Feanen en het Natura 2000-gebied Alde Feanen, waarvan een nieuwe tekst op 21 februari 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 7353), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Alde Feanen”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

Dit ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de bekendmaking die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het ontwerp-wijzigingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet via de website www.omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/.

Eenieder kan binnen zes weken tijdens de terinzagelegging van dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren brengen bij het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur per mail en schriftelijk, zoals aangegeven in de bekendmaking.

Degenen die een zienswijze binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen tegen het definitieve besluit. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het besluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit

Meer informatie over Natura 2000 en gerelateerde onderwerpen vindt u op de website https://www.rijksoverheid.nl/natura2000. Voor vragen over Natura 2000 kunt u op werkdagen van 8.30 uur tot 16.30 uur contact opnemen met het klantcontactcentrum van RVO, telefoon 088 - 042 42 42 (lokaal tarief).

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Alde Feanen

A

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Alde Feanen is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Alde Feanen. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Alde Feanen gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.

Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

B

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Alde Feanen aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Alde Feanen” en onder nummer NL3000044 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio 2. Het gebied is aangewezen voor twee prioritaire habitattypen en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Alde Feanen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 20 mei 1994 (NBLF 944095) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL3009001.

Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Alde Feanen (landelijk gebiedsnummer 013).

Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 23 mei 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Alde Feanen (landelijk gebiedsnummer 013).

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4.

Het Natura 2000-gebied ligt in de provincie Fryslân en behoort tot het grondgebied van de gemeenten BoarnsterhimLeeuwarden, Smallingerland en Tytsjerksteradiel.

C

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

Alde Feanen behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.

Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.

Alde Feanen is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van plassen, uitgestrekte moerassen en omringende graslanden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het gebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

D

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.1 Inleiding

In artikel 1 en 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen9. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde Natura 2000-waarden is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).

Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elke Natura 2000-waarde waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. In paragraaf 4.4 wordt beschreven welke selectiecriteria op het Vogelrichtlijngebied van toepassing zijn. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.44.5 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.

E

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt na sectie 4.3 een sectie ingevoegd, luidende:

4.4 Vogelrichtlijn: vogelsoorten waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet

In het eerste aanwijzingsbesluit (20 mei 1994) staat de primaire onderbouwing van de selectie als Vogelrichtlijngebied. De grutto voldeed reeds in 2000 als niet-broedvogel aan de landelijke criteria voor gebiedsselectie, maar het gebied Alde Feanen voldeed in 2000 voor deze soort nog niet aan deze criteria. Inmiddels voldoet de grutto als niet-broedvogel op basis van de foerageerfunctie en slaapplaatsfunctie wél aan de criteria voor gebiedsselectie en daarom wordt de onderbouwing als volgt aangevuld:

Alde Feanen kwalificeert als Vogelrichtlijngebied omdat het geregeld voorkomt dat zich een aantal individuen van minstens 1% van de biogeografische populatie verzamelt voor de foerageerfunctie en de slaapplaatsfunctie. Het begrensde gebied bevat gemiddeld 5 % van de biogeografische populatie van de grutto in de seizoenen 2017/2018 tot 2022/2023.

Soort van artikel 4.2 waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet (niet-broedvogels)

Soort

Art. 4

Biogeogr. Populatiea

1% Biopopb

% in sbzc

Telperiode

A156 Grutto

2

West-Europese/West-Afrikaanse

790

5%

2017/2018-2022/2023

  • (a)

    Biogeografische populatie waartoe het overgrote deel van de in Nederland niet-broedende exemplaren van deze soort wordt gerekend.

  • (b)

    Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biogeografische populatie.

  • (c)

    Het gemiddelde aantal in het onderhavige gebied is uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie.

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.44.5 Verspreiding habitattypen en soorten in het Habitatrichtlijngebied

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Alde Feanen is bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.

Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt verspreid voor in het gebied, vooral in petgaten (onder andere in de omgeving van de Folkertssloot). Het habitattype Vochtige heiden (H4010B) komt voor in Tuskensleatten. Het habitattype blauwgraslanden (H6410) komt verspreid voor. De grootste aaneengesloten oppervlakte ligt in Polder de Wildlanden. Het gebied omvat vrij grote arealen overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (H7140B), met uitzondering van het noordwestelijke deel (omgeving Saiterpetten) en het westelijke deel (onder andere Polder de Wildlanden). In de zuidoost hoek van het gebied bevinden zich enkele galigaanmoerassen (H7210). Concentraties hoogveenbossen (H91D0) liggen in de noordwestelijke hoek en de zuidoosthoek van het gebied.

De bittervoorn (H1134) is aangetroffen in Tuskensleatten. Waarnemingen van de grote modderkruiper (H1145) zijn met name bekend uit wateren bij Eernewoude. De kleine modderkruiper (H1149) is verspreid in het gebied aangetroffen, maar vooral in het noordoostelijke en oostelijke deel van het gebied. Op enkele locaties is de rivierdonderpad (H1163) waargenomen (onder andere de Folkertssloot). Verder fungeert het gebied als foerageergebied van meervleermuizen (H1318) afkomstig uit kraamkolonies en verblijfplaatsen rondom het gebied, die overdag in gebouwen in de wijde omgeving verblijven (zie ook paragraaf 5.4) en ’s nachts boven het water foerageren. De noordse woelmuis (H1340) is verspreid over het gebied waargenomen.

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied17. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang18. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is19.

In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen20 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A017

Aalscholver

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 910 paren.

Toelichting

Na de vestiging in 1983 maakte de kolonie aalscholvers een sterke groei door tot een maximum van 942 paren in 1995. Het aantal in de doelstelling is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Het is de enige kolonie van betekenis in het Friese merengebied. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A021

Roerdomp

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria).

Toelichting

De roerdomp is van oudsher broedvogel in dit gebied met een maximum van 7 territoria in 1982. Het aantal territoria fluctueert sterk met na strenge winters slechts 0-1 territorium. Herstel van petgaten lijkt de laatste jaren een positief effect op de populatie te hebben. In de periode 1999-2003 zijn gemiddeld ruim 4 territoria vastgesteld en recent 8 territoria in 2009. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2007-2009) relatief hoge niveau gewenst (gemiddelde 2007- 2009 is 6 territoria). Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A029

Purperreiger

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

Sinds halverwege de jaren vijftig is de purperreiger broedvogel in kleine aantallen. Doorgaans zijn maximaal 20 paren aanwezig, in 1967 30 paren. In 1983 werd met 20 paren voor het laatst het gewenste aantal voor een sleutelpopulatie gehaald. In de periode 1993-2002 broedden jaarlijks 4-10 paren. Het is de noordelijkste kolonie in Nederland en daarmee in Europa. Gezien de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied uitbreiding van de populatie tot minstens het minimum voor een sleutelpopulatie gewenst. Vanwege de onzekere trend in het gebied wordt herstel van het leefgebied noodzakelijk geacht.

A081

Bruine kiekendief

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

De bruine kiekendief is van oudsher broedvogel met circa 10 paren. Vanaf eind jaren tachtig werd geregeld een aantal paren vastgesteld dat het gewenste aantal voor een sleutelpopulatie oversteeg: in 1989 23 paar, van 1992-1995 20-23 paar. Het gebied levert als broedgebied de grootste relatieve bijdrage in de noordelijke helft van de Friese meren en het betreft het enige gebied met voldoende omvang voor een sleutelpopulatie in deze regio. Vanwege de in deze regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie is er, ondanks de landelijk gunstige staat van instandhouding, een (beperkte) uitbreidingsdoelstelling geformuleerd.

A119

Porseleinhoen

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 15 paren.

Toelichting

Het porseleinhoen is van oudsher een schaarse broedvogel met enkele paartjes. Het gebied levert als broedplaats de grootste relatieve bijdrage in het noordelijk deel van het Friese merengebied. Het laatste decennium fluctueerde het aantal paren tussen de 2 en 15. Het gewenste aantal paren is gelijk aan de gunstige jaren 1989 en 1994 met 15 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie, en de negatieve lokale trend vanaf 1990 is een herstelopgave geformuleerd. Het gewenste aantal paren heeft betrekking op jaren met een hoge waterstand in het late voorjaar. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A151

Kemphaan

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 10 hennen.

Toelichting

De kemphaan is van oorsprong een talrijke broedvogel. De populatie is, in lijn met de algehele tendens in Nederland, sterk afgenomen. In de periode 1993-2002 fluctueerde de stand sterk van jaar op jaar tussen 0 en 10 hennen. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A156

Grutto

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 80 broedparen.

Toelichting

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie had een negatieve trend, maar is nu enkele jaren stabiel met een huidige populatie van 35 broedparen. De grutto broedt lokaal in de graslanden in het noorden en het zuidwesten van het gebied. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel, is het noodzakelijk om de potentie van het gebied optimaal te benutten. Een populatie van 80 broedparen in 2050 wordt als haalbaar ingeschat en kan in 2050 worden gehaald indien er, naast voortplanting door de lokale populatie, ook aanvulling van buiten het gebied komt. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A197

Zwarte stern

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren.

Toelichting

De zwarte stern is van oudsher een talrijke broedvogel van het laagveenmoeras, met als belangrijk element drijvende waterplanten vegetaties van krabbenscheer. In 1980 werden nog 100 paren geteld. In 1986, 1987 en 1990 werd het gewenste niveau voor een sleutelpopulatie gehaald (minstens 60 paren). Na 1992 viel het aantal paren sterk terug en fluctueert sindsdien tussen de 0 en 23 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. In verband met de lokale negatieve trend is een herstelopgave voor het leefgebied geformuleerd. Het aantal in het doel is gebaseerd op het gemiddelde van de jaren 1986-1990 van ruim 59 paren. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A292

Snor

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren.

Toelichting

De snor is in de Alde Feanen ongetwijfeld van oudsher een gewone broedvogel van waterrietmoeras waar een flink aandeel vitaal riet aanwezig is. Telgegevens zijn alleen beschikbaar uit 1993,1994 en 2004 toen respectievelijk 30, 21 en 40 paren werden geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren op 40 geschat. Gezien de stabiele lokale trend is gekozen voor een behoudopgave. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A295

Rietzanger

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 800 paren.

Toelichting

De rietmoerassen van de Alde Feanen herbergen één van de grootste sleutelpopulaties rietzangers van het Friese merengebied. In de periode 1993-1997 werden jaarlijks 197 - 261 paren vastgesteld en in 1992 328 broedparen. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 800 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.6 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

A017

Aalscholver

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van een afname.

A041

Kolgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.700 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattype vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan.

Toelichting

Aantallen kolganzen zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van een afname.

A043

Grauwe gans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 280 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattypen vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan.

Toelichting

Het gebied heeft voor de grauwe gans met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A045

Brandgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 430 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 6.100 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattype vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan.

Toelichting

Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoont een lichte positieve tendens De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A050

Smient

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.700 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattypen vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan.

Toelichting

Het gebied heeft voor de smient met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Er was sprake van hoge aantallen in de jaren tachtig met daarna een afname.

A051

Krakeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn toegenomen.

A052

Wintertaling

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de wintertaling met name een functie als foerageergebied. De aantallen fluctueren sterk zonder duidelijke trend. Behoud is voldoende, er is geen landelijke herstelopgave.

A056

Slobeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen slobeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop laat een fluctuerend patroon zien zonder duidelijke trend.

A059

Tafeleend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de tafeleend met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1995, daarna weer een afname. Behoud is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de afname is niet gelegen in dit gebied.

A061

Kuifeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 470 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de kuifeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren. Behoud is voldoende, want de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is vooral een gevolg van negatieve toekomstverwachtingen op grond van oligotrofiëring en terugkeer van zoet-zout overgangen in andere Natura 2000-gebieden.

A068

Nonnetje

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen nonnetjes zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Begin jaren negentig zijn aantallen toegenomen, daarna fluctuerend. Behoud is voldoende, de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is vooral gebaseerd op de verslechterde voedselsituatie voor viseters in het IJsselmeer.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 880 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats.

Toelichting

Het gebied heeft voor de grutto met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen foeragerende vogels fluctueren. Behoud is voldoende omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 130 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor een slapende populatie van gemiddeld 4.200 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen grutto's (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van groot internationaal en nationaal belang. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 130 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 4.200 vogels. Voorafgaand aan deze periode was er zowel voor foeragerende als slapende grutto’s een positieve trend. Grutto’s foerageren in graslanden in het noorden en het zuidwesten van het gebied. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (plas-dras) in en rond deze locaties. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Verbetering van de kwaliteit respectievelijk uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

J

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Nadere onderbouwing van wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

K

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.1 Wijzigingen in habitattypen en soorten ten opzichte van aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) (paragraaf 4.2.1 en 4.2.2)

L

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994) en/of het ontwerpbesluit (2007) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 1994 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleent. Bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)21. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn22. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 51 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.

Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van de cijfers uit SOVON (2000)23, en van SOVON & CBS (2005)24 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit laatste rapport heeft ook ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:

  • Van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994) zijn de volgende vogelsoorten gehandhaafd: aalscholver (A017), roerdomp (A021), purperreiger (A029), bruine kiekendief (A081), porseleinhoen (A119), kemphaan (A151) (als broedvogel), zwarte stern (A197), rietzanger (A295), kolgans (A041), grauwe gans (A043), smient (A050), krakeend (A051), wintertaling (A052), slobeend (A056), tafeleend (A059) en grutto (A156).

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: visdief (A193), lepelaar (A034), kleine zwaan (A037), wilde zwaan (A038), zeearend (A075), visarend (A094), slechtvalk (A103), kemphaan (A151) (als niet-broedvogel), goudplevier (A140) en rosse grutto (A157). De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soorten trekvogels zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: dodaars (A004), geoorde fuut (A005), watersnip (A153), paapje (A275) en grote karekiet (A298) als broedvogels en pijlstaart (A054), kievit (A142), bonte strandloper (A149) en steenloper (A169) als niet-broedvogels. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: brandgans (A045) en nonnetje (A068). Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: snor (A292) als broedvogel en aalscholver (A017) en kuifeend (A061) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 1% van de Nederlandse broedpopulatie (snor) of 0,1% van de biogeografische populatie (aalscholver en kuifeend). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): zomertaling, buizerd, waterral, kleinst waterhoen, kerkuil, gele kwikstaart, baardmannetje, buidelmees, regenwulp, zwarte wouw, rode wouw, smelleken en bosruiter.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als niet-broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: grauwe gans (A043), smient (A050), krakeend (A051), slobeend (A056), en tafeleend (A059) en grutto (A156).

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als niet-broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: wespendief (A072) en blauwe kiekendief (A082).

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

M

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A017 – Aalscholver

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

870

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

910

B1

doel aangepast a

035

De Wieden

behoud

behoud

1.000

B1

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

behoud

behoud

280

C

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

behoud

behoud

230

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

8.000R

B2

aanwijzingsbesluit

073

Markermeer & IJmeer

behoud

behoud

8.000R

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

8.000R

A1

aanwijzingsbesluit

079

Lepelaarplassen

behoud

behoud

8.000R

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

790

B1

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

1.500

B2

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

1.100

B1

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

310

C

ontwerpbesluit

119

Veerse Meer

behoud

behoud

300

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van 800 naar 910 paren. Conform de systematiek dient het gemiddelde aantal paren van de periode 1999-2003 ten minste behouden te blijven.

  • (b)

    (R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatieaantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen (078), IJsselmeer (072) en Lepelaarplassen (079)39. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen40. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.

A021 – Roerdomp

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

3 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

6 (↑)

C

doel aangepast a

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

30 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

1 (↑)

C

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

7(↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

091

Polder Westzaan

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

15

B2

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van 4 naar 6 territoria, omdat het gebied gezien de recente populatieontwikkeling (2007-2009) een grotere draagkracht heeft dan op basis van het gemiddelde in de periode 1999-2003 werd aangenomen en het daarmee een grotere bijdrage kan leveren aan de landelijke doelstelling voor deze soort.

De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)41.

Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen42. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006), Deelen (014) en Zuidlaardermeergebied (020) wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel (002) en Duinen Ameland (005) bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Alde Feanen (013) en Oostvaardersplassen (078) is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn.

A029 – Purperreiger

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

conform ontwerp

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

50

B2

ontwerpbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

40

B2

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

40

B2

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

120

A1

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

100

A1

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

75 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de purperreiger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Voor een soort als deze waarvan het populatieniveau nog ver beneden het historisch niveau verkeert is een herstelopgave gewenst43. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 600 paren over ten minste 10 kolonies van ten minste 60 paren”. Het gestelde doel is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Vanuit populatie-ecologisch oogpunt is minstens herstel van de broedvogelpopulatie van de purperreiger gewenst naar een niveau van ten minste 10 sleutelpopulaties, die ieder uit ten minste 20 paren bestaan (Natura 2000 profielendocument (2008)). Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In het gebied Deelen (014) wordt met behoud van het huidige leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat het gedurende lange tijd een klein aantal paren betreft. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) wordt met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populaties nagestreefd omdat de soort de laatste jaren sterk is toegenomen wat duidt op een hogere draagkracht dan voor het gemiddelde aantal broedparen in de periode 1999-2003.

A081 – Bruine kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

30

B1

aanwijzingsbesluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

30

B1

aanwijzingsbesluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

45

B1

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

25

B1

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

conform ontwerp

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

5

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

25

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

15

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

30

B1

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

13

C

concept-ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

19

C

aanwijzingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Voor Alde Feanen is vanwege de in deze regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie, ondanks de landelijk gunstige staat van instandhouding een (beperkte) uitbreidingsdoelstelling geformuleerd. Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.

A119 – Porseleinhoen

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

4

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

15

B2

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

behoud

behoud

4 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

010

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

1 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

15(↑)

B1

doel aangepast a

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

15

B2

aanwijzingsbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

15 (↑)

B1

ontwerpbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

20

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

066

Uiterwaarden Neder-Rijn

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

18 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

7 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

4 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

8

B1

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

9 (↑)

C

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

1

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

140

Groote Peel

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling van Alde Feanen is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied” naar “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied” vanwege de zeer ongunstige landelijke staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend. Het aantal in de doelstelling is aangepast van ten minste 20 naar ten minste 15 paren. Het aantal is gebaseerd op de historische potentie van 15 paren in de gunstige jaren 1989 en 1994. Aangezien het aantal van 15 broedparen in het gebied voor zover bekend nooit is overschreden, wordt een doelstelling van 20 paren niet realistisch geacht.

De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren”. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet doelmatig is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin in het late voorjaar sprake is van hoge waterstanden in het leefgebied, dat de belangrijkste voorwaarde is om tot broeden over te gaan. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)44. Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken45. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder de gebieden IJsselmeer (072) en Alde Feanen (13). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) bieden onvoldoende potentie voor verdere verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) is de lokale populatietrend stabiel. In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale populatietrend toenemend. Van de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) zijn onvoldoende trendgegevens beschikbaar. Voor Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Sneekermeergebied, Leekstermeergebied is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is voor een (kleine) toename van de populatie.

A151 – Kemphaan

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

10 (↑)

C

doel aangepast a

015

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

25 (↑)

B2

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    In de doelstelling is het begrip “paren” vervangen door het begrip “hennen”, omdat de kemphaan geen broedparen vormt. De hennen verzorgen alléén de broedzorg en de jongen.

De landelijke staat van instandhouding van de kemphaan als broedvogel is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 1000 hennen”. Vrijwel alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Alleen in de Alde Feanen (013) wordt van de landelijke verbeteropgave voor het aspect leefgebied afgeweken; in dit gebied wordt met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie beoogd.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

5

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

Behoud

verbetering

80 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Donkse Laagten en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A197 – Zwarte stern

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

doel aangepast a

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

200 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B1

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

behoud

behoud

50 (↑)

B1

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

150 (↑)

B2

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

behoud

behoud

15

C

ontwerpbesluit

083

Botshol

uitbreiding

verbetering

15 (↑)

C

ontwerpbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

30

B1

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

B1

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

40 (↑)

B1

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van ten minste 40 paren naar ten minste 60 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de historische potentie is het aantal geformuleerd op het relatief hoge niveau van de periode 1986-1990 (gemiddeld ruim 59 paren).

De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan.

A292 – Snor

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

25

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

40

B1

conform ontwerp

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

40

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

680

A2

aanwijzingsbesluit

083

Botshol

behoud

behoud

9

C

ontwerpbesluit

091

Polder Westzaan

behoud

behoud

25

C

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

ontwerpbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

30

C

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

150

B2

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

C

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

9

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

130

B2

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”46 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”47. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013)en Boezems Kinderdijk (106) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In het gebied Oostvaardersplassen (078) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is.

Van het gebied IJsselmeer (072) zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.

A295 – Rietzanger

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1.900

B2

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

behoud

behoud

220

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

370

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

800

B1

conform ontwerp

014

Deelen

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

70

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

200

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

900

B1

ontwerpbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

3.000

A1

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

990

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

270

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

790

B1

aanwijzingsbesluit

089

Eilandspolder

behoud

behoud

230

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

480

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

800

B1

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

880

B1

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

340

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

420

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

260

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

N

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.4 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend48:

Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000 - 2003/2004).

Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).

Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde)

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage49

Besluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

1.300↑

f, A1

ontwerp-wijzigingsbesluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

6.400 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

270↑

f, B1

ontwerp-wijzigingsbesluit

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

verbetering

110↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

9

Groote Wielen

behoud

behoud

670 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

verbetering

45↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

630 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

11

Witte en Zwarte Brekken

behoud

behoud

940 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

behoud

verbetering

150↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

12

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2.100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

130

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

13

Alde Feanen

behoud

behoud

4.200 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt’s Mersken

behoud

behoud

12

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

15

Van Oordt's Mersken

behoud

behoud

100 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

20

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

18

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

36

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

80

sf, C

conform ontwerp

38

Rijntakken

behoud

verbetering

670↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

38

Rijntakken

behoud

verbetering

6.400 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

130↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

56

Arkemheen

behoud

behoud

350 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

2.200 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

74

Zwarte Meer

behoud

behoud

behoud

s, n.n.b.

aanwijzingsbesluit

75

Ketelmeer & Vossemeer

behoud

behoud

20

sf, C

aanwijzingsbesluit

78

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

90

sf, C

conform ontwerp

79

Lepelaarplassen

behoud

behoud

5

sf, C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

behoud

behoud

35

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

89

Eilandspolder

behoud

behoud

520 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

230↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

2.300 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

verbetering

110↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

90↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

790 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

102

De Wilck

behoud

behoud

150 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

verbetering

25↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

behoud

230 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

25

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

260 (max)

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

1.500 (max)↑

s, n.n.b

ontwerp-wijzigingsbesluit

110

Oudeland van Strijen

behoud

verbetering

20↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

60

sf, C

conform ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

20

sf, C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

180↑

f, C

ontwerp-wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

770 (max)↑

s, n.n.b.

ontwerp-wijzigingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.

Niet-broedvogelsoorten

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Vogelsoort

Aantal gebieden

Landelijke doelstelling

Populatie Alde Feanen

Relatieve bijdrage *

Besluit

A017 Aalscholver (f)

26

24.500

60

f, C

conform ontwerp

A041 Kolgans (f);(g)

36

218.300

2.700

sf, C

doel aangepast (j)(e)

A043 Grauwe gans (f);(g)

31

86.300

280

sf, C

doel aangepast (j)(e)

A045 Brandgans (f);(g)

26

140.900

430/6.100 (max) (i)

sf, C

doel aangepast (j)(e)

A050 Smient (f);(g)

46

258.200

2.700

sf, C

doel aangepast (j)(e)

A051 Krakeend (f);(g)

35

10.200

120

f, C

conform ontwerp

A052 Wintertaling (c)

24

21.000

140

f, C

conform ontwerp

A056 Slobeend (f);(h)

39

5.750

140

f, C

conform ontwerp

A059 Tafeleend (d)

18

20.900

90

f, C

conform ontwerp

A061 Kuifeend (b);(h)

21

75.700

470

f, C

conform ontwerp

A068 Nonnetje (a)

18

690

30

f, B1

conform ontwerp

A156 Grutto (e)

23

6.000

90/880 (max) (i)

sf, C

conform ontwerp

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).

  • a.

    Nonnetje: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soort vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • b.

    Kuifeend: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • c.

    Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatieafname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • d.

    Tafeleend: ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • e.

    Grutto: de grutto heeft gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op landelijk niveau een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

    De ten gunste formulering is aangepast. Uit de ten gunste formulering is het habitattype blauwgraslanden (H6410) verwijderd. Voor dit habitattype geldt een behoudsdoelstelling ten aanzien van de oppervlakte. Maatregelen ten behoeve van dit habitattype gaan niet ten koste van de omvang van het beschikbare foerageergebied van genoemde vogelsoorten.

  • f.

    Aalscholver, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend en slobeend: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”50.

  • g.

    Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.

  • h.

    Slobeend en kuifeend: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.

  • i.

    Eerste getal betreft de foerageerfunctie, tweede getal de slaapfunctie. Relatieve bijdrage is gebaseerd op de foerageerfunctie.

  • j.

    De ten gunste formulering is aangepast. Uit de ten gunste formulering is het habitattype blauwgraslanden (H6410) verwijderd. Voor dit habitattype geldt een behoudsdoelstelling ten aanzien van de oppervlakte. Maatregelen ten behoeve van dit habitattype gaan niet ten koste van de omvang van het beschikbare foerageergebied van genoemde vogelsoorten.

Toelichting bij ontwerp-wijzigingsbesluit Alde Feanen

Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt het Natura 2000-gebied Alde Feanen aangewezen voor de grutto als broedvogel en wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto wordt toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).

Met dit wijzigingsbesluit wordt ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.

Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k-nr 

Natura 2000-gebied 

1 

Waddenzee 

5 

Duinen Ameland 

8 

Lauwersmeer      

9 

Groote Wielen 

10 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 

12 

Sneekermeergebied      

13 

Alde Feanen     

15 

Van Oordt’s Mersken 

20 

Zuidlaardermeergebied 

35 

De Wieden 

38 

Rijntakken 

56 

Arkemheen 

72 

IJsselmeer      

89 

Eilandspolder 

90 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 

92 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 

93 

Polder Zeevang 

102 

De Wilck 

103 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

104 

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein  

107 

Donkse Laagten 

109 

Haringvliet      

110 

Oudeland van Strijen 

118 

Oosterschelde 

121 

Yerseke en Kapelse Moer 

De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).

Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

 

Landelijk doel

Met de publicatie van de bovengenoemde besluiten wordt ook het landelijk doel voor de grutto als broedvogel voor het eerst gepubliceerd. Het landelijke doel in dit ontwerpbesluit is opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de vernieuwde landelijke doelen, die op het moment van publiceren van dit ontwerpbesluit ter inzage liggen. Het voorgestelde landelijk doel is gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Inspraak op dit landelijk doel is met het publiceren van dit ontwerpbesluit mogelijk. Het landelijk doel voor de grutto als broedvogel is nog niet formeel vastgesteld. Vaststelling van het landelijk doel vindt tegelijkertijd plaats met de vaststelling van de eerste wijzigingsbesluiten en staat dus ook open voor zienswijzen binnen deze procedure.

Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel is mede bepalend voor het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Dat geldt echter in nog sterkere mate voor het deel van de landelijke populatie dat buiten deze gebieden voorkomt: momenteel komt namelijk circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Om het landelijke doel te bereiken, is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

Ook het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel wordt aangepast. Het aangepaste landelijk doel wordt vermeld in de wijzigingsbesluiten, maar heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog - de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod.

Redactionele wijzigingen

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 18 juni 2025

  • 2

    Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.

  • 3

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 4

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 5

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 6

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.

  • 7

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 9

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 17

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 18

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 19

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 20

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 21

    Ministerie van LNV (2000): nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 22

    De nota van Antwoord (2000) vermeldt 44 soorten van bijlage I waarvoor gebieden kunnen worden aangewezen. Voor één soort zijn geen gebieden aangewezen omdat er geen vaste verblijfplaatsen zijn (lachstern). Sindsdien zijn verder drie soorten aan bijlage I toegevoegd. Voor twee van deze soorten (strandplevier en dwergmeeuw) waren reeds gebieden aangewezen. Voor de dwerggans worden naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak gebieden aangewezen. Per saldo zijn en worden er dus voor 46 soorten van bijlage I gebieden aangewezen. Terug naar link van noot.

  • 23

    SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 24

    SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 39

    Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.

  • 40

    Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.

  • 41

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 42

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.

  • 43

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.

  • 44

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 45

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.

  • 46

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 47

    Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 48

    Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.

  • 49

    Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.

  • 50

    De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006) (onder andere aanwijzingsbesluit IJsselmeer, Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven