Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 juni 2025, nr. 51600509, tot wijziging van de Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s in verband met het toevoegen van een aanvraagronde voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, die luidt:

§ 1. Algemene bepalingen

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling ‘beroepsgroep’ komt te luiden:

beroepsgroep:

vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van onderwijspersoneel of van vak- en beroepsorganisaties van onderwijspersoneel;

2. De begripsbepaling ‘penvoerder’ komt te luiden:

penvoerder:
  • a. voor paragraaf 2 is dit penvoerder als bedoeld in artikel 10; of

  • b. voor paragraaf 3 is dit penvoerder als bedoeld in artikel 23;

3. De begripsbepaling ‘ontwikkelingsgerichte peer review’ komt te luiden:

  • a. voor paragraaf 2 is dit peer review georganiseerd door een opleidingsschool die is gericht op kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging met gebruikmaking van het Kwaliteitskader Samen Opleiden en Inductie dat op de website van DUS-I is gepubliceerd; of

  • b. voor paragraaf 3 is dit peer review georganiseerd door de partijen van een onderwijsregio die is gericht op kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging van het samen opleiden en begeleiden van studenten en zij-instromers conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio dat op de website van DUS-I is gepubliceerd;

4. De begripsbepaling ‘Realisatie-Eenheid’ komt te luiden:

Realisatie-Eenheid:

programmadirectie opgericht door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in samenwerking met de PO-Raad, de VO-Raad, de MBO Raad als vertegenwoordigers van de schoolbesturen, de Vereniging Hogescholen, de Universiteiten van Nederland en de MBO Raad als vertegenwoordigers van de opleidingen van onderwijspersoneel en werknemersorganisaties AOb, CNV, FvOv en AVS als vertegenwoordigers van de beroepsgroep, met de opdracht zorg te dragen voor de doorontwikkeling van een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s en hierop regie te voeren;

5. De begripsbepaling ‘student’ komt te luiden:

student:
  • a. voor paragraaf 2 is dit student als bedoeld in artikel 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023; of

  • b. voor paragraaf 3 is dit student die:

    • 1°. een lerarenopleiding volgt en is opgeleid binnen een onderwijsregio volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio; of

    • 2°. een educatieve minor of een educatieve module volgt als bedoeld in artikel 7.12 van de WVO2020 en is opgeleid binnen een onderwijsregio volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio;

6. De begripsbepaling ‘teldatum’ komt te luiden:

teldatum:
  • a. voor paragraaf 2 is dit teldatum 1 februari 2023 met prikmoment 16 januari 2024 voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio, 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio of 1 oktober 2023, voorlopige telling voor het aantal mbo-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs binnen de onderwijslocaties van de mbo-instellingen van een onderwijsregio; of

  • b. voor paragraaf 3 is dit teldatum 1 februari 2024 zoals deze in begin 2025 door DUO is geregistreerd voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio. Voor het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio is dit teldatum 1 oktober 2024, voorlopige telling zoals deze door DUO is geregistreerd. Voor het aantal mbo-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs binnen de onderwijslocaties van de mbo-instellingen van een onderwijsregio is dit teldatum 1 oktober 2024, voorlopige telling zoals deze door DUO is geregistreerd;

7. In de begripsbepalingen wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

algemene verordening gegevensbescherming:

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;

dunbevolkt gebied:

een onderwijsregio met een gemiddelde bevolkingsdichtheid van minder dan 310 inwoners per vierkante kilometer landsoppervlakte;

G5:

gemeente Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht of Almere;.

C

Na artikel 2 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, die luidt:

§ 2. Bepalingen voor subsidieaanvragen voor subsidieverstrekking voor kalenderjaar 2025

D

Het opschrift van artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Subsidieplafond kalenderjaar 2025

E

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Een onderwijsregio bestaat uit een aaneengesloten geografisch gebied, uitgaande van bestaande gemeentegrenzen. Een gemeente waar geen vestiging is, wordt meegenomen in het aaneengesloten geografisch gebied van een onderwijsregio.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De aspirant-opleidingsscholen die in 2022 zijn gestart als aspirant-opleidingsschool kunnen in 2025 indien gewenst de basiskwaliteit laten beoordelen door de minister aan de hand van de criteria, opgenomen in bijlage 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023. Een aspirant-opleidingsschool dient uiterlijk op 1 september 2025 aan DUS-I kenbaar te maken of ze deel willen nemen aan de beoordelingsgerichte peer review.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Indien de minister de basiskwaliteit van een aspirant-opleidingsschool uit 2020, 2021 of 2022 als onvoldoende beoordeelt, dan wordt de aspirant-opleidingsschool niet aangewezen als opleidingsschool, maar blijft deze de status behouden van aspirant-opleidingsschool voor de periode 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025.

G

Onder vernummering van de artikelen 14, 15 en 16, tot 25, 26 en 27 wordt na artikel 13 een paragraaf ingevoegd, die luidt:

§ 3. Bepalingen voor subsidieaanvragen voor subsidieverstrekking voor kalenderjaren 2026 – 2029

Artikel 14. Subsidieplafond kalenderjaren 2026–2029

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2026 voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 een totaalbedrag van € 1.095.632.000,– beschikbaar.

Artikel 15. Activiteiten onderwijsregio
  • 1. De minister kan voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029 subsidie verstrekken aan een penvoerder als tegemoetkoming in de kosten voor de uitvoering van een activiteitenplan als bedoeld in artikel 19, gericht op de samenwerking tussen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep in de onderwijsregio om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel en het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend voor een enkele onderwijsregio.

  • 3. Het activiteitenplan heeft betrekking op activiteiten die gericht zijn op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel in een onderwijsregio.

Artikel 16. Subsidiebedrag onderwijsregio
  • 1. Het door een penvoerder aan te vragen subsidiebedrag bestaat uit:

    • a. een bedrag genoemd in bijlage 2 van deze regeling vermenigvuldigd met het aantal leerlingen en mbo-studenten op de teldatum in de onderwijsregio; en

    • b. een bedrag van € 1.250,– vermenigvuldigd met het aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2024-2025 is opgeleid op de vestigingen van de desbetreffende onderwijsregio.

  • 2. Indien sprake is van een sectoroverstijgende onderwijsregio, kan de penvoerder een aanvullend bedrag aanvragen van € 75.000 voor een sectoroverstijgende onderwijsregio die bestaat uit twee sectoren, of € 150.000 voor een sectoroverstijgende onderwijsregio die bestaat uit drie sectoren. Om dit aanvullende bedrag aan te kunnen vragen dienen de sectoren van een sectoroverstijgende onderwijsregio te voldoen aan de volgende eisen:

    • a. een onderwijsregio in de sector primair onderwijs heeft minimaal 15.000 leerlingen in het primair onderwijs;

    • b. een onderwijsregio in de sector voortgezet onderwijs heeft minimaal 15.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs;

    • c. een onderwijsregio in de sector middelbaar beroepsonderwijs heeft minimaal 8.000 mbo-studenten.

  • 3. Indien sprake is van een onderwijsregio in de G5 voor de sector primair onderwijs kan de penvoerder een aanvullend bedrag aanvragen zoals genoemd in bijlage 2 van deze regeling.

  • 4. Indien sprake is van een onderwijsregio in een dunbevolkt gebied, kan de penvoerder een aanvullend bedrag aanvragen zoals genoemd in bijlage 2 van deze regeling.

  • 5. Het totale bedrag voor een onderwijsregio voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 is het bedrag, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid vermenigvuldigd met vier.

  • 6. Indien het subsidieplafond, bedoeld in artikel 14, ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te kunnen toewijzen, worden de subsidiebedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, per aanvraag evenredig naar beneden bijgesteld.

Artikel 17. Aanvraag subsidie onderwijsregio
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend door een penvoerder van een onderwijsregio zoals genoemd in het overzicht in bijlage 3.

  • 2. Een aanvraag voor de subsidie kan worden ingediend van 18 augustus 2025 om 09:00 uur tot en met 22 oktober 2025 om 13:00 uur.

  • 3. Aanvragen die buiten het in het tweede lid bedoelde aanvraagtijdvak worden ingediend, worden afgewezen.

  • 4. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het digitale aanvraagformulier dat daartoe op de website van de DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 19;

    • b. een lijst met partijen die deelnemen aan de uitvoering van het activiteitenplan, met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld, waarbij wordt vermeld:

      • 1°. per bevoegd gezag de naam zoals vastgelegd in de RIO en het bevoegd gezagnummer, en

      • 2°. per vestiging het in de RIO geïdentificeerde nummer van de vestiging waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

    • c. een opsomming van de gemeentes die de onderwijsregio vormen;

    • d. een opgave van het aantal studenten en zij-instromers dat in schooljaar 2024–2025 is opgeleid op de vestigingen van de desbetreffende onderwijsregio aan de hand van de administratie, bedoeld in artikel 22, zesde lid;

    • e. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 20; en

    • f. in aanvulling op artikel 3.5 van de Kaderregeling een gedetailleerde begroting voor kalenderjaar 2026 en een begroting op hoofdlijnen voor de kalenderjaren 2027 tot en met 2029.

  • 6. De aanvraag wordt medeondertekend door alle bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de uitvoering van het activiteitenplan en betrokken zijn bij de aanvraag. Hiermee verklaren zij gezamenlijk het activiteitenplan uit te zullen voeren. Zij verklaren bovendien dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 18. Eisen aan de onderwijsregio
  • 1. Een onderwijsregio is een regio zoals genoemd in het overzicht in bijlage 3.

  • 2. De partijen van een onderwijsregio, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gewijzigd.

  • 3. Indien sprake is van een wijziging van een onderwijsregio als bedoeld in het eerste lid, dan dient een onderwijsregio te voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 7.

Artikel 19. Activiteitenplan onderwijsregio
  • 1. Het activiteitenplan is een plan met een gedetailleerde uitwerking van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, voor het kalenderjaar 2026 en op hoofdlijnen voor de periode 1 januari 2027 tot en met 31 december 2029. Dit geschiedt met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Het activiteitenplan bevat voor de periode waarop dit betrekking heeft, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio. Dit geschiedt minimaal met gebruikmaking van de basisarbeidsmarktanalyse die wordt aangeleverd door de Realisatie-Eenheid;

    • b. de ambities en de kenmerkende vraagstukken die gezamenlijk worden aangepakt op basis van de in onderdeel a genoemde analyse, gespecificeerd naar de verschillende doelgroepen. Hierbij wordt enerzijds gekeken naar de doelgroepen in het kader van het aantrekken van onderwijspersoneel en anderzijds naar het behouden of meer inzetten van het huidige onderwijspersoneel;

    • c. activiteiten gericht op het bereiken van doelen met betrekking tot het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel en op welke wijze deze activiteiten bijdragen aan het zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel en het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel;

    • d. de wijze van organisatie van de functionaliteit van samen opleiden binnen de onderwijsregio en het streven dat 100% van de studenten en zij-instromers binnen de onderwijsregio worden opgeleid, conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio;

    • e. de organisatie van de ontwikkelingsgerichte peer review uiterlijk eind 2029. De ontwikkelingsgerichte peer review vindt plaats door een onafhankelijk panel bestaande uit vertegenwoordigers van ten minste een andere onderwijsregio. Het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review wordt opgenomen in de rapportage, bedoeld in artikel 22, zevende lid;

    • f. de activiteiten die samenhangen met de bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel, zoals het inrichten en in stand houden van de invalpool;

    • g. de wijze waarop een loket wordt ingericht of doorontwikkeld voor de onderwijsregio gericht op de totale klantreis van onderwijspersoneel gericht op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel; en

    • h. de wijze waarop samengewerkt wordt met geografisch omliggende of overlappende onderwijsregio’s.

  • 3. Het activiteitenplan van de onderwijsregio en de lijst met deelnemende partijen van een onderwijsregio worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap na verlening van de subsidie openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften van de algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 20. Samenwerkingsovereenkomst
  • 1. De partijen in de onderwijsregio sluiten met het oog op hun samenwerking een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst beschrijft minimaal:

    • a. de wijze waarop taken en verantwoordelijkheden van de partijen bijdragen aan de werkzaamheden van de onderwijsregio, bedoeld in het activiteitenplan;

    • b. de wijze waarop de governance in de onderwijsregio is vormgegeven en hoe de besluitvorming plaatsvindt;

    • c. de wijze waarop de middelen verdeeld worden;

    • d. de wijze waarop en welke informatie door de partijen in de onderwijsregio wordt gedeeld zodat de penvoerder aan diens verplichtingen richting de subsidieverstrekker kan voldoen;

    • e. de wijze waarop partijen kunnen toetreden of uittreden tot de onderwijsregio; en

    • f. de duur van de samenwerkingsovereenkomst voor minimaal de periode voor het uitvoeren van het activiteitenplan, bedoeld in artikel 19, tot en met de verantwoording van de besteding van de subsidie, bedoeld in artikel 24.

  • 3. De partijen die deelnemen aan de onderwijsregio verklaren in elk geval dat:

    • a. de penvoerder wordt gemachtigd om namens hen te handelen en in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen; en

    • b. alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording van de subsidie op verzoek van de penvoerder worden verstrekt.

  • 4. Voor de samenwerkingsovereenkomst kan gebruik gemaakt worden van het format dat daartoe op de website van de DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 21. Meerjarige ambitieafspraken
  • 1. De onderwijsregio’s maken meerjarige kwantitatieve en kwalitatieve ambitieafspraken tot en met 2029. De ambitieafspraken zijn gericht op het realiseren van de maatschappelijke regionale opgave van de onderwijsregio en gaan in ieder geval in op:

    • a. het aantal zij-instromers;

    • b. de uitstroom van het aantal leraren uit het onderwijs tot 3 jaar en vanaf 3 jaar na het behalen van een diploma van een lerarenopleiding;

    • c. omvang van de tekorten aan leraren en schoolleiders; en

    • d. ambities die specifiek betrekking hebben op de desbetreffende onderwijsregio.

  • 2. De onderwijsregio’s kunnen worden ondersteund door de Realisatie-Eenheid bij het opstellen van de meerjarige ambitieafspraken.

  • 3. Voor het vastleggen van de meerjarige ambitieafspraken kan gebruik gemaakt worden van het format dat daartoe op de website van de DUS-I beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 22. Subsidieverplichtingen onderwijsregio
  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, worden uitgevoerd in de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.

  • 2. De penvoerder dient uiterlijk op 12 oktober 2026 de meerjarige ambitieafspraken van de onderwijsregio tot en met 2029 in bij DUS-I. De ambitieafspraken worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften van de algemene verordening gegevensbescherming.

  • 3. De penvoerder dient uiterlijk op 12 oktober 2026, 12 oktober 2027 en 12 oktober 2028 bij DUS-I een geactualiseerd activiteitenplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en een geactualiseerde begroting als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel f, in voor het opvolgende kalenderjaar.

  • 4. De penvoerder dient uiterlijk op 1 september 2026 bij DUS-I een opgave in van het gerealiseerde aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2025–2026 binnen een onderwijsregio is opgeleid aan de hand van de administratie, bedoeld in het zesde lid.

  • 5. De penvoerder dient uiterlijk op 1 september 2027 bij DUS-I een opgave in van het gerealiseerde aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2026–2027 is opgeleid binnen een onderwijsregio aan de hand van de administratie, bedoeld in het zesde lid. Op basis van de aangeleverde gegevens bij DUS-I over het aantal studenten en zij-instromers dat in de afgelopen vier schooljaren binnen de onderwijsregio is opgeleid wordt door DUS-I het beoogde aantal studenten en zij-instromers bepaald dat in het schooljaar 2027–2028 binnen een onderwijsregio zal worden opgeleid. Dit aantal is berekend door DUS-I op basis van het gemiddelde groeipercentage over de afgelopen vier schooljaren.

  • 6. In aanvulling op artikel 5.2 van de Kaderregeling, is de penvoerder ervoor verantwoordelijk dat er jaarlijks een administratie wordt bijgehouden en ingediend bij DUS-I:

    • a. waarin inzichtelijk en controleerbaar het aantal studenten en zij-instromers is geregistreerd, dat per schooljaar binnen een onderwijsregio volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio is opgeleid; en

    • b. die zodanig is opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate rapportages.

  • 7. Over de geboekte resultaten dient de penvoerder uiterlijk op 15 februari 2027, 15 februari 2028, 15 februari 2029 en 15 februari 2030 bij DUS-I een rapportage in. In de rapportage zijn een terugblik op de activiteiten en behaalde resultaten in het afgelopen kalenderjaar door de penvoerder, voortgang op de te behalen ambitieafspraken en aandachtspunten voor het opvolgend kalenderjaar door de Realisatie-Eenheid opgenomen. Dit geschiedt met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld. De rapportage wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften van de algemene verordening gegevensbescherming

  • 8. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat een afvaardiging van de deelnemende partijen aan de onderwijsregio jaarlijks minimaal één bestuurlijk gesprek voert met de Realisatie-Eenheid over de wijze van opvolging van de aandachtspunten van de Realisatie-Eenheid, de voortgang, de behaalde resultaten op de ambitieafspraken en de genomen maatregelen uit het activiteitenplan inclusief de begroting.

  • 9. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat de deelnemende partijen aan de onderwijsregio meewerken aan monitoring en evaluatie van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 10. De penvoerder is ervoor verantwoordelijk dat de deelnemende partijen aan de onderwijsregio op verzoek van de minister of de Realisatie-Eenheid actief meewerken aan kennisdelingsactiviteiten.

Artikel 23. Penvoerder
  • 1. Een bevoegd gezag dat deelneemt aan de onderwijsregio treedt namens de andere bevoegde gezagsorganen in de regio op als penvoerder.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 14, wordt aangevraagd door, verstrekt aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 3. De penvoerder is verantwoordelijk voor alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke van de deelnemende partijen feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 4. Indien de penvoerder met een ander bevoegd gezag dat deelneemt aan de onderwijsregio schriftelijk overeenkomt het penvoerderschap aan dat andere bevoegd gezag over te dragen:

    • a. wordt de subsidie, onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met derde lid, geacht met terugwerkende kracht aan de nieuwe penvoerder te zijn verleend; en

    • b. worden eventueel reeds door de oorspronkelijke penvoerder ontvangen voorschotten geacht met terugwerkende kracht aan hem te zijn betaald op grond van artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Een overeenkomst als bedoeld in het vierde lid wordt, alvorens die in werking treedt, ter goedkeuring voorgelegd aan de minister en bevat, voor zover sprake is van reeds betaalde voorschotten, een regeling over bijschrijving daarvan op het vroegst mogelijke moment op een bankrekening van de nieuwe penvoerder.

Artikel 24. Verlening, vaststelling en verantwoording
  • 1. In afwijking van artikel 9.1, vierde lid, van de Kaderregeling, wordt de subsidie aan de penvoerder binnen 13 weken na sluiting van de aanvraagperiode verleend. De minister verstrekt een voorschot van 100%, dat in vier termijnen wordt uitbetaald. De betaling van de eerste termijn zal plaatsvinden in februari 2026 en zal 25% betreffen van het subsidiebedrag. De betalingen van de overige termijnen zullen plaatsvinden in februari 2027, februari 2028 en februari 2029 als aan alle subsidieverplichtingen als bedoeld in artikel 22 tot dan toe is voldaan.

  • 2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1.

  • 3. Indien de opgave van het aantal studenten en zij-instromers voor de schooljaren 2025–2026, 2026–2027 of het beoogde aantal voor 2027–2028, bedoeld in artikel 22, vierde en vijfde lid, afwijkt van het opgegeven aantal studenten en zij-instromers in de aanvraag, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onderdeel d, dan wordt het verleende bedrag, bedoeld in het eerste lid, bijgesteld.

  • 4. Indien er wijzigingen optreden, dient de onderwijsregio dit te melden bij DUS-I en kan het verleende bedrag, bedoeld in het eerste lid worden bijgesteld. Indien wijzigingen leiden tot bijstelling van het verleende bedrag, vindt de aanpassing hiervan jaarlijks plaats bij de uitbetaling van de eerstvolgende betalingstermijn.

  • 5. Indien niet wordt voldaan aan een subsidieverplichting als bedoeld in artikel 22 wordt de eerstvolgende betalingstermijn, bedoeld in het eerste lid, opgeschort totdat aan de verplichting is voldaan.

  • 6. De subsidie wordt binnen één jaar na indiening van de jaarverslaggeving over het laatste jaar van de activiteitenperiode en beoordeling van de rapportages, bedoeld in artikel 22, zevende lid vastgesteld.

  • 7. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd.

  • 8. De penvoerder toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

H

Na artikel 24 (nieuw) wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, die luidt:

§ 4. Slotbepalingen

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zijn wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

BIJLAGE 2. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 16 VAN DE SUBSIDIEREGELING LANDELIJK DEKKEND NETWERK ONDERWIJSREGIO’S

De subsidiebedragen, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, worden volgens de onderstaande tabel bepaald op basis van aantal leerlingen en of mbo-studenten van de deelnemende vestigingen in de onderwijsregio op de teldatum.

 

Bedrag per leerling/ mbo-student

po-leerling (regulier)

€ 68,80

vo-leerling (regulier)

€ 68,80

leerling speciaal basisonderwijs

leerling (voortgezet) speciaal onderwijs

leerling praktijkonderwijs

€ 85,00

mbo-student bol

€ 16,20

mbo-student bbl entree-opleiding

€ 8,10

mbo-student bbl niet entree-opleiding

€ 6,50

Voor de Onderwijsregio Landelijk groen onderwijs is het maximale aan te vragen en te verstrekken bedrag voor de leerlingen en of mbo-studenten vastgesteld op € 481.895,–.

Voor de geïntensiveerde aanpak van de tekorten in het primair onderwijs kan een penvoerder van onderstaande onderwijsregio’s in de G5, naast de bedragen per leerling onderstaande bedragen per jaar aanvragen. De omvang van deze bedragen is gebaseerd op de geactualiseerde leerlingaantallen en op de gemiddelde absolute tekorten in FTE van leraren en schoolleiders over de afgelopen drie jaren.

Referentie

DUS-I

Code

Realisatie-Eenheid

Naam onderwijsregio

Jaarlijks bedrag

OR250023

NW-01

Almere Lelystad

€ 3.622.161,–

OR250009

NW-02

Amsterdamse Onderwijsregio

€ 10.235.022,–

OR250015

ZW-03

Onderwijsregio Haaglanden

€ 7.581.460,–

OR250020

ZW-05

Onderwijsregio Rotterdam PO

€ 8.155.066,–

OR250047

NW-06

Utrecht Leert-Stad

€ 3.906.292,–

Voor de onderwijsregio’s in dunbevolkte gebieden kan de penvoerder, naast de bedragen per leerling onderstaande bedragen per jaar aanvragen. De onderwijsregio’s zijn geselecteerd aan de hand van de data van CBS over de bevolkingsdichtheid per gemeente.

Referentie

DUS-I

Code

Realisatie-Eenheid

Naam onderwijsregio

Jaarlijks bedrag

OR250007

O-02

Onderwijsregio Zwolle e.o.

€ 150.000,–

OR250010

O-01

Onderwijsregio Achterhoek Veluwezoom

€ 50.000,–

OR250012

ZW-07

Zeeuwse Onderwijsregio

€ 100.000,–

OR250013

N-02

Groningen VO-VSO

€ 50.000,–

OR250021

N-04

Primair Onderwijs Noord Nederland

€ 150.000,–

OR250031

N-05

Onderwijsregio Noorderwijzer

€ 50.000,–

OR250048

N-01

Onderwijsregio VO Friesland Noordelijk Flevoland

€ 50.000,–

BIJLAGE 3. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 18 VAN DE SUBSIDIEREGELING LANDELIJK DEKKEND NETWERK ONDERWIJSREGIO’S

Een aanvraag voor subsidie voor het uitvoeren van activiteiten in de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 wordt ingediend door een penvoerder van een onderwijsregio zoals genoemd in deze bijlage.

Referentie

DUS-I

Code

Realisatie-Eenheid

Naam onderwijsregio

OR250001

NW-04

Midden Nederland VO MBO

OR250002

O-04

Onderwijsregio Oost Nederland

OR250003

L-03

Onderwijsregio Koerskracht

OR250004

L-02

Progressus

OR250005

ZW-08

Onderwijsregio Zuidwest-samen (VH Zuid Hollandse Eilanden en Albrandswaard)

OR250006

O-05

Twente & Omstreken

OR250007

O-02

Onderwijsregio Zwolle e.o.

OR250008

ZW-06

Onderwijsregio Rotterdam vo-mbo

OR250009

NW-02

Amsterdamse Onderwijsregio

OR250010

O-01

Onderwijsregio Achterhoek Veluwezoom

OR250011

ZW-01

Onderwijsregio Groene Hart

OR250012

ZW-07

Zeeuwse Onderwijsregio

OR250013

N-02

Groningen VO-VSO

OR250014

NW-05

Onderwijsregio Noord-Holland Noord i.o.

OR250015

ZW-03

Onderwijsregio Haaglanden

OR250016

Z-05

Onderwijsregio BrabantOost

OR250017

Z-08

Onderwijsregio West-Brabant Oost

OR250018

O-12

Nijmegen en omstreken (vo)

OR250019

Z-01

Onderwijsregio PO Noord-Limburg

OR250020

ZW-05

Onderwijsregio Rotterdam PO

OR250021

N-04

Primair Onderwijs Noord Nederland

OR250022

O-03

Onderwijsregio Twente – Achterhoek – Oost Salland

OR250023

NW-01

Almere Lelystad

OR250024

Z-06

Onderwijsregio Limburg

OR250025

Z-09

West Brabant West

OR250026

O-08

Onderwijsregio Food Valley

OR250027

NW-07

Onderwijsregio HAK

OR250028

N-03

Onderwijsregio MBO Noord-Nederland

OR250029

ZW-04

Onderwijsregio Rijnmond

OR250030

ZW-02

Onderwijsregio Leiden, Duin- en Bollenstreek VO

OR250031

N-05

Onderwijsregio Noorderwijzer

OR250032

Z-07

Onderwijsregio Midden- en West-Brabant

OR250033

Z-03

Onderwijsregio Brabant-Oost

OR250034

NW-03

Kennemerland & Groot-Amsterdam

OR250035

O-07

LOA

OR250036

O-11

MBO Onderwijsregio Gelderland

OR250037

ZW-10

Onderwijsregio Drechtsteden/ West-Brabant

OR250038

ZW-09

Onderwijsregio Leiden, Duin- en Bollenstreek PO

OR250039

Z-02

Midden-Brabant primair en gespecialiseerd onderwijs

OR250040

NW-09

Onderwijsregio Midden Nederland

OR250041

O-09

Onderwijsregio Rivierenland

OR250042

Z-04

Noord-Brabant Noord/Bommelerwaard

OR250043

O-06

Onderwijsregio Rijk van Nijmegen & Talent voor Onderwijs

OR250044

L-04

Scope

OR250045

O-10

Onderwijsregio Arnhem en omstreken VO

OR250046

NW-08

Noorderwijs

OR250047

NW-06

Utrecht Leert-Stad

OR250048

N-01

Onderwijsregio VO Friesland Noordelijk Flevoland

OR250049

L-01

Landelijke Groene Onderwijsregio

OR250050

NW-10

Zaanstreek Waterland

TOELICHTING

Algemeen

In de afgelopen periode zijn schoolbesturen, mbo-instellingen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep gestimuleerd om onderwijsregio’s te vormen om gezamenlijk het hoofd te kunnen bieden aan de regionale maatschappelijke opgave ten aanzien van het vraagstuk rond voldoende en blijvend goed opgeleid onderwijspersoneel. Vanaf januari 2025 is er een landelijk dekkend netwerk van 50 onderwijsregio’s gevormd waarin nagenoeg alle schoolbesturen, mbo-instellingen en lerarenopleidingen meedoen. Nu de onderwijsregio’s gevormd zijn is het belangrijk om gedurende een langere tijd de onderwijsregio’s de ruimte te geven die er nodig is om de ingezette lijn verder door te ontwikkelen en te verbreden. Daarnaast willen we de onderwijsregio’s meer uitdagen om hun ambities scherper en concreter uit te werken, gerelateerd aan de regionale maatschappelijke opgave die er is in de regio. Daarbij wordt ingezet op het aantrekken van onderwijspersoneel, het behoud van personeel en het leren omgaan met schaarste. Met deze wijziging van de Subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s (hierna: de subsidieregeling) voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 wordt daarom de nodige duidelijkheid en zekerheid gegeven.

De partijen in de regio’s hebben behoefte aan duidelijkheid over de beleidsmatige en financiële kaders, zodat ze de komende jaren daadkrachtig kunnen werken aan de maatschappelijke opgaven. Daarom is gekozen voor een regeling van vier jaar. In de onderwijsregio’s werken werkgevers, opleiders, vertegenwoordigers van de beroepsgroep en andere belanghebbenden zoals gemeenten, UWV Werkbedrijf en bedrijfsleven samen aan een goed functionerende onderwijsarbeidsmarkt.

De sector onderwijs is een vitale sector op de arbeidsmarkt: met vele partners moet de onderwijssector er namelijk voor zorgen dat alle kansen benut worden om goed en voldoende personeel aan het onderwijs te binden, zodat leerlingen en studenten nu en in de toekomst het onderwijs krijgen dat hen voorbereidt op de maatschappij. Een vitale sector met verbinding aan de arbeidsmarktinfrastructuur en de vorming van de regionale werkgeversservicepunten die ontwikkeld worden. Vanuit het onderwijs is het mbo vaak al aangehaakt vanuit hun vertegenwoordigende rol als opleider binnen de arbeidsmarkregio. Maar we zien ook dat de sector als collectief werkgever, als vitale sector zich verbindt aan de arbeidsmarkt.

Doel van deze wijzigingsregeling

De wijziging van de subsidieregeling heeft als doel partijen in de regio te faciliteren en te stimuleren om van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029 te zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel binnen onderwijsregio’s en het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel.

Caribisch Nederland

Deze regeling is niet van toepassing in Caribisch Nederland. De kleinschaligheid van de eilanden, het ontbreken op meerdere eilanden van opleidingsscholen en de onderlinge geografische ligging van de eilanden, maakt dat Caribisch Nederland niet kan voldoen aan de eisen die de regeling stelt.

Uitvoerbaarheid en Uitvoering

De wijzigingsregeling wordt door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd. Deze regeling wordt door DUS-I uitvoerbaar geacht.

Administratieve lasten aanvraag

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving.

Uitgangspunt is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat dit zo min mogelijk administratieve lasten creëert. Er is gekozen voor een zo licht mogelijke verantwoording over de verstrekte subsidie. Daarom wordt in de regeling volstaan met verantwoording in de jaarrekening op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1. Vanuit DUS-I wordt een format beschikbaar gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend.

De administratieve lasten en regeldruk zijn min of meer gelijk aan de regeldruk bij het indienen van een aanvraag voor kalenderjaar 2025.

Administratieve lasten en regeldruk onderwijsregio’s jaarlijks

Aanvraagformulier

Inclusief:

• Kennisnemen van de regeling

• Afstemming met deelnemende partijen

• Afstemming extern

• Opstellen aanvraag

• Invullen format

60 uur per penvoerder voor de onderwijsregio

Uitgaande van 50 onderwijsregio’s minimaal 4.200 uur.

60*50=3.000 uur jaarlijks

Afstemming aanvraag

Deelnemende besturen/ instellingen lerarenopleiding

• Kennisnemen van de regeling

• Afstemming met deelnemende partijen

• Afstemming intern

• Aanleveren gegevens aan penvoerder

Jaarlijks 20 uur per deelnemend bevoegd gezag

Administratie en interne afstemming

Jaarlijks 10 uur per deelnemend bevoegd gezag

Verantwoording, monitoring, evaluatie en toezicht

Jaarlijks 10 uur per deelnemende vestiging

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, C, G en H

Met artikel I, onderdelen A, C, G en H worden paragrafen ingevoegd, waaronder in onderdeel G (paragraaf 3) een aantal nieuwe artikelen, zodat binnen de bestaande regeling een aanvraag kan worden ingediend voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029.

Artikel I, onderdeel B

Een aantal begripsbepalingen is aangevuld of gewijzigd.

De begripsbepaling ‘algemene verordening gegevensbescherming’ is toegevoegd.

De begripsbepaling ‘dunbevolkt gebied’ is toegevoegd. Een aantal onderwijsregio’s is aan te merken als dunbevolkt gebied met een bevolkingsdichtheid van minder dan 310 inwoners per vierkante kilometer landoppervlakte. Deze onderwijsregio’s hebben specifieke uitdagingen. Voor deze onderwijsregio’s is een bepaling toegevoegd in de regeling.

De begripsbepaling ‘G5’ is toegevoegd. Onder de G5 vallen de gemeentes Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere. Vanaf 1 januari 2026 valt de financiering van de geïntensiveerde G5-aanpak namelijk samen met die van de onderwijsregio’s. De convenantsmiddelen voor de G5 zijn geïntegreerd in het subsidieplafond voor deze regeling. Voor de G5 zijn een aantal bepalingen opgenomen.

De begripsbepaling ‘ontwikkelingsgerichte peer review’ is uitgebreid om te verduidelijken dat in kalenderjaar 2025 de peer review is georganiseerd door een opleidingsschool. Voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 moet de peer review worden georganiseerd door de partijen van een onderwijsregio en moet hier minimaal een andere onderwijsregio bij worden betrokken.

De begripsbepaling ‘penvoerder’ is uitgebreid om te verduidelijken dat artikel 10 van toepassing is op paragraaf 2 (aanvraagronde voor kalenderjaar 2025) en artikel 23 op een penvoerder voor de aanvraagronde voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 (paragraaf 3).

Het begrip ‘Realisatie-Eenheid’ is uitgebreid.

De Realisatie-Eenheid is een programmadirectie opgericht door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in samenwerking met de PO-Raad, de VO-Raad, de MBO Raad als vertegenwoordigers van de schoolbesturen, de Vereniging Hogescholen, de Universiteiten van Nederland en de MBO Raad als vertegenwoordigers van de opleidingen van onderwijspersoneel en werknemersorganisaties AOb, CNV, FvOv en AVS als vertegenwoordigers van de beroepsgroep, met de opdracht zorg te dragen voor de doorontwikkeling van een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s en hierop regie op te voeren. Na de vorming van de onderwijsregio’s heeft de Realisatie-Eenheid als taak om de daadwerkelijke realisatie van de opgaven binnen de onderwijsregio’s te ondersteunen.

De Realisatie-Eenheid ondersteunt de onderwijsregio’s bij het opstellen van een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio’s en het formuleren van de ambitieafspraken.

De regio’s worden door de Realisatie-Eenheid ondersteund en aangejaagd in de uitvoering van de plannen en de doorontwikkeling van de onderwijsregio’s. De Realisatie-Eenheid deelt kennis en helpt bij de monitoring van de resultaten binnen de regio’s. De Realisatie-Eenheid stuurt op de totale impact van de onderwijsregio’s door te zorgen voor een wisselwerking tussen regio’s en tussen de regionale en landelijke ontwikkelingen.

De begripsbepaling ‘teldatum’ is voor paragraaf 3 toegevoegd. De teldatum voor het aantal leerlingen en mbo-studenten is voor de aan te vragen subsidie voor 2026 tot en met 2029 geactualiseerd. Voor 2026 tot en met 2029 is de teldatum 1 februari 2024 zoals deze in begin 2025 door DUO is geregistreerd voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio. Voor het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs binnen de vestigingen van een onderwijsregio is de teldatum 1 oktober 2024, voorlopige telling zoals deze door DUO is geregistreerd. En voor het aantal mbo-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs binnen de onderwijslocaties van de mbo-instellingen van een onderwijsregio is de teldatum 1 oktober 2024, voorlopige telling zoals deze door DUO is geregistreerd.

Voor het primair onderwijs zijn bezwaren, fusies en opheffingen verwerkt zoals deze begin 2025 verwerkt zijn door DUO. Vestigingen die op 1 februari 2024 geen telling hebben of vestigingen die opgeheven zijn, zijn niet meegenomen in de regiotool en komen niet in aanmerking voor subsidie. In het voortgezet onderwijs wordt uitgegaan van de voorlopige telling van 1 oktober 2024 die bij DUO is geregistreerd. Bij het voortgezet onderwijs (inclusief praktijkonderwijs) zijn fusies en opheffingen verwerkt voor zover deze begin 2025 verwerkt zijn door DUO. Voor het middelbaar beroepsonderwijs zijn fusies en opheffingen tot en met 1 oktober 2024 verwerkt voor zover deze op 1 april 2025 bekend zijn bij DUO.

De leerlingen en mbo-studenten van opgeheven vestigingen op teldatum tellen niet mee in het totale aantal leerlingen en mbo-studenten. Nieuwe scholen of onderwijslocaties waarvan het aantal leerlingen en mbo-studenten op de teldatum niet bekend zijn bij DUO tellen niet mee in het aantal leerlingen en mbo-studenten op de teldatum.

De begripsbepaling ‘student’ is voor paragraaf 3 vereenvoudigd. Voor kalenderjaar 2025 was een verwijzing opgenomen naar de begripsbepaling in artikel 1 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019, zoals die luidde op 25 april 2023. In de verwijzing was een opsomming opgenomen van varianten van een lerarenopleiding. De verschillende varianten van een lerarenopleiding zijn voor de kalenderjaren 2025 tot en met 2029 vereenvoudigd. Dit betreft een technische wijziging van de begripsbepaling ‘student’.

Artikel I, onderdeel D

Het opschrift van artikel 3 is aangepast, zodat duidelijk is op welk kalenderjaar het subsidieplafond betrekking heeft.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 7

Aan het derde lid is toegevoegd dat een gemeente waar geen vestiging is, meegenomen wordt in het aaneengesloten geografisch gebied van een onderwijsregio. Er is namelijk een aantal onderwijsregio’s met tussenliggende gemeentes waar geen po, vo of mbo-vestigingen zijn. Hierdoor ontstaat het probleem dat het voor een aantal onderwijsregio’s onmogelijk is om een aaneengesloten geografisch gebied te vormen. Door deze toevoeging zijn de gemeentes zonder vestigingen onderdeel van een onderwijsregio en voldoen deze onderwijsregio’s alsnog aan de eis van een aaneengesloten geografisch gebied.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 11

De laatste aspirant-opleidingsscholen zijn in 2022 gestart. Deze aspirant-opleidingsscholen hebben nog niet deelgenomen aan de beoordelingsgerichte peer review. Indien gewenst kunnen zij op vrijwillige basis, net als aspirant-opleidingsscholen die in 2021 zijn gestart, beoordeeld worden op hun basiskwaliteit door de minister. Dit is geen verplichting. Het is aan de aspirant-opleidingsscholen om hier een keuze in te maken. Er zijn geen financiële consequenties verbonden aan het wel of niet positief afronden van de beoordelingsgerichte peer review. Aspirant-opleidingsscholen laten uiterlijk op 1 september 2025 aan DUS-I weten of ze deel willen nemen aan de beoordelingsgerichte peer review. De beoordelingsgerichte peer review zal in de periode september tot en met december 2025 plaatsvinden. Op deze manier worden de aspirant-opleidingsscholen die dat willen in de gelegenheid gesteld het traject dat deze aspirant-opleidingsscholen in 2022 zijn gestart af te ronden. Aspirant-opleidingsscholen die hier geen gebruik van maken, worden niet meer apart worden beoordeeld. Zij zijn onderdeel van de ontwikkelingsgerichte peer review van de onderwijsregio die uiterlijk eind 2029 zal plaatsvinden en gericht is op kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging van het samen opleiden en begeleiden van studenten en zij-instromers conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 14

Dit artikel bepaalt de hoogte van het subsidieplafond voor subsidieverstrekking in 2026 voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029. Het beschikbare subsidieplafond van € 1.095.632.000,– is bedoeld voor de aanvragen van 50 onderwijsregio’s. In dit plafond zijn middelen opgenomen om de groei naar het opleiden van 100% van de studenten en zij-instromers binnen de onderwijsregio conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio te financieren.

Het is voor een onderwijsregio’s mogelijk om subsidie aan te vragen voor het uitvoeren van activiteiten in de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029.

De Subsidieregeling Statushouders en Oekraïense ontheemden en de stap naar de klas en de Subsidieregeling instroom schoolleiders po van buiten worden per 1 januari 2026 geïntegreerd in de onderwijsregio’s. De middelen van deze regelingen zijn daarom toegevoegd aan het subsidieplafond voor deze regeling. Conform de ambities in het Hoofdlijnenakkoord worden subsidiestromen gebundeld en wordt versnippering tegengegaan.

De middelen voor de convenantsaanpak in de G5 voor het primair onderwijs zijn aan de G5 verleend met de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5 inclusief aanpak zij-instroom PO G5. De subsidieperiode voor de G5-convenantsaanpak loopt tot en met 31 december 2025. Vanaf 1 januari 2026 valt de financiering van de geïntensiveerde G5-aanpak samen met die van de onderwijsregio’s. De convenantsmiddelen voor de G5 zijn geïntegreerd in het subsidieplafond voor deze wijzigingsregeling.

Artikel 15

In dit artikel staan de activiteiten waarvoor de penvoerder de subsidie kan aanvragen. Het activiteitenplan is gericht op de samenwerking tussen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep in de onderwijsregio om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel en het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel. De activiteiten zijn gericht op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel in een onderwijsregio.

De omvang van het tekort aan onderwijspersoneel verschilt per onderwijsregio. De noodzaak om het onderwijs in tijden van tekorten anders in te richten loopt binnen en tussen de regio’s uiteen in prioriteit. Het is aan de partijen van een onderwijsregio om binnen de wettelijke kaders te bepalen wat de mogelijkheden zijn om in te zetten op de uitdaging van het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel. Wanneer er besluiten uit volgen die invloed hebben op de inrichting van het onderwijs op schoolniveau, dan is inspraak van personeelsleden op schoolniveau van toepassing zoals vastgelegd (of nog vastgelegd moet worden) in het professioneel statuut.

Schoolbesturen kunnen het tekort aan onderwijspersoneel niet alleen oplossen. Aan schoolbesturen wordt gevraagd om vanuit een collectief samen te werken aan de maatschappelijke opgave van een onderwijsregio. De aanpak van de tekorten overstijgt de problematiek van de individuele schoolbesturen.

De lerarenopleidingen zijn als partij onderdeel van een onderwijsregio. Lerarenopleidingen werken samen binnen regionale allianties. Vanuit de allianties participeren vaak een of meer lerarenopleidingen in meerdere onderwijsregio’s. In die gevallen spelen de allianties een actieve rol in het gezamenlijk optrekken van de lerarenopleidingen binnen de verschillende onderwijsregio’s en tussen de onderwijsregio’s. De lerarenopleidingen zullen waar mogelijk als regionale alliantie participeren in de onderwijsregio’s. Deze verbindende rol van de allianties vraagt om een intensieve samenwerking tussen hbo- en wo-lerarenopleidingen. Zo’n verbindende rol in de dynamiek van de onderwijsregio’s vraagt om een extra inzet vanuit de allianties.

De beroepsgroep is een van de partijen van een onderwijsregio. De deelname van de beroepsgroep is opgenomen om te benadrukken dat een goede betrokkenheid van de beroepsgroep bij de onderwijsregio’s cruciaal is en het belangrijk is dat leraren en schoolleiders vanaf het begin meedoen en een volwaardige stem hebben. De betrokkenheid van de beroepsgroep bij de onderwijsregio’s kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Vertegenwoordiger(s) van het onderwijspersoneel en / of vertegenwoordiger(s) van vak- en beroepsorganisaties van onderwijspersoneel hebben een formele plek in de governance structuur van de onderwijsregio. De invulling die wordt gekozen voor het betrekken en activeren van de beroepsgroep kan per onderwijsregio verschillen in zowel besluitvorming, ontwikkeling van projecten, activiteiten en de uitvoering daarvan. Het is daarbij van belang dat de zeggenschap die bij de vertegenwoordiging van de beroepsgroep in de onderwijsregio belegd wordt, voldoet aan de wettelijke verplichtingen, als bedoeld in de Wet medezeggenschap, op scholen. Het is de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent zeggenschap.

Een mbo-instelling kan binnen een onderwijsregio zowel de rol vervullen van werkgever van onderwijspersoneel als die van opleider van onderwijspersoneel. Vanuit de rol van werkgever kan een onderwijslocatie van een mbo-instelling slechts deelnemen aan één onderwijsregio. Echter, wanneer een onderwijslocatie van een mbo-instelling deelneemt als beroepsopleiding, die gericht is op het opleiden van onderwijsondersteunend personeel, dan is het mogelijk om aan meerdere onderwijsregio’s als opleider deel te nemen. Indien een onderwijslocatie meerdere mbo-instellingen huisvest, dan wordt er gekeken naar de afzonderlijke mbo-instellingen. Een onderwijslocatie kan in dit geval in meerdere onderwijsregio’s voorkomen.

Artikel 16

Bedrag per leerling en mbo-student

Bij het bepalen van het aantal leerlingen en mbo-studenten van de vestigingen, respectievelijk onderwijslocaties, die aan een onderwijsregio deelnemen wordt uitgegaan van de stand op genoemde teldatum. Leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs vallen onder de Wet op het primair onderwijs (WPO) en tellen dus mee voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs.

De omvang van de regio en het aantal leerlingen en mbo-studenten van de vestigingen, respectievelijk onderwijslocaties, bepalen de hoogte van het bedrag.

Het maximale bedrag voor een onderwijsregio is gebaseerd op het totale aantal leerlingen en mbo-studenten binnen de onderwijsregio. Hiervoor is het minimum aantal leerlingen of mbo-studenten per sector niet relevant. Alle leerlingen en mbo-studenten binnen de onderwijsregio tellen mee.

Binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het praktijkonderwijs is de leerling-leraar-ratio lager dan in het regulier onderwijs en is het lerarentekort hoger dan in het reguliere funderend onderwijs. Het bedrag per leerling genoemd in bijlage 2 voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het praktijkonderwijs is daardoor hoger dan het bedrag per leerling in het reguliere funderend onderwijs.

In het primair onderwijs en voortgezet onderwijs gaan de leerlingen voltijd naar school. In het middelbaar beroepsonderwijs is het voor mbo-studenten mogelijk om een opleiding via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) te volgen of via de beroepsopleidende leerweg (bol). Bij bbl werken mbo-studenten drie tot vier dagen per week in een leerbedrijf. Bij bol gaat een mbo-student voor ongeveer 80% naar een mbo-instelling en brengt de mbo-student het geleerde in de praktijk tijdens kortere stages. Voor de sector middelbaar beroepsonderwijs is per type mbo-student een bedrag opgenomen in bijlage 2. Dit is in lijn met de verhouding van de bedragen per mbo-student in de reguliere bekostiging voor het mbo.

Bedrag samen opleiden

Een andere component waar het bedrag per onderwijsregio op is gebaseerd is het aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2024–2025 is opgeleid op de vestigingen van de desbetreffende onderwijsregio binnen de samenwerkingsstructuur van de onderwijsregio voor samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio. Het bedrag per student en zij-instromer is € 1.250,–.

Voor kalenderjaar 2026 wordt het bedrag van € 1.250,– vermenigvuldigd met het aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2024–2025 binnen een onderwijsregio is opgeleid volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio. De bijgehouden administratie dient als verantwoording van het opgegeven aantal studenten en zij-instromers. Samen opleiden betekent dat leren op de werkplek een substantieel onderdeel is van de opleiding, waarbij er sprake is van een intensieve samenwerking tussen de lerarenopleiding en de scholen. Voor de opvolgende kalenderjaren 2027, 2028 en 2029 wordt in eerste instantie uitgegaan van het opgegeven aantal studenten en zij-instromers voor schooljaar 2024–2025. Aangezien van onderwijsregio’s wordt gevraagd om 100% van alle studenten en zij-instromers binnen een onderwijsregio op te leiden volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio, wordt er voor het totaal aantal studenten en zij-instromers voor de kalenderjaren 2027, 2028 en 2029 financieel rekening gehouden met een groei. In de regeling is in artikel 22 opgenomen dat een onderwijsregio uiterlijk op 1 september 2026 en op 1 september 2027 een update geeft van het gerealiseerde aantal studenten en zij-instromers van het afgelopen schooljaar. Afhankelijk van een daling of stijging van het aantal studenten en zij-instromers wordt het verleende bedrag voor een onderwijsregio aangepast.

De bijgehouden administratie per schooljaar dient als verantwoording van het opgegeven aantal studenten en zij-instromers dat is opgeleid binnen een onderwijsregio volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio. DUS-I controleert of het opgegeven aantal unieke studenten en zij-instromers overeenkomt met de bijgehouden administratie voor het betreffende schooljaar. Ook controleert DUS-I of de studenten en zij-instromers zijn opgeleid op vestigingen, die als partij deelnemen aan de onderwijsregio aan de hand van de in de RIO geïdentificeerde nummers van de vestigingen. En DUS-I gaat na of er in de administratie per opgegeven student en zij-instromer een betrokken instelling met een lerarenopleiding is opgenomen.

Voor het kalenderjaar 2029 wordt uitgegaan van de door DUS-I berekende beoogde prognose van het aantal studenten en zij-instromers dat in het schooljaar 2027–2028 binnen een onderwijsregio zal worden opgeleid. Indien sprake is van bijstelling van het bedrag voor een onderwijsregio wordt door DUS-I een wijzigingsbeschikking verstuurd aan de betreffende onderwijsregio.

Bedrag sectoroverstijgende onderwijsregio

Om onderwijsregio’s te stimuleren zich te verbreden naar sectoroverstijgende onderwijsregio’s is het voor sectoroverstijgende onderwijsregio’s mogelijk een aanvullend bedrag aan te vragen. Sectoroverstijgende onderwijsregio’s maken het bijvoorbeeld makkelijker om mobiliteit tussen sectoren te stimuleren, om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken en doorgaande leerlijnen voor leraren op te zetten en om doorgaande leerlijnen voor leerlingen te realiseren. Onderwijsregio’s die bovensectoraal zijn ingericht en voldoen aan de voorwaarden van het minimum aantal leerlingen en/ of mbo-studenten per sector, kunnen daarom een aanvullend bedrag aanvragen van € 75.000,– indien sprake is van twee sectoren en van € 150.000,– indien sprake is van drie sectoren.

Indien door het samenvoegen van onderwijsregio’s of het uitbreiden van een onderwijsregio een sectoroverstijgende onderwijsregio is ontstaan en de onderwijsregio voldoet aan de voorwaarden voor het minimum aantal leerlingen/ mbo-studenten, dan kan de penvoerder voor de onderwijsregio voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 het aanvullende bedrag aanvragen voor een sectoroverstijgende onderwijsregio.

Bedrag Onderwijsregio G5

Voor de G5 geldt sinds 2020 een geïntensiveerde aanpak van de tekorten in het primair onderwijs vanwege de grote opgave waar de scholen in deze steden voor staan. Vanaf 1 januari 2026 valt de financiering van deze geïntensiveerde aanpak onder de onderwijsregio’s. De convenantsmiddelen voor de G5 zijn geïntegreerd in het subsidieplafond voor deze regeling. Voor de genoemde onderwijsregio’s in de G5 in bijlage 2 van deze regeling kan door de penvoerder een aanvullend bedrag per jaar worden aangevraagd. De bedragen per onderwijsregio in de G5 zijn opgenomen in de tabel in bijlage 2. De omvang van deze bedragen is gebaseerd op de geactualiseerde leerlingaantallen en op de gemiddelde absolute tekorten in FTE van leraren en schoolleiders over de afgelopen drie jaren.

Bedrag onderwijsregio dunbevolkt gebied

Onderwijsregio’s in dunbevolkt gebied staan voor specifieke uitdagingen. Indien sprake is van een onderwijsregio in een dunbevolkt gebied, kan de penvoerder een aanvullend bedrag aanvragen. De betreffende onderwijsregio’s en de bedragen per onderwijsregio zijn opgenomen in bijlage 2 van deze regeling. Grotere reisafstanden, lagere leerlingenaantallen en lagere aantallen studenten van lerarenopleidingen in deze regio’s zorgen voor een extra uitdaging bij het in stand houden van de infrastructuur van de onderwijsregio en het doel zorgen voor voldoende en blijvend goed opgeleid onderwijspersoneel, vergeleken met dichtbevolkte regio’s. Op basis van de omvang van het totale aantal leerlingen en mbo-studenten zijn de bedragen bepaald. Voor een onderwijsregio in dunbevolkt gebied is dit € 50.000 wanneer sprake is van minder dan 40.000 leerlingen en mbo-studenten, € 100.000,– voor een onderwijsregio met tussen de 40.000 en 80.000 leerlingen en mbo-studenten en € 150.000 voor een onderwijsregio met meer dat 80.000 leerlingen en mbo-studenten.

Artikel 17

Voor het aanvragen van subsidie dient gebruik te worden gemaakt van het op de website van DUS-I beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

Door DUS-I wordt een lijst met deelnemende partijen per onderwijsregio beschikbaar gesteld. Indien sprake is van wijzigingen in de deelnemende partijen, dan kan dat op de lijst worden aangegeven. Bijvoorbeeld als er wijziging heeft plaatsgevonden in de deelnemende schoolbesturen, vestigingen of lerarenopleidingen.

Een samenwerkingsovereenkomst is onderdeel van de aanvraag. De overeenkomst is toegevoegd om zorg te dragen voor sturing op de inzet, verdeling en verantwoording van de middelen, samenwerking en besluitvorming. De penvoerder wordt door de samenwerkingsovereenkomst in staat gesteld om aan de verantwoordelijkheden in de regeling te voldoen en hier onderling afspraken over vast te leggen. In de samenwerkingsovereenkomst worden alle bevoegde gezagsorganen genoemd, die deelnemen aan de uitvoering van het activiteitenplan en betrokken zijn bij de aanvraag van de onderwijsregio. In artikel 20 staat de samenwerkingsovereenkomst verder toegelicht.

De aanvraag voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 gaat vergezeld van een gedetailleerde begroting voor kalenderjaar 2026 passend bij het gedetailleerde activiteitenplan voor kalenderjaar 2026. En een begroting op hoofdlijnen voor de kalenderjaren 2027 tot en met 2029 passend bij het activiteitenplan op hoofdlijnen voor de kalenderjaren 2027 tot en met 2029. Het aan te vragen bedrag is gebaseerd op het aantal leerlingen, mbo-studenten en het aantal studenten en zij-instromers dat in de genoemde schooljaren binnen een onderwijsregio volgens de systematiek van samen opleiden conform het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio is opgeleid. Een begroting is dus niet van belang voor de berekening van het bedrag. De begroting wordt als toelichting toegevoegd aan de aanvraag. De begroting behelst per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Tevens worden de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Tenslotte is de begroting sluitend.

Artikel 18

Voor een onderwijsregio wordt uitgegaan van de onderwijsregio’s, waaraan subsidie is verleend voor het uitvoeren van activiteiten in kalenderjaar 2025. Alle onderwijsregio’s zijn opgenomen in het overzicht in bijlage 3.

In dit artikel is opgenomen dat een onderwijsregio kan wijzigen. Onderwijsregio’s kunnen bijvoorbeeld worden uitgebreid, samengevoegd of gesplitst. Indien sprake is van een wijziging, dient de onderwijsregio te voldoen aan de gestelde eisen in artikel 7. De penvoerder geeft dit aan in de aanvraag voor subsidie.

Artikel 19

In het tweede lid staan de onderwerpen die in ieder geval, naast vereisten uit artikel 3.4 van de Kaderregeling moeten zijn opgenomen in het activiteitenplan.

Activiteitenplan

Het activiteitenplan is een plan op hoofdlijnen voor de periode 1 januari 2027 tot en met 31 december 2029 met een gedetailleerde uitwerking van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, voor het kalenderjaar 2026. Dit geschiedt met gebruikmaking van het format dat daartoe door DUS-I beschikbaar wordt gesteld. Jaarlijks wordt door de penvoerder uiterlijk op 12 oktober een geactualiseerd activiteitenplan ingediend voor het opvolgende kalenderjaar.

Analyse als basis voor ambitie en activiteiten

Aan de basis van het activiteitenplan staat een uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de regionale onderwijsarbeidsmarkt. Deze analyse dient te helpen in het identificeren van kansen en risico’s voor de regio en te zorgen dat de activiteiten worden toegespitst op de aspecten waar er voor de regio de grootste uitdagingen liggen of het meeste winst te behalen valt. Het is van belang dat de analyse helpt bij het vormen van een adequaat beeld van de onderwijsarbeidsmarkt.

Te denken valt aan onderdelen als:

Werkgelegenheid

  • Werkenden & tekorten

Personeel

  • Persoonskenmerken

  • Baankenmerken

  • Onderwijswerkzaamheden

  • Arbeidsomstandigheden

  • Ziekteverzuim

Arbeidsmobiliteit

  • Omvang & samenstelling

  • Herkomst & bestemming

Lerarenopleidingen

  • Omvang & samenstelling

Leerlingen, scholen & schoolbesturen

  • Leerlingen, scholen & besturen

Variabelen op deze onderdelen zijn te vinden op het Dashboard Onderwijsarbeidsmarkt. Hierop worden jaarlijks de variabelen geüpdatet. Tevens worden hier de resultaten van de meting personeelstekorten po, vo en mbo gepubliceerd op het niveau van onderwijsregio’s. Om een zo nauwkeurig mogelijk beeld op regioniveau te geven aangaande de tekorten worden de deelnemende vestigingen van de onderwijsregio aangemoedigd deel te nemen aan deze metingen.

De onderwijsregio’s worden door de Realisatie-Eenheid ondersteund bij het maken van de analyse. Een basisarbeidsmarktanalyse wordt hiervoor aangeleverd door de Realisatie-Eenheid. Deze wordt vervolgens verrijkt door de onderwijsregio met regionale inkleuring. De onderwijsregio kan hiertoe aanvullende kwantitatieve en/of kwalitatieve gegevens verzamelen voor de beantwoording van verdiepings- en verbredingsvragen die in de regio spelen. De onderwijsregio’s beschrijven daarnaast in het activiteitenplan de onderwijsarbeidsmarktsituatie in de onderwijsregio met kenmerkende vraagstukken. Tevens nemen zij de ambities van de onderwijsregio op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve analyse op in het activiteitenplan. De Realisatie-Eenheid ondersteunt waar gewenst de onderwijsregio’s bij de planvorming en het maken van meerjarige ambitieafspraken.

Ambities en kenmerkende vraagstukken

In het activiteitenplan vragen we van de onderwijsregio’s, dat ze meer focus aanbrengen op de verschillende doelgroepen, alvorens ze de vertaalslag maken naar de in te zetten maatregelen. Hiermee wordt bedoeld dat op basis van de analyse gericht wordt gekeken welke groepen er mogelijk aan te trekken zijn voor het onderwijs binnen hun onderwijsregio, per sector. Het gespecialiseerd onderwijs vraagt bijvoorbeeld een andere aanpak, dan het aantrekken van onderwijspersoneel voor de tekortvakken in het voortgezet onderwijs of leraren voor het reguliere basisonderwijs. Hierbij kan gedacht worden aan het aantrekken zij-instromers, schoolleiders van buiten, meer mannen voor de klas, statushouders voor de klas en ander onbenut arbeidspotentieel. Tevens kan de onderwijsregio zich richten op het behoud van personeel en eventuele uitbreiding van de gemiddelde omvang van de werkweek.

Samen opleiden

De onderwijsregio beschrijft op welke wijze de functionaliteit van het Samen Opleiden binnen de onderwijsregio is georganiseerd en welke activiteiten worden ondernomen om te streven dat 100% van alle studenten en zij-instromers die binnen de onderwijsregio worden opgeleid, onder deze systematiek worden gebracht.

Om de kwaliteitsborging van de systematiek van samen opleiden te continueren wordt van onderwijsregio’s verwacht dat zij uiterlijk in 2029 een ontwikkelingsgerichte peer review organiseren. Bij de ontwikkelingsgerichte peer review wordt minimaal een andere onderwijsregio betrokken. De procedure voor de ontwikkelingsgerichte peer review is opgenomen in het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio. Het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio staat op de website van DUS-I. De organisatie van de ontwikkelingsgerichte peer review is opgenomen in het activiteitenplan.

Indien de ontwikkelingsgerichte peer review heeft plaatsgevonden, wordt het rapport van de ontwikkelingsgerichte peer review toegevoegd aan de rapportage, bedoeld in artikel 22, zevende lid. De rapportage wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften van de algemene verordening gegevensbescherming. De ervaringen van de onderwijsregio’s zijn op deze manier voor alle onderwijsregio’s toegankelijk, om te leren wat wel en wat niet werkt.

Bovenbestuurlijke inzet onderwijspersoneel

In het activiteitenplan worden activiteiten opgenomen die samenhangen met de bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel. Het is aan onderwijsregio’s om hier invulling aan te geven. Dit kan bijvoorbeeld een invalpool zijn in het po of de bovenbestuurlijke inzet van begeleiders voor zij-instromers. Een ander voorbeeld is de bovenbestuurlijke inzet van docenten in de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Het is ook mogelijk om te verkennen op welke vraagstukken binnen de onderwijsregio een bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel een mogelijke oplossing kan zijn. De bovenbestuurlijke inzet van onderwijspersoneel gebeurt op basis van vrijwilligheid.

Regionale loketfunctie

Vanuit de regio’s is reeds geïnvesteerd in het inrichten van een loketfunctie voor de regio om potentieel onderwijspersoneel te informeren over de opleidings- en ontwikkelmogelijkheden en waar nodig door te geleiden naar routes ter verkrijging van een aanstelling in het onderwijs. Binnen de onderwijsregio’s worden deze loketten verder doorontwikkeld. Het loket richt zich op de totale klantreis van onderwijspersoneel van het werven, matchen, opleiden, begeleiden tot het professionaliseren van onderwijspersoneel. Doorontwikkeling van de loketten kan gericht zijn op samenwerking met lokketten van geheel of gedeeltelijk overlappende onderwijsregio’s. Zoals samenwerking met een loket van een andere sector. Daarbij is het van belang dat de loketten verbonden zijn met het landelijke Onderwijsloket. Om zo de doorverwijzing naar de regio te vergemakkelijken. Van de loketten wordt verwacht dat zij een koppeling maken naar de landelijke campagne voor werken in het onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast is het wenselijk om de loketfunctie van de onderwijsregio te koppelen aan de werkgeversservicepunten van het UWV. De sector onderwijs kan zich op die manier ook aan de dienstverlening van de bredere arbeidsmarktinfrastructuur verbinden, zodat de faciliteiten die daar geboden worden ook ingezet en benut kunnen worden voor het onderwijs. Door de samenwerking met de werkgeversservicepunten te intensiveren kan ook beter ingezet worden op een warme overdracht van nieuwe medewerkers in de doorlopende klantreis.

Alle activiteitenplannen worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gepubliceerd. Hierdoor kan er breed door alle partijen op regionaal en landelijk niveau kennis worden opgedaan en gedeeld over de verschillende aanpakken.

Artikel 20

De samenwerkingsovereenkomst heeft als doel om een goede samenwerking te borgen tussen de partijen die deelnemen aan de uitvoering van het activiteitenplan. De penvoerder wordt hierdoor in staat gesteld om aan de gestelde verantwoordelijkheden en verplichtingen in de regeling te voldoen en benodigde afspraken tussen de partijen goed te regelen. De samenwerkingsovereenkomst geldt minimaal voor de periode voor het uitvoeren van het activiteitenplan in de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 en de daaropvolgende verantwoording van de besteding van de subsidie. De penvoerder is gemachtigd om hen in het kader van de subsidieverlening in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dit houdt in dat de penvoerder bijvoorbeeld namens alle partijen een actualisatie van het activiteitenplan in kan dienen bij DUS-I. Dit komt de snelheid ten goede en past ook bij de verantwoordelijkheid die de penvoerder draagt als subsidieontvanger.

In de regeling zijn de minimale vereisten aan de samenwerkingsovereenkomst opgenomen. Het is mogelijk om de samenwerkingsovereenkomst uit te breiden met andere zaken.

Voor de samenwerkingsovereenkomst kan gebruik gemaakt worden van het format dat daartoe op de website van de DUS-I beschikbaar wordt gesteld. Als de partijen van een onderwijsregio geen gebruik maken van het vooropgestelde format dan dienen alle onder artikel 20, tweede lid genoemde punten te worden toegelicht in de samenwerkingsovereenkomst. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een onderwijsregio al eerder een overeenkomst heeft gesloten met alle partijen die deelnemen aan een onderwijsregio en waarin alle genoemde onderdelen in het tweede lid zijn opgenomen. Het is ook mogelijk om binnen de samenwerkingsovereenkomst te verwijzen naar reeds afgestemde documenten zoals de inrichting van de governance en deze als bijlage op te nemen.

Artikel 21

De penvoerder dient uiterlijk op 12 oktober 2026 de meerjarige kwantitatieve en kwalitatieve ambitieafspraken van de onderwijsregio tot en met 2029 in bij DUS-I. De ambitieafspraken helpen onderwijsregio’s om zich te richten op het realiseren van hun maatschappelijke regionale opgave voor wat betreft 1) het aantrekken en opleiden van personeel, 2) het behouden en professionaliseren van personeel en 3) het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel. Ook wordt het door het maken van ambitieafspraken mogelijk om de voortgang beter te meten en te beoordelen of de onderwijsregio’s de gewenste impact behalen.

Vanuit de drie bovenstaande doelstellingen wordt aan de onderwijsregio’s gevraagd om zo SMART mogelijk ambitieafspraken te formuleren. De ambitieafspraken gaan minimaal in op:

  • a. het aantal zij-instromers;

  • b. de uitstroom van het aantal leraren uit het onderwijs tot 3 jaar en vanaf 3 jaar na het behalen van een diploma van een lerarenopleiding;

  • c. omvang van de tekorten aan leraren en schoolleiders; en

  • d. ambities die specifiek betrekking hebben op de desbetreffende onderwijsregio.

Er is gekozen om bovengenoemde onderdelen a t/m c op te nemen, zodat de ambitieafspraken van de verschillende onderwijsregio’s met elkaar kunnen worden vergeleken en om een totaalbeeld per onderdeel te kunnen maken. De invulling van deze onderdelen kan per onderwijsregio verschillen, passend bij de regionale opgaven en ambities. De Realisatie-Eenheid zal de data voor deze drie genoemde onderdelen aan de onderwijsregio’s leveren (voor het mbo zover als beschikbaar), zowel voor het maken als het monitoren van de ambitieafspraken. Voor de uitstroom van het aantal leraren uit het onderwijs na het behalen van een diploma van een lerarenopleiding tot 3 jaar wordt de groep startende leraren bedoeld in de inductiefase van hun loopbaan. Voor de uitstroom van leraren vanaf 3 jaar wordt de groep vakbekwame leraren bedoeld en hoe deze te behouden voor het onderwijs.

Voor het laatste onderdeel van de te maken ambitieafspraken die specifiek betrekking hebben op de desbetreffende onderwijsregio (d) is het aan de onderwijsregio om hier een keuze voor te maken. Dit kunnen zowel kwalitatieve als kwantitatieve afspraken zijn passend bij de opgave van de onderwijsregio. De Realisatie-Eenheid ontwikkelt hiervoor – in samenwerking met een aantal onderwijsregio’s – een zogenaamde menukaart ter inspiratie met mogelijke onderwerpen / indicatoren voor ambitieafspraken die betrekking hebben op een specifieke onderwijsregio.

De onderwijsregio’s kunnen worden ondersteund door de Realisatie-Eenheid bij het opstellen van meerjarige ambitieafspraken. Deze ondersteuning kan bestaan uit het leveren van beschikbare data, het zorgdragen voor de hierboven genoemde menukaart met mogelijke indicatoren, het organiseren van spreekuren en bijeenkomsten of het meedenken over de ambitieafspraken met een onderwijsregio als critical friend.

Artikel 22

Om de onderwijsregio’s voldoende tijd te geven om met elkaar te bepalen welke ambitieafspraken zij willen maken passend bij hun regionale opgave en ambities, hoeven de ambitieafspraken niet direct bij de aanvraag te worden ingediend. De penvoerder dient uiterlijk op 12 oktober 2026 bij DUS-I de meerjarige ambitieafspraken van de onderwijsregio tot en met 2029 in. De ambitieafspraken worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap openbaar gemaakt met inachtneming van de voorschriften van de algemene verordening gegevensbescherming

De penvoerder dient jaarlijks bij DUS-I een rapportage in. De eerste rapportage wordt op 15 februari 2027 bij DUS-I ingediend. De andere rapportages worden op 15 februari 2028, 15 februari 2029 en op 15 februari 2030 ingediend bij DUS-I.

In het achtste lid is voorzien dat een afvaardiging van de deelnemende partijen aan de aanvraag ten minste aan één bestuurlijk gesprek met de Realisatie-Eenheid moet deelnemen. Dit gesprek is bedoeld om de voortgang van de onderwijsregio’s goed te kunnen volgen, zodat de Realisatie-Eenheid de onderwijsregio’s gerichter kan ondersteunen. Deze voortgangsgesprekken vinden minimaal één keer per jaar plaats. In deze gesprekken zal de wijze van opvolging van de aandachtspunten van de Realisatie-Eenheid, de voortgang, de behaalde resultaten op de ambitieafspraken en de genomen maatregelen uit het activiteitenplan inclusief de begroting worden besproken. Op deze manier kan waar nodig worden bijgestuurd. De onderwijsregio’s zijn daarmee aanspreekbaar op het wel of niet behalen van de ambitieafspraken, maar worden er niet financieel op afgerekend.

Op grond van het negende lid zijn de deelnemende partijen verplicht om mee te werken aan, in opdracht van de minister uit te voeren monitor- en evaluatieonderzoek. Hier valt in ieder geval het meerjarige onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van de onderwijsregio’s onder. Tevens geldt voor de onderwijsregio’s in de G5 dat zij moeten meewerken aan de brede kwantitatieve monitor van de meting van de personeelstekorten.

Op grond van het tiende lid zijn de deelnemende partijen verplicht om mee te werken aan kennisdelingsactiviteiten, die onder andere door de Realisatie-Eenheid worden georganiseerd. Dit zijn bijvoorbeeld bijeenkomsten in het kader van de lerende aanpak.

Artikel 23

De penvoerder dient namens de deelnemende partijen een aanvraag in. De penvoerder draagt de verantwoordelijkheid voor de aanvraag, de verdeling en de verantwoording van de middelen.

In het vierde en vijfde lid van dit artikel is beschreven dat het mogelijk is om indien sprake is van hoogst uitzonderlijke gevallen te wisselen van penvoerder. Indien sprake is van wisseling van de penvoerder wordt dit in een schriftelijke overeenkomst ter goedkeuring voorgelegd aan de minister. DUS-I zal namens de minister de penvoerder op de hoogte brengen van het besluit. Bij goedkeuring zal dit door DUS-I worden vastgelegd in een wijzigingsbeschikking.

Artikel 24

De subsidie wordt verstrekt voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029. De subsidieontvangers dienen de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt uiterlijk op 31 december 2029 te hebben afgerond.

Gekozen is voor het verantwoordingsmodel G1 om de administratieve lasten te beperken met een aangepaste systematiek wat betreft de wijze van geldverstrekking.

In afwijking van artikel 9.1, vierde lid, van de Kaderregeling wordt de subsidie op grond van artikel 23 van deze regeling niet direct vastgesteld, maar krijgen de subsidieontvangers de subsidie als voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag. De minister stelt de voorschotten ambtshalve vast. Dit houdt in dat voorschotten niet hoeven te worden aangevraagd door de subsidieontvanger, hetgeen leidt tot een beperking van de administratieve lasten.

De betaling van de eerste termijn zal plaatsvinden in februari 2026 en zal 25% betreffen van het subsidiebedrag. De betalingen van de overige termijnen zullen vervolgens jaarlijks uiterlijk plaatsvinden in februari als aan alle subsidieverplichtingen als bedoeld in artikel 22 tot dan toe is voldaan.

Jaarlijks wordt op basis van de ingediende opgave van het aantal studenten en zij-instromers voor de schooljaren 2025–2026, 2026–2027 of 2027–2028 het verleende bedrag bijgesteld. Indien sprake is van bijstelling van het bedrag voor een onderwijsregio wordt door DUS-I een wijzigingsbeschikking verstuurd aan de betreffende onderwijsregio. Op basis van het aangepaste bedrag wordt de volgende termijn bepaald.

Indien er sprake is van wijzigingen in de uitvoering van het activiteitenplan of het aantal deelnemende partijen, dan dient de penvoerder hiervoor contact op te nemen met DUS-I.

De subsidie wordt vastgesteld binnen één jaar na indiening van de jaarverslaggeving over het laatste jaar van de activiteitenperiode en beoordeling van de rapportages als bedoeld in artikel 22, zevende lid, vastgesteld.

Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

Naar boven