Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 mei 2025, nr. 52598259, tot wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs in verband met wijzigingen als gevolg van de eerste suppletoire begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het begrotingsjaar 2025 en in verband met de vaststelling van de hoogte van het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2026–2027

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2.2, tweede lid, 2.4a, tweede lid, 4.11, eerste lid, 4.20, eerste lid, 4.21, eerste en tweede lid, 4.23, eerste lid, en 4.24, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

Besluit:

ARTIKEL I. REGELING FINANCIEN HOGER ONDERWIJS

De Regeling financiën hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, vierde tot en met zesde lid, komen te luiden:

B

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Bedragen wettelijk collegegeld

Voor het in de volgende tabel genoemde studiejaar worden na de toepassing van de artikelen 2.2, tweede lid, en 2.4a, tweede lid, van het besluit de volgende bedragen van het wettelijk collegegeld vastgesteld:

Vorm wettelijk collegegeld

Studiejaar 2025–2026

Studiejaar 2026–2027

Volledig wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit

€ 2.601

€ 2.695

Gedeeltelijk wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.4a, eerste lid, van het besluit

Minimumbedrag: € 1.548

Maximumbedrag: € 2.601

Minimumbedrag: € 1.604

Maximumbedrag: € 2.695

C

Bijlage 1 komt te luiden:

BIJLAGE 1. BIJ ARTIKEL 3, EERSTE LID, ONDERDEEL A, VAN DE REGELING

De bedragen onderwijsopslag universiteiten, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het besluit

Universiteit

Kwaliteit

Kwetsbare opleidingen

Bijzondere voorzieningen

Totaalbedrag

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 0

€ 0

€ 341.460

€ 341.460

21PB

Universiteit Leiden

€ 0

€ 3.134.629

€ 4.088.491

€ 7.223.120

21PC

Rijksuniversiteit Groningen

€ 0

€ 2.660.396

€ 2.785.200

€ 5.445.596

21PD

Universiteit Utrecht

€ 0

€ 9.295.487

€ 1.754.604

€ 11.050.091

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 0

€ 614.527

€ 13.007.316

€ 13.621.843

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 0

€ 0

€ 9.244.875

€ 9.244.875

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 0

€ 0

€ 1.677.749

€ 1.677.749

21PH

Universiteit Twente

€ 0

€ 0

€ 18.217.263

€ 18.217.263

21PI

Wageningen University

€ 0

€ 0

–€ 129.948

–€ 129.948

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 0

€ 764.742

€ 6.892.030

€ 7.656.772

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 0

€ 3.493.284

€ 5.643.196

€ 9.136.480

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 0

€ 1.055.265

€ 3.655.384

€ 4.710.649

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 0

€ 1.881.726

€ 2.264.799

€ 4.146.525

21PN

Tilburg University

€ 0

€ 669.151

€ 2.651.252

€ 3.320.403

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 0

€ 0

€ 105.899

€ 105.899

22NC

Open Universiteit

€ 0

€ 382.394

€ 2.597.574

€ 2.979.968

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 0

€ 0

€ 110.041

€ 110.041

25AV

Theologische Universiteit Utrecht

€ 0

€ 0

€ 25.963

€ 25.963

 

Totaal

€ 0

€ 23.951.601

€ 74.933.148

€ 98.884.749

D

Bijlage 3 komt te luiden:

BIJLAGE 3. BIJ ARTIKEL 3, TWEEDE LID, ONDERDEEL A, VAN DE REGELING

De bedragen onderwijsopslag hogescholen, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het besluit

Hogeschool

Kwaliteit

Kwetsbare opleidingen

Bijzondere voorzieningen

Totaalbedrag

00IC

Katholieke PABO Zwolle

€ 0

€ 0

€ 680.476

€ 680.476

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

€ 0

€ 556.807

€ 632.494

€ 1.189.301

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

€ 0

€ 0

€ 6.311.942

€ 6.311.942

02BY

Gerrit Rietveld Academie

€ 0

€ 1.203.261

€ 185.839

€ 1.389.100

02NR

Hotelschool The Hague

€ 0

€ 0

€ 280.565

€ 280.565

02NT

Design Academy Eindhoven

€ 0

€ 550.830

€ 180.312

€ 731.142

07GR

Avans Hogeschool

€ 0

€ 504.015

€ 6.964.523

€ 7.468.538

08OK

Pedagogische Hogeschool De Kempel

€ 0

€ 0

€ 528.233

€ 528.233

09OT

Iselinge Hogeschool

€ 0

€ 0

€ 760.776

€ 760.776

10IZ

Marnix Academie

€ 0

€ 0

€ 807.500

€ 807.500

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

€ 0

€ 920.375

€ 413.281

€ 1.333.656

15BK

Driestar educatief

€ 0

€ 0

€ 1.030.095

€ 1.030.095

21CW

HAS Hogeschool

€ 0

€ 0

€ 2.146.027

€ 2.146.027

21MI

HZ University of Applied Sciences

€ 0

€ 0

€ 2.629.337

€ 2.629.337

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

€ 0

€ 938.304

€ 567.825

€ 1.506.129

21RI

Hogeschool Leiden

€ 0

€ 163.632

€ 2.411.065

€ 2.574.697

21UG

Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar

€ 0

€ 0

€ 795.414

€ 795.414

21UI

Breda University of Applied Sciences

€ 0

€ 0

€ 1.103.307

€ 1.103.307

22HH

Hogeschool Viaa

€ 0

€ 0

€ 636.721

€ 636.721

22OJ

Hogeschool Rotterdam

€ 0

€ 1.144.950

€ 6.160.252

€ 7.305.202

23AH

Saxion Hogeschool

€ 0

€ 237.267

€ 6.225.698

€ 6.462.965

23KJ

Hogeschool der Kunsten Den Haag

€ 0

€ 871.567

€ 560.005

€ 1.431.572

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

€ 0

€ 0

€ 838.122

€ 838.122

25BE

Hanzehogeschool Groningen

€ 0

€ 1.476.356

€ 7.266.379

€ 8.742.735

25DW

Hogeschool Utrecht

€ 0

€ 1.251.788

€ 6.812.633

€ 8.064.421

25JX

Zuyd Hogeschool

€ 0

€ 899.232

€ 6.671.807

€ 7.571.039

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

€ 0

€ 1.325.422

€ 9.259.219

€ 10.584.641

27NF

ArtEZ

€ 0

€ 1.506.068

€ 661.784

€ 2.167.852

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 0

€ 679.074

€ 4.083.603

€ 4.762.677

27UM

De Haagse Hogeschool

€ 0

€ 0

€ 3.501.627

€ 3.501.627

28DN

Hogeschool van Amsterdam

€ 0

€ 0

€ 7.444.826

€ 7.444.826

30GB

Fontys Hogeschool

€ 0

€ 1.434.407

€ 12.640.093

€ 14.074.500

30HD

Hogeschool Van Hall Larenstein

€ 0

€ 0

€ 1.800.181

€ 1.800.181

30TX

Aeres Hogeschool

€ 0

€ 0

€ 2.461.870

€ 2.461.870

30VP

Hogeschool Thomas More

€ 0

€ 0

€ 540.574

€ 540.574

31FR

NHL Stenden Hogeschool

€ 0

€ 0

€ 5.388.048

€ 5.388.048

 

Totaal

€ 0

€ 15.663.355

€ 111.382.453

€ 127.045.808

E

Bijlage 5 komt te luiden:

BIJLAGE 5. BIJ ARTIKEL 4, EERSTE LID, VAN DE REGELING

De bedragen onderzoek universiteiten, bedoeld in artikel 4.23, eerste lid, van het besluit

Universiteit

Bedrag

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 580.737

21PB

Universiteit Leiden

€ 59.835.320

21PC

Rijksuniversiteit Groningen

€ 52.011.573

21PD

Universiteit Utrecht

€ 58.431.163

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 50.579.471

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 49.481.937

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 33.059.268

21PH

Universiteit Twente

€ 33.785.505

21PI

Wageningen University

€ 24.960.181

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 40.917.741

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 54.019.771

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 48.456.098

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 48.080.003

21PN

Tilburg University

€ 20.737.551

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 580.737

22NC

Open Universiteit

€ 4.389.543

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 2.903.687

25AV

Theologische Universiteit Utrecht

€ 1.742.212

 

Totaal

€ 584.552.498

F

Bijlage 9 komt te luiden:

BIJLAGE 9. BIJ ARTIKEL 4, DERDE LID, VAN DE REGELING

De bedragen ontwerp en ontwikkeling hogescholen, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, van het besluit

Hogeschool

Bedrag

00IC

Katholieke PABO Zwolle

€ 56.307

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

€ 31.987

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

€ 332.691

02BY

Gerrit Rietveld Academie

€ 0

02NR

Hotelschool The Hague

€ 0

02NT

Design Academy Eindhoven

€ 0

07GR

Avans Hogeschool

€ 64.961

08OK

Pedagogische Hogeschool De Kempel

€ 96.181

09OT

Iselinge Hogeschool

€ 39.546

10IZ

Marnix Academie

€ 117.871

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

€ 12.707

15BK

Driestar educatief

€ 109.765

21CW

HAS Hogeschool

€ 0

21MI

HZ University of Applied Sciences

€ 38.560

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

€ 40.970

21RI

Hogeschool Leiden

€ 150.078

21UG

Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar

€ 113.599

21UI

Breda University of Applied Sciences

€ 0

22HH

Hogeschool Viaa

€ 71.314

22OJ

Hogeschool Rotterdam

€ 323.818

23AH

Saxion Hogeschool

€ 113.928

23KJ

Hogeschool der Kunsten Den Haag

€ 4.053

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

€ 68.576

25BE

Hanzehogeschool Groningen

€ 176.479

25DW

Hogeschool Utrecht

€ 361.064

25JX

Zuyd Hogeschool

€ 44.257

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

€ 408.059

27NF

ArtEZ

€ 71.095

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 238.920

27UM

De Haagse Hogeschool

€ 95.524

28DN

Hogeschool van Amsterdam

€ 320.422

30GB

Fontys Hogeschool

€ 549.702

30HD

Hogeschool Van Hall Larenstein

€ 0

30TX

Aeres Hogeschool

€ 46.776

30VP

Hogeschool Thomas More

€ 90.375

31FR

NHL Stenden Hogeschool

€ 327.981

 

Totaal

€ 4.517.566

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2025.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, treedt in werking met ingang van 1 september 2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

TOELICHTING

Algemeen

1. Algemeen

Met deze regeling wordt de Regeling financiën hoger onderwijs (Rfho) gewijzigd. De aanpassingen van de Rfho hangen ten eerste samen met de berekening van de rijksbijdrage 2025 in overeenstemming met de eerste suppletoire begroting 2025 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eerste berekening van de rijksbijdrage 2025 betrof de berekening in overeenstemming met de ontwerpbegroting 2025 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast worden er wijzigingen doorgevoerd in verband met de vaststelling van de hoogte van het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2026–2027.

2. Gevoerd overleg

Een concept van de regeling is voor bestuurlijke reactie voorgelegd aan de Universiteiten van Nederland (UNL), Vereniging Hogescholen (VH) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). UNL wijst in haar reactie op de taakstellingen zoals het niet uitkeren van prijsbijstelling en de taakstelling die nodig is om de invoering van NIS2 te bekostigen. UNL vindt deze taakstellingen niet in lijn met de wens van het kabinet een welvarende kenniseconomie te blijven. UNL wijst erop dat deze taakstellingen voor financiële onzekerheid, dreigende sluiting of verschraling van opleidingen en toonaangevend onderzoek en verdere toename van de reeds als zeer hoog ervaren werkdruk zorgen bij universiteiten. UNL roept op om bij de R&D-uitgaven uit te gaan van 3% van het BBP, zoals in regeerprogramma als uitgangspunt staat benoemd. Daarnaast vraagt UNL om bij de invulling van de taakstelling internationalisering na 2025 te borgen dat universiteiten niet een onevenredig deel van deze taakstelling moeten verwerken. Tenslotte vraagt UNL om concrete initiatieven voor het verminderen van de administratieve- en regeldruk. Ook de NFU wijst in haar reactie op het risico van de taakstellingen op het medische onderwijs en onderzoek in het licht van de grote uitdagingen waar de maatschappij voor staat als het gaat om de gezondheid van vandaag en morgen. De NFU roept op te stoppen met bezuinigen en te stoppen met budgettaire sluiproutes om tegenvallers op andere posten binnen de begroting van OCW door te vertalen naar de instellingen. Net als UNL wijst de NFU op het doel van 3% BBP investeringen met het oog op de concurrentiepositie van Nederland. De VH heeft niet bestuurlijk gereageerd op deze wijziging van de Rfho.

3. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

DUO acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.

4. Financiële gevolgen

De wijzigingen in deze regeling hebben geen gevolgen voor de rijksbegroting. Wijziging vanwege de tweede suppletoire begroting 2025 kan op grond van artikel 2.5, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek nog leiden tot nadere bepaling van de in deze regeling opgenomen bedragen en percentages.

5. Gevolgen administratieve lasten

De regeling heeft geen gevolgen voor administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Grondslagen

  • In artikel 2.2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW) is bepaald dat jaarlijks bij ministeriële regeling het bedrag van het volledig wettelijk collegegeld wordt gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 9 van de Rfho ten aanzien van de bedragen van het volledig wettelijk collegegeld.

  • In artikel 2.4a, tweede lid, van het UWHW is bepaald dat jaarlijks bij ministeriële regeling het minimumbedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld wordt aangepast overeenkomstig artikel 2.2, tweede en derde lid, van het UWHW. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 9 van de Rfho ten aanzien van de bedragen van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld.

  • In artikel 4.11, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit de onderwijsdelen wo en hbo van de rijksbijdrage aan een universiteit onderscheidenlijk een hogeschool een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag kan toekennen in relatie tot kwaliteit, kwetsbare opleidingen of bijzondere voorzieningen. Dit is de grondslag voor het aanpassen van de bijlagen 1 en 3 van de Rfho waarin deze bedragen worden vastgesteld.

  • In artikel 4.20, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat een bij ministeriële regeling vast te stellen deel van het onderzoekdeel wo wordt verdeeld over de universiteiten naar rato van de som van de aantallen bekostigde graden per opleiding die in de peilperiode onderzoek door een universiteit zijn verleend. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 4, vierde lid, van de Rfho waarin het percentage van het onderzoekdeel wo, bestemd voor de graden, wordt vastgesteld.

  • In artikel 4.21, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat een bij ministeriële regeling vast te stellen deel van het onderzoekdeel wo wordt verdeeld over de universiteiten naar rato van de som van de aantallen proefschriften die hebben geleid tot een promotie en de aantallen ontwerperscertificaten die in het tweede, derde en vierde kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar door een universiteit zijn verleend. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 4, vijfde lid, van de Rfho waarin het percentage van het onderzoekdeel wo, bestemd voor promoties en ontwerperscertificaten, wordt vastgesteld.

  • In artikel 4.21, tweede lid, van het UWHW is bepaald dat de per promotie en per ontwerperscertificaat toe te kennen bedragen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Dit is de grondslag voor het aanpassen van artikel 4, zesde lid, van de Rfho waarin deze bedragen worden vastgesteld.

  • In artikel 4.23, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat bij ministeriële regeling bedragen worden vastgesteld, die uit het onderzoekdeel wo aan universiteiten worden toegekend in verband met toponderzoekscholen en bijzondere voorzieningen. Dit is de grondslag voor het aanpassen van bijlage 5 van de Rfho waarin deze bedragen worden vastgesteld.

  • In artikel 4.24, eerste lid, van het UWHW is bepaald dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit het deel ontwerp en ontwikkeling hbo aan een instelling een bedrag kan toekennen dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Dit is de grondslag voor het aanpassen van bijlage 9 van de Rfho waarin deze bedragen worden vastgesteld.

ARTIKEL I. REGELING FINANCIEN HOGER ONDERWIJS

A

(Wijziging van artikel 4 van de Rfho)

Dit onderdeel betreft een aanpassing van de percentages en bedragen voor graden en promoties en ontwerperscertificaten in artikel 4. De percentages en bedragen zijn gewijzigd als gevolg van de wijziging van de omvang van het totale onderzoekdeel in de rijksbijdrage. De percentages en bedragen zijn gewijzigd vanwege loon- en prijsbijstelling 2025.

B

(Wijziging van artikel 9 van de Rfho)

Op grond van artikel 2.2, tweede lid, van het UWHW wordt het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2026–2027 vastgesteld aan de hand van de consumentenprijsindex. De wijziging wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar. Op grond van het derde lid wordt onder de consumentenprijsindex verstaan: de consumentenprijsindex 'reeks alle huishoudens' zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag van het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2026–2027 wordt vermenigvuldigd met 131,92 (gemiddelde mei 2024 t/m april 2025) en gedeeld door 127,24 (gemiddelde mei 2023 t/m april 2024). De hieruit resulterende bedragen zijn afgerond opgenomen in deze regeling conform het onderstaande overzicht voor het studiejaar 2026–2027. Hoewel de bedragen van het collegegeld voor de Open Universiteit (per studiepunt), bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid, WHW en het hoger collegegeld, bedoeld in artikel 6.7, vierde lid, WHW niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden deze bedragen in het kader van de duidelijkheid wel in deze toelichting genoemd.

Vorm wettelijk collegegeld

Studiejaar

2025–2026

Niet afgerond

Studiejaar 2025–2026

Afgerond

Studiejaar

2026–2027

Niet afgerond

Studiejaar 2026–2027

Afgerond

Volledig wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit

€ 2.600,64

€ 2.601

€ 2.694,81

€ 2.695

Gedeeltelijk wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 2.4a, eerste lid, van het besluit

Minimumbedrag: € 1.548,20 Maximumbedrag: € 2.600,64

Minimumbedrag: € 1.548 Maximumbedrag: € 2.601

Minimumbedrag: € 1.604,26 Maximumbedrag: € 2.694,81

Minimumbedrag: € 1.604 Maximumbedrag: € 2.695

Collegegeld OU (per studiepunt), bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid, van de wet

Minimumbedrag: € 43,34 Maximumbedrag: € 86,69

Minimumbedrag: € 43,34 Maximumbedrag: € 86,69

Minimumbedrag: € 44,91 Maximumbedrag: € 89,83

Minimumbedrag: € 44,91 Maximumbedrag: € 89,83

Hoger collegegeld, bedoeld in artikel 6.7, vierde lid, van de wet

Minimumbedrag: € 2.600,64 Maximumbedrag: € 13.003,19

Minimumbedrag: € 2.601 Maximumbedrag: € 13.003

Minimumbedrag: € 2.694,81 Maximumbedrag: € 13.474,05

Minimumbedrag: € 2.695 Maximumbedrag: € 13.474

C

(Wijziging van bijlage 1 van de Rfho)

Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen onderwijsopslag universiteiten’ in bijlage 1. Het onderdeel is aangepast vanwege loon- en prijsbijstelling 2025 en loon- en prijsbijstelling. Verder is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:

  • a. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 19.997 overgeheveld van de Universiteit Leiden naar de Radboud Universiteit in verband met wijziging van penvoerderschap van de onderzoekschool OZSW.

  • b. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 1.762.000 toegevoegd in verband met het amendement Van der Molen/Westerveld voor versterking van de opleidingen Nederlands en verhoging van de instroom van deze opleidingen (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VIII, nr. 134). Dit bedrag is toegevoegd bij de Universiteit Utrecht die als penvoerder optreedt (brief 49961522). Dit bedrag zal, het budgetrecht van het parlement respecterend, tot en met 2030 in de onderwijsopslag van deze universiteit blijven.

  • c. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn in het kader van het programma Holland Scholarship de vanuit OCW beschikbare middelen voor deelnemende universiteiten voor inkomende en uitgaande beurzen herverdeeld op basis van de opgegeven aantallen inkomende en uitgaande beurzen per instelling voor het studiejaar 2024–2025. De bijdrage voor het jaar 2025 komt daarbij uit op € 2.182.356.

  • d. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 3.625.020 toegevoegd voor de ondersteuning van de Nederlandse deelnemers aan het Europese Universiteiten Initiatief. Tijdelijke financiële steun zal worden geboden aan zowel Nederlandse instellingen die reeds als volle partner deelnemen aan een alliantie binnen het initiatief als aan de Nederlandse instellingen die nog niet als volle partner in een nieuwe alliantie vertegenwoordigd zijn (brief 51408161).

  • e. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 1.236.424 toegevoegd om instellingen te ondersteunen bij het organiseren van medezeggenschap (brief 47779322). De middelen zijn bedoeld voor scholing, ondersteuning, communicatie en vergoedingen voor deelname.

  • f. onder de noemer bijzondere voorzieningen heeft in 2025 een eindafrekening plaatsgevonden van de maatregel compensatie halvering wettelijk collegegeld eerstejaars studenten. Deze eindafrekening is op totaalniveau budgetneutraal. Bij sommige instellingen leidt dit tot een neerwaartse en bij andere instellingen tot een opwaartse bijstelling. Bij een instelling (Wageningen University) leidt deze eindafrekening ertoe dat het bedrag in de onderwijsopslag in totaal negatief uit komt.

D

(Wijziging van bijlage 3 van de Rfho)

Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen onderwijsopslag hogescholen’ in bijlage 3. Het onderdeel is aangepast vanwege loon- en prijsbijstelling 2025. Verder is sprake van wijzigingen om de volgende redenen:

  • a. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn de volgende incidentele bedragen toegevoegd in 2025: € 84.124 voor de hogeschool IPABO voor financiële ondersteuning van het Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind (LEJK, brief 47915045), € 80.000 voor de hogeschool IPABO voor financiële ondersteuning van het Landelijk Expertisecentrum PO-VO (LEPOVO, brief 51246421), € 465.000 voor de Fontys Hogescholen voor het uitvoeren van activiteiten voor de herijking van de kennisbases van de pabo-opleidingen (brief 51435721), € 899.673 voor de Fontys Hogescholen voor het uitvoeren van activiteiten voor het Onderwijsloket (brief 49276625), € 382.977 voor de hogeschool Driestar Educatief in verband met de uitvoering toelatingstoetsen voor de Pabo (brief 50864127) en € 100.000 voor de hogeschool Leiden voor coördinatie van vitalisering van de regio's (brief 52009548).

  • b. onder de noemer bijzondere voorzieningen zijn in het kader van het programma Holland Scholarship de vanuit OCW beschikbare middelen voor deelnemende hogescholen voor inkomende en uitgaande beurzen herverdeeld op basis van de opgegeven aantallen inkomende en uitgaande beurzen per instelling voor het studiejaar 2024–2025. De bijdrage voor het jaar 2025 komt daarbij uit op € 1.995.921.

  • c. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 2.230.784 toegevoegd voor de ondersteuning van de Nederlandse deelnemers aan het Europese Universiteiten Initiatief. Tijdelijke financiële steun zal worden geboden aan zowel Nederlandse instellingen die reeds als volle partner deelnemen aan een alliantie binnen het initiatief als de Nederlandse instellingen die nog niet als volle partner in een nieuwe alliantie vertegenwoordigd zijn (brief 51408161).

  • d. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 1.763.576 toegevoegd om instellingen te ondersteunen bij het organiseren van medezeggenschap (brief 47779322). De middelen zijn bedoeld voor scholing, ondersteuning, communicatie en vergoedingen voor deelname.

  • e. onder de noemer bijzondere voorzieningen is in 2025 € 25.050.000 toegevoegd om instellingen te ondersteunen bij het opvangen van krimpproblematiek (brief 51884613).

E

(Wijziging van bijlage 5 van de Rfho)

Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen onderzoek universiteiten’ in bijlage 5. Het onderdeel is aangepast vanwege toevoeging van onderzoeksmiddelen naar aanleiding van de bij de begroting aangenomen amendementen Bontebal (Kamerstukken II 2024/25 30 600, nr. 141) en Eerdmans (Kamerstukken II 2024/25 30 600, nr. 147) en loon- en prijsbijstelling 2025.

F

(Wijziging van bijlage 9 van de Rfho)

Dit onderdeel betreft de aanpassing van de ‘bedragen ontwerp en ontwikkeling hogescholen’ in bijlage 9. De hogescholen die lerarenopleidingen verzorgen, ontvangen een bedrag bepaald in de regeling. De verdeling van het bedrag wordt jaarlijks herijkt op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen bij lerarenopleidingen. Het gedeelte van het deel ontwerp en ontwikkeling hbo dat resteert, wordt over de hogescholen verdeeld naar rato van de verdeling van het onderwijsdeel hbo. Het onderdeel is aangepast vanwege loon- en prijsbijstelling 2025.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Artikel I, met uitzondering van onderdeel B, heeft betrekking op het begrotingsjaar 2025 en werkt daarom na inwerkingtreding terug tot en met 1 januari 2025. Deze terugwerkende kracht is noodzakelijk, omdat de bekostiging en verantwoording hierover per kalenderjaar plaatsvindt.

Artikel I, onderdeel B, heeft betrekking op de vaststelling van het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2026–2027 en treedt daarom in werking met ingang van 1 september 2026.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

Naar boven