Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 mei 2025, nr. FEZ/50777613, houdende regels voor de subsidieverstrekking voor de pilot meer uren werken in het primair onderwijs (Subsidieregeling Meerurenmaatwerk)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikel 71 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 71 van de Wet op de expertisecentra;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

fte:

full-time equivalent van 40 uur per week;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

keuzeopties:

keuzeopties als bedoeld in artikel 3, derde lid, die aangeboden worden aan leraren voor uitbreiding of behoud van het aantal uren in hun contract;

leraar:

degene die voldoet aan de bevoegdheidseisen gesteld in artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 3 van de Wet op de expertisecentra;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

primair onderwijs:

onderwijs dat gegeven wordt op een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of op een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school:

school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de experticecentra.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan aan een bevoegd gezag van een school subsidie verstrekken ten behoeve van het op één of meerdere onder het bevoegd gezag ressorterende scholen aanbieden en uitvoeren van:

    • a. ondersteunende activiteiten voor het voorbereiden van het aanbieden van keuzeopties aan leraren; en

    • b. minimaal drie keuzeopties als bedoeld in het derde lid binnen één van de varianten, bedoeld in het vierde lid.

  • 2. Onder ondersteunende activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in ieder geval verstaan:

    • a. het uitvoeren van een enquête onder de leraren om te bepalen welke voorkeuren zij hebben met betrekking tot de keuzeopties;

    • b. het organiseren van draagvlaksessies;

    • c. het trainen van personen in dienst van het bevoegd gezag voor het voeren van gesprekken over contractuitbreiding;

    • d. het aanpassen van systemen op de benodigde flexibiliteit.

  • 3. Als keuzeoptie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, biedt het bevoegd gezag in ieder geval de optie van een geldbedrag bovenop het salaris aan. Daarnaast biedt het bevoegd gezag ten minste twee van de volgende opties aan:

    • a. geld voor kinderopvang bovenop het salaris;

    • b. meer vrije dagen in schoolweken;

    • c. een flexibel rooster; of

    • d. andere niet-lesgevende taken binnen een school.

  • 4. De keuzeopties, bedoeld in het derde lid, kan het bevoegd gezag enkel aan leraren aanbieden binnen één van de volgende varianten:

    • a. 4 en 5 dagen werken: voor leraren die meer uren gaan werken dan minimaal een werktijdfactor van 0,8 fte dan wel een werktijdfactor van reeds minimaal 0,8 fte blijven werken; of

    • b. Urenuitbreiding: voor leraren die hun arbeidsduur uitbreiden met minimaal 0,1 fte.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2025 tot en met 2028 een totaalbedrag van € 14.812.000 beschikbaar, waarvan:

    • a. € 11.850.000 beschikbaar is voor de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a;

    • b. € 2.962.000 beschikbaar is voor de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b.

  • 2. Indien één van de bedragen, genoemd in het voorgaande lid niet volledig wordt benut, worden de resterende middelen toegevoegd aan het andere in het voorgaande lid genoemde subsidieplafond.

  • 3. Indien één van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, in zijn geheel niet wordt benut, is het tweede lid niet van toepassing.

Artikel 5. Hoogte subsidiebedrag

  • 1. De subsidie voor de variant bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste € 8.695.000,– per bevoegd gezag. Het totale subsidiebedrag per bevoegd gezag bestaat uit:

    • a. maximaal € 55.000,– per bevoegd gezag voor de ondersteunde activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. maximaal € 160.000,– per school voor de keuzeactiviteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b.

  • 2. De subsidie voor de variant bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste € 2.485.000,– per bevoegd gezag. Het totale subsidiebedrag per bevoegd gezag bestaat uit:

    • a. maximaal € 55.000,– per bevoegd gezag voor de ondersteunde activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. maximaal € 45.000,– per school voor de keuzeactiviteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie voor de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, niet meer dan 90% van de gerealiseerde kosten.

  • 4. Onverminderd het tweede lid bedraagt de subsidie voor de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, niet meer dan 97,5% van de gerealiseerde kosten.

Artikel 6. Aanvraag subsidie

  • 1. Een aanvraag voor de subsidie kan worden ingediend van 1 juli 2025 9:00 uur tot en met 5 september 2025 13:00 uur. Aanvragen die buiten het aanvraagtijdvak worden ingediend, worden afgewezen.

  • 2. Per bevoegd gezag kan één aanvraag worden ingediend.

  • 3. Subsidieaanvragen waarbij de mogelijk toe te wijzen subsidie minder dan € 125.000 zou bedragen, worden afgewezen.

  • 4. De aanvraag bevat een activiteitenplan en een begroting.

  • 5. In aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan:

    • a. de keuze voor één van de varianten als bedoeld in artikel 3, vierde lid;

    • b. een verklaring dat het bevoegd gezag:

      • 1°. een tekort heeft aan leraren door openstaande vacatures dan wel het tekort aan leraren oplost met onbevoegd of extern tijdelijk ingehuurd personeel op de deelnemende school of scholen;

      • 2°. kennis heeft genomen van handreiking (juridische) rechtvaardiging meerurenmaatwerk;

      • 3°. ten minste drie keuzeopties zal aanbieden waaronder in ieder geval de optie van een geldbedrag; en

      • 4°. bijlage 1 in acht neemt bij het aanbieden van de keuzeopties.

    • c. voor welke school of scholen de subsidie wordt aangevraagd.

  • 6. De subsidie wordt aangevraagd met het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op www.dus-i.nl. Het activiteitenplan en de begroting worden opgesteld met gebruik making van de formats die daartoe op www.dus-i.nl beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 7. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen.

  • 2. Indien een aanvraag niet volledig gehonoreerd kan worden in verband met het bereiken van het subsidieplafond wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te passen. In het geval dat de aanvrager hier geen gebruik van maakt, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 3. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van de gelegenheid de aanvraag aan te passen, bedoeld in het tweede lid, wordt aan de aanvrager van de eerstvolgende binnengekomen aanvraag op de ranglijst de gelegenheid, bedoeld in het tweede lid, geboden totdat het subsidieplafond bereikt is of geen aanvragers meer op de ranglijst staan.

Artikel 8. Verplichtingen subsidie

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. De activiteiten worden uitgevoerd in de periode tot en met 31 juli 2029.

  • b. De subsidieontvanger biedt de gekozen keuzeopties binnen zes maanden na het moment van subsidieverstrekking aan de leraren aan.

  • c. De subsidieontvanger biedt gedurende de looptijd van de subsidie binnen de gekozen variant steeds dezelfde keuzeopties aan.

  • d. De subsidieontvanger biedt de keuzeopties aan met inachtneming van bijlage 1 bij deze regeling.

  • e. De subsidieontvanger kent binnen de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a, de door de leraar gekozen keuzeoptie toe gedurende drie schooljaren;

  • f. In afwijking van onderdeel e kent de subsidieontvanger de door de leraar gekozen keuzeoptie toe voor minder dan drie schooljaren indien de resterende looptijd van de subsidie korter bedraagt dan drie schooljaren;

  • g. De subsidieontvanger kent binnen de variant, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b, de door de leraar gekozen keuzeoptie toe gedurende twee schooljaren.

  • h. In afwijking van onderdeel g kent de subsidieontvanger de door de leraar gekozen keuzeoptie toe voor minder dan de twee schooljaren indien de resterende looptijd van de subsidie korter bedraagt dan twee schooljaren;

  • i. De subsidieontvanger werkt mee aan de door de minister ingestelde begeleiding van de pilot;

  • j. De subsidieontvanger werkt mee aan de door de minister ingestelde monitoring en evaluatie.

Artikel 9. Verstrekking, betaling, besteding en verantwoording subsidie

  • 1. De minister beslist op de aanvragen binnen 13 weken na het einde van het in artikel 6, eerste lid, bedoelde aanvraagtijdvak.

  • 2. Indien een aanvraag voor subsidie in aanmerking komt, wordt in afwijking van artikel 9.1, vierde lid, onderdeel b, van de Kaderregeling, de subsidie door de minister verleend. De minister stelt de subsidie vast binnen 22 weken na het moment van indiening van de jaarverslaggeving over het laatste jaar van de besteding.

  • 3. De minister verstrekt een voorschot van 100% dat in vier termijnen wordt uitbetaald zoals vastgelegd in bijlage 2.

  • 4. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2.

  • 5. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

Artikel 10. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 mei 2030, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de subsidies die voor die datum op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 11. Hardheidsclausule

  • 1. De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Meerurenmaatwerk.

Deze regeling zal met toelichting en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

BIJLAGE 1

Deze bijlage behoort bij artikel 8, vierde lid, van de Subsidieregeling Meerurenmaatwerk

Voor de variant 4 en 5 dagen werken, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a

Opties

Minimaal 0,8 fte1

1,0 fte

Geld (bruto per maand)

€ 250

€ 500

Geld tbv kinderopvang (bruto per maand)

€ 250

€ 500

Snipperdagen (dagen per jaar)

3

6

Flexibel rooster (uren per maand)

3

6

Andere niet-lesgevende taken (uren per maand)

3

6

X Noot
1

Indien een leraar bijvoorbeeld 0,9 fte gaat werken (of al doet), dan krijgt de leraar de bedragen of aantallen uit de eerste kolom (minimaal 0,8 fte), bovenop de reguliere toename in salaris door het werken van meer uren.

Bijvoorbeeld de beloning voor leraar in schaal LB12 is € 6.056, als een leraar 0,6 fte werkt is dit € 3.634. Wanneer deze 0,8 fte gaat werken wordt dit € 4.845 plus € 250 maakt € 5.095.

Als een leraar daadwerkelijk 1,0 fte gaat werken, dan heeft de leraar recht op de bedragen of aantallen uit de tweede kolom.

Voor de variant urenuitbreiding, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b

Opties

Uitbreiding met 0,1 fte

Uitbreiding met 0,2 fte1

Geld (bruto per maand)

€ 250

€ 500

Geld tbv kinderopvang (bruto per maand)

€ 250

€ 500

Snipperdagen (dagen per jaar)

3

6

Flexibel rooster (uren per maand)

3

6

Andere niet-lesgevende taken (uren per maand)

3

6

X Noot
1

0,2 en hoger.

BIJLAGE 2

Deze bijlage behoort bij artikel 9, derde lid, van de Subsidieregeling Meerurenmaatwerk

Jaartal

Betaalritme1

Betaalmoment

2025

6,27%

Uiterlijk 31 december 2025

2026

33,53%

Op of rond 1 april 2026

2027

33,47%

Op of rond 1 april 2027

2028

26,74%

Op of rond 1 april 2028

X Noot
1

Deze percentages zijn berekend op het totaal beschikbare subsidiebedrag minus de uitvoeringskosten.

TOELICHTING

Algemene toelichting

Aanleiding en context

In Nederland werken veel mensen in deeltijd. En dat is ook zo in het onderwijs. Tegelijkertijd hebben we te maken met een tekort aan leraren. De personeelstekorten pakt het kabinet breed aan. Onder andere door het tijdelijk stimuleren van meer uren werken in het primair onderwijs voor wie dat wil en kan.

Uit onderzoek, ervaring en gesprekken met het onderwijsveld blijkt dat het stimuleren van meer uren werken met maatwerk potentie heeft. Zowel voor de leraren als de leerlingen in het primair onderwijs (hier valt onder: het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal (voortgezet) onderwijs). De leraar krijgt voor meer uren werken de keuze voor een geldbedrag bovenop het salaris, verlof of juist flexibiliteit om de werkuren in te delen. De leerlingen krijgen vaker een bekend gezicht voor de klas. En bestuurders en schoolleiders kunnen meer maatwerk bieden met de arbeidsvoorwaarden om meer uren werken aantrekkelijker te maken.

De onderzoeksvragen, beoogde opzet en randvoorwaarden van de pilot

Meerurenmaatwerk, het aanbieden van keuzeopties aan de leraar, is een instrument in ontwikkeling. OCW wil in deze pilot onderzoeken of meerurenmaatwerk effectief kan zijn en heeft hiervoor een subsidieregeling opgesteld. Het is namelijk nog onvoldoende beproefd in de praktijk. Schoolbesturen krijgen met deze subsidieregeling de kans om hier mee te experimenteren.

De onderzoeksvraag van de pilot is: in hoeverre kan het instrument meerurenmaatwerk leraren in het primair onderwijs verleiden om meer uren te gaan werken en blijven werken? Het idee achter de pilot meerurenmaatwerk is dat het tegelijkertijd aanbieden van verschillende keuzeopties zoveel mogelijk leraren aanspreekt. Dit omdat uit het onderzoek van ResearchNed1 in opdracht van de Minister van OCW blijkt dat verschillende leraren verschillende voorkeuren hebben. Dat leidt tot de visie dat er een groter potentieel bereikt zou kunnen worden met het aanbieden van meerdere keuzeopties in plaats van één keuzeoptie. De pilot houdt in dat schoolbesturen leraren vastgestelde keuzeopties bieden. Deze keuzeopties worden aangeboden in het ‘goede gesprek’ met de leraar. Dat wil zeggen dat schoolleiders als vast onderdeel van de gesprekkencyclus een gesprek voeren over de contractomvang van de leraar en de mogelijkheden worden besproken tot contractuitbreiding. Bevoegd gezagen kiezen minimaal drie keuzeopties voor de leraren als meerurenmaatwerk, waarvan het aanbieden van een geldbedrag bovenop het salaris in ieder geval een verplichte keuzeoptie is die moet worden aangeboden.

De invulling qua doelgroep en duur van het meerurenmaatwerk kan op verschillende manieren. Er wordt kennis opgebouwd welke vorm het beste in de praktijk werkt. Aanvragers dienen te kiezen uit één van de twee afgebakende varianten (zie onderstaande ‘Overzicht meerurenmaatwerk met keuzeopties’). Dat zijn de variant met de economisch beste verwachting (tijdelijke prikkel) en met het grootste (juridische) draagvlak (langdurige prikkel). De gekozen variant dient uitgevoerd te worden op alle deelnemende scholen. Het is niet mogelijk om te switchen van variant gedurende de pilot of te kiezen voor beide varianten. De reden hiervoor is dat het werken met twee varianten binnen een bevoegd gezag moeilijker uitvoerbaar wordt geacht en dit ook niet ten goede komt aan de effectmeting. De doelgroep verschilt per variant: het zijn óf alle leraren die (minimaal 0,1 fte) meer uren gaan werken (de variant urenuitbreiding) óf de leraren die 0,8 fte of meer gaan of blijven werken (de variant 4 en 5 dagen werken). In de variant urenuitbreiding is de prikkel tijdelijk (voor een duur van 2 jaar in deze pilot). In de variant 4 en 5 dagen werken is de prikkel langdurig (voor een duur van 3 jaar in deze pilot).

Overzicht meerurenmaatwerk met keuzeopties

Overzicht meerurenmaatwerk met keuzeopties

De randvoorwaarden om de pilot tot een succes te kunnen maken zijn ten minste:

  • Het uitgangspunt is dat de omstandigheden zo zijn dat het een onderscheid naar werktijdfactor rechtvaardigt. Een groter lerarentekort draagt hieraan bij. Deze subsidieregeling is dus niet bedoeld voor schoolbesturen die niet aan deze omstandigheden voldoen. Verderop in de toelichting wordt nader ingegaan op de juridische onderbouwing van meerurenmaatwerk.

  • De keuzeopties zijn voldoende substantieel, tijdig bekend en kunnen op draagvlak rekenen.2 Voldoende substantieel betekent dat de opties voldoende hoog zijn om een effect te mogen verwachten. Tijdig bekend zijn betekent: is het op tijd bekend bij medewerkers welke keuzeopties beschikbaar zijn en voor welke hoogte, wie er recht op heeft en wat het (budgettair) betekent voor de medewerker (posters marginale druk3). Draagvlak betekent ook: waarom gebeurt het, het in duidelijke taal uitleggen, en legitimeren onderscheid.

  • Het schoolbestuur moet in staat zijn om tijdens de pilot drie fases te doorlopen: in de eerste fase de feiten op tafel, in de tweede fase beleid vormgeven en draagvlak creëren en in de derde fase ‘doen’, dat wil zeggen de goede gesprekken over urenuitbreiding voeren en de uiteindelijke puzzel per school leggen. Voor een uitgebreidere toelichting op de drie fases zie de volgende alinea.

  • Er is wetenschappelijke monitoring tijdens en na afloop van de pilot.

  • Er is voldoende begeleiding van de schoolbesturen en deelnemend personeel om de pilot te verwezenlijken.

Hulpmiddel: OCW maakt een overzicht van de elementen waarmee rekening gehouden kan worden bij het opstellen van een personeelsregeling. In de personeelsregeling van het schoolbestuur staat beschreven wanneer leraren recht hebben op de keuzeopties en hoe omgegaan kan worden met leraren die hun arbeidsduur verlagen na het kiezen voor een keuzeoptie (bijvoorbeeld door dit per maand te verrekenen).

Drie fases

De wijze waarop het meerurenmaatwerk vorm wordt gegeven, is onderdeel van de pilot. Binnen deze subsidieregeling kunnen drie fases worden onderscheiden, die kunnen overlappen in de tijd. De activiteiten uit fase 1 en 2, passen bij de ondersteunende activiteiten ter voorbereiding op het meerurenmaatwerk, zoals omschreven in artikel 3, tweede lid. Fase 3 draait om het daadwerkelijk ‘doen’: het aanbieden en toekennen van de keuzeopties. Dit zal het merendeel van de subsidieperiode beslaan. Wat wordt verstaan onder de drie fases:

  • Fase 1 feiten op tafel: door middel van enquêtes over de voorkeuren van de leraren met betrekking tot meer uren werken (zouden leraren dit willen en voor welke keuzeoptie) en de nulmeting uitgevoerd door een extern marktconform ingehuurd onderzoeksbureau werkt het bevoegd gezag aan een compleet beeld over de huidige stand van zaken/het potentieel en de voorkeuren van de leraren. Andere stappen ter voorbereiding op het meerurenmaatwerk zijn:

    • Het cijferwerk: Hoe groot is het lerarentekort, hoe ziet de samenstelling van het personeelsbestand naar werktijdfactor eruit.

    • Het uitschrijven van de maatregelen die eerder zijn genomen om het lerarentekort en de lage werktijdfactor tegen te gaan. Deze informatie vormt een belangrijk onderdeel van de (juridische) onderbouwing, die ook in deze fase wordt uitgewerkt.

  • Fase 2 beleid vormen en draagvlak creëren: de opgehaalde informatie geeft de aanvrager informatie om door te gaan met de volgende fase namelijk het creëren van draagvlak voor het meerurenmaatwerk onder schoolleiders en leraren. Daarnaast vinden er voorbereidingen plaats voor het implementeren van de keuzeopties. Bijvoorbeeld het HR-proces rondom het aanbieden van de keuzeopties in te regelen (zoals de salarisadministratie en de roosters). Verder betekent dit:

    • Schoolleiders worden voorbereid op het voeren van het goede gesprek over urenuitbreiding én behoud van uren.

    • Deel terugkerend informatie (bv werkurenberekenaar4 en posters marginale druk) over meer uren werken en sta klaar om vragen hierover te beantwoorden; (nodig FAQ over meer uren werken op niveau leraar/schoolleider)

    • Organiseer teamsessies om de opties te bespreken;

    • Plan de een-op-een gesprekken tussen leraren en schoolleider.

  • Fase 3 doen: het voeren van het goede gesprek tussen schoolleiders en leraren waarbij de schoolleider de leraar een keuzeoptie aanbiedt in ruil voor meer uren werken en de keuzeoptie toekent indien de leraar daar recht op heeft. Daarbij moet er tijdens deze fase ook doorlopend aandacht zijn voor draagvlak.

Hulpmiddel: OCW stelt een voorbeeld enquête op om de voorkeuren van leraren m.b.t. meer uren werken te bepalen. Daarnaast huurt OCW via een aanbesteding twee bureaus in 1) een begeleidend bureau in die het bevoegd gezag helpt bij het ontplooien van de ondersteunende activiteiten 2) een bureau die de monitoring en evaluatie uitvoert en bijvoorbeeld de nulmeting doet.

Deze subsidieregeling kan nadrukkelijk niet alle barrières en onzekerheden die het bevoegd gezag en de scholen tegenkomen op voorhand identificeren en wegnemen. Uiteindelijk is onderdeel van de pilot om te experimenteren met het invoeren van de keuzeopties in het meerurenmaatwerk. Indien nodig kan een bevoegd gezag de activiteiten gefaseerd op een aantal scholen invoeren.

Kosten schoolbestuur

De precieze kosten voor de werkgever zijn (m.u.v. de geldopties) niet op voorhand bekend, omdat onderdeel van de pilot het uitproberen is hoe en op welke manier de keuzeopties worden ingevuld in de praktijk. Het uitgangspunt is dat nagenoeg iedere euro van het meerurenmaatwerk naar personeel gaat, dat kan direct naar de leraar als geld, of naar inzet van ander personeel om de leraar vrij te spelen in snipperdagen, het rooster of taken. De kosten zijn geschat op basis van 2025. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele stijgende lasten. Deze komen indien van toepassing voor rekening van het schoolbestuur. Op basis van onderstaande hoogte en inzet zijn de personeelskosten indicatief geraamd:

Hulpmiddel: De kosten voor de keuzeopties zijn voor de aanvrager te schatten met een door OCW ontwikkeld en beschikbaar gesteld rekenmodel.

Opties

Hoogte

Inzet

Indicatieve personeelskosten per jaar1

Geld (bruto)2

€ 500

Geld

€ 7.884

Geld (bruto tbv kinderopvang)2

€ 500

Geld

€ 7.884

Snipperdagen (dagen per jaar)

6

Docent

€ 3.204

Flexibel rooster (uren per maand)

6

Assistent

€ 2.535

Andere niet-lesgevende taken (uren per maand)

6

docent

€ 4.005

X Noot
1

Dit zijn de personeelslasten inclusief sociale en pensioenpremies plus een opslag naar personeelskosten van ca. 8% (die OCW altijd hanteert bij ramingen van personeelskosten).

X Noot
2

Geld: dit bruto geldbedrag zal in de praktijk van leraar tot leraar netto verschillen.

Doel van deze subsidieregeling

Met de subsidieregeling worden de activiteiten om meerurenmaatwerk in te voeren en de kosten van de keuzeopties gesubsidieerd. Het doel van de pilot is om samen met schoolbesturen in het primair onderwijs gedurende drie schooljaren te onderzoeken of meerurenmaatwerk effectief kan zijn bij het stimuleren van meer uren werken onder leraren en welke randvoorwaarden voorwaardelijk waren om positieve effecten te verkrijgen.

Deze subsidieregeling draagt daarmee ook bij aan de volgende beleidsdoelstellingen:

  • vergroten van de deeltijdfactor onder leraren in het po; en

  • zorgen voor voldoende personeel in het onderwijs.

Uitvoerbaarheid en Uitvoering

De regeling wordt door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd. De regeling is voorgelegd aan DUS-I. De regeling wordt door DUS-I uitvoerbaar geacht.

Administratieve lasten

Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving.

Gezien de experimentele opzet van de pilot is gekozen voor verantwoording in de jaarrekening samen met model G, onderdeel 2.

Vanuit DUS-I wordt een format beschikbaar gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft de onderhavige regelgeving geselecteerd voor een formeel advies. De aandachtspunten uit dit advies zijn in deze toelichting van de subsidieregeling geadresseerd.

Regeldruk

De regeldruk van de onderhavige subsidieregeling voor het deelnemende bevoegd gezag zijn afgewogen met het noodzakelijke voor de verantwoording en voor het doel van de pilot. Het doel van de pilot is nu om inzicht te krijgen in de werking, haalbaarheid en mogelijke effecten van de interventie meerurenmaatwerk. De resultaten die eruit volgen kunnen waardevolle aanwijzingen bieden voor een mogelijk breder vervolg.

Deze aanpak past in de lijn van de Onderwijsraad5 over ‘evidence based’ beleid. De Onderwijsraad heeft uiteengezet dat in het onderwijs de weg naar ‘bewijs’ vaak uiteenvalt in verschillende fasen, waarbij een grootschalig experiment het sluitstuk is. In de vorige fase met een kopgroep is meer informatie verkregen over de vormgeving en mogelijke werking van een voltijds- en meerurenbonus, namelijk in de vorm van meerurenmaatwerk. De pilot waar deze subsidieregeling aan bijdraagt is het vervolg hierop: het uitproberen van meerurenmaatwerk met keuzeopties.

Het bevoegd gezag wordt vóór en tijdens de pilot ondersteund omdat het een relatief complexe pilot betreft. OCW draagt zorg voor een extern bureau dat de schoolbesturen ondersteunt bij de activiteiten. En daarnaast voor een bureau dat de monitoring op zich neemt. Ook maakt OCW een handreiking waarbij besturen informatie krijgen over bijvoorbeeld de aanvraag van de subsidie en hoe de financiële verwoording eruit moet komen te zien.

Maatschappelijke lasten

De lasten voor de maatschappij bij het aanvragen van de regeling zijn als volgt ingeschat. De interne uurtarieven komen uit het Handboek Meting Regeldrukkosten. De regeling maakt het mogelijk voor alle schoolbesturen in de sector po een aanvraag te doen. Uiteindelijk is er ruimte voor ongeveer 140 scholen verdeeld over een aantal schoolbesturen. Het is van tevoren niet duidelijk hoeveel schoolbesturen interesse hebben in de regeling. We gaan hierbij uit van 15 geïnteresseerde schoolbesturen die een aanvraag indienen en 5 schoolbesturen die uiteindelijk daadwerkelijk gaan deelnemen aan de subsidieregeling.

Voor de berekening van de lasten voor het aanvragen van de subsidie gaan we uit van gemiddeld 16 uur per aanvraag, inclusief de kennisnamekosten van de regeling en de interne en mogelijk externe afstemming over de plannen. Hierbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 54,–. Dit betekent dat de kosten per aanvraag neerkomen op € 864- (16 uur * € 54,–). Uitgaande dat 15 schoolbesturen een aanvraag doen, komt dit neer op tenminste € 12.960,– (15 aanvragen * € 864,–).

Tijdens en 1 jaar na afloop van de subsidieregeling wordt er aan de deelnemende schoolbesturen gevraagd om mee te werken aan de monitoring en evaluatie van de regeling. Hiervoor gaan we uit van een gemiddelde tijdsbesteding van 6 uur per jaar. Hierbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 54 en 5 deelnemende schoolbesturen. Dit betekent dat de kosten voor monitoring en evaluatie per aanvrager neerkomen op € 324 (6 uur * € 54). Uitgaande dat 5 schoolbesturen deelnemen aan de pilot en 4 jaar lang meewerken aan monitoring en evaluatie, komt dit neer op tenminste € 6.480 (5 deelnemers * € 324 * 4 jaar).

De verantwoording van de subsidie verloopt via de jaarverslaggeving. De accountant controleert hiervoor alle gegevens van de subsidieregeling. De kosten van de controle door een accountant zijn naar verwachting € 4.000 (€ 200 * 20 uur) per schoolbestuur Uitgaande dat 5 schoolbesturen deelnemen aan de pilot, komt dit neer op tenminste € 20.000 (5 deelnemers * € 4.000).

Aanvraag

Monitoring en evaluatie

Verantwoording

Totaal

Per jaar

16 uur

24 uur

20 uur

60 uur

60/3 = 20

€ 12.960

€ 6.480

€ 20.000

€ 39.440

€ 39.440/3 = € 13.146,70

Juridische onderbouwing van meerurenmaatwerk

Deze subsidieregeling laat onverlet dat iedere werkgever een juridische onderbouwing nodig heeft voor het afwijken van het verbod op discriminatie op arbeidsduur. Die onderbouwing moet doorlopend aanwezig zijn, niet alleen bij de start van de maatregelen.

Het uitgangspunt voor het meerurenmaatwerk is namelijk dat leraren deze krijgen voor het (gaan) werken van meer uren en/of dat deze gebonden is aan een bepaalde hoogte van de arbeidsduur. Er is géén waterdichte one-size-fits-all juridische redenering die een ruimere arbeidsvoorwaarde of arbeidsomstandigheid in de vorm van een extra (‘bonus’) als optie voor eenieder legitimeert. Het is daarom uiteindelijk aan iedere werkgever om te motiveren op welke wijze een inbreuk op het onderscheid naar arbeidsduur objectief gerechtvaardigd is.

Hulpmiddel: Om schoolbesturen te ondersteunen met de juridische onderbouwing is als hulpmiddel de handreiking (juridische) rechtvaardiging meerurenmaatwerk beschikbaar.

Verantwoording

Beleidsinformatie

Voor het verkrijgen van beleidsinformatie wordt een extern onderzoeksbureau ingehuurd die de monitoring en evaluatie uitvoert. Dit onderzoeksbureau voert in totaal vijf metingen uit om te onderzoeken of het aanbieden van keuzeopties effectief is geweest in het stimuleren van leraren om meer uren te gaan (of blijven) werken. De metingen richten zich onder andere op: welke ondersteunende activiteiten zijn uitgevoerd, hoe zijn de keuzeopties bij leraren ontvangen, hoe vaak is voor een bepaalde keuzeoptie gekozen en wat zijn de kenmerken van leraren die hun contract hebben uitgebreid.

Financiële verantwoording

De formele financiële verantwoording van de subsidie meerurenmaatwerk geschiedt in het jaarverslag van het bevoegd gezag overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Hiervoor wordt model G2 gebruikt, zoals bedoeld in de richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Elk jaar gedurende de uitvoering van de subsidie wordt in het jaarverslag van het bevoegd gezag melding gemaakt van de bestede middelen in het desbetreffende jaar en het saldo nog te bestede middelen.

Het jaarverslag van het bevoegd gezag wordt opgestuurd naar DUO samen met de controleverklaring en het rapport van feitelijke bevindingen van de accountant. Dit conform de reguliere procedures met betrekking tot de jaarverslaggeving. Mede op basis hiervan wordt door DUS-I de subsidie aan het einde van de subsidieperiode definitief vastgesteld en eventuele niet-bestede middelen bij het bevoegd gezag teruggevorderd.

Instrumentkeuze

Er is gekozen voor een subsidieregeling om meerdere redenen. Met een subsidieregeling is het mogelijk om verantwoording over de middelen af te spreken. Dat is extra belangrijk omdat de daadwerkelijke kosten nog niet duidelijk zijn, en ook onderdeel van het onderzoek. Die informatie is belangrijk voor een eventuele opschaling van de mogelijkheden voor het meerurenmaatwerk. Verder kunnen besturen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de middelen. Dat draagt bij aan het voorkomen van willekeur. Ook zorgen deze voorwaarden dat de deelnemers beter aansluiten bij het gewenste te onderzoeken beleidseffect. Ook het deelnemen aan een monitoringsonderzoek is één van de voorwaarden die we hierin kunnen afspreken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1 onder definitie fte is bepaald wat een volledige fte is. Fte: full-time equivalent, voor het primair onderwijs is dit 40 uur per week. De onderverdeling van de werktijdfactor naar uren is als volgt:

Fte’s

0,1 fte

0,2 fte

0,4 fte

0,6 fte

0,8 fte

1,0 fte

Uren per week

Vanaf 4 uur

Vanaf 8 uur

Vanaf 16 uur

Vanaf 24 uur

Vanaf 32 uur

40 uur

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten en doel regeling

Op grond van het eerste lid, onderdeel a, zijn ondersteunende activiteiten ten behoeve van het voorbereiden van het aanbieden van keuzeopties aan leraren subsidiabel. Het invoeren van meerurenmaatwerk vraagt om een andere kijk op deeltijdwerken. Het is daarom van belang om het beleid vorm te geven en draagvlak te creëren (o.a. bij de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad). Het begeleidend bureau ondersteunt het bevoegd gezag met het opzetten en uitvoeren van deze ondersteunende activiteiten.

Met het uitvoeren van een enquête, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt bedoeld het uitzetten van een enquête onder de leraren om te bepalen welke voorkeuren zij hebben met betrekking tot de keuzeopties. Zodat het aanbod van de keuzeopties goed afgestemd kan worden op de voorkeuren van de leraren. De opzet voor de enquête wordt door OCW (of het begeleidend bureau) beschikbaar gesteld.

Met draagvlaksessies, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden sessies bedoeld om draagvlak te creëren voor het meerurenmaatwerk binnen het bevoegd gezag (dus bijvoorbeeld bij de medezeggenschapsraad, de schoolleiders, de leraren). Tijdens een draagvlaksessie kan bijvoorbeeld aan de hand van stellingen verschillende ideeën besproken worden over deeltijd en voltijd. Daarnaast kan stil gestaan worden bij wat leraren nodig zouden hebben om meer uren te gaan werken en welke keuzeopties binnen het bevoegd gezag aangeboden moeten gaan worden aan leraren. De uitkomsten van de enquête kunnen hierbij als leidraad dienen.

Met het trainen van personen in dienst van het bevoegd gezag voor het voeren van gesprekken over contractuitbreiding, als bedoeld in tweede lid, onderdeel c, wordt bedoeld het trainen van personen (bijvoorbeeld schoolleiders) in hoe ze in het gesprek met hun leraren over contractuitbreiding de keuzeopties op een goede manier kunnen aanbieden en welke informatie ze daarbij moeten delen.

Met het aanpassen van systemen op de benodigde flexibiliteit, als bedoeld in tweede lid, onderdeel d, wordt bedoeld het aanpassen van systemen die nodig zijn om de keuzeopties goed uit te kunnen voeren. Bijvoorbeeld het doen van een aanpassing in een roostersysteem.

Op grond van het derde lid kunnen de volgende keuzeopties worden aangeboden aan leraren:

  • Geldbedrag: Het geld dat (als vast bedrag) bovenop het salaris komt. Deze is voor het bevoegd gezag altijd verplicht om aan te bieden.

  • Geld ten behoeve van de kinderopvang: Een geldbedrag dat door de werknemer kan worden ingezet voor de kosten van extra kinderopvang.

  • Meer vrije dagen in schoolweken: Extra snipperdagen die leraren krijgen bij een dag extra werken. En die buiten de schoolvakanties kunnen worden ingezet.

  • Flex-rooster: Een flexibel rooster, waarbij docenten later kunnen beginnen of eerder kunnen stoppen op de extra werkdag. De uren worden dan bijvoorbeeld opgevangen door een assistent.

  • Andere niet-lesgevende taken binnen een school: Het (deels) invullen van de extra werkdag met andere taken die de leraar heeft buiten het lesgeven. Dit moet gaan om taken die verricht kunnen worden binnen een school. Ook hierbij staat er een vervanger voor de klas. De subsidiabele kosten zijn voor het vervangen van de uren die gemaakt door de leraar bij de niet-lesgevende taken.

Op grond van het vierde lid zijn er twee varianten waarbinnen de keuzeopties aangeboden kunnen worden. Het bevoegd gezag kiest bij aanvraag voor één van deze twee varianten. De doelgroep verschilt per variant: het zijn óf de leraren die 0,8 fte of meer gaan of blijven werken (de variant 4 en 5 dagen werken) óf alle leraren die (minimaal 0,1 fte) meer uren gaan werken (de variant urenuitbreiding). De gekozen variant dient uitgevoerd te worden op alle deelnemende scholen. Het is niet mogelijk om te switchen van variant gedurende de pilot of te kiezen voor beide varianten.

Artikel 4. Subsidieplafond

Op grond van het eerste lid zijn er twee subsidieplafonds ingesteld. Deze twee plafonds zijn ingesteld met als doel dat beide varianten binnen de pilot uitgeprobeerd gaan worden.

Op grond van het tweede lid wordt geregeld dat indien één van de bedragen niet volledig wordt benut, het resterende geld van het ene subsidieplafond overgaat naar het andere subsidieplafond. Dit is zo geregeld, omdat dan beide varianten in ieder geval wel uitgeprobeerd worden.

Op grond van het derde lid wordt geregeld dat indien één van de bedragen in zijn geheel niet wordt benut, het geld niet overgaat naar het andere subsidieplafond.

Artikel 5. Hoogte subsidiebedrag

Het totale subsidiebedrag dat aangevraagd mag worden is gemaximeerd per bevoegd gezag. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat meer dan één bevoegd gezag kan meedoen aan de pilot. De maximumbedragen verschillen per variant, aangezien in de variant zoals beschreven in artikel 3, vierde lid, sub b, alleen degenen beloond worden die meer gaan werken en niet degenen die dit al doen. Dit maakt dat deze variant goedkoper is. Binnen deze twee varianten verschillen ook de maximum bedragen die aangevraagd kunnen worden per deelnemende school voor het financieren van de keuzeactiviteiten.

Afhankelijk van de gekozen variant wordt op grond van het derde en vierde lid een percentage van de gemaakte kosten vergoed. Het percentage van de gemaakte kosten dat vergoed wordt verschilt per variant, aangezien naar verwachting de variant 4 en 5 dagen werken vaker gekozen zal worden en op deze manier mogelijk het kiezen voor de andere variant gestimuleerd wordt. De vergoeding van de gemaakte kosten kan niet hoger zijn dan het verleende subsidiebedrag. Indien het bevoegd gezag meer kosten maakt dan subsidie is verleend, dan zijn deze kosten voor eigen rekening.

Artikel 6 Aanvraag subsidie

In het vierde lid staat beschreven waaruit het activiteitenplan aanvullend op artikel 3.4 in de Kaderregeling dient te bestaan. Vierde lid, sub b, beschrijft dat het bestuur bij een aanvraag een aantal dingen moet verklaren:

Onderdeel 1 beschrijft dat het bevoegd gezag moet kunnen verklaren dat het een (verborgen) tekort heeft. Met verborgen tekort wordt bedoeld het opvangen van een tekort met onbevoegd of extern tijdelijk ingehuurd personeel op de deelnemende school of scholen. Maar ook het moeten samenvoegen van klassen om het tekort op te vangen valt onder een verborgen tekort. Onderdeel 2 beschrijft dat de subsidieaanvrager moet kunnen verklaren kennis te hebben genomen van de juridische handreiking. Deze handreiking (juridische) rechtvaardiging meerurenmaatwerk geeft informatie over hoe een objectieve rechtvaardiging zich verhoudt tot het aanbieden van keuzeopties aan leraren. Onderdeel 4 beschrijft dat de subsidieaanvrager bijlage 1 in acht moet nemen bij het aanbieden van de keuzeopties. Dit betekent dat de subsidieaanvrager zich moet houden aan de voorgeschreven verhoudingen (tussen bedragen en uren en de werktijdfactor) van de keuzeopties (passend bij de variant die gekozen is).

Artikel 7. Wijze van verdeling beschikbare middelen

De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst, zoals bedoeld in eerste lid, van de volledige aanvragen. Op grond van de Kaderregeling geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen. Dit betekent dat een aanvraag pas in behandeling wordt genomen zodra deze volledig is.

Zoals beschreven in het tweede lid kan de aanvrager de aanvraag aanpassen als deze niet gehonoreerd kan worden vanwege het bereiken van het subsidieplafond. In dit geval krijgt de aanvrager de kans om de aanvraag aan te passen (lager subsidiebedrag, of keuze voor de andere variant indien daar nog budget beschikbaar is).

Artikel 8. Verplichtingen subsidie

Voor het bevoegd gezag is, afhankelijk van de keuze van de variant, vastgelegd hoelang een bepaalde keuzeoptie in principe moet worden toegekend aan een leraar. Voor de variant 4 en 5 dagen werken (zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel a) is dat drie (school)jaren en voor de variant urenuitbreiding (zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b) is dat twee (school)jaren. Op basis van onderdeel e en g wordt een bevoegd gezag hiertoe verplicht. Indien dit niet lukt, omdat de looptijd van de subsidie respectievelijk korter is dan drie of twee jaar, dan zal het bevoegd gezag op basis van onderdeel f en h de keuzeoptie voor de resterende tijd van de subsidie moeten toekennen aan de leraar.

Op basis van onderdeel i zijn bevoegd gezagen verplicht om mee te werken aan de begeleiding die door OCW beschikbaar wordt gesteld voor de pilot. Dit bureau zal de besturen helpen met het ontplooien van ondersteunende activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Op basis van onderdeel j zijn bevoegd gezagen verplicht om mee te werken aan de monitoring en evaluatie. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. De evaluatie bedraagt vier jaar, zodat ook na de afloop van de regeling nog een jaar gemonitord kan worden of leraren meer uren zijn blijven werken. Er zullen voor de monitoring en evaluatie in totaal vijf metingen worden uitgevoerd. Dat leraren meer uren gaan werken kan ook zonder deze subsidie hebben plaatsgevonden. De monitoring en evaluatie richt zich daarom op het onderzoeken in hoeverre leraren hun uren hebben uitgebreid (of hun contractomvang hebben behouden) naar aanleiding van het aanbieden van de keuzeopties.

Artikel 9. Verstrekking, betaling, besteding en verantwoording subsidie

Verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 2. Er wordt een handreiking6 beschikbaar gesteld voor het voeren van een projectadministratie en bij wie welke informatie aangeleverd moet worden (accountant, DUS-I, onderzoeksbureau e.d.).

Na afloop van de subsidieperiode stelt DUS-I aan de hand van de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant de subsidie definitief vast. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor deze wordt verleend. Niet bestede middelen worden teruggevorderd.

Artikel 10. Inwerkingtreding en vervaldatum

De regeling vervalt met ingang van 1 april 2030, maar blijft van toepassing ten aanzien van subsidies die voor de vervaldatum op grond van de regeling zijn verstrekt.

Artikel 11. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is opgenomen om de minister de mogelijkheid te geven om in individuele gevallen van de regeling af te wijken. Om voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking te komen, moet de toepassing van de regeling zelf in de eerste plaats tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden. In de tweede plaats moet de toepassing van de hardheidsclausule het doel van de regeling dienen.

Toepassing van de hardheidsclausule betreft een discretionaire bevoegdheid, waar zeer terughoudend gebruik van wordt gemaakt. De verzoeker zal in ieder geval moeten aantonen dat zijn situatie zich onderscheidt van die van anderen. Er moet dus sprake zijn van bijzondere omstandigheden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul


X Noot
2

Effecten eerste schooljaar arbeidsmarkttoelage Nationaal Programma Onderwijs – maart 2024

X Noot
3

Posters met informatie over wat houdt een leraar, in verschillende situaties, over aan meer uren werken

X Noot
4

Een online tool om te berekenen wat meer uren werken oplevert; WerkUrenBerekenaar voor bedrijven | Nibud

X Noot
5

Kamerstukken 2008–2009, 2008D05, nr. 942, Naar meer evidence based onderwijs

X Noot
6

De handreiking zal breder ingestoken worden dan enkel een toelichting op het voeren van een projectadministratie. Het zal zich onder andere ook richten op wat te doen voorafgaand en bij aanvraag van de subsidie.

Naar boven