Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 18808 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 18808 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op:
− verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);
− verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);
− artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;
− de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;
− artikel 2.3 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021
Besluit:
De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5.8.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van een bedrijf;
samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste twee actoren waarvan minimaal een waterschap samen met ten minste een landbouwer, grondeigenaar, landbouworganisatie, collectief, natuur- en landschapsorganisatie, overheidsorgaan of een andere natuurlijk persoon of rechtspersoon;
2. De begripsbepaling van Minister komt te luiden:
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;
B
Onder vernummering van paragraaf 5.8.5 tot 5.8.6 en artikel 5.8.5.1 tot artikel 5.8.6.1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een samenwerkingsverband-watersysteem voor het uitvoeren van projecten tot het doen van een niet-productieve investering in de verbetering van het watersysteem in veenweidegebieden.
2. De in het eerste lid genoemde verbetering van het watersysteem houdt in dat watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit die het gevolg zijn van reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringe drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden, worden verminderd.
3. Voor zover aan het samenwerkingsverband-watersysteem anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.
1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000 en ten hoogste € 8.000.000.
2. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, samen niet meer dan 25% van de totale subsidiabele kosten bedragen en met dien verstande dat de kosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g, niet meer dan 10% van de totale subsidiabele kosten bedragen.
1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van bijlage 3 en voor zover deze zien op:
a. kosten voor de uitwerking van het plan van samenwerkingsverband-watersysteem, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 1c;
b. kosten voor communicatie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 3;
c. kosten voor rapportage, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 4;
d. kosten voor projectmanagement of projectadministratie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 2c;
e. kosten voor niet-productieve investeringen in de verbetering van het watersysteem, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 7a, met uitzondering van investeringen in gemalen;
f. kosten van een waterschap voor het vergoeden van de waardedaling van landbouwgrond die niet in het bezit is van een overheidsinstantie, ten gevolge van de verandering van de functie naar water of de verandering in een natuurvriendelijke oever, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 7b;
g. kosten voor de aankoop van grond door een overheidsinstantie, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 8, waarbij de restwaarde van de grond op de kosten in mindering wordt gebracht;
h. kosten die samenhangen met de transacties genoemd in de onderdelen f en g, bedoeld in de onderdelen 7c en 8b.
2. De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid.
3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, komen niet in aanmerking voor vergoeding voor zover het arbeidskosten voor medewerkers van een overheidsinstantie betreft.
4. Voor subsidie komen niet in aanmerking:
a. kosten voor vrijwilligers;
b. bijdragen in natura;
c. kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 5 en 6.
De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
1. Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.
2. Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.
Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening, indien:
a. er bij het samenwerkingsverband-watersysteem geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of van het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;
b. aan een aanvraag minder dan 12 punten zijn toegekend;
c. in de aanvraag een activiteit als bedoeld in bijlage 3, onderdelen 5 en 6, is opgenomen;
d. een deelnemer aan het samenwerkingsverband-watersysteem, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening.
1. De Minister kent aan een aanvraag gericht op het verbeteren van het watersysteem in veenweidegebieden een hoger aantal punten toe naarmate:
a. de mate van effectiviteit hoger is;
b. de haalbaarheid hoger is;
c. de mate van efficiëntie hoger is; en
d. de mate van urgentie hoger is.
2. Voor elk van de criteria, genoemd in de onderdelen a tot en met d van het eerste lid, worden ten hoogste 5 punten en wordt ten minste 1 punt toegekend.
3. De criteria wegen even zwaar.
1. De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van Verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.
2. De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.
3. De verplichting tot medewerking, genoemd in het tweede lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
4. De vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, wordt verstrekt onder de voorwaarden dat:
a. binnen een termijn van twee jaar na de subsidieverlening een overeenkomst tussen de eigenaar van de grond en het waterschap tot stand komt waarin voor de grondeigenaar een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen inhoudend na te laten wat de instandhouding van de natuurvriendelijke oever of watergang op de desbetreffende grond in gevaar brengt of verstoort;
b. van de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, een notariële akte wordt opgemaakt die door het waterschap wordt ingeschreven in de openbare registers.
1. Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag tot subsidieverlening de volgende gegevens:
a. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband-watersysteem uitgevoerd worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8;
b. een toelichting op de niet-productieve investeringen in het watersysteem en op vergoedingen voor waardedaling van landbouwgrond, genoemd in bijlage 3, onderdelen 7 en 8, inclusief intekening van de maatregelen op een omgevingskaart en een beschrijving van de effecten van het project op de rangschikkingscriteria;
c. offertes horend bij de in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met e en h, genoemde subsidiabele kosten, overeenkomstig bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b;
d. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen f en g, deel uitmaken van het project, taxaties of de publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie, overeenkomstig bijlage 3, onderdelen 7b en 8a;
e. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g, deel uitmaken van het project, een berekening van het verschil tussen de kosten van aankoop van grond en de restwaarde, overeenkomstig bijlage 3, onderdeel 8a;
f. indien de kosten genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, deel uitmaken het project een berekening van de waardedaling bedoeld in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel f, overeenkomstig bijlage 3, onderdeel 7b.
2. De subsidieontvanger dient jaarlijks een rapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, in bij de Minister.
3. Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:
a. ondertekende offerten van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b;
b. facturen van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8b;
c. betaalbewijzen van de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8;
d. taxaties van de aangekochte grond, de restwaarde en de in waarde gedaalde landbouwgrond, genoemd in bijlage 3, onderdelen 7b en 8a;
e. een afschrift van de notariële akte, bedoeld in artikel 5.8.5.8, vierde lid, onderdeel b, bij de subsidiabele kosten genoemd in bijlage 3, onderdeel 8a.
f. een afschrift van de notariële akte van levering behorend bij de aankoop van grond, genoemd in artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdeel g;
g. urenstaten ten behoeve van de berekening van de arbeidskosten, bedoeld in artikel 5.8.5.3, tweede lid.
1. Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.
2. Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.
3. De subsidieontvanger dient een aanvraag voor een deelbetaling in, onder bijvoeging van de in artikel 5.8.5.9, derde lid, bedoelde documenten.
4. Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.
In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.
De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet en de Landbouwwet.
C
Bijlage 3, behorende bij titel 5.8, paragraaf 5.8.3 en paragraaf 5.8.4, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van bijlage 3 wordt ‘en paragraaf 5.8.4’ vervangen door ‘, paragraaf 5.8.4 en paragraaf 5.8.5’.
2. In de tabel wordt na de rij die betrekking heeft op Product/activiteit 1, onderdeel b, een rij ingevoegd, luidende:
|
c. uitwerking plan van samenwerkingsverband-watersysteem |
Documenten met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband-watersysteem met: a. een uitwerking van de verwachte verbeteringen voor het watersysteem met daarvoor: 1°.een beschrijving van de huidige situatie waarbij de relatie met projecten om de grondwaterstand in het veenweidegebied te verhogen wordt toegelicht; 2°. een beschrijving van de knelpunten, die samenhangen met de in onderdeel 1° genoemde projecten, of de knelpunten zien op wateroverlast watertekort of de waterkwaliteit, en op welke manier die knelpunten worden weggenomen; 3°. een beschrijving van de beoogde activiteiten zoals omschreven in de onderdelen 7 en 8 en een inschatting van de verwachte resultaten; b. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen; c. een inschatting van de (neven)effecten op andere actoren; d. de planning van de uitvoering van het project. Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs |
Offerten: per aanvraag |
3. In de tabel wordt na de rij van Product/activiteit 2, onderdeel b, een rij ingevoegd, luidende:
|
c. Projectmanagement samenwerkingsverband-watersysteem |
Begeleiding van de realisatie van het project tot verbetering van het watersysteem. Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs |
Offerten |
4. Aan de tabel worden na de rij van Product/activiteit 6, onderdeel b, de volgende rijen toegevoegd:
|
7. Niet productieve investeringen watersysteem |
||
|
a. aanleg, inrichten, aanschaf, plaatsen van investeringen die het watersysteem verbeteren |
De niet-productieve investeringen in het watersysteem hangen samen met reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringere drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen. De investeringen zien op het oplossen van watertekort, wateroverlast of verminderde waterkwaliteit, die samenhangen met de verhoging van de grondwaterstand. Zoals vergroten van aanvoer- of afvoerwatergangen, aanleg van duikers, stuwtjes of natuurvriendelijke oevers. Investeringen in gemalen vallen hier niet onder Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs. Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten. |
Offerten |
|
b. vergoeding grondaankoop |
Het verschil tussen de kosten van aankoop en de restwaarde van grond, die ten behoeve van het project door een overheidsinstantie wordt aangekocht. Dit wordt vergoed tot maximaal 10% van de totale projectkosten. De (waarde van de grond bij aankoop en de restwaarde) wordt bepaald door een onafhankelijk taxateur. Aantonen aan de hand van taxaties, facturen, afschrift van de notariële akte van leveringen betaalbewijs. Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten. |
Taxaties of een publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie. Een berekening van het verschil tussen de kosten van aankoop van grond en de restwaarde. In het geval de grond verandert in water kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 5.000,– per hectare. In het geval er op de grond een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 10.000,– per hectare |
|
c. overige kosten transactie grondaankoop |
Bij het aankopen van grond worden kosten gemaakt voor de taxateur, de notaris en het Kadaster. Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs. |
Offerten |
|
8. Vergoeding waardedaling landbouwgrond |
||
|
a. vergoeding waardedaling landbouwgrond |
Bij het graven van nieuwe of het vergroten van bestaande aanvoer- of afvoerwatergangen of aanleg van natuurvriendelijke oevers verandert de functie of het gebruik van grond (landbouwgrond wordt water en/of een natuurvriendelijke oever). Vergoeding van de waardedaling van landbouwgrond vindt plaats op basis van taxatie door een onafhankelijk taxateur, waarbij 1 januari 2026 de peildatum is voor de waardebepaling. Aantonen aan de hand van taxaties, afschrift van de notariële akte en betaalbewijs. Arbeidskosten worden aangetoond aan de hand van urenstaten. |
Taxaties of een publicatie van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie. Een berekening van de waardedaling van de grond. In het geval de grond verandert in water kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 5.000,– per hectare. In het geval er op de grond een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd kan in de aanvraag worden uitgegaan van een restwaarde van minimaal € 10.000,– per hectare. |
|
b. overige kosten transactie waardedaling grond |
Bij het verstrekken van een vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond worden kosten gemaakt voor de taxateur, de notaris en het Kadaster. Aantonen aan de hand van offerten, ondertekende offerten, factuur en betaalbewijs. |
Offerten |
In de tabel van artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 wordt na de rijen met betrekking tot titel 5.6 een rij ingevoegd luidende:
|
Titel 5.8 |
5.8.5.1 |
Verbetering watersysteem veenweidegebieden |
5-8-2025 t/m 31-10-2025 |
€ 45.623.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 15 juni 2025
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
De subsidietitel ‘Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000’ is op 1 november 2023 gepubliceerd als onderdeel van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 in onderdeel 5.8. De subsidiemodule samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000 richt zich op samenwerkingsverbanden met het doel ondersteuning te bieden aan de transitie van de landbouw in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden en in veenweidegebieden, waarbij een bijdrage kan worden geleverd aan de GLB-doelstellingen:
– Matiging van en aanpassing aan klimaatverandering;
– Het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; en
– Het bijdragen aan de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.
Het gaat om drie subsidie categorieën met elk eigen voorwaarden en eigen budget, namelijk:
– het opzetten van een samenwerkingsverband of het opstellen van een gebiedsplan in veenweidegebieden of overgangsgebieden N2000 (categorie 1, paragraaf 5.8.2);
– de uitrol van maatregelen in veenweidegebieden (categorie 2, paragraaf 5.8.3); en
– de uitrol van maatregelen in overgangsgebieden N2000 (categorie 3, paragraaf 5.8.4).
Met deze regeling is een nieuwe subsidie (categorie 4, paragraaf 5.8.5) toegevoegd, namelijk verbetering watersysteem veenweidegebieden.
Aanleiding en doel
Bij het verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden (door geringe drooglegging en/of waterinfiltratiesystemen) is de ervaring dat het watersysteem hier vaak nog niet helemaal op ingericht is, zodat verhogen van de grondwaterstand kan leiden tot watertekort in polders in droge zomermaanden, wateroverlast in polders bij piekbuien in de zomer of verslechtering van de waterkwaliteit in sloten door bijvoorbeeld afkalving van slootkanten. Waterschappen kennen deze knelpunten doordat grondeigenaren en grondgebruikers in deze gebieden over watertekort of wateroverlast problemen ervaren. Daarnaast hebben zij onder de Kaderrichtlijn water (KRW) een taak in het bereiken van een goede toestand van het water in de KRW-waterlichamen.
Vanwege deze redenen is voor het jaar 2025 voorzien in een vierde subsidiecategorie verbetering watersysteem veenweidegebieden gericht op niet-productieve investeringen in het watersysteem. De subsidie heeft als doel om in het watersysteem verbeteringen aan te brengen, die inhouden dat watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit die het gevolg zijn van reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringe drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden, worden verminderd.
Doelgroep
Aangezien de subsidiemodule ziet op aanpassing van het watersysteem is deelname van het waterschap aan het samenwerkingsverband essentieel. Het samenwerkingsverband-watersysteem moet daarom bestaan uit in ieder geval een waterschap en daarnaast ten minste één andere partij, zoals een landbouwer, grondeigenaar, natuurlijk persoon of organisatie.
Subsidiabele kosten
Voor oplossing van de knelpunten kan gedacht worden aan niet-productieve investeringen, zoals het plaatsen van stuwtjes en duikers, het creëren van natuurvriendelijke oevers en het aanleggen of verbreden van watergangen voor een betere aan- of afvoer van water in tijden van watertekort of wateroverlast.
De subsidiabele kosten betreffen dan ook enerzijds de kosten voor de samenwerking (uitwerking van het plan van het samenwerkingsverband, projectmanagement, projectadministratie, communicatie, rapportage) en anderzijds de kosten voor de maatregelen, zoals de aanleg- en inrichtingskosten, maar ook de kosten van het aankopen van grond of de kosten van het verstrekken van een vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond in het geval er extra watergangen worden gegraven of natuurvriendelijke oevers worden aangelegd.
Bij de aanleg natuurvriendelijke oevers of het graven of verbreden van watergangen worden kosten gemaakt voor de grondaankoop (minus restwaarde) door het waterschap of voor de verstrekking van een vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond door het waterschap. De grondeigenaar kan ervoor kiezen om de grond te verkopen aan het waterschap. Als de grondeigenaar de landbouwgrond niet wil verkopen, wil de grondeigenaar wellicht wel de functie van de grond laten wijzigen in water of het gebruik wijzigen in een natuurvriendelijke oever, tegen een vergoeding. Het waterschap sluit in dat geval met de grondeigenaar een overeenkomst waarin voor de grondeigenaar een kwalitatieve verplichting is opgenomen, om te borgen dat de watergang of natuurvriendelijke oever in stand wordt gehouden. Het waterschap heeft er belang bij dat de watergang of de natuurvriendelijke oever goed blijft functioneren voor het watersysteem. Om ervoor te zorgen dat alleen de kosten van het project worden vergoed, wordt vermogensvorming die ontstaat door de aankoop van grond of de resterende waarde van grond die van functie of in gebruik is gewijzigd niet vergoed. Alleen het verschil tussen oorspronkelijke grondwaarde en restwaarde komt voor vergoeding in aanmerking (netto kosten).
De kosten van het waterschap worden vergoed uit deze subsidiemodule, omdat uit het Klimaatakkoord volgt dat de extra kosten die gemaakt moeten worden in veenweidegebieden terechtkomen bij een beperkt aantal waterschappen en de rijksoverheid dit aan deze waterschappen vanuit de middelen van het Klimaatakkoord via deze module wil vergoeden. Als de grond al eigendom is van het waterschap ontvangt het waterschap daar geen subsidie voor, omdat zij die al kunnen inzetten ten behoeve van het Klimaatakkoord van Parijs. In het GLB-Nationaal Strategisch Plan is aangegeven dat overheden geen vergoeding kunnen ontvangen voor hun faciliterende rol. Om die reden kunnen overheidsinstellingen in deze module geen vergoeding ontvangen voor de eigen arbeidskosten die worden gemaakt voor de samenwerkingsonderdelen (artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d).
Hoogte subsidie
De minimumhoogte van de subsidie is € 125.000 en de maximumhoogte is € 8.000.000. Hiermee wordt gewaarborgd dat de projecten een substantiële omvang hebben, maar voorkomen dat één project het totale budget opsoupeert. Het totale budget is € 45.623.000.
Verdeling plafond
De aanvragen worden gerangschikt op basis van de criteria effectiviteit, efficiëntie, haalbaarheid en urgentie. Deze criteria geven een compleet beeld van nut en noodzaak van de aanvragen en zijn geschikt om de aanvragen onderling te rangschikken. Ten behoeve van de rangschikking zal een ambtelijke beoordelingscommissie adviseren, aangezien het criteria betreft, waarbij expertkennis nodig is om de projectaanvragen onderling te kunnen beoordelen.
De beoordelingscommissie toetst ook of de verbetering van het watersysteem ziet op watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit die het gevolg zijn van reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringe drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden.
Afwijzingsgronden
Projecten kunnen niet meedoen aan deze subsidiemodule als minder dan 12 punten worden toegekend in de rangschikking, want een score van minimaal 60% van het maximaal aantal punten is een vereiste volgens de Handleiding rangschikkingscriteria bij het GLB-NSP.
Projecten kunnen evenmin meedoen als in de aanvraag waterinfiltratiesystemen, digitale grondwaterpeilbuizen of beheermaatregelen worden aangevraagd, want daar is categorie 2 (paragraaf 5.8.3) van de regeling voor bedoeld.
Ook wordt een aanvraag afgewezen wanneer er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of wanneer de activiteiten die het samenwerkingsverband-watersysteem gaat verrichten niet nieuw zijn voor dat samenwerkingsverband. Deze eis volgt uit artikel 77, tweede lid, van verordening(EU) nr. 2021/2115.
Een deelnemer aan een samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, moet een kleine. middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de landbouwvrijstellingsverordening zijn, zodat deze steun kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 59 van de Landbouwvrijstellingsverordening, maar die is enkel van toepassing op kleine, middelgrote of micro-ondernemingen en dus niet op grote ondernemingen.
Openstellingsperiode
In deze regeling is voorzien in een wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies (ROES) inhoudende dat de subsidie wordt opengesteld van 5 augustus tot en met 31 oktober 2025 en dat er een bedrag van 45,623 miljoen voor verbetering watersysteem veenweide beschikbaar is.
Net als bij de andere subsidie categorieën is bij de nieuwe subsidiecategorie 4 van belang dat op grond van artikel 145, tweede lid, van verordening 2021/2115 de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag voor de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing zijn op steun die door de lidstaten wordt verleend op grond van en met inachtneming van die verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt. Ook subsidiecategorie 4 ziet op steun voor maatregelen in het kader van de interventie samenwerking, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115. De steun wordt overeenkomstig dit artikel verleend en ziet op alle aspecten van de samenwerking. Voor zover bij de uitvoering van projecten sprake is van activiteiten die uit investeringen bestaan, wordt tevens voldaan aan artikel 73 van de verordening.
Bij subsidiecategorie 4 gaat het om het stimuleren van niet-productieve investeringen ter verbetering van het watersysteem op het gebied van watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit. De betreffende knelpunten in het watersysteem zijn gerelateerd aan projecten, waarin de CO2-emissie uit veengrond wordt verminderd door verhoging van de grondwaterstand (geringe drooglegging en/of waterinfiltratiesysteem). Deze investeringen zijn niet-productief, omdat bijvoorbeeld het aanleggen van natuurvriendelijke oevers en watergangen graven niet leiden tot een productieverhoging van de grond, maar eerder tot waardedaling of vermindering van opbrengsten.
Hoewel ook de projecten ter verbetering van het watersysteem primair ten gunste komen van de landbouwsector, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat een deel van de met deze regeling te verlenen steun mede ten goede komt aan deelnemers aan het samenwerkingsverband die niet in de primaire landbouwsector werkzaam zijn en geen landbouwactiviteiten verrichten. Met name waar het gaat om het vergoeden van de kosten voor de planvorming is aannemelijk dat ook anderen dan de betrokken landbouwers van die steun zullen profiteren. Artikel 59 van Verordening (EU) 2022/2472, de zogenaamde landbouwvrijstellingsverordening, biedt echter de basis om in plattelandsgebieden samenwerkingssteun te verlenen aan andere ondernemingen dan landbouwondernemingen.
Met het oog hierop zal binnen twintig werkdagen na inwerkingtreding een kennisgeving worden gedaan.
Ten algemene bevat artikel 1.2 van de REES 2021 al een cumulatiebepaling, op grond waarvan slechts een zodanig bedrag aan subsidies wordt verstrekt, dat het totale bedrag dat aan subsidies wordt verstrekt, niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen is toegestaan.
Subsidiecategorie 4 ziet specifiek op verbeteringen van het watersysteem (verminderen van watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit), die samenhangen met reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringere drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen. Het is mogelijk dat een aantal deelnemers van het samenwerkingsverband-watersysteem voor beide projecten subsidie ontvangt (5.8.3 en 5.8.5). Cumulatie wordt voorkomen door op te nemen dat een aanvraag voor subsidiecategorie 4 (5.8.5) wordt afgewezen, in het geval de aanvraag mede maatregelen omvat die zien op geringere drooglegging of de plaatsing van waterinfiltratiesystemen.
De subsidiemodule heeft administratieve lasten tot gevolg, samenhangend met de aanvraag tot subsidie. De subsidiemodule brengt geen inhoudelijke nalevingskosten met zich mee, want de kosten van de subsidieontvanger zijn onderdeel van de samenwerkingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Om de lastendruk voor aanvragers te minimaliseren is de regeldruk voor deze subsidiemodule zo laag mogelijk gehouden, zodat het voor elke aanvrager haalbaar is om gebruik te maken van deze subsidiemodule, mits passend binnen de beoogde begunstigden en niet valt onder de afwijzingsgronden.
De verwachting is dat er voor samenwerkingsprojecten gericht op de verbetering van het watersysteem ongeveer 12 aanvragen worden ingediend met gemiddeld 5 deelnemers per samenwerkingsverband.
– Aangenomen wordt dat de aanvragen gericht op verbetering van het watersysteem ongeveer 150 uur per subsidieaanvraag inhouden.
○ Dit is gebaseerd op de tijd die nodig is om te overleggen met de samenwerkingspartners (5 x 6 uur), met mogelijke leveranciers (5 x 3 uur), offerten op te vragen en te toetsen (5 x 3 uur), projectplan en begroting te maken (60 uur) en aanvraag in te dienen (30 uur).
– Het totale aantal uren voor de subsidieaanvragen gericht op de verbetering van het watersysteemkomt dan uit op ongeveer 1.800 uur (150 uur per aanvraag x het aantal van 12 verwachte aanvragen).
– De verwachting is dat ongeveer 10 aanvragen gericht op uitrol zullen worden gehonoreerd.
Omdat in deze categorie ook de mogelijkheid bestaat voor de deelnemers om de eigen arbeidskosten te declareren, worden daarmee de eigen uren voor onder andere uitwerking van de maatregelen in het veld gefinancierd. Daarnaast is er een begeleidende partij voor de samenwerking, waarbij de eigen arbeidskosten bij de samenwerking relatief klein zullen zijn. De totale samenwerkings- en coördinatiekosten mogen niet meer dan 25% van de totale kosten bedragen.
Uit het voorgaande volgt dat het totale aantal uren werk om aan de voormelde informatieverplichtingen te kunnen voldoen naar verwachting uitkomt op 1.800 uur. Het toepasselijke uurtarief is € 60. De totale administratieve lasten van de samenwerkingsprojecten komen dan uit op € 108.000 (1.800 uur x € 60,– uurtarief). Dit is circa 0,2 procent van het subsidieplafond van ca. € 45 miljoen.
Het belang van waterschappen en anderen om hieraan mee te doen is groot, want hiermee kunnen projecten voor vermindering van CO2-emissie uit veengrond, die tegen knelpunten aanlopen in het watersysteem, een stap verder worden gebracht.
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De regeldruk is voldoende in kaart gebracht, ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies omdat het geen significante gevolgen voorziet voor de regeldruk.
De uitvoering van dit subsidie-instrumentarium is in handen van RVO.nl. In deze subsidieregeling zijn diverse aspecten aangepast als gevolg van de door RVO.nl verrichte ex ante toets. RVO.nl heeft gelet op de ex ante toets besloten af te zien van het uitbrengen van een uitvoeringstoets.
De subsidieregeling wordt verder uitvoerbaar, controleerbaar en verifieerbaar geacht.
De controle op de verplichting voor de subsidieontvanger na afloop van de subsidieverlening om na afloop van het project medewerking te verlenen aan monitoring en evaluatie, is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van LVVN.
De aanpassing van de regeling is afgestemd met diverse overheden en maatschappelijke organisaties. Over de regeling heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden.
De in het kader van de subsidieaanvragen, verzoeken tot wijziging, deelbetaling of vaststelling door de aanvragers aangeleverde gegevens worden door RVO in het kader van de beoordeling van de verzoeken op juistheid getoetst aan onder meer bij de RVO bekende geregistreerde gegevens uit de jaarlijkse Gecombineerde Opgave. Gegevens uit de bedoelde verzoeken kunnen ook gebruikt worden voor monitoring en evaluatie van de subsidiemodule zelf. Voor deze regeling geldt hetzelfde regime dat al geldt voor de betreffende verwerkingen in het kader van de reeds bestaande subsidiemodules, zoals de module voor het verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden (artikel 5.8.3.10).
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van de inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Doordat de openstelling start in augustus, wordt de doelgroep bovendien ruim de mogelijkheid geboden zich voor te bereiden op het indienen van subsidieaanvragen.
In dit onderdeel zijn enkele definities toegevoegd. Ter toelichting daarop wordt het volgende opgemerkt:
samenwerkingsverband-watersysteem: de subsidiemodule richt zich op samenwerkingsverbanden waarin het waterschap, grondeigenaren en -gebruikers gezamenlijk maatregelen nemen om de doelen te bereiken. Aangezien de subsidiemodule ziet op aanpassing van het watersysteem is deelname van het waterschap aan het samenwerkingsverband essentieel. Het samenwerkingsverband moet naast het waterschap bestaan uit ten minste één andere partij, zoals een landbouwer, grondeigenaar, natuurlijk persoon of organisatie.
Dit artikel regelt dat aan een samenwerkingsverband-watersysteem subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten ter verbetering van het watersysteem in veenweidegebieden. De verbetering moet inhouden dat watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit, die het gevolg zijn van maatregelen tot geringe drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden, worden verminderd.
De projecten van het samenwerkingsverband-watersysteem bevatten dus geen maatregelen om de grondwaterstand te verhogen, maar faciliteren andere projecten in veenweidegebied waar dit is gedaan of is gepland zodat daar de knelpunten in het watersysteem door het verhogen van de grondwaterstand opgelost kunnen worden.
Bij een niet-productieve investering in de verbetering van het watersysteem kan gedacht worden aan het realiseren van nieuwe watergangen of het verbreden van bestaande watergangen om de aan – of afvoer van water te verbeteren, maar ook aan stuwtjes en duikers, natuurvriendelijke oevers of andere maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren.
In het derde lid is bepaald dat voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector, de subsidie staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.
Dit artikel regelt de minimum- en de maximumhoogte van de subsidie. Hiermee wordt gewaarborgd dat de projecten een substantiële omvang hebben, maar voorkomen dat één project het totale budget opsoupeert.
De subsidiabele kosten worden met inachtneming van dit maximum voor 100% vergoed, zij het dat de kosten voor coördinatie, rapportage, samenwerking en planvorming niet meer dan 25% van de totale subsidiabele kosten kunnen bedragen. Hierdoor wordt minimaal 75% van de totale subsidiabele kosten besteed aan de uitvoering van maatregelen.
Eenzelfde begrenzing geldt voor de kosten van grondaankoop. De vergoeding voor grondaankoop kan niet meer dan 10% van de totale projectkosten bedragen.
De subsidiabele kosten hebben ingevolge het eerste lid onder meer betrekking op de kosten voor coördinatie, samenwerking en planvorming. Concreet betreft het kosten voor het vormgeven, uitwerken en uitvoeren van het plan van het samenwerkingsverband-watersysteem conform bijlage 3 onderdelen 1c en 2c, de kosten voor communicatie conform bijlage 3, onderdeel 3 en de kosten voor rapportage conform bijlage 3, onderdeel 4. Als deze werkzaamheden genoemd in de onderdelen a tot en met d door een overheidsinstantie worden uitgevoerd, komen de eigen arbeidskosten voor medewerkers van de overheidsinstantie echter niet voor vergoeding in aanmerking (derde lid).
De aankoop van grond is alleen subsidiabel als de grond wordt aangekocht door een waterschap of andere overheidsinstantie. De aangekochte grond vertegenwoordigt een zekere waarde. Die waarde zal wellicht lager zijn na uitvoering van het project, maar er zal nog steeds sprake zijn van enige mate van vermogensvorming bij de overheidsinstantie. Alleen het verschil tussen de aankoopkosten en de restwaarde van de grond komt voor vergoeding in aanmerking (netto kosten). Dit betekent dat vermogensvorming bij de overheidsinstantie door de aankoop van de grond, niet wordt vergoed. De vergoeding voor grondaankoop kan niet meer dan 10% van de totale subsidiabele projectkosten bedragen.
Naast het aankopen van grond, kan het waterschap ook aan de eigenaar van grond een vergoeding verstrekken voor de waardedaling, die plaatsvindt doordat de functie van grond verandert in water of het gebruik van de grond wordt beperkt door de aanleg van een natuurvriendelijke oever. Er kan geen vergoeding worden verstrekt voor de waardedaling van grond die in eigendom is bij een overheidsinstantie. Bij het vaststellen van de subsidie voor het aankopen van grond of voor het verstrekken van een vergoeding voor de waardedaling van grond wordt bij zowel de aankoopkosten, de aanvangswaarde van de grond als de restwaarde uitgegaan van de taxatie van de waarde door een onafhankelijk taxateur. Onafhankelijkheid kan onder andere blijken uit registratie in het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT).
De kosten die specifiek samenhangen met de transacties van grondaankoop en waardedaling van grond komen eveneens in aanmerking voor subsidie. Het betreft de kosten van de taxateur, de notaris en het Kadaster.
Deze kostenposten grondaankoop en vergoeding voor de waardevermindering van grond zijn verder uitgewerkt in bijlage 3, onderdelen 7 en 8.
Uit het tweede lid volgt dat de berekening van de subsidiabele kosten plaatsvindt met gebruikmaking van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, onderdeel b, en artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, van de REES 2021, waarbij de arbeidskosten worden berekend op basis van aangeleverde bewijsstukken. De arbeidskosten moeten onderbouwd worden met urenstaten, zodat inzichtelijk is wat is besteed aan de subsidiabele activiteiten. Ook is het van belang dat onderbouwd wordt welk uurtarief past bij de werkzaamheden van de deelnemers.
De overige kosten worden hierbij berekend door een factuur of een document met een gelijkwaardige bewijskracht te overleggen. Voor de samenwerkingskosten en de niet-productieve investeringen zal dit plaatsvinden op basis van meerdere offerten. De investeringen zijn vaak maatwerk en vereisen meer gedetailleerde kostenoverzichten door leveranciers. Omdat de redelijkheid van kosten moet worden aangetoond zijn er meerdere offerten nodig voor de gevraagde subsidiabele kosten. Bij vergoeding waardedaling landbouwgrond zijn meerdere taxaties nodig.
Het derde lid houdt in de arbeidskosten van medewerkers van een overheidsinstantie bij de samenwerkingsonderdelen (artikel 5.8.5.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d) niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit is in overeenstemming met het GLB-NSP waarin is opgenomen dat kosten van overheden vergoed kunnen worden met uitzondering van de kosten van hun faciliterende functie.
Het vierde lid bepaalt in afwijking hiervan dat de kosten voor vrijwilligers en bijdragen in natura niet in aanmerking komen voor vergoeding. Ook de kosten die zijn genoemd in bijlage 3, onderdelen 5 en 6, zijn uitgezonderd. Deze kosten zien op werkzaamheden die onderdeel zijn van projecten gericht op het verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden en extensiveringsmaatregelen in veenweidegebieden en N2000 overgangsgebieden. Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als onderdeel van de subsidiecategorieën 2 en 3 (paragrafen 5.8.3 en 5.8.4 van de REES).
Dit artikel bepaalt de wijze waarop de subsidie wordt verdeeld. De verdeling vindt plaats op basis van rangschikking. Hierover stelt artikel 2.6 van de REES 2021 regels. Dit betekent dat de aanvraag die naar het oordeel van de Minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst in aanmerking komt voor subsidie. Dit wordt nader uitgewerkt via de rangschikkingscriteria, hierna toegelicht onder artikel 5.8.5.7. Een ambtelijke beoordelingscommissie zal de aanvragen aan de hand van deze criteria beoordelen.
Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de Minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting. Een wijziging of aanvulling van een ingediende aanvraag, die na de sluiting van de aanvraagtermijn op door de aanvrager wordt ingediend, wordt niet bij de beoordeling betrokken.
Dit artikel bepaalt de start- en realisatietermijn van de gesubsidieerde projecten. Met de uitvoering van het project moet uiterlijk twee maanden na de subsidieverlening worden gestart.
Met betrekking tot deze subsidiemodule geldt voorts dat het project uiterlijk op 31 december 2028 moet zijn afgerond. Deze datum houdt verband met de einddatum voor de subsidiabiliteit van uitgaven ingevolge artikel 86, vierde lid, van Verordening 2021/2115: op grond van die bepaling komen uitgaven in aanmerking voor een bijdrage vanuit het Fonds als zij zijn gedaan door een begunstigde en uiterlijk op 1 december 2029 zijn betaald; bovendien moet de desbetreffende steun op uiterlijk 31 december 2029 door het betaalorgaan zijn betaald. Uitgaande van een uiterste realisatiedatum van 31 december 2028, betekent dit vervolgens dat in het eerste kwartaal van 2029 de subsidievaststelling moet zijn aangevraagd waarmee nog voldoende tijd resteert voor mogelijke bezwaar- en beroepsprocedures en voor RVO om de declaratie bij de Europese Commissie af te ronden voor eind 2029.
Indien uit de bij de subsidieaanvraag aangeleverde stukken blijkt dat de maatregelen niet binnen de gestelde realisatietermijn gerealiseerd zouden kunnen worden, wordt de subsidieaanvraag afgewezen. Dit volgt uit artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, van de REES 2021.
Dit artikel bevat de specifieke afwijzingsgronden. Deze gronden gelden in aanvulling op de algemene afwijzingsgronden in artikel 2.11 van de REES 2021. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening wanneer één van de in dit artikel opgesomde afwijzingsgronden van toepassing is.
Uit onderdeel a volgt dat een aanvraag wordt afgewezen wanneer er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of wanneer de activiteiten die het samenwerkingsverband-watersysteem gaat verrichten niet nieuw zijn voor dat samenwerkingsverband. Deze eis volgt uit artikel 77, tweede lid, van verordening 2021/2115.
Onderdeel b regelt dat een aanvraag wordt afgewezen wanneer op basis van die aanvraag bij de rangschikking, na toepassing van de wegingsfactor, minder dan 12 punten zijn behaald. Dit komt overeen met 60% van het maximaal aantal te behalen punten (20).
Uit onderdeel c volgt dat een aanvraag wordt afgewezen als daarin activiteiten zijn opgenomen genoemd in bijlage 3, onderdelen 5 en 6. Deze subsidiemodule is alleen gericht op verbeteringen in het watersysteem en de activiteiten genoemd in bijlage 3, onderdelen 5 en 6, zijn onderdeel van de andere subsidiemodules Verhogen grondwaterstand in veenweidegebieden en Extensivering in overgangsgebieden N2000 (paragrafen 5.8.3 en 5.8.4 van de REES).
Onderdeel d bepaalt dat een deelnemer aan een samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een kleine. middelgrote of micro-onderneming als bedoeld in de landbouwvrijstellingsverordening moet zijn. Deze steun kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening, maar die is enkel van toepassing op kleine, middelgrote of micro-ondernemingen en dus niet op grote ondernemingen. Voor een nadere toelichting op de staatsteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 6 over staatssteun in het algemene deel van deze toelichting.
Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria.
Er zijn vier kwalitatieve rangschikkingscriteria, namelijk a) effectiviteit, b) haalbaarheid, c) efficiëntie en d) urgentie. Allen hebben een wegingsfactor van 1. Het aantal te behalen punten per criterium bedraagt ten minste 1 en ten hoogste 5. Bij een gelijk aantal punten wordt geloot.
De punten worden bij elk rangschikkingscriterium als volgt onderverdeeld:
Slecht = 1,0 punt
Matig = 2,0 punten
Voldoende = 3,0 punten
Goed = 4,0 punten
Uitmuntend = 5,0 punten
Met effectiviteit wordt bedoeld de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de openstelling, te weten de verbetering van het watersysteem in veenweidegebieden door het verminderen van watertekort, wateroverlast of problemen met verslechterde waterkwaliteit, die samenhangen met reeds genomen of nog te nemen maatregelen tot geringere drooglegging of plaatsing van waterinfiltratiesystemen op veengrond. Bij effectiviteit is tegelijk ook de toets of dit effect heeft op één agrarisch bedrijf of juist op meerdere, want het is effectiever als het voor meerdere agrarische bedrijven van toepassing is. Hiermee wordt ook aangetoond dat het ten goede komt aan de landbouw.
Het verminderen van watertekort, wateroverlast en problemen met verslechterde waterkwaliteit wordt apart beoordeeld op de afzonderlijke effectiviteit en daarnaast wordt de balans tussen deze drie beoordeeld. Bij een integraal project worden namelijk alle drie de factoren meegenomen in het project, maar het kan ook zijn dat dat één van die drie factoren in het project al goed op orde is.
De haalbaarheid ziet op de kans dat het samenwerkingsverband-watersysteem het plan kan uitvoeren. De beoordeling wordt gebaseerd op de kwaliteit van het projectplan, de afstemming met de omgeving (kwaliteit en resultaten) en het draagvlak voor de maatregelen in het gebied waar de maatregelen worden genomen
De efficiëntie wordt beoordeeld op de totale kosten in verhouding tot de score bij effectiviteit en het efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid van de beoogde leverancier.
De totale kosten worden gerelateerd aan de oppervlakte van het samenhangende veenweidegebied waarvoor de knelpunten worden weggenomen. Het wegnemen van knelpunten voor een groter gebied, is bij gelijke kosten efficiënter. Het waterschap onderbouwt voor welke oppervlakte van het samenhangende veenweidegebied de knelpunten door het project worden weggenomen.
Bij het onderdeel arbeid wordt gekeken naar maatstaven als opleiding, relevante ervaring, aard, hoeveelheid en kwaliteit van de opgeleverde en nog uit te voeren werkzaamheden.
De urgentie wordt beoordeeld naar gelang de tijdsdruk om de knelpunten in het watersysteem aan te pakken. Bijvoorbeeld in het te verbeteren watersysteem (één of meerdere peilvakken of polders) zijn al eerder maatregelen voor geringe drooglegging en verhogen van de grondwaterstand genomen, waardoor met dit project op korte termijn de bestaande knelpunten in watertekort, wateroverlast en verslechterde waterkwaliteit in dat watersysteem worden verminderd. Ook kunnen het geplande maatregelen zijn waarvoor op een bepaalde termijn knelpunten zijn te verwachten. Het waterschap onderbouwt de mate van deze tijdsdruk.
Dit artikel bevat enkele verplichtingen voor de subsidieontvanger, die aanvullend zijn ten opzichte van de algemene verplichtingen in artikel 2.15 van de REES 2021.
Het eerste lid bepaald dat de subsidieontvanger de resultaten van het project openbaar moet maken via het zogenoemde EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van verordening 2021/2115, en via andere geëigende netwerken. Deze maatregel is gekoppeld aan het EIP netwerk en daardoor is het belangrijk dat de resultaten van het project openbaar worden gemaakt via dat netwerk, maar ook via andere geëigende netwerken, zoals het Groen Kennisnet.
Om tot een goede monitoring en evaluatie te kunnen komen van de effecten van de uitgevoerde activiteiten wordt de aanvrager op grond van het tweede lid verplicht om hieraan medewerking te verlenen.
Op grond van het derde lid geldt deze verplichting om mee te werken aan monitoring en evaluatie gedurende 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling. Deze verplichting is vooral bedoeld om na afloop van de regeling te kunnen evalueren.
Er is geen sprake van een instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 1.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 aangezien verbeteringen aan het watersysteem in veenweide geen infrastructuur betreffen en hierbij ook geen sprake is van een productieve investering. Wel gelden er extra eisen als er sprake is van een vergoeding voor de waardevermindering van landbouwgrond. De waardevermindering zal een definitief karakter moeten hebben, wil er sprake zijn van een waardevermindering die voor vergoeding in aanmerking kan komen.
De instandhouding van de verandering van de landbouwgrond in water of een natuurvriendelijke oever wordt geborgd door de verplichting om een kwalitatieve verplichting aan te gaan en in te schrijven in de openbare registers van het kadaster, zodat deze verbintenis kenbaar is voor derden die de grond zouden willen verwerven. Dit brengt met zich dat de kwalitatieve verplichting zal overgaan op toekomstige verkrijgers en gebruikers van de grond.
In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen die zien op de gegevens die de subsidieaanvraag, het projectplan en de aanvraag tot subsidievaststelling, in aanvulling op de artikelen 2.9 en 2.19 van de REES 2021, moeten bevatten of waarvan deze vergezeld moeten gaan.
De aanvragen worden ingediend met behulp van een middel dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld. Dit betreft veelal elektronische formulieren die via RVO beschikbaar worden gesteld. Voor samenwerkingsverbanden geldt dat, de penvoerder namens het samenwerkingsverband de aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling indient.
Wat betreft de subsidieaanvraag bevat het eerste lid een aantal informatieverplichtingen.
Op grond van onderdeel a bevat de aanvraag een beschrijving van de beoogde activiteiten, inclusief een begroting van de kosten daarvan, die door het samenwerkingsverband-watersysteem uitgevoerd gaan worden, conform bijlage 3 (onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7 en 8). Naast de uitwerking op het niveau van het samenwerkingsverband-watersysteem (onderdeel 1c) moeten algehele projectleiding (2c) communicatie (onderdeel 3) en rapportage (onderdeel 4) zijn opgenomen. De niet-productieve investeringen in het watersysteem en grondaankoop (onderdeel 7) en eventuele vergoedingen voor de waardevermindering van landbouwgrond zijn de belangrijkste onderdelen van de subsidieaanvraag.
Onderdeel b bepaalt dat de aanvraag vergezeld moet gaan van een toelichting op de uit te voeren onderdelen in dit project (bijlage 3 onderdelen 7 en 8) en een beschrijving van de effecten daarvan op de rangschikkingscriteria. In de toelichting zal onder andere moeten zijn opgenomen op welke manier de projectmaatregelen ten goede komen aan de landbouw. De toelichting op de onderdelen van het project en de beschrijving van de effecten worden door de ambtelijke beoordelingscommissie meegewogen bij de rangschikking van de aanvragen. Om de beoordelingscommissie te kunnen laten toetsen of de knelpunten in het watersysteem daadwerkelijk samenhangen met geringe drooglegging en/of de plaatsing van waterinfiltratiesystemen in veenweidegebieden, zal de aanvraag ook een toelichting moeten bevatten van de genomen of te nemen maatregelen voor geringe drooglegging en/of het waterinfiltratiesysteem met een beschrijving van het gebied waar deze maatregelen zijn of worden genomen en een kaart van het gebied.
Ten behoeve van de beoordeling van het project door de beoordelingscommissie is tevens vereist dat bij de aanvraag een kaart wordt meegestuurd waarop is ingetekend waar de projectmaatregelen plaatsvinden.
De onderdelen c tot en met f zien op de onderbouwing van de aangevraagde kosten. De kosten, genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b worden middels offertes onderbouwd. Voor de kosten van de aankoop van grond en de vergoeding voor de waardedaling van landbouwgrond (bijlage 3, onderdelen 7b en 8) kan in de aanvraag worden uitgegaan van een taxatie of van een recente berekening van het Kadaster van de gemiddelde grondwaarde van landbouwgrond in de betreffende provincie. Ook zal er een berekening toegevoegd moeten worden van het verschil in waarde van de grond. Bij de aankoop van grond gaat het om een berekening van het verschil tussen de aankoopwaarde en de restwaarde van de grond. Bij grond waarvoor een vergoeding voor waardedaling wordt verstrekt betreft het een berekening van het verschil tussen de waarde van de grond op 1 januari 2026 en de waarde van de grond na wijziging van de functie in water of het gebruik als natuurvriendelijke oever. Voor wat betreft de restwaarde van de grond, die wordt aangekocht of de waardedaling van de grond waarvoor een vergoeding voor waardedaling zal worden verstrekt kan bij de aanvraag worden uitgegaan van een minimale restwaarde van € 5.000 per ha bij water en € 10.000 per ha bij een natuurvriendelijke oever.
Op grond van artikel 2.18 van de REES 2021 wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer tussenrapportages indien de periode van uitvoering van een project meer dan twaalf maanden in beslag neemt.
Het tweede lid sluit hierbij aan door te bepalen dat jaarlijks een dergelijke tussenrapportage bij de Minister wordt ingediend, die een overzicht bevat van de uitgevoerde activiteiten.
Op grond van artikel 2.19, vijfde lid, van de REES gaat een aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een eindverslag dat ten minste bestaat uit een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht, een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening, de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan en de wijze waarop die kennis en informatie openbaar is of zal worden gemaakt.
Het derde lid bepaalt in aanvulling waar de aanvraag tot subsidievaststelling verder nog vergezeld dient te gaan. De kosten genoemd in bijlage 3, onderdelen 1c, 2c, 3, 4, 7a, 7c en 8b worden onderbouwd door ondertekende offertes, facturen en betaalbewijzen. De kosten van grondaankoop (bijlage 3, onderdeel 7b) worden onderbouwd met facturen, betaalbewijzen, taxaties van een onafhankelijk taxateur en een afschrift van de notariële akte van levering. Onafhankelijkheid kan onder andere blijken uit een inschrijving in Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT).
De vergoeding voor de waardedaling van grond (bijlage 3, onderdeel 8) wordt onderbouwd met betaalbewijzen en taxaties van een onafhankelijk taxateur en een afschrift van de notariële akte van de overeenkomst waarbij de kwalitatieve verplichting is aangegaan.
Uit artikel 5.8.5.3, tweede lid volgt dat de berekening van de subsidiabele kosten plaatsvindt met gebruikmaking van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, onderdeel b, en artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, van de REES 2021. De arbeidskosten moeten onderbouwd worden met urenstaten, zodat inzichtelijk is wat is besteed aan de subsidiabele activiteiten. Ook is het van belang dat onderbouwd wordt welk uurtarief past bij de werkzaamheden van de medewerkersfunctie.
Dit artikel bevat nadere bepalingen over bevoorschotting en deelbetalingen, in aanvulling op wat geregeld is in de artikelen 2.14, 5.1.7. en 5.1.8 van de REES 2021.
Op grond van het eerste lid wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt. Dit vormt een nadere invulling van artikel 5.1.7, tweede lid, onderdeel a, van de REES 2021 op grond waarvan het voorschot ten hoogste 50% van de verleende subsidie bedraagt, aangezien deze subsidiemodule betrekking heeft op de plattelandsinterventie samenwerking, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115. Uit artikel 2.17 van de REES 2021 vloeit daarnaast voort dat het voorschot binnen twee weken na de datum van de subsidiebeschikking wordt verstrekt.
Op grond van het tweede lid kunnen maximaal twee keer per jaar deelbetalingen aangevraagd worden voor een minimum bedrag van € 50.000 per keer. Dan moeten de benodigde facturen, betaalbewijzen, taxaties en overeenkomsten worden overlegd.
Het vierde lid bevat een verbijzondering van artikel 5.1.8 van de REES 2021 door te bepalen dat de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie bedragen.
Dit artikel bepaalt in afwijking van artikel 2.19, eerste lid, van de REES 2021 dat een aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid. Dit houdt verband met de uiterste realisatietermijn en de uiterste datum waarop uitgaven voor deze subsidiemodule in het kader van het GLB subsidiabel zijn.
Dit artikel bepaalt dat voor de toetsing van aanvragen of betalingsverzoeken RVO de eigen registraties mag raadplegen om te zien of deze informatie juist is. De in het kader van de subsidieaanvragen, verzoeken tot wijziging, deelbetaling of vaststelling door de aanvragers aangeleverde gegevens worden door RVO in het kader van de beoordeling van de verzoeken getoetst aan onder meer bij de RVO bekende geregistreerde gegevens uit de jaarlijkse Gecombineerde Opgave en de Landbouwtelling. Gegevens die in het kader van de subsidiemodule verwerkt worden vallen onder het EU-rechtelijke beschermingsregime, als weergegeven in artikel 101 van Verordening (EU) 2021/2116. In dat artikel is (in het eerste lid) gewaarborgd dat de lidstaten en de Commissie gegevens verzamelen met het oog op het vervullen van de verplichtingen inzake beheer, controle, audit, en monitoring en evaluatie, uit hoofde van die verordening en dat die gegevens niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de in aangehaalde verordening opgenomen doelen. In geval persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2115 en voor statistische doeleinden, worden deze geanonimiseerd (tweede lid). Voorts is in het derde lid van artikel 101 bepaald dat persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordeningen (EU) 2016/679 (AVG) en (EU) 2018/1725. Het in het kader van onderhavige subsidietitel verwerken van persoonsgegevens is gebonden aan voornoemd aangehaald artikel 101, eerste lid, waarbij (gelet ook op het vierde lid) benadrukt wordt dat tevens het gegevensbeschermingsregime geldt als bepaald in Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding; voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 10 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-18808.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.