Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 8 januari 2025, nr. IENW/BSK-246458, houdende tijdelijke regels voor toekenning van rijksbijdragen voor verkeersveiligheidsmaatregelen voor de periode van 1 januari 2025 tot 1 januari 2030 (Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2025–2030)

(KetenID 26521)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, derde lid, 4, eerste en tweede lid, 6, zesde lid, 8, eerste lid, 10, tweede lid, 15, vijfde lid, 22, tweede lid, en 23 vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M juncto 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

een gemeente, niet behorend tot de Vervoerregio Amsterdam of de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, een provincie, de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag namens een tot die regio’s behorende gemeente of een waterschap;

aanvraagtijdvak:

termijn waarbinnen een aanvraag voor een rijksbijdrage kan worden ingediend;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

rijksbijdrage:

specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet of een subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen 6, eerste lid, 8, tweede lid, onder a, 10, vierde lid, onder a tot en met d en f, 11, 12, aanhef en onder b, c en i, 14, eerste en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, e en f, en tweede lid, 18 en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

Artikel 3. Doel

Het doel van deze regeling is het stimuleren van het nemen of versnellen van kosteneffectieve en risicogestuurde verkeersveiligheidsmaatregelen op het onderliggend wegennet.

Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor rijksbijdrage

  • 1. De minister kan op aanvraag een rijksbijdrage verstrekken voor de kosten van het uitvoeren van maatregelen die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2. De volgende kosten komen voor de verstrekking van een rijksbijdrage in aanmerking:

    • a. uitvoeringskosten; en

    • b. infrastructurele kosten.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen rijksbijdrage verstrekt voor:

    • a. maatregelen waarvoor reeds een specifieke uitkering of een subsidie door het Rijk is verstrekt;

    • b. maatregelen waarvoor in de begroting van de aanvrager al volledige dekking is;

    • c. maatregelen waarvan de uitvoering al begonnen is vóór de inwerkingtreding van deze regeling;

    • d. reguliere onderhoudswerkzaamheden;

    • e. personele kosten of kosten voor inhuur van personeel ten behoeve van de voorbereiding van werkzaamheden;

    • f. grondaankopen; en

    • g. omzetbelasting over de kosten van activiteiten en maatregelen voor zover deze omzetbelasting in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of verrekend kan worden.

Artikel 5. Plafond, wijze van verdeling en bekendmaking aanvraagtijdvak

  • 1. Het rijksbijdrageplafond voor de jaren 2025–2030 bedraagt in totaal € 236.000.000,–. In bijlage 2 bij deze regeling is voor elke aanvrager bepaald welk bedrag van de rijksbijdrage voor de aanvrager ten hoogste beschikbaar is.

  • 2. De minister stelt per aanvraagtijdvak een plafond vast voor rijksbijdragen die op grond van deze regeling worden verstrekt. Een aanvraagtijdvak en het plafond worden uiterlijk zes weken voor aanvang ervan bekendgemaakt in de Staatscourant. Aanvraagtijdvakken vinden alleen plaats in het jaar 2025.

  • 3. De minister verdeelt de bedragen, bedoeld in het tweede lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6. Hoogte van de rijksbijdrage

De totale rijksbijdrage per subsidieverstrekking bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, met een maximum per ontvanger zoals vermeld in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 7. Aanvraag tot verlening

  • 1. Een rijksbijdrage wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Rijksbijdragen kunnen worden aangevraagd gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

  • 4. In een aanvraagtijdvak kan een aanvrager ten hoogste één aanvraag indienen waarin alle voorgenomen maatregelen worden genoemd.

  • 5. Onverminderd artikel 10, vierde lid, onder a tot en met d en f, van het Kaderbesluit subsidies I en M, worden in het volledig in te vullen aanvraagformulier, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

    • a. een overzicht van de locaties waar elke maatregel wordt gerealiseerd;

    • b. een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op elke locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid op de locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint;

    • c. een overzicht met de realisatiedatum van elke maatregel;

    • d. dat de aanvrager een risicoanalyse heeft;

    • e. dat de aanvrager een uitvoeringsprogramma heeft.

  • 6. De begroting, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onder c, van het Kaderbesluit subsidies I en M, specificeert uitsluitend de uitvoerings- en infrastructurele kosten per maatregel en geeft tevens inzicht in de eigen bijdrage en de externe financiering.

  • 7. De aanvraag van de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag gaat tevens vergezeld van een maatregelenprogramma. De door de minister gehonoreerde aanvragen van Vervoerregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag worden uitgevoerd conform de subsidieverordening van de desbetreffende vervoerregio.

Artikel 8. Verlening en afwijzingsgronden

  • 1. Een besluit tot verlening vermeldt in elk geval:

    • a. de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend;

    • b. het bedrag van de rijksbijdrage;

    • c. de wijze waarop het bedrag van de rijksbijdrage is bepaald;

    • d. en de periode waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend.

  • 2. De minister wijst een aanvraag voor een rijksbijdrage af indien het plafond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, in geval van honorering van de aanvraag zou worden overschreden.

  • 3. De minister kan een aanvraag voor een rijksbijdrage tevens afwijzen, indien de aanvrager naar zijn oordeel in het verleden aanwijsbaar onvoldoende inspanning heeft gepleegd om eerder toegekende maatregelen te realiseren.

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling

  • 1. De minister keert bij het besluit tot verlening, bedoeld in artikel 8, een voorschot van 100% uit.

  • 2. Het voorschot wordt uiterlijk zes weken na de dagtekening van het besluit tot verlening uitgekeerd.

Artikel 10. Voorwaardelijke verlening

Een rijksbijdrage ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

  • 1. De ontvanger besteedt de rijksbijdrage uitsluitend aan de maatregelen waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend.

  • 2. Alle maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt, zijn uiterlijk op 31 december 2028 gerealiseerd.

Artikel 12. Verantwoording

  • 1. Provincies, gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, namens de daartoe behorende gemeenten, leggen verantwoording af over de besteding van de rijksbijdrage op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Waterschappen leggen verantwoording af over de besteding van de rijksbijdrage overeenkomstig de Regeling informatieverstrekking sisa.

Artikel 13. Vaststelling van de rijksbijdrage

De minister stelt de rijksbijdrage vast op 31 december van het jaar waarin de laatste verantwoording, bedoeld in artikel 12, heeft plaatsgevonden.

Artikel 14. Evaluatieverslag

De minister publiceert voor 1 januari 2029 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de rijksbijdrage in de praktijk.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 januari 2025 en werkt terug tot en met 1 januari 2025. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op een rijksbijdrage die voor die datum is verstrekt.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2025–2030.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

BIJLAGE 1, BEDOELD IN ARTIKEL 4, EERSTE LID

De volgende maatregelen komen voor de verstrekking van een rijksbijdrage in aanmerking.

Algemeen

  • Aanleg van openbare verlichting.

  • Aanleg vrijliggend voetpad.

Fietsinfrastructuur

  • Aanbrengen van kant- en asmarkering op fietspaden.

  • Saneren van onnodig geplaatste paaltjes en verticale elementen op of vlak naast fietspaden, of wanneer dit niet mogelijk is het aanbrengen van attentieverhogende markeringen.

  • Saneren van verticale trottoirbanden en overbruggen hoogteverschillen tussen verharding en berm.

  • Uitvoering van gesloten verharding van fietsstroken- en paden.

  • Verbreden van fietspaden.

  • Aanleg plateau kruispunt op gebiedsontsluitingsweg/erftoegangsweg (GOW/ETW).

  • Fietsoversteek over zijweg door middel van een uitritconstructie.

  • Aanleg van een vrijliggend fietspad of vrijliggend fiets-/bromfietspad (op 50-, 60- en 80 km/uur wegen).

  • Aanleg ongelijkvloerse kruising (onderdoorgang of brug).

  • Verwijderen van wegversmallingen en chicanes voor fietsers.

  • Aanbrengen van bermverharding langs fietspaden.

30 km/uur wegen

  • Aanleg van een kruispuntplateau.

  • Aanleg van korte rechtstanden.

  • Aanleg van een uitritconstructie van zijstraten gebiedsontsluitingswegen naar 30 km/uur-zone.

  • Inrichten van schoolzone met snelheidsverlagende maatregelen.

  • Aanleg van een fietsstraat op een 30 km/uur weg.

50 km/uur wegen

  • Saneren van langsparkeren of parkeerstroken langs de rijbaan.

  • Links afslaan verbieden door aanleg van een doorgetrokken middengeleider.

  • Aanleg van een rotonde binnen de bebouwde kom.

  • Aanleg van rijrichtingscheiding door rammelstrook op asmarkering.

  • Het volwaardig afwaarderen van een gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur naar een erftoegangsweg 30 km/uur.

  • Aanleg van een fietsoversteek, via een middeneiland, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een snelheidsremmend plateau voor een fietsoversteek, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een uitritconstructie van zijstraten gebiedsontsluitingswegen naar 30 km/uur-zone.

  • Aanleg van een middeneiland bij een komgrens van een 60 km/uur weg naar een gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur of gebiedsontsluitingsweg 80 km/u naar een gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur.

  • Het uitvoeren van LARGAS-maatregelen zoals de aanleg van een voorrangsplein op een kruising van een gebiedsontsluitingsweg en een erftoegangsweg en de aanleg van smalle rijstroken gescheiden door een middenberm.

  • Het volwaardig afwaarderen van een gebiedsontsluitingsweg 50 km/uur naar een gebiedsontsluitingsweg 30 km/uur.

60 km/uur wegen

  • Aanleg van een kruispuntplateau.

  • Aanleg van verticale elementen voor korte rechtstanden (rekening houdend met landbouwverkeer).

  • Aanleg van één rijloper met fiets(suggestie)stroken en bermen.

  • Aanbrengen bermverharding op een erftoegangsweg 60 km/u.

  • Aanleg van een fietsoversteek via een middeneiland.

  • Aanleg van een snelheidsremmend plateau voor een fietsoversteek, alleen bij een kruispunt op 60 km/uur-wegen.

80 km/uur wegen

  • Aanbrengen van een (fysieke) rijrichtingscheiding.

  • Aanleggen van veilige, obstakelvrije bermen.

  • Aanleg van een parallelweg voor het ontsluiten van percelen.

  • Aanleg van rijrichtingsscheiding door rammelstrook op as-markering.

  • Aanleg van een fietsoversteek, via een middeneiland, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een snelheidsremmend plateau voor een fietsoversteek, alleen bij een kruispunt.

  • Aanleg van een rotonde buiten de bebouwde kom.

  • Het volwaardig afwaarderen van een 80 km/uur weg naar een 60 km/uur weg.

  • Ombouw van een meerstrooksrotonde naar turborotonde.

100 km/uur wegen

  • Aanbrengen van een fysieke rijrichtingscheiding.

  • Aanleggen van veilige, obstakelvrije bermen.

  • Aanleg van een parallelweg voor het ontsluiten van percelen.

  • Aanleg van een ongelijkvloerse kruising.

  • Het volwaardig afwaarderen van een 100 km/uur weg naar een 80 km/uur weg.

BIJLAGE 2, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 5, TWEEDE LID, EN 6

Op de volgende rijksbijdrage kan de aanvrager ten hoogste aanspraak maken gedurende de looptijd van deze regeling.

Provincies

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Provincie Drenthe

€ 1.062.000

Provincie Noord-Brabant

€ 1.450.700

Provincie Flevoland

€ 1.326.500

Provincie Noord-Holland

€ 1.697.400

Provincie Fryslân

€ 1.218.600

Provincie Overijssel

€ 1.900.500

Provincie Gelderland

€ 3.300.800

Provincie Utrecht

€ 877.900

Provincie Groningen

€ 1.114.200

Provincie Zeeland

€ 1.127.100

Provincie Limburg

€ 1.403.200

Provincie Zuid-Holland

€ 1.568.400

Waterschappen

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard

€ 226.800

Waterschap De Hollandse Delta

€ 2.106.200

HHS Hollands Noorderkwartier

€ 593.200

Waterschap Scheldestromen

€ 5.396.500

Waterschap Rivierenland

€ 845.700

   

Gemeenten binnen Vervoerregio Amsterdam

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Aalsmeer

€ 262.700

Oostzaan

€ 127.600

Amstelveen

€ 635.100

Ouder-Amstel

€ 190.600

Amsterdam

€ 3.656.100

Purmerend

€ 551.200

Diemen

€ 203.000

Uithoorn

€ 252.200

Edam-Volendam

€ 228.400

Waterland

€ 128.800

Haarlemmermeer

€ 1.641.800

Wormerland

€ 127.600

Landsmeer

€ 127.600

Zaanstad

€ 930.700

Gemeenten binnen Metropoolregio Rotterdam Den Haag

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Albrandswaard

€ 186.900

Ridderkerk

€ 328.800

Barendrecht

€ 408.200

Rijswijk

€ 350.400

Capelle aan den IJssel

€ 402.200

Rotterdam

€ 3.690.100

Delft

€ 530.400

Schiedam

€ 416.700

Krimpen aan den IJssel

€ 177.800

's-Gravenhage

€ 2.159.400

Lansingerland

€ 686.000

Vlaardingen

€ 473.200

Leidschendam-Voorburg

€ 441.300

Voorne aan Zee

€ 593.600

Maassluis

€ 213.400

Wassenaar

€ 287.400

Midden-Delfland

€ 254.100

Westland

€ 1.002.400

Nissewaard

€ 629.000

Zoetermeer

€ 799.600

Pijnacker-Nootdorp

€ 458.800

   

Gemeenten

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Aa en Hunze

€ 965.800

Loon op Zand

€ 350.000

Aalten

€ 585.700

Lopik

€ 193.300

Achtkarspelen

€ 506.700

Losser

€ 480.300

Alblasserdam

€ 135.800

Maasdriel

€ 397.300

Alkmaar

€ 863.500

Maasgouw

€ 484.800

Almelo

€ 848.100

Maashorst

€ 971.600

Almere

€ 1.972.100

Maastricht

€ 935.200

Alphen aan den Rijn

€ 953.200

Medemblik

€ 655.200

Alphen-Chaam

€ 369.300

Meerssen

€ 282.700

Altena

€ 998.700

Meierijstad

€ 1.472.200

Ameland

€ 250.800

Meppel

€ 423.100

Amersfoort

€ 1.060.900

Middelburg (Z.)

€ 426.000

Apeldoorn

€ 2.010.600

Midden-Drenthe

€ 1.187.400

Arnhem

€ 1.286.700

Midden-Groningen

€ 1.188.600

Assen

€ 895.700

Moerdijk

€ 797.900

Asten

€ 350.700

Molenlanden

€ 243.700

Baarle-Nassau

€ 370.700

Montferland

€ 633.600

Baarn

€ 270.900

Montfoort

€ 127.600

Barneveld

€ 1.042.700

Mook en Middelaar

€ 139.400

Beek (L.)

€ 228.400

Neder-Betuwe

€ 385.900

Beekdaelen

€ 617.200

Nederweert

€ 563.400

Beesel

€ 260.000

Nieuwegein

€ 517.900

Berg en Dal

€ 513.300

Nieuwkoop

€ 326.100

Bergeijk

€ 490.400

Nijkerk

€ 522.500

Bergen (L.)

€ 451.700

Nijmegen

€ 1.180.400

Bergen (NH.)

€ 467.800

Noardeast-Fryslân

€ 1.290.900

Bergen op Zoom

€ 751.300

Noord-Beveland

€ 140.600

Berkelland

€ 1.437.100

Noordenveld

€ 776.000

Bernheze

€ 640.700

Noordoostpolder

€ 1.038.200

Best

€ 410.700

Noordwijk

€ 416.100

Beuningen

€ 375.800

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

€ 363.800

Beverwijk

€ 293.000

Nunspeet

€ 566.400

Bladel

€ 411.000

Oegstgeest

€ 165.300

Blaricum

€ 158.900

Oirschot

€ 504.900

Bloemendaal

€ 236.100

Oisterwijk

€ 586.100

Bodegraven-Reeuwijk

€ 347.900

Oldambt

€ 897.000

Boekel

€ 206.800

Oldebroek

€ 401.700

Borger-Odoorn

€ 979.900

Oldenzaal

€ 314.600

Borne

€ 277.200

Olst-Wijhe

€ 486.800

Borsele

€ 219.600

Ommen

€ 814.100

Boxtel

€ 508.900

Oost Gelre

€ 735.000

Breda

€ 1.726.300

Oosterhout

€ 708.400

Bronckhorst

€ 1.316.200

Ooststellingwerf

€ 753.200

Brummen

€ 422.900

Opmeer

€ 164.700

Brunssum

€ 245.000

Opsterland

€ 776.000

Bunnik

€ 188.600

Oss

€ 1.363.300

Bunschoten

€ 206.100

Oude IJsselstreek

€ 753.700

Buren

€ 627.400

Oudewater

€ 127.600

Castricum

€ 311.800

Overbetuwe

€ 665.100

Coevorden

€ 1.291.100

Papendrecht

€ 237.500

Cranendonck

€ 454.800

Peel en Maas

€ 886.200

Culemborg

€ 294.400

Pekela

€ 216.300

Dalfsen

€ 808.900

Putten

€ 526.000

Dantumadiel

€ 375.500

Raalte

€ 898.000

De Bilt

€ 379.200

Reimerswaal

€ 206.200

De Fryske Marren

€ 1.235.600

Renkum

€ 362.700

De Ronde Venen

€ 527.400

Renswoude

€ 127.600

De Wolden

€ 863.800

Reusel-De Mierden

€ 371.300

Den Helder

€ 572.800

Rheden

€ 475.900

Deurne

€ 774.600

Rhenen

€ 224.400

Deventer

€ 1.177.400

Rijssen-Holten

€ 697.600

Dijk en Waard

€ 798.800

Roerdalen

€ 635.300

Dinkelland

€ 923.700

Roermond

€ 698.400

Doesburg

€ 127.600

Roosendaal

€ 909.800

Doetinchem

€ 753.500

Rozendaal

€ 127.600

Dongen

€ 286.300

Rucphen

€ 436.300

Dordrecht

€ 867.400

Schagen

€ 773.800

Drechterland

€ 241.700

Scherpenzeel

€ 127.600

Drimmelen

€ 452.200

Schiermonnikoog

€ 127.600

Dronten

€ 903.600

Schouwen-Duiveland

€ 565.900

Druten

€ 273.800

's-Hertogenbosch

€ 1.501.100

Duiven

€ 326.500

Simpelveld

€ 141.400

Echt-Susteren

€ 719.400

Sint-Michielsgestel

€ 444.700

Ede

€ 1.716.800

Sittard-Geleen

€ 1.008.500

Eemnes

€ 158.300

Sliedrecht

€ 158.500

Eemsdelta

€ 1.110.800

Sluis

€ 373.300

Eersel

€ 490.200

Smallingerland

€ 759.800

Eijsden-Margraten

€ 564.200

Soest

€ 388.900

Eindhoven

€ 1.780.100

Someren

€ 508.500

Elburg

€ 325.600

Son en Breugel

€ 251.800

Emmen

€ 1.953.300

Stadskanaal

€ 657.300

Enkhuizen

€ 156.700

Staphorst

€ 596.700

Enschede

€ 1.532.700

Stede Broec

€ 182.700

Epe

€ 891.500

Steenbergen

€ 605.200

Ermelo

€ 456.400

Steenwijkerland

€ 1.052.800

Etten-Leur

€ 525.800

Stein (L.)

€ 319.300

Geertruidenberg

€ 267.300

Stichtse Vecht

€ 609.700

Geldrop-Mierlo

€ 417.200

Súdwest-Fryslân

€ 1.901.800

Gemert-Bakel

€ 736.300

Terneuzen

€ 620.800

Gennep

€ 333.700

Terschelling

€ 240.600

Gilze en Rijen

€ 386.300

Texel

€ 608.900

Goeree-Overflakkee

€ 504.800

Teylingen

€ 281.300

Goes

€ 420.400

Tholen

€ 206.000

Goirle

€ 325.500

Tiel

€ 403.500

Gooise Meren

€ 509.800

Tilburg

€ 1.913.800

Gorinchem

€ 255.300

Tubbergen

€ 761.600

Gouda

€ 420.600

Twenterand

€ 577.000

Groningen

€ 1.780.300

Tynaarlo

€ 774.600

Gulpen-Wittem

€ 405.600

Tytsjerksteradiel

€ 661.900

Haaksbergen

€ 664.900

Uitgeest

€ 127.600

Haarlem

€ 763.400

Urk

€ 165.900

Halderberge

€ 482.000

Utrecht

€ 1.933.700

Hardenberg

€ 1.522.500

Utrechtse Heuvelrug

€ 662.400

Harderwijk

€ 488.200

Vaals

€ 146.900

Hardinxveld-Giessendam

€ 127.600

Valkenburg aan de Geul

€ 238.600

Harlingen

€ 207.100

Valkenswaard

€ 399.700

Hattem

€ 186.000

Veendam

€ 441.200

Heemskerk

€ 267.200

Veenendaal

€ 422.500

Heemstede

€ 178.600

Veere

€ 295.100

Heerde

€ 452.500

Veldhoven

€ 537.800

Heerenveen

€ 903.900

Velsen

€ 600.100

Heerlen

€ 732.300

Venlo

€ 1.334.200

Heeze-Leende

€ 437.000

Venray

€ 831.300

Heiloo

€ 250.600

Vijfheerenlanden

€ 392.100

Hellendoorn

€ 805.300

Vlieland

€ 127.600

Helmond

€ 977.100

Vlissingen

€ 371.900

Hendrik-Ido-Ambacht

€ 209.600

Voerendaal

€ 235.300

Hengelo OV

€ 854.800

Voorschoten

€ 175.400

Het Hogeland

€ 1.408.700

Voorst

€ 566.100

Heumen

€ 280.200

Vught

€ 444.600

Heusden

€ 565.600

Waadhoeke

€ 1.075.200

Hillegom

€ 149.200

Waalre

€ 248.000

Hilvarenbeek

€ 434.000

Waalwijk

€ 598.200

Hilversum

€ 634.200

Waddinxveen

€ 248.000

Hoeksche Waard

€ 721.400

Wageningen

€ 342.900

Hof van Twente

€ 1.020.300

Weert

€ 879.400

Hollands Kroon

€ 1.164.500

West Betuwe

€ 983.900

Hoogeveen

€ 855.800

West Maas en Waal

€ 404.100

Hoorn

€ 521.500

Westerkwartier

€ 1.352.800

Horst aan de Maas

€ 1.054.600

Westerveld

€ 1.049.500

Houten

€ 516.700

Westervoort

€ 127.600

Huizen

€ 334.500

Westerwolde

€ 1.019.900

Hulst

€ 279.800

Weststellingwerf

€ 696.600

IJsselstein

€ 238.000

Wierden

€ 587.800

Kaag en Braassem

€ 314.900

Wijchen

€ 574.100

Kampen

€ 723.500

Wijdemeren

€ 213.800

Kapelle

€ 127.600

Wijk bij Duurstede

€ 269.300

Katwijk

€ 377.700

Winterswijk

€ 800.700

Kerkrade

€ 371.900

Woensdrecht

€ 544.300

Koggenland

€ 317.000

Woerden

€ 491.200

Krimpenerwaard

€ 319.100

Woudenberg

€ 174.700

Laarbeek

€ 433.800

Zaltbommel

€ 460.900

Land van Cuijk

€ 2.167.500

Zandvoort

€ 132.800

Landgraaf

€ 342.300

Zeewolde

€ 651.800

Laren (NH.)

€ 148.300

Zeist

€ 504.000

Leeuwarden

€ 1.557.700

Zevenaar

€ 642.000

Leiden

€ 616.800

Zoeterwoude

€ 127.600

Leiderdorp

€ 192.000

Zuidplas

€ 509.500

Lelystad

€ 1.254.100

Zundert

€ 520.300

Leudal

€ 931.700

Zutphen

€ 432.800

Leusden

€ 363.300

Zwartewaterland

€ 331.500

Lingewaard

€ 573.800

Zwijndrecht

€ 313.400

Lisse

€ 147.600

Zwolle

€ 1.294.200

Lochem

€ 1.063.700

   

Bijzondere gemeenten (de Caribische openbare lichamen)

Aanvrager

Plafondbedrag

Aanvrager

Plafondbedrag

Bonaire

€ 127.600

Sint Eustatius

€ 127.600

Saba

€ 127.600

   

TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

De urgentie om de verkeersveiligheid te verbeteren blijft onverminderd hoog. Hoewel er in 2023 in Nederland minder mensen omkwamen door een verkeersongeval dan een jaar eerder, gaat het nog altijd om meer verkeersdoden dan tussen 2010 en 2021. Daarbij zijn er de afgelopen vier jaar steeds meer fietsers om het leven gekomen. De meeste verkeersdoden vallen op wegen in beheer van provincies, gemeenten en waterschappen (onderliggend wegennet). Per jaar gaat het hierbij om circa vijf keer zo veel verkeersdoden op het onderliggend wegennet als op het hoofdwegennet (Rijkswegen).

Het Rijk heeft daarom een investeringsbedrag gereserveerd van € 500 miljoen tot 2030 om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van wegen in beheer van gemeenten, provincies en waterschappen. Het Rijk draagt met dit geld voor maximaal 50% bij aan maatregelen die de verkeersveiligheid verbeteren.

De rijksbijdrage wordt via verschillende tranches ingezet. Een eerste tranche is al in 2020 beschikbaar gesteld (de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2020–2021) en een tweede tranche volgde in 2022 (de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2022–2023). Deze regeling geeft invulling aan de derde tranche. Ten opzichte van de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2022–2023 zijn, mede op basis van de evaluatie van die regeling, enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen betreffen de looptijd van de regeling (2025–2030), de verdelingssystematiek (artikel 5)1 en het werken met aanvraagtijdvakken (artikel 7).

Doordat de verdeling op basis van weglengte voor sommige medeoverheden tot gevolg heeft dat de rijksbijdrage waarvoor zij in aanmerking komen niet in verhouding staat tot de administratieve lasten die gepaard gaan met een aanvraag, is in de tabel van bijlage 2 een minimumbijdrage (drempel) gehanteerd (ter hoogte van € 127.600,–). De hoogte van de minimumbijdrage maakt het voor alle medeoverheden mogelijk om een minimaal pakket aan verkeersveiligheidsmaatregelen te treffen. Daarnaast legt onderhavige regeling een koppeling met de risicoanalyses en uitvoeringsprogramma’s verkeersveiligheid (artikel 7). Tot slot zijn enkele kosteneffectieve maatregelen toegevoegd aan de menukaart (zie bijlage 1 bij deze regeling) en minder kosteneffectieve maatregelen uit de menukaart verwijderd.

De basis voor het opstellen van de regeling is de zogeheten menukaart van (kosten-)effectieve en risicogestuurde infrastructurele maatregelen geweest. Deze menukaart, inclusief kostenkengetallen, is in 2024 geüpdatet ten opzichte van de menukaart die gold tijdens de eerdere tranches. Met deze maatregelen wordt beoogd effectief bij te dragen aan:

  • de doelstellingen van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV)2;

  • het duurzaam veiliger inrichten van gemeentelijke, provinciale en waterschapswegen en fietspaden;

  • de aanpak van de belangrijkste risico’s binnen het verkeerssysteem en de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals (oudere) fietsers en schoolgaande kinderen.

Ten opzichte van de menukaart van de Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2022–2023 is een aantal nieuwe maatregelen toegevoegd:

  • de aanleg van een vrijliggend voetpad;

  • het aanbrengen van bermverharding langs 60 km/uur wegen;

  • het aanleggen van een schoolzone in klinkerbestrating;

  • de aanleg van een middeneiland ter hoogte van een komgrens;

  • langzaam rijden gaat sneller (LARGAS) maatregelen zoals het versmallen van de rijbaan of aanleg van een voorrangsplein op 50 km/uur wegen;

  • de ombouw van een meerstrooksrotonde naar een turborotonde;

  • de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur (GOW30), waarbij maatregelen voor (erftoegangswegen) 30 km/uur- en (GOW) 50 km/uur-wegen ook toepasbaar worden op GOW30-wegen;

  • het opheffen van wegversmallingen/chicanes voor fietsers;

  • de aanleg van bermverharding langs fietspaden;

  • de aanleg van een gefaseerde oversteek voor fietsers op 60 km/uur wegen.

Ook is een aantal maatregelen van de menukaart verwijderd, omdat een maatregel niet kosteneffectief is gebleken, een rijksbijdrage voor de maatregel tijdens eerdere tranches beperkt is aangevraagd, het bereik van de maatregel, vanuit verkeerskundig perspectief, klein is of de voorkeur wordt gegeven aan een andere maatregel waarvan het verkeersveiligheidseffect bewezen groter is. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • het verwijderen van oneffenheden door opdruk van boomwortels;

  • het vullen van gaten en scheuren;

  • het fysiek opheffen van een fietsoversteek;

  • de aanleg van een veilige voetgangersoversteekplaats;

  • een geregelde oversteekplaats (GOP) op een GOW50;

  • een voetgangersoversteekplaats (VOP) op een GOW50;

  • de aanleg van een zebrapad.

In het SPV is afgesproken dat wegbeheerders risicoanalyses en uitvoeringsprogramma’s opstellen. Bij de aanvraag dient te worden aangegeven dat er zowel een risicoanalyse als een uitvoeringsprogramma verkeersveiligheid aanwezig is. Overigens wordt een uitvoeringsprogramma in de praktijk ook wel uitvoeringsagenda genoemd. Een risicoanalyse en een uitvoeringsprogramma kunnen ook in regionaal verband worden opgesteld. Er worden geen eisen gesteld aan de risicoanalyses en uitvoeringsprogramma’s. Meer informatie over risicoanalyses en uitvoeringsprogramma’s is te vinden op www.kennisnetwerkspv.nl en per 1 januari 2025 op www.aanpakspv.nl.

De bijdrage aan provincies en gemeenten, al dan niet via de Vervoerregio Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) (hierna gezamenlijk genoemd: Vervoerregio’s), geschiedt door middel van een specifieke uitkering en voor waterschappen via een subsidie. Voor een rijksbijdrage komen alleen maatregelen zoals vermeld in de menukaart, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, in aanmerking.

Over de uitvoering van de regeling vindt regelmatig overleg plaats met IPO, VNG, de Unie van Waterschappen en de Vervoerregio’s.

Verhouding tot bestaande regelgeving

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, het Kaderbesluit subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de Wet Mobiliteitsfonds, de Financiële-verhoudingswet en de Regeling informatieverstrekking sisa. Daarnaast zijn de Wet op het BTW-compensatiefonds en de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.

Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb, Financiële-verhoudingswet en de Regeling informatieverstrekking sisa

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen en subsidies verstrekt voor de realisering van infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, Awb is in artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M bepaalt dat titel 4.2 (Subsidies) van de Awb van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, waaronder de ontvangers van deze regeling. Voor de ontvangers kunnen onder andere de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering) relevant zijn. Verder is in de onderhavige regeling een aantal artikelen van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing verklaard.

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt, is naast het Kaderbesluit subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is voor gemeenten en provincies de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering geregeld. Voor de verantwoording van de waterschappen aangesloten bij de verantwoordingsbepalingen van de Regeling informatieverstrekking sisa.

Wet Mobiliteitsfonds

De maatregelen waarvoor specifieke uitkeringen en subsidies op grond van deze regeling verleend kunnen worden, vallen onder artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Mobiliteitsfonds. In artikel 7, eerste lid, van de Wet Mobiliteitsfonds is bepaald dat onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, de Kaderwet subsidies I en M van toepassing is op subsidies die verstrekt worden ten laste van het fonds.

Deze regeling is ter kennis gebracht van de Tweede Kamer, zoals bepaald in artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds (zie hierna onder ‘Voorhangprocedure’).

Wet op het BTW-compensatiefonds

Over bepaalde activiteiten waarvoor een rijksbijdrage kan worden verstrekt, zijn de ontvangers mogelijk omzetbelasting verschuldigd. Voor zover de ontvanger een gemeente, een provincie of een vervoerregio is, geldt dat omzetbelasting in bepaalde gevallen door de ontvanger van de rijksbijdrage in aftrek kan worden gebracht, tenzij de ontvanger een bijdrage krijgt uit het BTW-compensatiefonds. In dat laatste geval komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een rijksbijdrage.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De ontvangers krijgen een rijksbijdrage voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201).3

Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door degenen die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de ontvanger van de rijksbijdrage de aanbestedingsregels volgt.

Lasteneffecten

De rijksbijdrage is wat betreft de provincies, gemeenten en vervoerregio’s vormgegeven in de voor hen bekende methodiek van de sisa-verantwoording. Voor de waterschappen is aangesloten bij het verantwoordingsregime zoals opgenomen in de Regeling informatieverstrekking sisa. Op deze manier wordende verantwoordingsregimes voor alle overheden analoog en zo lastenluw mogelijk gehouden.

Dit leidt tot de minste administratieve lasten voor de medeoverheden alsmede tot minder uitvoeringslasten voor de rijksoverheid.

Gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen

De onderhavige regeling brengt geen rechtstreekse verandering in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen en heeft ook geen grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie is internetconsultatie daarom achterwege gebleven. Om dezelfde reden is deze regeling ook niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).

Consultatie

De regeling is voorgelegd aan IPO, VNG, de Unie van Waterschappen en de Vervoerregio’s. VNG en IPO hebben gevraagd om de voetgangersmaatregelen waarvan IenW heeft voorgesteld die niet langer voor een rijksbijdrage in aanmerking te laten komen (bijlage 1), te handhaven. IenW heeft hieraan geen gehoor gegeven, omdat uit SWOV-onderzoek is gebleken dat deze maatregelen niet kosteneffectief zijn en tijdens de eerdere tranches slechts beperkt zijn aangevraagd. Daarnaast hebben IPO en de Unie gevraagd om de realisatiedatum van de maatregelen op te rekken (van 31 december 2028 naar 31 december 2029). IenW heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek, omdat dit betekent dat middelen die niet, niet geheel of niet conform regeling zijn uitgegeven, niet langer beschikbaar zijn ter investering in de verkeersveiligheid. Tot slot heeft VNG de wens uitgesproken om alle middelen in 2025 uit te keren met oog op de 10% budgetkorting voor SPUKS vanaf 2026. Dit is in lijn met de voorliggende regeling. Tot slot heeft de VRA erop geattendeerd dat twee medeoverheden abusievelijk niet in de verdeelsleutel voor de subsidie waren meegenomen. Deze gemeenten zijn nu alsnog opgenomen in de verdeelsleutel (bijlage 2).

Voorhangprocedure

Een ontwerp van deze regeling is overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds schriftelijk ter kennis gebracht van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. PM.

Inwerkingtreding en einde looptijd

Deze regeling treedt in werking op 15 januari 2025 en werkt terug tot en met 1 januari 2025. Terugwerkende kracht wordt toegekend om te voorkomen dat de regeling niet zijn volle werking heeft.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een rijksbijdrage die voor die datum op grond van deze regeling is verstrekt.

Artikelsgewijze deel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn enkele definities opgenomen. Omdat de financiële bijdrage van het Rijk voor sommige ontvangers een specifieke uitkering is en voor andere ontvangers een subsidie, is er voor de overkoepelende term rijksbijdrage gekozen.

Ontvangers van een rijksbijdrage zijn gemeenten die niet tot een van de Vervoerregio’s behoren, provincies, Vervoerregio Amsterdam, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en waterschappen. Gemeenten die aan een van de vervoerregio’s deelnemen, dienen een aanvraag in bij de vervoerregio waaraan ze deelnemen en dienen geen zelfstandige aanvraag rechtstreeks bij de minister in. De vervoerregio’s dienen, namens de betreffende gemeenten, één gebundelde aanvraag in. Het gaat om cofinanciering wat hier betekent dat de ontvanger ten minste 50% van de (uitvoerings- en infrastructurele) kosten van de maatregelen zelf of met de eventuele externe financiering door andere partijen tezamen financiert en het Rijk maximaal de andere 50% als rijksbijdrage verstrekt.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van rijksbijdragen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies voor alle aanvragers worden aangehouden.

De bepalingen in het Kaderbesluit subsidies I en M die op de uitvoering van deze regeling van overeenkomstige toepassing zijn, zijn de volgende: de artikelen 6, eerste lid (subsidiabele kosten), 10, vierde lid, onder a tot en met d en f (aanvraag), 11, 12, onder b, c, en i (afwijzingsgronden), 14, eerste en vierde lid (subsidieverstrekking), 17, eerste lid, onder a tot en met c en e en f, en tweede lid, 18 en 21 (verplichtingen). Deze artikelen worden, waar nodig, hieronder nader toegelicht in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 3. Doel

Met deze regeling wordt een impuls gegeven aan de door het Rijk en de medeoverheden gewenste risicogestuurde aanpak op het gebied van verkeersveiligheid door het financieel stimuleren van het nemen of versnellen van kosteneffectieve en risicogestuurde verkeersveiligheidsbevorderende maatregelen op het onderliggende wegennet.

Artikel 4. Kosten die in aanmerking komen voor rijksbijdrage

Gezien artikel 2 is artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat voor de rijksbijdrage alleen in aanmerking komen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de maatregelen.

In het eerste lid van artikel 4 is omschreven waarvoor een rijksbijdrage kan worden verstrekt: alleen de kosten voor de realisatie van de maatregelen die in bijlage 1 bij deze regeling zijn opgenomen. Het gaat om uitvoeringskosten, zoals de diensten van een aannemer (eerste lid) en infrastructurele kosten, zoals betontegels (tweede lid). Voorbereidingskosten zoals ontwerp en onderzoekskosten komen niet in aanmerking voor een rijksbijdrage.

In het derde lid zijn de kosten omschreven die niet in aanmerking komen voor een rijksbijdrage, zoals reguliere onderhoudswerkzaamheden, grondaankopen en btw, voor zover deze btw niet op een andere wijze (via het BTW-compensatiefonds of verrekening) gecompenseerd kan worden, of maatregelen waarvoor reeds een subsidie van het Rijk is verstrekt. Maatregelen waarvoor al een volledige dekking is te vinden in de begroting van het lopende ofwel aanstaande begrotingsjaar van de aanvrager zijn ook uitgesloten van een rijksbijdrage. Doel van de regeling is om een impuls te geven aan extra maatregelen.

Artikel 5. Plafond en wijze van verdeling

Het totaal beschikbare budget voor deze regeling bedraagt in totaal € 236 miljoen, inclusief Btw. Het bedrag is inclusief compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds wordt overgemaakt na honorering van een aanvraag. Het plafond, genoemd in dit artikel, is het maximale bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor het verstrekken van een rijksbijdrage gedurende de looptijd van deze regeling.

Aanvragen van bovengenoemde aanvragers onder de onderhavige regeling worden exclusief btw verwacht. Bij aanvragen van waterschappen wordt verwacht dat alleen de niet voor verrekening in aanmerking komende btw wordt opgenomen, conform het bepaalde in artikel 4, derde lid, onder g.

De minister verdeelt, na toetsing van de aanvragen, het beschikbare rijksbijdrageplafond over de aanvragen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. De decentrale overheden kunnen aanspraak maken op een vooraf vastgesteld maximum bedrag als aandeel van het beschikbare plafond. De verdeelsleutel is hiervoor geweest het aantal kilometer wegen in beheer van gemeenten, provincies en waterschappen, vermeerderd met het aantal kilometer fietspaden en gecombineerd met het hanteren van een minimumbijdrage (drempel) ter hoogte van € 127.600, zodat overheden met een korte weglengte voldoende rijksbijdrage kunnen aanvragen om hun ambities te realiseren.

De verdeling van het beschikbare rijksbudget is gemaakt op basis van gegevens uit het Nationaal Wegenbestand (hierna: NWB). In het NWB zijn van alle wegen in Nederland, opgedeeld in wegvakken, diverse wegkenmerken opgenomen, zoals de rijrichting, ligging en wegbeheerder. De peildatum is 3 februari 2022, de meest recente peildatum bij het bepalen van de plafonds (zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling). Meer informatie over het NWB is te vinden op www.nationaalwegenbestand.nl. Het procentuele aandeel van het aantal kilometer wegen in beheer bij gemeenten, provincies en waterschappen is bepalend voor het aandeel van het rijksbudget dat bestemd is voor de betreffende aanvrager. Dit aandeel, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling, wordt echter niet al bij voorbaat toegekend aan de ontvanger. Het is slechts het maximum waar aanspraak op gemaakt kan worden.

Artikel 6. Hoogte van de rijksbijdrage

De rijksbijdrage wordt verstrekt op basis van cofinanciering en kan maximaal 50% van de uitvoerings- en infrastructurele kosten van maatregelen dekken. De rijksbijdrage per ontvanger kan nooit meer zijn dan de in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen maximale bedragen.

Artikel 7. Aanvraag tot verlening

Het eerste lid vermeldt dat de rijksbijdrage wordt verstrekt op aanvraag. In een aanvraag worden alle voorgenomen maatregelen genoemd (derde en vierde lid). Aanvragen van gemeenten die deel uitmaken van een vervoerregio worden uitsluitend bij de betreffende vervoerregio ingediend. Dit betekent dat deze gemeenten geen (extra) individuele aanvraag rechtstreeks bij de minister mogen indienen.

De aanvraag dient te geschieden via een door de minister ter beschikking gesteld aanvraagformulier (tweede lid) en kan alleen worden gedaan gedurende een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak (derde lid). Per aanvraagtijdvak is het aantal aanvragen per medeoverheid beperkt tot één. De aanvraagtijdvakken onder deze regeling worden zes weken voor aanvang daarvan bekendgemaakt door de minister in de Staatscourant en op www.investeringsimpulsSPV.nl. Een aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen indien het aanvraagformulier volledig is ingevuld. Het aanvraagformulier is te vinden op www.investeringsimpulsSPV.nl.

Naast deze informatie bevat het aanvraagformulier tevens informatie over de locaties van de te realiseren maatregelen, de huidige verkeerssituatie aldaar inclusief een toelichting op de wijze waarop de maatregel de verkeerssituatie zal verbeteren en de kans op verkeersongevallen verkleint, alsmede de realisatiedatum (vijfde lid, onder a tot en met c). Bij de aanvraag dienen voorts een risicoanalyse en een uitvoeringsprogramma’s aanwezig te zijn (vijfde lid, onder d en e). In het uitvoeringsprogramma staan concrete maatregelen om de verkeersveiligheidsrisico’s te verminderen. In het uitvoeringsprogramma staat ook welke doelstellingen prioriteit hebben, binnen welk tijdsbestek ze worden bereikt en wat het beschikbare of benodigde budget is.

De aanvragers kunnen voor het bepalen van de kosten van de verschillende maatregelen gebruik maken van de Kostenkengetallen menukaart regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen (2024-2025). Dit document wordt uiterlijk 1 september 2024 gepubliceerd op www.investeringsimpulsSPV.nl. Het m Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat houdt bij beoordeling van de aanvragen rekening met deze kostenkengetallen. De aanvragers ontvangen een besluit binnen dertien weken na de sluitingstermijn (zie ook de toelichting bij artikel 8).

De begroting die bij de aanvraag wordt ingediend, geeft inzicht in de cofinanciering en bevat uitsluitend een specificatie van de uitvoerings- en infrastructurele kosten per maatregel (zesde lid).

Artikel 8. Verlening en afwijzingsgronden

Gezien artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verlening van de rijksbijdrage wordt gegeven binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperiode. Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven, deze termijn eenmaal met dertien weken kan worden verlengd. In de regeling is bepaald dat het doen van een aanvraag slechts mogelijk is gedurende een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak. De beschikking tot verlening wordt uiterlijk dertien weken na sluiting van het aanvraagtijdvak afgegeven. In de beschikking tot verlening van de rijksbijdrage wordt het bedrag vermeld dat wordt afgedragen aan het BTW-compensatiefonds. Zie ook de toelichting op artikel 4.

Op grond van artikel 8, tweede en derde lid, wordt een aanvraag afgewezen als het bedrag van de aangevraagde rijksbijdrage hoger is dan het rijksbijdrageplafond, bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid of de aanvrager naar het oordeel van de minister in het verleden aanwijsbaar onvoldoende inspanning heeft gepleegd om eerder toegekende maatregelen te realiseren.

Daarnaast zijn op grond van artikel 2 van deze regeling, de artikelen 11 en 12, aanhef en onder b, c en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat een aanvraag ook wordt afgewezen als:

  • de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels;

  • er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager de activiteiten kan financieren;

  • het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • de kosten die in aanmerking komen voor de rijksbijdrage niet aannemelijk of redelijk zijn.

Artikel 9. Bevoorschotting en betaling

Een voorschot wordt ambtshalve verleend, gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de rijksbijdrage. Bij het besluit tot verlening van de rijksbijdrage wordt een voorschot van 100% van het totaal aangevraagde bedrag uitgekeerd. Aan een rijksbijdrage kunnen in de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 10. Voorwaardelijke verlening

In artikel 10 is een begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4:34 Awb geregeld. Een eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet binnen vier weken na het aannemen van de betreffende begrotingswet worden gedaan.

Artikel 11. Verplichtingen ontvanger

De ontvanger mag de rijksbijdrage uitsluitend besteden aan de realisatie van de maatregelen waarvoor die wordt verstrekt en moet alle maatregelen hebben afgerond op 31 december 2028. Deze datum is een uiterste datum.

Daarnaast zijn, gelet op artikel 2, de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, en e en f en tweede lid, 18 en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de ontvanger:

  • voldoet aan de verplichtingen die aan de rijksbijdrage zijn verbonden;

  • op verzoek van de minister de gevraagde medewerking verleent aan een door de minister ingesteld evaluatieonderzoek;

  • medewerking verleent aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de maatregelen, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • onverwijld mededeling doet aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • de maatregelen waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of

    • niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

De minister kan bij de verleningsbeschikking nadere verplichtingen opleggen. Ook kan hij op verzoek ontheffing verlenen van de verplichting de maatregelen uit te voeren overeenkomstig de omschrijving in de beschikking in geval van vertraging, essentiële wijziging of stopzetting van de maatregelen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 12. Verantwoording

Verantwoording van de besteding van de rijksbijdrage geschiedt voor provincies, gemeenten’ en vervoerregio’s namens de betreffende gemeenten volgens de voor hen bekende SiSa-systematiek. De gemeenten verantwoorden daartoe via die systematiek aan de vervoerregio’s die deze verantwoordingen bundelen.

Om de verantwoording over de subsidies die een waterschap als aanvrager ontvangt zoveel mogelijk op dezelfde wijze te laten plaatsvinden, is in artikel 12, tweede lid, bepaald dat de verantwoording door waterschappen geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de Regeling informatieverstrekking sisa. Dat betekent dat, net als gemeenten, provincies en Vervoerregio’s, ook de waterschappen via de bekende SiSa-systematiek hun verantwoording kunnen indienen, waaronder een accountantscontrole. Hierdoor is een separate verantwoording niet meer nodig. Een aparte accountantsverklaring op grond van artikel 4:79, derde lid, Awb, wordt van de waterschappen omwille van de gelijkheid tussen de aanvragers, alle overheidsorganisaties, niet vereist. Hierdoor worden de administratieve lasten voor de waterschappen verlaagd.

Artikel 13. Vaststelling van de rijksbijdrage

Na afronding van de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage is verstrekt of in ieder geval na afloop van de uiterste termijn om die maatregelen af te ronden beslist de minister aan de hand van de eindverantwoording over de vaststelling van de rijksbijdrage. De rijksbijdrage kan op een lager bedrag (dat kan ook nihil zijn) worden vastgesteld als de maatregelen niet volgens plan zijn uitgevoerd of niet aan de andere verplichtingen of voorwaarden van de verlening is voldaan (artikel 4:46 Awb).

Als de rijksbijdrage op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde bedrag op grond van artikel 4:57 Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de verleningsbeschikking wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de rijksbijdrage wordt gewijzigd (artikel 4:48 Awb).

Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de rijksbijdrage (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).

Artikel 14. Evaluatieverslag

Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting, is de subsidietitel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling. Daarmee is ook de evaluatieverplichting van artikel 4:24 van die wet van toepassing.

Op grond van artikel 4:24 van de Awb moet voor subsidies die worden verstrekt op grond van een wettelijke regeling minstens een keer in de vijf jaar een verslag worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van die subsidies in de praktijk. Artikel 14 van deze regeling bevat de uiterste datum om het evaluatieverslag te publiceren.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Hiervoor wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Bijlage 1, bedoeld in artikel 4, eerste lid

Bijlage 1 bij deze regeling bevat de zogenoemde ‘menukaart’, een overzicht van de maatregelen waarvoor de minister een rijksbijdrage kan verstrekken.

Bijlage 2. bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, en 6

Bijlage 2 bij deze regeling geeft een overzicht van de bedragen die per gemeente, provincie, Vervoerregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag en waterschap op grond van deze regeling ten hoogste beschikbaar zijn, waarbij deze bedragen zijn gebaseerd op het aantal kilometer wegen vermeerderd met het aantal kilometer fietspaden in beheer van een gemeente, provincie of waterschap.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener


X Noot
1

waarbij is gekozen voor een verdeling op basis van het aantal kilometer wegen en fietspaden in beheer van een gemeente, provincie of waterschap.

X Noot
2

‘Veilig van deur tot deur. Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030: Een gezamenlijke visie op aanpak verkeersveiligheidsbeleid’, Ministerie van IenW, het Interprovinciaal overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, december 2018.

X Noot
3

Mededeling van de Commissie betreffende het begrip ‘staatssteun’ in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU 2016, C 262).

Naar boven