Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2025, nr. 2025-0000124089, houdende wijziging van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 in verband met het toevoegen van een hoofdstuk voor sociale innovatie ter bevordering van de arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten [KetenID WGK027638]

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van de Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PbEU 2021, L 231) en de artikelen 3, eerste lid, en 5, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

arbeidsmigrant:

vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000, als werknemer, zelfstandige, werkzoekende of echtgenoot dan wel partner als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onderdeel b, of vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Oekraïense ontheemde:

vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van tijdelijke bescherming als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 en die deze tijdelijke bescherming ontleent aan Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L71), of een verlenging daarvan;

statushouder:

vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen c of d, van de Vreemdelingenwet 2000;.

B

In artikel 1.2, vijfde lid, wordt ‘hoofdstuk 2 tot en met 2g’ telkens vervangen door ‘hoofdstuk 2 tot en met 2h’.

C

Aan artikel 1.4 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. het beschikbaar stellen van middelen voor innovatieve activiteiten ten behoeve van het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten, nader uitgewerkt in hoofdstuk 2h.

D

Artikel 2b.3, eerste lid, onderdeel f, en artikel 2d.4, onderdeel f, komen te luiden:

f. Oekraïense ontheemden;.

E

Artikel 2e.4, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. Oekraïense ontheemden;.

F

Na hoofdstuk 2g wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2h. Sociale innovatie voor de arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten

Artikel 2h.1. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden ingediend in het aanvraagtijdvak van 1 juli 2025, 09.00 uur tot en met 9 januari 2026, 17.00 uur.

Artikel 2h.2. Subsidieplafond

Het beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie op basis van dit hoofdstuk bedraagt € 10.000.000.

Artikel 2h.3. Doel
  • 1. Een subsidie op grond van dit hoofdstuk heeft tot doel het beschikbaar stellen van middelen voor sociaal innovatieve activiteiten ten behoeve van het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten.

  • 2. De sociale innovatie, bedoeld in het eerste lid, ziet op het onderzoeken, verder ontwikkelen, toepassen of het delen van uitvoerbare en overdraagbare praktijk- en wetenschappelijke kennis.

Artikel 2h.4. Subsidieaanvraag
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente kan een aanvraag indienen namens de arbeidsmarktregio voor een project gericht op het doel, bedoeld in artikel 2h.3.

  • 2. Onverminderd artikel 1.6 geeft de aanvrager in zijn aanvraag aan of hij subsidie aanvraagt voor de kosten in onderdeel a, b, dan wel c, van artikel 2h.8 en vermeldt hij in het projectplan:

    • a. een probleemanalyse met een interventielogica waarin inzicht wordt gegeven in de aard van de problematiek op het gebied van arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten en een omschrijving van de wijze waarop het project hiervoor een oplossing kan bieden;

    • b. een activiteitenplan waarin wordt uiteengezet op welke wijze het doel, bedoeld in artikel 2h.3, wordt bereikt met de verkenning en ontwikkeling, de implementatie, de evaluatie, het opschalen of het verspreiden van innovatieve aanpakken.

Artikel 2h.5. Projectperiode

Een project in het kader van dit hoofdstuk vindt plaats in de periode vanaf de datum van indiening van de volledige subsidieaanvraag tot en met uiterlijk 30 juni 2028.

Artikel 2h.6. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten in aanmerking die bijdragen aan het bevorderen van het doel, bedoeld in artikel 2h.3, en gericht zijn op:

  • a. het verkennen, genereren en verder ontwikkelen van ideeën voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten;

  • b. het evalueren en eventueel toetsen van een innovatieve aanpak voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten;

  • c. het delen van kennis en ervaringen zowel tijdens de onderzoeksfase als over de resultaten voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten; of

  • d. het implementeren en opschalen van een innovatieve aanpak voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of arbeidsmigranten.

Artikel 2h.7. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 1.10 bedraagt de subsidie op grond van dit hoofdstuk maximaal 95% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2h.8. Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.11 zijn de volgende kosten subsidiabel, met dien verstande dat per project op grond van slechts een van de hierna genoemde onderdelen subsidie wordt verstrekt:

  • a. een opslag van 40% van de subsidiabele directe loonkosten ter dekking van alle overige kosten, indien enkel directe loonkosten worden gedeclareerd;

  • b. een opslag van 7% van de subsidiabele directe kosten ter dekking van de indirecte kosten, of, indien directe loonkosten onderdeel zijn van de gedeclareerde directe kosten, een opslag van 15% van de subsidiabele directe loonkosten ter dekking van de indirecte kosten;

  • c. loonkosten en externe kosten van de indirecte activiteiten projectadministratie en coördinatie, tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2h.9. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12, onderdelen a tot en met e, en g, en in afwijking van artikel 1.12, onderdeel f, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a. kosten die worden gefinancierd uit hoofde van een nationaal subsidieprogramma of een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet;

  • b. kosten voor verbruiksgoederen;

  • c. kosten van door gemeenten ingeschakelde medewerkers waarvoor kosten voor dezelfde periode zijn gedeclareerd binnen een project als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 2g.

Artikel 2h.10. Bevoorschotting
  • 1. Na verlening van de subsidie kan de Minister, indien daarom in de subsidieaanvraag is verzocht, een voorschot verlenen tot maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag.

  • 2. De Minister kan gedurende de looptijd van het project op verzoek van de subsidieontvanger besluiten om een aanvullend voorschot te verlenen tot maximaal 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag, indien:

    • a. het verzoek uiterlijk binnen vier weken na afloop van twaalf of vierentwintig maanden na de start van het project samen met een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 2h.11, wordt ingediend;

    • b. het gevraagde voorschot in het verzoek is gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten, zoals opgenomen in de voortgangsrapportage; en

    • c. de Minister heeft vastgesteld dat de financiële informatie, opgenomen in de voortgangsrapportage, een juiste weergave vormt van de projectadministratie op het moment van indiening.

Artikel 2h.11. Voortgangsrapportage en einddeclaratie
  • 1. De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van twaalf en vierentwintig maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de voorafgaande twaalf maanden.

  • 2. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door de Minister erkende elektronische handtekening.

  • 3. In afwijking van de artikelen 1.13, vijfde lid, 1.15, eerste lid, en 1.16, eerste lid, dient de subsidieontvanger geen deelnemersadministratie met het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project in.

  • 4. Onverminderd artikel 1.16 wordt bij de einddeclaratie een rapport ingediend met de geleerde lessen, waar in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a. de wijze waarop het project is ingericht en uitgevoerd;

    • b. de feitelijke werking van de interventie;

    • c. de beoogde en niet beoogde effecten; en

    • d. de mogelijkheden tot voortzetting van de activiteiten na afloop van de subsidieperiode.

Artikel 2h.12. Maximale subsidiebedrag per subsidieaanvrager

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van dit hoofdstuk is per centrumgemeente vastgelegd in bijlage 5 bij deze regeling.

G

Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

Bijlage 5. als bedoeld in artikel 2h.12

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Aandeel Pw 2025

Subsidieplafond

€ 10 miljoen

Aandeel subsidieplafond

Doetinchem

Achterhoek

1,08%

€ 170.287

1,70%

Amersfoort

Amersfoort

1,09%

€ 171.096

1,71%

Dordrecht

Drechtsteden

1,73%

€ 212.531

2,13%

Emmen

Drenthe

1,84%

€ 219.839

2,20%

Almere

Flevoland

2,13%

€ 238.668

2,39%

Ede

Food Valley

1,19%

€ 177.121

1,77%

Leeuwarden

Friesland

4,54%

€ 394.931

3,95%

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

0,81%

€ 152.564

1,53%

Gorinchem

Gorinchem

0,45%

€ 128.943

1,29%

Groningen

Groningen

6,27%

€ 507.556

5,08%

Amsterdam

Groot Amsterdam

10,55%

€ 785.630

7,86%

Den Haag

Haaglanden

7,41%

€ 581.519

5,82%

Helmond

Helmond-De Peel

1,10%

€ 171.793

1,72%

Leiden

Holland Rijnland

1,78%

€ 215.922

2,16%

Tilburg

Midden-Brabant

2,31%

€ 249.919

2,50%

Arnhem

Midden-Gelderland

3,10%

€ 301.318

3,01%

Gouda

Midden-Holland

0,74%

€ 148.375

1,48%

Roermond

Midden-Limburg

1,05%

€ 168.126

1,68%

Utrecht

Midden-Utrecht

3,47%

€ 325.399

3,25%

Alkmaar

Noord-Holland Noord

2,66%

€ 273.124

2,73%

Venlo

Noord-Limburg

1,25%

€ 181.104

1,81%

Den Bosch

Noordoost-Brabant

2,48%

€ 261.475

2,61%

Zwolle

Regio Zwolle

2,28%

€ 248.483

2,48%

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

2,45%

€ 259.156

2,59%

Rotterdam

Rijnmond

12,62%

€ 920.368

9,20%

Tiel

Rivierenland

0,76%

€ 149.182

1,49%

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

3,92%

€ 354.981

3,55%

Enschede

Twente

2,84%

€ 284.778

2,85%

Breda

West-Brabant

3,15%

€ 304.566

3,05%

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

1,50%

€ 197.331

1,97%

Goes

Zeeland

1,70%

€ 210.635

2,11%

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

1,40%

€ 191.217

1,91%

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

1,71%

€ 211.393

2,11%

Heerlen

Zuid-Limburg

4,43%

€ 387.913

3,88%

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

2,20%

€ 242.757

2,43%

Totaal

   

€ 10.000.000

 

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Met deze wijzigingsregeling is één hoofdstuk toegevoegd aan de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027. Dit hoofdstuk 2h van de regeling is toegevoegd ter bevordering van sociale innovatie voor een verhoogde arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten.

De participatiegraad van statushouders op de arbeidsmarkt blijft sterk achter bij de rest van de beroepsbevolking van Nederland. Van de mensen die in 2014 statushouders werden, was na 8 jaar bijna 51% aan het werk. Zij werken vaker in deeltijd en in tijdelijke contracten. De samenwerkende partijen in de arbeidsmarktregio’s (AMR’s), zoals gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de begeleiding naar werk en werkgevers, kunnen een grote bijdrage leveren aan het verbeteren van de arbeidsmarktparticipatie van statushouders door de juiste begeleiding en het wegnemen van belemmeringen zoals taalproblemen. Meer statushouders aan het werk is beter voor de statushouder zelf en draagt bij aan het verminderen van arbeidsmarktkrapte, met name ook in tekortsectoren.

De participatiegraad van Oekraïense ontheemden (15–65 jaar) in Nederland was op 1 mei 2024 57%. Tot maart 2026 hebben Oekraïense ontheemden recht op bescherming krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG). In relatie hiertoe ontvangen de Oekraïense ontheemden opvang, leefgeld, zorg, enz. Toeleiding naar passend en duurzaam werk is voor Oekraïners van groot belang voor hun potentiële inzet bij de toekomstige wederopbouw van Oekraïne, maar ook om hun integratie te bevorderen en een oplossing te kunnen bieden aan arbeidsmarktkrapte.

Het tijdvak richt zich ook op het vergroten van de sociale inclusie van EU arbeidsmigranten. Het gaat hier met name om innovatieve activiteiten om de positie van arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt en hun participatie in de samenleving te versterken. Dit is in lijn met de doelstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma1, en de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (‘rapport Roemer’)2, die op grond van het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma worden uitgevoerd. Het volgt ook op de aanbevelingen van de Adviesraad Migratie3.

2. Doel

Doel van het beschikbaar stellen van middelen voor sociale innovatie op grond van dit hoofdstuk is het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten. Er is gekozen om te werken met een soort paraplu, waarbij het middel sociale innovatie is en ‘arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten’ het hoofdthema.

Deze regeling stimuleert het verkennen, ontwikkelen of verder ontwikkelen van uitvoerbare, overdraagbare en gevalideerde praktijk- en wetenschappelijke kennis op het terrein van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten.

3a. Subsidiabele activiteiten – Sociale innovatie

De essentie van sociale innovatie is het vinden van nieuwe oplossingen voor bestaande maatschappelijke problemen. Het proces van sociale innovatie verloopt ideaaltypisch in een aantal fasen:

  • 1. Probleemanalyse

    Inzicht in oorzaken, beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare factoren voor ontstaan en continuering van het probleem. Het meest effectief is als wetenschappelijke kennis en praktijkkennis met elkaar gecombineerd worden.

  • 2. Verkennen, genereren en verder ontwikkelen van mogelijke oplossingen

    De variatie van mogelijke oplossingen is erg groot. Bij meer technische oplossingen spreek in je deze fase van het opstellen van specificaties en het ontwikkelen van een prototype. Bij meer organisatorische oplossingen spreek je over brainstorming en pilots om te komen tot een nieuwe aanpak. Ook het vertalen van oplossingen elders bedacht naar de specifieke context van het probleem valt hieronder. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld financiële prikkels en inzichten uit gedragswetenschappen.

  • 3. Het evalueren of toetsen van de oplossing

    Bij de meer technische oplossingen gaat om het testen/meten van de werking van de oplossing. Bij meer organisatorische oplossingen of financiële instrumenten of inzichten uit gedragswetenschappen gaat het om evaluatieonderzoek.

  • 4. Het verder verspreiden/delen van de kennis en ervaringen.

  • 5. Het implementeren/uitrollen/opschalen van de oplossing.

In de probleemanalyse wordt een kwalitatieve en indien mogelijk kwantitatieve beschrijving van het probleem met betrekking tot de arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten beschreven.

De interventielogica gaat over het in kaart brengen hoe een interventie tot verandering of de beoogde resultaten leidt. Achter een concreet plan van aanpak hoort een hypothese (aanname of assumptie) te zitten over hoe bepaalde interventies tot bepaalde verandering(en) leiden. De interventielogica is ook nodig voor gerichte monitoring en evaluatie. Een interventielogica definieert alle bouwstenen (de nul situatie (het probleem), interventies, acties, gewenste uitkomsten, beoogde resultaten, voorwaarden en veronderstellingen, logische verbanden, indicatoren en een verhaal) om op langere termijn een doel te realiseren.

Bij een aanpak om een verandering te realiseren kan men zich richten op kennis, bewustwording, houding en gedrag. In het projectplan wordt aangegeven op welke elementen de aanpak zich richt. Dat kan er meer dan één zijn.

Subsidieaanvragen voor één of meerdere van deze fases van sociale innovatie binnen het hoofdthema kunnen ingediend worden.

Op basis van dit hoofdstuk kunnen de activiteiten, zoals hierboven beschreven, worden bekostigd die zijn gericht op het stimuleren van arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten. Van aanvragers wordt verwacht dat ze activiteiten ontplooien op een manier die een bijdrage levert aan het bevorderen van gelijke kansen en non-discriminatie. Aanvragers wordt gevraagd dit toe te lichten in hun subsidieaanvraag. Subsidiabele activiteiten mogen ook worden uitgevoerd in samenwerking met andere organisaties binnen de AMR, waarbij de centrumgemeente in de AMR wel de aanvrager blijft.

3b. Subsidiabele activiteiten – Voorbeeld activiteiten

De aanvrager mag deze subsidie inzetten voor sociaal innovatieve activiteiten die arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten bevorderen. De aanvrager mag zelf bepalen op welke activiteit (arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie of beide) en op welke specifiek groep de activiteiten zich richten. De activiteiten hoeven zich niet op zowel statushouders, Oekraïense ontheemden als EU arbeidsmigranten te richten, maar dit mag wel. Een activiteit is sociaal innovatief wanneer deze nog niet wordt uitgevoerd in de desbetreffende AMR.

De subsidie mag dus niet worden aangevraagd voor werkzaamheden die reeds worden uitgevoerd in de arbeidsmarktregio. Wel mogen pilots opgeschaald worden. Ook mogen activiteiten die succesvol zijn gebleken in andere arbeidsmarktregio’s overgenomen worden.

Activiteiten die vallen onder een andere subsidie (ESF+; Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF); of andere subsidie) of die reeds gesubsidieerd worden onder de Wet inburgering 2021 of specifieke uitkeringen mogen niet gesubsidieerd worden vanuit deze ESF+ subsidie, zoals bijvoorbeeld verplichte taallessen voor statushouders. Dubbelfinanciering dient te allen tijde voorkomen te worden. De Wet inburgering 2021 geldt niet voor Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten.

Met sociaal innovatieve activiteiten kan bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, worden gedacht aan:

  • Het inzetten van toegewijde klantmanagers om specifieke innovatieve methoden of werkwijzen toe te passen om deze groepen te ondersteunen op het gebied van sociale inclusie of in het vinden van werk.

  • Het extern inkopen van instrumenten, trainingen of begeleiding, bijvoorbeeld digitale vaardigheden, vaktaalapps of trainingen gericht op het verkrijgen van voorschakeltrajecten en werkgerelateerde vaardigheden voor deze specifieke groepen of voor hun (toegewijde) klantmanagers.

  • Het ontwikkelen en opzetten van specifieke programma’s gericht op de ondersteuning van statushouders, Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten. Voorbeelden hiervan zijn buddy-trajecten, introductieprogramma’s, trajecten die naar werk toe leiden, enzovoort. Dit kan worden gedaan in samenwerking met werkgevers.

  • Het opzetten van onderzoek naar en de ontwikkeling van methodieken.

  • De disseminatie en kennisdeling van resultaten van activiteiten.

Toegewijde klantmanagers hebben alleen nieuwkomers (statushouders, Oekraïense ontheemden en/of arbeidsmigranten) in hun cliëntenbestand. Mocht het in kleinere arbeidsmarktregio’s niet mogelijk zijn volledig toegewijde klantmanagers in te zetten, is het ook mogelijk om een deel van de activiteiten van een klantmanager onder dit ESF+ tijdvak te financieren. Dit mag alleen als de rest van deze uren niet onder een andere ESF+ subsidie gefinancierd worden en als het onderscheid goed gemaakt kan worden.

Activiteiten om arbeidsmarktparticipatie of sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten te vergroten kunnen zich bijvoorbeeld richten op:

  • Maatschappelijke participatie verhogen op een innovatieve wijze.

  • Verbeteren taalvaardigheid op een innovatieve wijze, bijvoorbeeld met vaktaal-apps of een taalmaatje op de werkvloer.

  • Specifieke dienstverlening door klantmanagers en job coaches, bijvoorbeeld intensievere begeleiding, gespecialiseerde begeleiding (onder andere diversiteitssensitief of door klantmanagers met dezelfde achtergrond) of werk-naar-werk begeleiding.

  • Scholing en vaardigheden, bijvoorbeeld diplomawaardering, verbeteren digitale vaardigheden, beroepserkenning, waardering van kennis en vaardigheden of skills based cv’s of zoekplatforms.

  • Het ontwikkelen van tools voor het registreren van skills van de groepen en begeleiding hierbij door klantmanagers bij de intake. Gericht op het verbeteren van de ondersteuning naar passend werk of opleiding.

  • Het verbeteren van de relatie met werkgevers, bijvoorbeeld door ondersteuning van werkgevers, nazorg door klantmanagers op de werkvloer of verbeterde matching tussen werknemers en werkgevers (met name relevant voor Oekraïense ontheemden en arbeidsmigranten die vaak niet bij het UWV staan ingeschreven).

  • Het inkopen van leerwerktrajecten op maat (voorbeeld: de Beroepentuin4)

Voor deze groepen is het vaak belangrijk in te zetten op een duaal traject waarbij taalvaardigheid goed gecombineerd kan worden met werk.

Voor statushouders geldt dat elke arbeidsmarktregio tot en met 2026 middelen heeft gekregen om een regionaal verbinder statushouders aan te nemen. Deze regionale verbinders zijn op de hoogte van goede voorbeelden in de regio en landelijk met bijbehorend netwerk. Gemeente kan contact opnemen met deze regionaal verbinder om te mee te denken over de inzet van deze ESF+ subsidie.

4. Aanvragers en subsidieaanvraag

Het college van burgemeester en wethouders van de centrumgemeente in een arbeidsmarktregio is verantwoordelijk voor de subsidieaanvraag, de uitvoering en de verantwoording. Om die verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken, ligt het in de rede dat de centrumgemeente voorwaarden stelt aan de andere deelnemende partijen om de risico’s bij de voortgang en einddeclaratie te kunnen beheersen. Het voortouw ligt dus bij centrumgemeenten in plaats van bij de regiogemeenten of de andere partijen in de arbeidsmarktregio. Het doel hiervan is het stimuleren van een regionale gezamenlijke aanpak om de mogelijkheden tot arbeidsmarkttoeleiding en sociale inclusie van statushouders, Oekraïense ontheemden of EU arbeidsmigranten te vergroten. Het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld over de 35 arbeidsmarktregio’s, waarbij elke arbeidsmarktregio een basisbedrag van € 100.000 krijgt en het resterende budget van € 6,5 mln. wordt verdeeld op basis van enerzijds het budgetaandeel van gemeenten in het cluster Participatie van de algemene uitkering (25%) en anderzijds het budgetaandeel van gemeenten in het (voormalige) budget re-integratie klassieke doelgroep (75%). Het maximale subsidiebedrag (subsidieplafond) per arbeidsmarktregio is weergegeven in bijlage 5.

In de subsidieaanvraag dient de aanvrager een beschrijving op te nemen van het project. Daarbij dient aanvrager in te gaan op:

  • de onderliggende maatschappelijke problemen of het gemeenschappelijk belang van het aangevraagd project;

  • de mogelijke oplossingen die beoogd worden met het project;

  • de keuze voor de specifieke activiteiten en de (sub)groep(en) waarop het project zich richt;

  • op welke wijze de activiteiten een bijdrage leveren aan het bevorderen van de arbeidsmarkttoeleiding of sociale inclusie van de (sub)groep(en); en

  • op welke wijze het project gelijke kansen en non-discriminatie bevordert.

5. Advies en consultatie

Door de uitvoerder van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027, de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering (DSU), werkeenheid Uitvoering van Beleid (UVB), als onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) is een UMO-toets uitgevoerd, met het doel de uitvoerbaarheid en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik van dit hoofdstuk in kaart te brengen. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel).

In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. De uitvoerder geeft met deze toets inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van dit hoofdstuk in de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027.

In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB, als uitvoerder, en het Ministerie van SZW een helder beeld van de met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.

Uit de UMO-toets komt naar voren dat door UVB de nodige beheersmaatregelen zijn geformuleerd ten aanzien van bevindingen met betrekking tot mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Hieruit is de conclusie getrokken dat er geen significante restrisico’s overblijven bij in acht neming de geformuleerde beheersmaatregelen, en dat de regeling uitvoerbaar is.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft dit dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Er is afgezien van een internetconsultatie, omdat deze regeling reeds is afgestemd met het Monitoringcomité ESF+, waarin alle potentiële aanvragers zijn vertegenwoordigd. Daarnaast is er in de voorbereidingsfase nauw contact geweest met de subsidieaanvragers die met de regeling te maken zullen hebben. Een internetconsultatie wordt daarom niet nodig geacht.

6. Financiële gevolgen

Het benodigde budget voor dit hoofdstuk is afkomstig uit het ESF+ 2021–2027-budget voor de lidstaat Nederland en is na goedkeuring van het Programmadocument, door de Europese Commissie in augustus 2022, beschikbaar gekomen. Het maximale EU-financieringspercentage (ESF+) voor dit hoofdstuk betreft op grond van artikel 14, vierde lid, van de Verordening (EU) 2021/1057 tot oprichting van het ESF+ 95%. De subsidieontvanger binnen dit onderdeel is zelf verantwoordelijk voor de cofinanciering van ten minste 5%. Aan de subsidieontvanger kunnen voorschotten worden verstrekt.

7. Staatssteun

De subsidieaanvrager is het college van burgemeester en wethouders van de centrumgemeente in een arbeidsmarktregio. Dit is een bestuursorgaan en geen onderneming, zodat er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit betekent dat de aanvragende centrumgemeenten als aanbestedende dienst, bij de inkoop van leveringen en diensten, zijn gehouden aan de Europese aanbestedingsregels zoals opgenomen in de Aanbestedingswet 2012.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2025. Hiermee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking is echter noodzakelijk om aanvragers de kans te geven zo snel mogelijk hun aanvraag in te dienen en te starten met activiteiten. Doordat in de voorbereidingsfase nauw contact is geweest met de subsidieaanvragers die met de regeling te maken zullen hebben, is er voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe regeling. Verder wordt het aanvraagtijdvak voor een lange periode opengesteld, zodat de subsidieaanvragers die alsnog knelpunten ervaren met betrekking tot de regeling voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de in te dienen aanvraag.

II Artikelsgewijs deel

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.1)

Met dit onderdeel worden drie nieuwe begripsbepalingen toegevoegd aan de opsomming van begripsbepalingen in artikel 1.1. Deze nieuwe begripsbepalingen bakenen af welke personen tot de groepen behoren waar de op grond van het nieuwe hoofdstuk 2h te subsidiëren projecten zich op richten.

Arbeidsmigranten in de zin van de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027 zijn allereerst vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven als werknemer of zelfstandige en dit verblijfsrecht ontlenen aan het recht van de Europese Unie. Het gaat hierbij om de verblijfsrechten als werknemer of zelfstandige die volgen uit de Burgerschapsrichtlijn5 en zijn geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000 en hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vreemdelingebesluit 2000. Naast vreemdelingen met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie, kunnen ook vreemdelingen met de nationaliteit van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse nationaliteit over een verblijfsrecht als hiervoor bedoeld beschikken.

Werkzoekenden hebben op grond van de Burgerschapsrichtlijn in bepaalde gevallen ook een recht op verblijf. Het gaat hierbij enerzijds om personen die naar Nederland zijn gekomen om werk te zoeken en anderzijds om personen die na werknemer of zelfstandige te zijn geweest, onvrijwillig werkloos zijn geraakt. Deze groep personen valt ook onder de definitie van arbeidsmigrant als bedoeld in de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027.

Tot slot vallen ook de echtgenoten, geregistreerd partners en ongehuwde partners van werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden als hiervoor bedoeld onder het begrip arbeidsmigrant, voor zover zij hun verblijfsrecht, net als de werknemer, zelfstandige of werkzoekende, ontlenen aan het recht van de Europese Unie. In het geval van de ongehuwde partners gaat het om partners als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hiermee wordt een partner bedoeld die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een werknemer, zelfstandige dan wel werkzoekende als hiervoor bedoeld heeft. De nationaliteit van de echtgenoten, geregistreerd partners en ongehuwde partners is niet relevant: ook personen met de nationaliteit van een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland (derdelanders) kunnen namelijk een verblijfsrecht ontlenen aan de Burgerschapsrichtlijn.

Oekraïense ontheemden zijn zij die rechtmatig in Nederland verblijven op grond van tijdelijke bescherming als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 en deze tijdelijke bescherming ontlenen aan Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie6 of een verlenging van dit besluit.

Statushouders zijn personen die rechtmatig in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd of op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen waarop de aantekening internationale bescherming is geplaatst overeenkomstig artikel 45c, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1.2, vijfde lid)

Artikel 1.2, vijfde lid, is ook van toepassing op het nieuwe hoofdstuk 2h. Met dit onderdeel is een verwijzing naar dit nieuwe hoofdstuk toegevoegd.

Artikel I, onderdeel C (artikel 1.4)

Aan artikel 1.4 is een onderdeel toegevoegd met daarin een beschrijving van het type projecten waar de Minister subsidie voor kan verlenen op grond van het nieuwe hoofdstuk 2h.

Artikel I, onderdelen D en E (artikelen 2b.3, eerste lid, 2d.4 en 2e.4)

Vanwege de nieuwe begripsbepaling van Oekraïense ontheemden kan er in de artikelen 2b.3, eerste lid, onderdeel f, 2d.4, onderdeel f, en 2e.4, onderdeel g, kortheidshalve worden verwezen naar deze nieuwe begripsbepaling. Deze wijzigingen zijn met deze onderdelen doorgevoerd.

Artikel I, onderdeel F (hoofdstuk 2h)

Dit onderdeel bevat het nieuwe hoofdstuk 2h dat is toegevoegd aan de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027. Een aantal van de hierin opgenomen artikelen worden hieronder toegelicht.

Artikel 2h.4

Subsidies op grond van dit hoofdstuk kunnen op grond van artikel 2h.4, eerste lid, worden aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente. Dit zijn de gemeenten die in de begripsbepaling van centrumgemeente zijn benoemd.

Het tweede lid van artikel 2h.4 stelt aanvullende eisen aan het projectplan dat op grond van artikel 1.6 bij de subsidieaanvraag moet worden gevoegd. Voor de kosten, genoemd in artikel 2h.8, verstrekt de Minister per project slechts subsidie op grond van één van de onderdelen van dat artikel. De subsidieaanvrager moet daarom in zijn aanvraag ook aangeven voor welke van deze kosten hij subsidie aanvraagt. De subsidieaanvrager doet dit door één van de onderdelen van artikel 2h.8 te kiezen.

Artikel 2h.8

In artikel 2h.8 zijn verschillende kosten opgenomen die, in aanvulling op artikel 1.11, voor subsidie in aanmerking komen. Een subsidieontvanger zal echter per project maar voor één categorie aan kosten ook daadwerkelijk subsidie kunnen krijgen. Dit zijn de kosten in ofwel onderdeel a ofwel b ofwel c. De subsidieontvanger zal hierin dus een keuze moeten maken. Deze keuze moet worden gemaakt op het moment van de subsidieaanvraag.

Hierbij wordt opgemerkt dat als de subsidieontvanger naast externe kosten ook directe loonkosten zal declareren en hij kiest voor vergoeding van kosten op grond van artikel 2h.8, onderdeel b, hij ook zal moeten aangeven of hij een vergoeding wil van de indirecte kosten (vergoeding van 7% van de kosten) of de subsidiabele directe loonkosten (vergoeding van 15% van de kosten).

Artikel 2h.9

Artikel 2h.9, dat gaat over de niet-subsidiabele kosten, bevat aanvullingen op en een afwijking van artikel 1.12. In afwijking van artikel 1.12 zal geen subsidie worden verleend voor die kosten waarvoor al een financiële bijdrage op grond van een nationaal subsidieprogramma is verstrekt of die worden gefinancierd middels een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet. Bij dit laatste gaat het om financiële bijdragen van overheidswege die specifiek bestemd zijn ter vergoeding van de betreffende kosten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan specifieke uitkeringen aan gemeenten op grond van de Wet inburgering 2021. Onder een ‘nationaal subsidieprogramma’ moeten niet alleen subsidieregelingen van de Rijksoverheid worden verstaan, maar ook subsidieregelingen van lagere overheden zoals provincies. Het gaat hierbij niet om uitkeringen onder het gemeentefonds. Deze uitkeringen kunnen worden ingezet als cofinanciering in een project.

Naast kosten van verbruiksgoederen, als aanvulling op artikel 1.12, zijn ook kosten van door gemeenten ingeschakelde medewerkers waarvoor kosten voor dezelfde periode zijn gedeclareerd binnen een project als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 2g, niet subsidiabel. Als er meerdere projecten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is verleend parallel aan elkaar lopen, dan kunnen de kosten van door gemeenten ingeschakelde medewerkers voor eenzelfde periode dus maar bij een van deze projecten worden gedeclareerd.

Artikel 2h.10

Op grond van artikel 2h.10, eerste lid, kan de Minister een voorschot verlenen tot maximaal 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag. De Minister zal alleen een voorschot verstrekken als de subsidieaanvrager in zijn subsidieaanvraag heeft aangegeven dat hij een voorschot wil ontvangen. De hoogte van het uiteindelijk te verstrekken voorschot zal onder meer afhangen van het bedrag waar de subsidieaanvrager om heeft verzocht.

Het tweede lid biedt een subsidieontvanger de mogelijkheid om zowel bij de indiening van de eerste als de tweede voortgangsrapportage te verzoeken om een aanvullend voorschot. Dit verzoek moet de subsidieontvanger tezamen met het indienen van een voortgangsrapportage uiterlijk vier weken na afloop van het eerste respectievelijk tweede jaar van het gesubsidieerde project doen. Het verzoek moet worden gemotiveerd, wat betekent dat de subsidieontvanger zal moeten aangeven om welk voorschotbedrag hij verzoekt en waarom hij dit voorschotbedrag nodig heeft. Hierbij dient hij de noodzaak van het voorschot te koppelen aan de reeds gemaakte kosten, die zijn opgenomen in het financiële deel van de bij het verzoek te voegen voortgangsrapportage. Als de Minister van oordeel is dat het verzoek voldoende is onderbouwd en de financiële informatie in de voortgangsrapportage een juiste weergave vormt van de projectadministratie op het moment van indiening, kan hij een aanvullend voorschot verlenen. De hoogte van het te verstrekken voorschot zal onder meer afhangen van de reeds gerealiseerde kosten en de noodzaak om een aanvullend voorschot te verstrekken.

Het totale voorschotbedrag dat een subsidieontvanger kan ontvangen, zal in totaal nooit meer bedragen dan 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag. Een subsidieontvanger die bij de verlening van de subsidie een voorschot van 20% heeft gekregen en na het eerste jaar van het gesubsidieerde project een aanvullend voorschot verstrekt krijgt van 40% van de verleende subsidie, zal bij zijn verzoek om een aanvullend voorschot na het tweede jaar van het project een aanvullend voorschot van nog maximaal 20% van het verleende subsidiebedrag kunnen krijgen.

Artikel I, onderdeel G (bijlage 5)

De nieuwe bijlage 5 is de uitwerking van artikel 2h.12 en bepaalt hoeveel subsidie er maximaal aan elke centrumgemeente kan worden verleend.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel


X Noot
1

Regeerprogramma, p. 24–26

X Noot
2

Rapport ‘Geen tweederangsburgers’, p. 5–7

X Noot
5

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU 2004, L 158).

X Noot
6

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L 71).

Naar boven