Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 21565 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 21565 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
15 juni 2025
Nr. 2025-000164443
Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Directe Belastingen en Toeslagen
De Staatssecretaris van Financiën,
Gelet op artikel 26 van de Invorderingswet 1990;
Besluit:
In de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt aan artikel 12 een lid toegevoegd, luidende:
5. Een bezitting van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, wordt buiten beschouwing gelaten indien het onredelijk bezwarend is deze terstond liquide te maken, mits een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer van de betreffende bezitting, verminderd met de op die bezitting betrekking hebbende schulden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen, is of wordt voldaan binnen een door de ontvanger gestelde termijn en volgens de door de ontvanger gestelde voorwaarden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Financiën, T. van Oostenbruggen
In de kabinetsreactie op het rapport ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet toegezegd de invorderingsstrategieën van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen te herzien, met bijzondere aandacht voor mensen die langdurig kampen met hoge schulden.1 Op 23 december 2022 zijn de herziene invorderingsstrategieën aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De strategieën schetsen de meest wenselijke aanpak voor het invorderen van belasting- en toeslagschulden. Vervolgens hebben de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen gewerkt aan de uitwerking van deze strategieën in concrete maatregelen. De Tweede Kamer is hierover meermaals geïnformeerd.3
In de Kamerbrief van 26 april 2024 zijn diverse verbetermaatregelen aangekondigd waarbij de verwachting is dat deze op korte termijn kunnen worden ingevoerd.4 Eén van deze maatregelen betreft het leveren van maatwerk in situaties waarin mensen met openstaande vorderingen gedwongen zouden worden vermogensbestanddelen, zoals een woning, te verkopen om hun schulden af te kunnen lossen. Dit kan namelijk een onevenredige impact hebben op deze mensen. In de eerdergenoemde Kamerbrief is toegezegd dat in dergelijke situaties een aanvullende betalingsregeling mogelijk wordt gemaakt. De Leidraad Invordering 2008 (LI 2008) biedt onder voorwaarden mensen de mogelijkheid om − naast de reguliere looptijd van een betalingsregeling van twaalf maanden – een schuld over een aanvullende periode van 60 maanden af te lossen, zodat vermogensbestanddelen niet hoeven te worden verkocht om aan de betalingsverplichting te voldoen.
Met de wijziging van de LI 2008 wordt invulling gegeven aan de toezegging om (kwetsbare) mensen met schulden meer ademruimte te bieden. Daarnaast maakt de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW 1990) het mogelijk om mensen in bepaalde situaties in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding van belastingschulden. Dit kan aan de orde zijn wanneer de openstaande belastingschuld groter is dan de waarde van de bezitting(en) in het economische verkeer verminderd met eventueel op die bezitting(en) betrekking hebbende schulden van de burger en zijn echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de in te vorderen schuld en een bedrag gelijk aan deze waarde met een betalingsregeling is voldaan. Hiermee wordt aan mensen de mogelijkheid geboden om, nadat zij een deel van hun schuld hebben afgelost, alsnog een toekomst vrij van belastingschulden te krijgen zonder dat deze mensen eerst gedwongen zijn hun vermogensbestanddeel te verkopen.
Een belastingschuldige komt ingevolge artikel 11 URIW 1990 in aanmerking voor kwijtschelding van de gehele belastingschuld wanneer hij niet beschikt over vermogen en er bovendien geen betalingscapaciteit aanwezig is. Gedeeltelijke kwijtschelding van de belastingschuld is mogelijk nadat de belastingschuldige het aanwezige vermogen heeft aangewend en ten minste 80 percent van de beschikbare betalingscapaciteit heeft aangewend om de belastingschuld te voldoen. De aanwezigheid van vermogen staat dus in beginsel het verlenen van kwijtschelding in de weg. Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.5 Een aantal bezittingen wordt (deels) niet aangemerkt als vermogen.6
In bepaalde gevallen kan het onredelijk bezwarend zijn om van de belastingschuldige te eisen om zijn vermogensbestanddeel terstond liquide te maken ter voldoening van een openstaande belastingschuld. Wanneer het onredelijk bezwarend is om van de belastingschuldige te verlangen dat hij het vermogensbestanddeel terstond liquide maakt, hangt af van de relevante feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Dit kan zich in ieder geval voordoen bij een belastingschuldige die vanwege een beperkte betalingscapaciteit zijn schuld niet kan voldoen binnen een betalingsregeling van twaalf maanden, maar ook niet in aanmerking komt voor (gedeeltelijke) kwijtschelding vanwege de waarde van zijn eigen woning in relatie tot zijn hypotheekschuld. In een dergelijke situatie kan het onevenredig zijn om van de belastingschuldige te verlangen zijn woning te verkopen om de belastingschuld te kunnen voldoen. Het wordt daarentegen, in beginsel, niet passend geacht vermogensbestanddelen te ontzien die kunnen kwalificeren als een luxegoed, zoals een plezierjacht of (dure) tweede auto.
In de LI 2008 wordt vastgelegd dat belastingschuldigen, indien het onredelijk bezwarend wordt geacht om de bezitting(en) terstond liquide te maken, in aanmerking kunnen komen voor een betalingsregeling waarvan de looptijd met maximaal 60 maanden wordt verlengd. Particuliere belastingschuldigen met betalingsproblemen kunnen normaal gesproken slechts in aanmerking komen voor een betalingsregeling van maximaal twaalf maanden.7 Wanneer het als onredelijk bezwarend wordt beschouwd om de bezitting(en) terstond liquide te maken, kan de ontvanger dus een betalingsregeling toestaan van in totaliteit maximaal 72 maanden. Dit stelt de belastingschuldige in staat om, wanneer het onredelijk bezwarend is de bezitting(en) terstond liquide te maken, een bedrag gelijk aan de nettowaarde te voldoen door middel van een betalingsregeling. In bepaalde gevallen kan het uitstel van betaling worden beëindigd, bijvoorbeeld wanneer de belastingschuldige zich niet aan de voorwaarden van de regeling houdt of zich nieuwe feiten voordoen die van belang kunnen zijn voor verhaalsmogelijkheden. Deze beëindigingsgronden zijn opgenomen in de LI 2008.8
De nettowaarde wordt bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer van de bezitting(en), verminderd met eventuele daarop betrekking hebbende schulden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, voor zover deze een hogere voorrang hebben dan de rijksbelasting.
De onderhavige wijziging van de URIW 1990 zorgt er tevens voor dat belastingschuldigen die op dit moment niet in aanmerking komen voor kwijtschelding omdat zij over vermogen beschikken, wél in aanmerking kunnen komen voor gedeeltelijke kwijtschelding. Hiervoor geldt in de eerste plaats dat het onredelijk bezwarend moet zijn dat de belastingschuldige zijn vermogen terstond liquide maakt. Daarnaast geldt de voorwaarde dat een belastingschuldige, voordat hij in aanmerking komt voor gedeeltelijke kwijtschelding, zijn maandelijkse betalingscapaciteit gedurende maximaal 72 maanden moet aanwenden om zijn schuld te voldoen. De periode van maximaal 72 maanden is opgebouwd uit de reguliere termijn van de betalingsregeling van twaalf maanden waarin een belastingschuldige zijn betalingscapaciteit moet inzetten, vermeerderd met de termijn van maximaal 60 maanden waarin de belastingschuldige zijn betalingscapaciteit moet inzetten om een bedrag af te lossen dat gelijk is aan de nettowaarde van het vermogensbestanddeel.
De betalingscapaciteit is het bedrag dat overblijft nadat het gemiddelde netto-besteedbare maandinkomen van de belastingschuldige in de twaalf maanden na indiening van het verzoek om kwijtschelding wordt verminderd met de gemiddelde maandelijkse kosten van bestaan in diezelfde periode.9 Van de vastgestelde betalingscapaciteit moet de belastingschuldige maandelijks 80 percent van een twaalfde deel gebruiken voor de aflossing van zijn schuld.10 Dit kan worden aangeduid als zijn maandelijkse betalingscapaciteit.
De termijn van in totaal 72 maanden is vastgesteld zodat recht wordt gedaan aan de reguliere aflossingseis die stelt dat belastingschuldigen bij kwijtschelding in ieder geval hun betalingscapaciteit en eventueel overige vermogen moeten aanwenden voor het aflossen van de schuld. Immers als gesteld dienen belastingschuldigen, om voor kwijtschelding in aanmerking te komen, tenminste twaalf maanden hun maandelijkse betalingscapaciteit in te zetten. Voorts wordt hiermee rekening gehouden met de bijzonderheid dat belastingschuldigen hun bezitting(en) niet liquide hoeven te maken wanneer het onredelijk bezwarend is die bezitting(en) liquide te maken. Belastingschuldigen krijgen daarom naast de reguliere twaalf maanden nog eens maximaal 60 maanden de tijd om de schuld of het bedrag gelijk aan de nettowaarde van de bezitting(en), waarvan is vastgesteld dat het onredelijk bezwarend is om deze terstond liquide te maken, te voldoen. Deze aanvullende termijn van 60 maanden moet de belastingschuldige voldoende ruimte bieden om de schuld of het bedrag gelijk aan de nettowaarde van de bezitting(en) waarvan is vastgesteld dat het onredelijk bezwarend is om deze terstond liquide te maken, alsnog te kunnen voldoen, terwijl het tegelijkertijd bijdraagt aan een evenwichtige afwikkeling van de schuld nu deze niet leidt tot een onnodig langdurige termijn waarin de belastingschuldige zijn maandelijkse betalingscapaciteit moet aanwenden voor het voldoen van zijn schuld.
Een belastingschuldige hoeft zijn maandelijkse betalingscapaciteit niet gedurende de aanvullende termijn van maximaal 60 maanden in te zetten, wanneer hij met de aanvullende betalingsregeling een bedrag heeft afgelost dat gelijk is aan de nettowaarde van de bezitting(en) waarvan is vastgesteld dat het onredelijk bezwarend is om deze terstond liquide te maken. Oftewel, de belastingschuldige moet met de aanvullende regeling een bedrag hebben voldaan dat overeenkomt met de nettowaarde van de betreffende bezitting(en). Tot slot brengt dit een derde vereiste met zich mee, namelijk dat op het moment van indiening van het verzoek ten minste betalingscapaciteit aanwezig moet zijn. Dit wil dus zeggen dat als er geen betalingscapaciteit is, of als de maandelijkse betalingscapaciteit ontoereikend is om in 60 maanden een bedrag gelijk aan de nettowaarde van de bezitting(en) af te lossen, komt de belastingschuldige niet in aanmerking voor de aanvullende regeling.
Door deze wijzigingen hoeft een belastingschuldige die onvoldoende betalingscapaciteit heeft om zijn belastingschuld binnen twaalf maanden te betalen, maar tegelijkertijd wél over vermogen beschikt en daardoor niet in aanmerking komt voor kwijtschelding, zijn bezitting(en) in beginsel niet terstond te verkopen om zijn schuld te voldoen wanneer is vastgesteld dat het onredelijk bezwarend is om dit vermogen liquide te maken. Wanneer de waarde van het vermogen hoger is dan de belastingschuld, maar de schuld binnen 72 maanden kan worden voldaan, kan de belastingschuldige de volledige schuld via de hiervoor genoemde verlengde betalingsregeling aflossen.
Daarnaast kan er gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend na het voldoen van een bedrag gelijk aan de nettowaarde van de bezitting(en) waarvan is vastgesteld dat het onredelijk bezwarend is om deze terstond liquide te maken.
Wanneer blijkt dat een belastingschuldige niet in aanmerking komt voor deze verlengde betalingsregeling (mogelijk gevolgd door een gedeeltelijke kwijtschelding) zal het vermogen liquide gemaakt moeten worden om de belastingschuld te kunnen voldoen. Om te voorkomen dat een vermogensbestanddeel terstond liquide gemaakt moet worden, wordt in de Leidraad Invordering 2008 opgenomen dat de ontvanger de belastingschuldige in dergelijke gevallen een redelijke termijn zal gunnen om een andere oplossing te vinden.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling, die per 1 juli 2025 in werking treedt. Dit moment is afgestemd op de gelijktijdige inwerkingtreding van de aanpalende wijzigingen van de LI 2008. Daarmee wordt bewust afgeweken van de minimuminvoeringstermijn en vaste verandermomenten. Voor deze keuze is bewust gekozen om de ontvanger op zeer korte termijn de mogelijkheid te bieden om bepaalde bezittingen, waarvan het onredelijk bezwarend wordt geacht om deze te liquideren, buiten beschouwing te laten bij een verzoek om kwijtschelding. In het algemeen deel van deze toelichting is reeds uiteengezet waarom het wenselijk is om bij een verzoek om kwijtschelding van rijksbelastingen in de privésfeer bepaalde bezittingen te ontzien wanneer liquidatie daarvan onredelijk bezwarend is. In het verlengde van de toezegging om deze verbetermaatregel – die voortvloeit uit de invorderingsstrategie – op korte termijn te implementeren, wordt de URIW 1990 thans overeenkomstig aangepast.11
Zie onder meer: Kamerstukken II 2022/23, 31 066 nr. 1279, Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1339, Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1380, Kamerstukken II 2024/25, 31 066, nr. 1433.
Artikel 25.5.1. van de Leidraad Invordering 2008. In geval van bijzondere omstandigheden kan de belastingschuldige een langere termijn dan twaalf maanden worden gegund.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-21565.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.