Ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie

Het kabinet heeft het ontwerp van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie vastgesteld.

Artikel I

Het Ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie wordt vastgesteld zoals deze in Bijlage A is opgenomen.

De Staatssecretaris van Defensie,

G.P. Tuinman

Bijlage A artikel I

Ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie

1 Leeswijzer

Defensie zal in de toekomst nadrukkelijker in de leefomgeving aanwezig zijn. Met het groeien van de krijgsmacht groeit de noodzaak voor ruimte om te kunnen oefenen en trainen, zowel in het buitenland als in Nederland. Om de veiligheid van Nederland te borgen, is in NAVO-verband afgesproken om minimaal 2% van het bruto binnenlands product (bbp) aan defensiedoelen te spenderen. Daarom wordt de krijgsmacht uitgebreid, met materiaal, terreinen, wapens en personeel. Dit Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) beschrijft de ruimtelijke uitbreidingsbehoefte van Defensie in Nederland die voortkomt uit deze algemene groei van de krijgsmacht. De totale ruimtelijke uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op 57 deelbehoeftes vanuit de verschillende krijgsmachtonderdelen. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) zijn deze behoeftes in december 2023 openbaar gemaakt. Via het NPRD kiest het kabinet voor deze behoeftes de voorkeurslocatie voor de ruimtelijke inpassing binnen Nederland. Dit ontwerp NPRD bestaat uit de volgende onderdelen:

- De geopolitieke situatie in Europa en de wereld verandert in rap tempo, met grote implicaties voor de veiligheid binnen Nederland. Hoofdstuk 2 beschrijft de noodzaak voor de ruimtelijke uitbreidingsbehoefte van Defensie om de krijgsmacht in de noodzakelijke staat van paraatheid te brengen tegen de huidige en toekomstige dreigingen.

- Hoofdstuk 3 omschrijft waarom is gekozen voor dit NPRD. Het doel en de uitgangspunten van het NPRD, bijvoorbeeld de juridische context, de reikwijdte en het vervolg, worden hier ook beschreven.

- Hoofdstuk 4 gaat in op hoe de participatie van de verschillende betrokken partijen in de samenleving bij dit NPRD is georganiseerd. Dit gaat onder andere over de periode van zienswijzen, het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie MER) en verdere betrokkenheid bij de definitieve vaststelling van het NPRD.

- Hoofdstuk 5 beschrijft het reeds bestaande ruimtebeslag van Defensie. Ook wordt ingegaan op uitbreidingsprojecten die al gestart zijn voor de aanvang van het NPRD.

- Ruimte binnen Nederland is schaars en er zijn veel urgente ruimtevragen. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe het NPRD zich verhoudt tot de andere rijksbrede opgaves in het ruimtelijk domein, waarbij wordt ingegaan op de verhouding tot de Nota Ruimte en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

- Hoofdstuk 7 geeft vervolgens een beschrijving van alle 57 ruimtelijke deelbehoeftes van Defensie. Hierbij wordt de keuze voor voorkeurslocaties en overige vormen van ruimtelijke inpassing onderbouwd. Het gaat hierbij om zowel de behoeftes met een bovenregionale afweging, als locatiespecifieke behoeftes.

- Tot slot schetst hoofdstuk 8 een doorkijk naar de uitvoering van het NPRD.

Het milieueffectenonderzoek dat is uitgevoerd om de voorkeurslocaties te bepalen, vormt een bijlage bij dit programma. Daarnaast is een detailbundel toegevoegd die kaartbeelden van alle voorkeurslocaties bevat. Ook is een overzicht van de realisatiestrategie per behoefte als bijlage bijgevoegd.

2 Waarom een Nationaal Programma Ruimte voor Defensie?

2.1 De krijgsmacht en zijn ruimtebehoefte

2.1.1 De krijgsmacht moet voorbereid zijn

De afgelopen decennia hebben zich gekenmerkt door een periode van relatieve geopolitieke stabiliteit. Sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw, heeft Europa jarenlang het zogenaamde vredesdividend kunnen innen. Met het wegvallen van het Warschau Pact en de Sovjet-Unie verschoof de focus van de Nederlandse defensieorganisatie van collectieve verdediging tegen een existentiële dreiging naar het bevorderen van de internationale rechtsorde en stabiliteit en inzet; vooral ook buiten Europa. Het accent van de activiteiten van Defensie heeft daardoor met name gelegen op twee van de drie hoofdtaken: ‘het bevorderen van de (internationale) rechtsorde en stabiliteit’ en het ‘ondersteunen van civiele autoriteiten en leveren van bijstand bij rampen en crises’.

Vrijheid, veiligheid en welvaart zijn echter niet vanzelfsprekend. Al langere tijd verslechterde de veiligheidssituatie in Europa en de wereld. Sinds de Russische inval in Oekraïne in 2022 is gebleken hoezeer de veiligheid van Europa onder druk staat. Daarnaast verslechtert de wereldwijde veiligheidssituatie door de gevolgen van klimaatverandering, hybride dreigingen, institutioneel wantrouwen, toenemende schaarste van grondstoffen en migratie. Daarom is ook Nederland dichterbij de betrokkenheid bij een oorlog dan het in lange tijd is geweest. Grootschalige militaire conflicten zijn weer voorstelbaar geworden. Nederland moet voorbereid zijn op deze dreigingen, ook op de korte termijn. Het verdedigingsniveau in Nederland moet voldoende afschrikkende werking hebben om te voorkomen in een grootschalig militair conflict te raken, ook met andere agressors dan nu voorzien. In dit tijdsgewricht heeft Defensie de taak om de veiligheidsbelangen van het Koninkrijk te verdedigen, en te voorzien in wat de NAVO van Nederland verwacht.

Na de Koude Oorlog is de aandacht voor de militaire paraatheid afgenomen tot een niveau waarbij Defensie, in het licht van de huidige dreigingen, niet in staat is om de nationale veiligheid, en dat van bondgenoten, te garanderen. De veranderende geopolitieke situatie vereist dat de krijgsmacht binnen afzienbare tijd op het niveau wordt gebracht dat zij hiertoe goed in staat is, op de korte en de langere termijn.

De focus van Defensie is daarom meer dan voorheen komen te liggen op de eerste hoofdtaak: ‘beschermen van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten’. Dit vraagt om een krijgsmacht die gevechtsgereed, snel inzetbaar, interoperabel en schaalbaar is, én beschikt over een stevig voortzettingsvermogen. Europese bondgenoten, waaronder Nederland, moeten gereed zijn om het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen.

In NAVO- en EU-verband wordt ook meer van Nederland gevraagd (zie de capability targets CT25 van de NAVO (2025) en het Strategisch Kompas van de EU (2022)). Ondertussen blijft het handhaven en bevorderen van de internationale rechtsorde en de ondersteuning van civiele autoriteiten, onder meer bij rampen en crises, van onverminderd belang.

In de afgelopen en huidige kabinetsperiode is, en wordt, daarom fors geïnvesteerd in een toekomstbestendige krijgsmacht die sneller, vaker en langer kan worden ingezet. Dit maakt een transformatie mogelijk die de paraatheid en inzetbaarheid verhoogt, de gevechtskracht gericht versterkt en de wendbaarheid van de organisatie verbetert. Dit ondersteunt Nederland in het aangaan van een nieuw type verplichtingen in internationaal verband, zoals het NATO Force Model (NFM) van de NAVO, gericht op reactievermogen, paraatheid en gevechtskracht.

Defensie investeert in haar mensen, het materieel en de faciliteiten en werkt aan de versterking van de militaire capaciteiten, samen met haar partners. Veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Veiligheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van overheden, vitale sectoren, bedrijven, kennisinstellingen, het maatschappelijk middenveld en de burger. Samenwerking is essentieel, ook om in relatief korte tijd op te kunnen schalen.

2.1.2 De krijgsmacht heeft ruimte nodig

Defensie is op dit moment al in de fysieke leefomgeving aanwezig en zal dat in de toekomst nadrukkelijker zijn. Met het groeien van de krijgsmacht groeit namelijk ook de noodzaak voor ruimte om te kunnen oefenen en trainen, zowel in het buitenland als in Nederland. De lessen uit de oorlog in Oekraïne laten zien dat meer en soms ook anders moet worden geoefend, met meer focus op een grootschalig conflict. Elkaar kunnen beschermen binnen het NAVO-bondgenootschap betekent in elkaars ruimte aanwezig zijn, en daar de infrastructuur op hebben ingericht. Dit houdt in dat vaker, ook met bondgenoten, in Nederland zal worden geoefend en getraind.

Nederland is een relatief dichtbevolkt land. Dit betekent dat vaker zal worden geoefend in de bebouwde omgeving. Dit vergroot de getraindheid van de krijgsmacht en de weerbaarheid van onze samenleving, maar leidt ook tot effecten die in de directe leefomgeving van inwoners merkbaar zullen zijn. Een Kamermotie (van lid Boswijk)1 roept Defensie ook op tot meer trainingen van de krijgsmacht in het straatbeeld, om zo de band tussen paraatheid van de krijgsmacht en de samenleving te versterken. Met de groei van de krijgsmacht en de toename van activiteiten wordt invulling gegeven aan deze motie.

De investeringen van Defensie in moderner en meer materieel hebben ook een impact op het ruimtegebruik van Defensie. De komende jaren wordt bijvoorbeeld flink geïnvesteerd in de vervanging, uitbreiding en aanschaf van materieel, nieuwe vaar- vlieg- en voertuigen, raketartillerie, onderzeeboten en drones. Dit vraagt op verscheidene plekken om meer fysieke ruimte en om meer milieuruimte.

2.2 Niet alles kan in het buitenland

Het proces van gereedstelling van de krijgsmacht gebeurt op verschillende schaalniveaus. Dit begint bij individuele paraatheid van het personeel (niveau 1), loopt op via kleine eenheden en grotere eenheden naar collectieve paraatheid van samengestelde eenheden op het niveau van een divisie (niveau 7) en een legerkorps (niveau 8). Nederland beschikt over de middelen en oefen- en trainingsgebieden die nodig zijn voor paraatheid op de lage schaalniveaus. Maar Nederland heeft niet de middelen en de oefen- en trainingsgebieden om te trainen op een hoger schaalniveau van paraatheid en op collectieve paraatheid van samengestelde eenheden. Door beperkte fysieke- en manoeuvreerruimte, bijvoorbeeld op terreinen en in de lucht, en beperkende regelgeving in Nederland, trainen eenheden op deze schaal vaak in het buitenland.

De recente focus op hoofdtaak 1 vraagt, ook in het licht van moderne – vaak hybride – oorlogsvoering, dat met steeds grotere eenheden en met geïntegreerd optreden wordt geoefend. In de schaal die Defensie hanteert voor optredensomvang gaat het hierbij om niveaus 4 (compagnie), 5 (bataljon) en hoger. Dit zijn veelal grotere verbanden van optreden dan het verband waarin de expeditionaire eenheden die bij de andere hoofdtaken van Defensie passen optreden. Vanwege de omvang is het niet altijd realistisch om binnen Nederland veelvuldig op schaalniveaus hoger dan niveau 5 te oefenen. Om aan de grondwettelijke taken te kunnen voldoen is de Nederlandse krijgsmacht daarom sterk afhankelijk van samenwerking met haar bondgenoten.

De Nederlandse krijgsmacht opereert, met eenheden en ondersteunend personeel, voor een zeer groot deel – ongeveer de helft van al haar activiteiten – reeds in het buitenland. Vliegers worden bijvoorbeeld vrijwel volledig in de VS opgeleid, de landmacht opereert in nauw verband met NAVO-bondgenoten in Duitsland en is in NAVO-verband actief in de Baltische staten en de marine is vrijwel over de hele wereld actief (ook in de Baltische en Middellandse Zee). Van alle oefeningen van de Nederlandse krijgsmacht oefent meer dan de helft van alle marinierseenheden en 60% van de vlooteenheden in het buitenland, traint de landmacht 60% van al haar oefenmandagen in het buitenland en wordt 40% van alle vlieguren van de luchtmacht in het buitenland gemaakt.

Met de veranderde dreiging in Europa is het de verwachting dat vaker in internationaal verband, vaak in het buitenland maar ook in Nederland, zal worden geoefend. Een voorbeeld hiervan is de NAVO-oefening “Steadfast Defender” in o.a. Litouwen. Aan deze samengestelde oefening (van 32 landen) deden in mei 2024 90.000 militairen mee, waarvan 5.000 Nederlandse militairen. Deze oefening zal elke 3 jaar uitgevoerd worden. Een voorbeeld in Nederland is de NAVO-oefening “Ramstein Flag”, waarbij van 31 maart tot 11 april 2025 op grootschalig internationaal is geoefend met jachtvliegtuigen en diverse schepen.

Naast dat oefenen in het buitenland voor de Nederlandse krijgsmacht heel belangrijk is, zitten er ook nadelen aan. Optreden in het buitenland leidt tot de verwachting van andere landen dat zij voor oefeningen ook in Nederland terecht kunnen. Daarnaast heeft het internationaal oefenen en trainen grote gevolgen voor het personeel, dat vaak voor langere tijd structureel in het buitenland actief is. Het is in veel gevallen onvermijdelijk dat personeel jaarlijks een aantal maanden naar het buitenland moet om te oefenen of nog langer op missie is. Structureel voor langere tijd weg van huis zijn brengt een grote last voor militair personeel mee en trekt een wissel op relaties en op het (gezins-)leven in Nederland. Dat heeft een negatief effect op de aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever, tot onvervulde vacatures en daarmee tot capaciteitsproblemen. Dit heeft weer een effect op de verdedigbaarheid van het land. Het is daarom noodzakelijk dat Defensie zorg draagt voor personeel en mensen de mogelijkheid geeft om een gezond (gezins-)leven thuis, in Nederland op te bouwen.

Veelvuldig incidenteel oefenen in het buitenland leidt daarnaast tot hoge kosten (o.a. transport en personele kosten) en tot minder efficiënte inzet van personeel (inzet in het buitenland voor een aaneengesloten periode wordt gevolgd door periode van verlof). Daarnaast raakt oefenen in het buitenland de inzet van materieel. Voor een oefening in het buitenland, ongeacht de duur, moet het materieel meestal al weken vooraf aangeleverd worden en komt het ook pas weken na afloop terug, waardoor de krijgsmacht in Nederland voor langere tijd van minder materieel afhankelijk is. De Nederlandse krijgsmacht moet vanwege deze redenen dus ook over voldoende oefenruimte in Nederland beschikken.

2.3 Actief op het eigen grondgebied

De verschuiving in hoofdtaken vraagt dat de Nederlandse krijgsmacht niet alleen inzetbaar is in het buitenland, binnen en buiten Europa, maar ook op eigen grondgebied. Bondgenootschappelijke samenwerking, zowel in NAVO- als EU-verband, vraagt om gereedstaande eenheden in Nederland om aan de internationale verplichtingen te kunnen voldoen (bijvoorbeeld in het kader van het NFM, Host Nation Support (HNS) en beveiliging).

Ook voor het oefenen op kleinere schaalniveaus (tot niveau 5) is meer ruimte nodig in Nederland. De omvang van oefenterreinen is te klein voor de benodigde wijze van optreden, en optreden met nieuwe middelen. Voor meerdere oefenterreinen geldt dat ze door het veranderde optreden niet meer geschikt zijn om op niveau 4 te trainen, terwijl ze daar in het verleden wel geschikt voor waren. Defensie moet op deze schaalniveaus ook tegelijkertijd op meerdere locaties kunnen oefenen. Om de paraatheid te waarborgen zijn grotere oefenterreinen ook voor de lagere schaalniveaus in Nederland dus noodzakelijk.

Voor de militaire mobiliteit is Nederland daarnaast een belangrijke schakel in het Europees netwerk, als aanland- en doorvoerplaats voor bondgenoten, en op het gebied van energiestructuur. Nederland heeft haar infrastructuur ook hierop ingericht. Zeehavens, spoorwegen en vliegvelden zijn berekend op het verwerken van grote hoeveelheden. Nederland is daarom in het kader van HNS een belangrijke doorvoerplek voor de aankomst van materieel, munitie en ook personeel van over zee en de lucht verder Europa in. Daarbij komt dat Nederland steeds meer afhankelijk zal worden van een kwetsbare infrastructuur voor energie en data. Het is belangrijk dat Defensie in staat is om zowel in oorlogstijd als vredestijd gegarandeerd over deze vitale infrastructuur te beschikken en in staat is om deze te beschermen. Met het oog hierop is ruimte nodig voor havens, munitiedepots, en andere logistiek. Hierin zal binnen Nederland moeten worden voorzien.

De focus op hoofdtaak 1 maakt uitbreiding van Defensie in Nederland noodzakelijk. Immers, om effectief het NAVO-verdragsgebied te kunnen verdedigen, zal dit ook realistisch geoefend moeten worden. Meer fysieke ruimte, milieuruimte, geluidsruimte en ander ruimtegebruik is nodig. Met de vergroting van de krijgsmacht en haar activiteiten in Nederland zijn ook meer verblijf-, opleidings-, trainings- en oefenlocaties nodig in Nederland.

3 Doel, uitgangspunten en positionering van het NPRD

3.1 Doel van het NPRD: voldoende ruimte voor de krijgsmacht

Het doel van het NPRD is het scheppen van de noodzakelijke fysieke ruimte en ruimtelijke voorwaarden voor de paraatheid en instandhouding van een groeiende krijgsmacht in Nederland. Dit betreft ook de verwezenlijking van de infrastructuur voor het huisvesten, opleiden en oefenen van de krijgsmacht. De focus van noodzakelijke paraatheid kan met de tijd variëren. Op dit moment en de komende jaren zal een zware nadruk liggen op de paraatheid voor hoofdtaak 1.

3.2 Uitgangspunten

3.2.1 Integrale weging

De uitbreiding en versterking van de krijgsmacht leidt tot een grotere aanspraak op de omgeving. De huidige activiteiten van Defensie zijn geborgd in de NOVI en de regels van het Rijk (in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL), luchthavenbesluiten en het Omgevingsbesluit). De nieuwe activiteiten die in dit programma zijn opgenomen, zijn op nationaal niveau afgewogen tegen andere belangen die ruimte vragen.

Ook voor andere belangen zijn nationale programma’s in voorbereiding. De omvang van de ruimtelijke opgaven is dusdanig groot dat het Rijk onder leiding van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werkt aan de actualisatie van de NOVI, onder de noemer Nota Ruimte. In deze Nota Ruimte maakt het kabinet afgewogen keuzes over deze nationale belangen en bewaakt het op landelijk niveau de samenhang en ruimtelijke kwaliteit. In de Nota Ruimte worden die ruimtelijke keuzes gemaakt voor de periodes tot 2030, 2050 en 2100. De integraal afgewogen ruimtevraag van Defensie wordt opgenomen in de Nota Ruimte. In het voorontwerp Nota Ruimte heeft de ruimtebehoefte van Defensie al een plaats gekregen.

3.2.2 Principes van ruimtelijke kwaliteit

Bij de inpassing van de ruimtebehoefte van de nationale belangen hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die ook voor de Nota Ruimte leidende principes zullen zijn voor een rechtvaardige verdeling van de schaarse ruimte en van lusten en lasten: ‘recht doen aan volgende generaties: niet afwentelen’, ‘recht doen aan schaarste: combineren waar mogelijk’ en ‘recht doen aan eigenheid: gebiedskenmerken centraal’. Ook voor het NPRD vormen deze principes uitgangspunten. Hoofdstuk 6 ‘Samengaan met andere ruimtelijke belangen’ duidt hoe deze uitgangspunten zijn verwerkt in dit programma.

3.3 NPRD binnen het nationale ruimtelijke beleid

Dit NPRD hangt niet alleen inhoudelijk (zie daarvoor hoofdstuk 6), maar ook functioneel samen met de NOVI, de Nota Ruimte die in voorbereiding is, en met andere nationale ruimtelijke programma’s. Deze functionele samenhang wordt hierna beschreven.

3.3.1 Programma onder de geldende nationale omgevingsvisie

De NOVI is de nationale ruimtelijke koepelnota die op dit moment ‘vigerend’ is voor het Nederlandse grondgebied. In deze koepelnota staan de nationale ruimtelijke belangen opgeschreven, waarvoor op nationaal niveau voorrang wordt gevraagd bij de inrichting van Nederland. Het NPRD werkt het specifieke nationale belang ‘zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten’ dat is benoemd in de NOVI, uit tot een thematisch programma dat de voor militaire activiteiten benodigde voetafdruk in Nederland vastlegt vastgelegd. Het NPRD geeft de aanspraak weer die de krijgsmacht maakt op de leefomgeving op het land, op de zee en in de lucht, en maakt de ruimtelijke consequenties van de hoofdtaken van Defensie inzichtelijk en transparant. Het NPRD maakt voorspelbaar op welke manier Defensie de komende tijd ruimtelijk zal handelen in gebieden waar uitbreidingen worden gerealiseerd.

Het NPRD beschrijft niet alleen de uitbreidingsruimte die voor militaire activiteiten nodig is, maar zet ook het bestaande ruimtebeslag (ook milieuruimte) voort. Deze voortgezette borging van ruimte voor militaire activiteiten in Nederland bouwt op algemene beleidsuitspraken die zijn gedaan in het verleden2. Deze beleidsuitspraken blijven een belangrijke onderlegger voor de nationale kaders en regelgeving zoals in het BKL.

3.3.2 NPRD en Nota Ruimte

Het kabinet werkt aan een nieuwe nationale omgevingsvisie met als naam: de ‘Nota Ruimte’. Deze zal de functie van ruimtelijke nationale koepelnota overnemen van de NOVI. Het nationale belang ‘zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten’ zal worden voortgezet in deze nieuwe Nota Ruimte. Vanaf het moment dat de Nota Ruimte de NOVI vervangt zal het NPRD een thematische uitwerking van de Nota Ruimte vormen. In dit NPRD is de uitbreidingsbehoefte van Defensie voor het uitvoeren van de hoofdtaken afgewogen tegen andere, vaak urgente, belangen en de ruimtebehoeftes die daaruit voortkomen. In hoofdstuk 6 zal de inhoudelijke relatie tussen de Nota Ruimte en het NPRD verder beschreven worden.

3.4 Juridische context NPRD

3.4.1 Programma onder de Omgevingswet

Het NPRD is een programma als bedoeld in artikel 3.4 en 3.5 van de Omgevingswet, een onverplicht programma waarmee het Rijk zich verbindt aan het rijksbeleid dat daarin is vastgelegd. Waar doorwerking van beleidsuitspraken naar ruimtelijke besluiten van andere overheden noodzakelijk is, zullen meer bindende instrumenten uit het Omgevingsstelsel worden gekoppeld aan de beleidsuitspraken, bijv. bij de borging van zogenaamde outer horizontal surfaces (OHS; beperkingengebieden rond vliegbases) en laagvlieggebieden voor helikopters. In het stelstel van het Omgevingsrecht kunnen in een thematisch uitwerkingsprogramma de grondslagen worden opgenomen om juridisch bindende instrumenten in werking te stellen om het beleid in het programma te borgen.

3.4.2 Geografische reikwijdte

Net als de NOVI en Nota Ruimte heeft het NPRD, als instrument onder de Omgevingswet, alleen betrekking op ruimtelijke functies en activiteiten in Europees Nederland. De ruimtelijke activiteiten die noodzakelijk zijn voor de paraatheid worden echter niet allemaal geborgd in instrumenten van de Omgevingswet. Het gaat dan om: ruimtelijke behoeftes in het middelhoge en hogere luchtruim (boven 2km hoogte), ruimtelijke behoeftes in het Caribisch deel van het Koninkrijk (op de BES-eilanden en de Caribische landen binnen het Koninkrijk), ruimtelijke behoeftes in de Noordzee, (deels) buiten het 12-mijlsgebied en tijdelijk of niet-structureel gebruik van locatie(s). Voor de meeste van deze ruimtelijke behoeftes worden aparte sporen doorlopen zoals het Programma Luchtruimherziening, en het Programma Noordzee 2028-2033, die elk eigen voorbereidingstrajecten kennen, waar ook een MER onderdeel van kan zijn. Vanwege de ruimtelijke samenhang met andere activiteiten en locaties zijn in dit programma wel verschillende ruimtelijke behoeftes op de Noordzee opgenomen. Voor het Caribisch gebied doorloopt Defensie een intern traject waarbij, waar nodig, afstemming gezocht wordt met betrokken departementen in Nederland en de bevoegde gezagen van de eilanden.

3.5 Vervolg

3.5.1 Uitvoering

Het in beeld brengen van de ruimtebehoefte, het maken van een integrale afweging van de ruimtebehoefte voor Defensie ten opzichte van de andere opgaven en het borgen van het nieuwe ruimtegebruik van Defensie staat centraal in het NPRD. Het NPRD bevat een nationale beleidsvisie, waarin het kabinet besluit op welke locaties in Nederland nut en noodzaak van groei van de militaire activiteiten vaststaat. Aansluitend wordt dit per behoefte verder uitgewerkt naar een uitvoeringsstrategie, waarbij veelal ook wordt aangesloten bij het regionale en lokale schaalniveau. Zie hiervoor het hoofdstuk Realisatiestrategie en de behoeftespecifieke realisatiestrategie in de bijlage.

3.5.2 Monitoring van het effectbereik

Onder meer via de periodieke rapportage Stand van Defensie zal worden gerapporteerd over de realisatie van de doelstelling van het programma, over de effecten daarvan op de leefomgeving, en over de mate waarin de randvoorwaarden worden gewaarborgd. Dit maakt mogelijk om bij te sturen op factoren die van invloed zijn op de realisatie van dit programma.

3.5.3 Actualisatie

Veranderende actualiteit, veranderde prioritering van activiteiten in Nederland en daarbuiten en aanpassingen in de budgettering van de krijgsmacht kunnen leiden tot een aanvullende ruimtebehoefte van de krijgsmacht en tot een actualisatie of uitbreiding van dit programma. Ook kan de monitoring van het effectbereik van het NPRD aanleiding geven om het NPRD, of een deel daarvan, te actualiseren. Afhankelijk van de aard van de actualisatie kan een nieuw plan-milieueffectrapport (planMER) daarbij passend zijn.

4 Participatie

4.1 Snel en zorgvuldig

Dit programma vraagt om het vrijmaken en anders inrichten van ruimte. Alle ruimte in Nederland heeft al een functie en is over het algemeen niet vrij beschikbaar voor een nieuwe functie of nieuw gebruik. Het beroep dat Defensie doet op de ruimte in Nederland kan op plaatsen heel ingrijpend zijn. In gebieden zullen functies niet meer mogelijk zijn die daar nu nog bestaan, en in enkele gebieden zal bewoning op afzienbare termijn niet meer mogelijk zijn. De impact op betrokkenen van deze beslissing is enorm. Vanwege de impact op de persoonlijke levenssfeer van mensen en op hun bedrijven moet de urgentie en de noodzaak om deze claim op gebieden te leggen heel zorgvuldig afgewogen worden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Het proces dat Defensie doorloopt om deze zorgvuldigheid te garanderen is beschreven in dit hoofdstuk. Tegelijkertijd leidt juist een langdurig proces tot een lange periode van onzekerheid voor mensen die door deze ruimteclaim geraakt worden. Defensie is zich hiervan sterk bewust en hecht er daarom aan om, met de waarborg van zorgvuldigheid, toch ook zo snel als mogelijk duidelijkheid te kunnen bieden over het perspectief voor bewoners, ondernemers en anderen in de gebieden waar dit programma over gaat.

4.2 Proces tot ontwerpprogramma

4.2.1 Notitie Reikwijdte en Detail, zienswijzen en Nota van Antwoord

Defensie heeft in december 2023 een start gemaakt met het NPRD door een NRD te publiceren waarin het NPRD en het begeleidende planMER-onderzoek zijn aangekondigd. De NRD bevatte de inventarisatie van de ruimtelijke uitbreidingsbehoeftes van Defensie, en de mogelijke zoeklocaties hiervoor. Na de publicatie van deze NRD konden burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en instellingen gedurende acht weken (twee weken langer dan de verplichte termijn in verband met kerst) een zienswijze inbrengen op de voorgestelde reikwijdte en het voorgestelde detailniveau van het NPRD (en het op te stellen planMER). Ook zijn relevante bestuursorganen van de buurlanden (Duitsland, België, Frankrijk, Engeland en Denemarken) geïnformeerd.

Er zijn ruim 2.200 zienswijzen op de NRD ingediend. Deze zijn op 31 mei 2024 beantwoord en gepubliceerd in een Nota van Antwoord (NvA). Naar aanleiding van de zienswijzen zijn aanvullende thema’s, beoordelingsaspecten en locatiealternatieven toegevoegd aan het planMER, bijvoorbeeld de effecten op paardenhouderijen, specifieke woningbouwplannen en enkele specifieke functies binnen een zoeklocatie. Ook de inpasbaarheid van luchtvaartbehoeftes in het luchtruim en de effecten op andere luchtruimtgebruikers zijn als criterium toegevoegd. Daarnaast is naar aanleiding van zienswijzen meer gedetailleerde informatie betrokken in het planMER-onderzoek over de invloed op (toekomstige) energienetwerken. Het aspect piekbelasting is toegevoegd aan het onderzoek bij de luchtvaartgerelateerde behoeftes en zal in algemene zin beschouwd worden in het planMER. Een ander gevolg van de zienswijzen is dat ten aanzien van het thema gezondheid in het planMER ingegaan wordt op de relatie met de WHO-advieswaarden en dus verder gekeken wordt dan alleen naar normen uit nationale wet- en regelgeving.

Naar aanleiding van deze zienswijzen zijn in de planMER de verschillen in kosten van de alternatieven op hoofdlijnen, relatief ten opzichte van elkaar, in beeld gebracht. Veel zienswijzen vroegen tenslotte om concretisering van de vaak nog grote zoekgebieden in de NRD. Deze gebieden zijn in de NvA en later in de Nota van Reactie (NvR) concreter gemaakt.

4.2.2 Advies Commissie MER bij de NRD

De Commissie MER is niet alleen gevraagd om advies over het planMER uit te brengen, maar is reeds bij de start van het onderzoek gevraagd advies te geven hoe om te gaan met de reikwijdte en het detailniveau voor het op te stellen planMER. Dit advies is in mei 2024 gepubliceerd op de website van de Commissie . De Commissie constateerde in het advies dat het NPRD tot besluiten met grote milieueffecten kan leiden en heeft waardering uitgesproken over het niet gebruiken van de wettelijke uitzonderingspositie van Defensie om een MER achterwege te laten. De Commissie heeft om meer aandacht voor milieu, natuur en concurrerende ruimteclaims gevraagd. Volgens de Commissie3 moet de MER duidelijk en tijdig antwoord geven op de volgende vragen:

- Wat is de milieuruimte die Defensie vraagt en is die milieuruimte in principe aanwezig?

- Zijn keuzes vanuit milieu gezien haalbaar en uitvoerbaar?

- Welke milieuoptimalisaties zijn mogelijk en hoe kunnen negatieve effecten worden beperkt?

In het planMER dat gelijktijdig met dit ontwerpprogramma wordt gepubliceerd is aan-gegeven hoe met deze adviezen van de Commissie MER is omgegaan.

4.2.3 Gebiedsbijeenkomsten en Nota van Reactie

Na het verschijnen van de NvA zijn in juni en juli 2024 in alle provincies gebiedsbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten heeft Defensie toegelicht op welke onderdelen het onderzoek naar aanleiding van de NvA is aangevuld en zijn de resultaten tot dan toe uit het milieuonderzoek gedeeld. Tijdens deze gebiedsbijeenkomsten was ruimte voor deelnemers om aanvullende inzichten mee te geven. In totaal zijn bij deze bijeenkomsten 2.500-3.000 bezoekers aanwezig geweest. De opkomst varieerde van 25 tot 500 personen per bijeenkomst. Deze variatie weerspiegelde de omvang van de behoeftes in de specifieke provincie en de vragen en zorgen die hierover leven.

Defensie heeft in aanvulling op de NvA uit deze bijeenkomsten de onderstaande punten opgehaald en verwerkt in het planMER:

- Aanvullende onderzoeksthema’s.

- Aanvullende locatie-alternatieven.

Deze punten van reactie zijn gebundeld in een NvR. In de NvR is daarnaast toegelicht dat bij veel betrokkenen een grote behoefte bestond om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen als een locatie-alternatief niet verder wordt onderzocht. Daarnaast heeft de Tweede Kamer Defensie opgeroepen om de informatievoorziening rond de uitbreidingsplannen van Defensie te verbeteren, zonder vertraging in de uitvoering van het programma op te lopen. Naar aanleiding hiervan zijn op 12 november en 12 december 2024 Kamerbrieven verstuurd om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te creëren over de resultaten van de eerste trechtering. In die brieven is aangegeven welke locatie-alternatieven door Defensie niet verder worden onderzocht. Direct betrokkenen en andere overheden zijn daarover zoveel mogelijk rechtstreeks geïnformeerd.

Met betrekking tot de locatie-alternatieven voor de behoefte Munitieopslag Snel-Inzetbare-Capaciteit (SIC) in het mijnbouwschadegebied in Groningen (locatie-alternatieven Slochteren, Luddeweer en Tjuchem) is door het kabinet toegezegd dat deze drie locaties definitief niet verder in overweging worden genomen.

4.3 Participatie na het uitbrengen van het ontwerpprogramma

4.3.1 Terinzagelegging

Na de publicatie van het ontwerpprogramma NPRD en het bijbehorende planMER-onderzoek zal gedurende een periode van zes weken ruimte zijn om zienswijzen in te dienen. Die zienswijzen zullen door Defensie worden beantwoord in de vorm van opnieuw een NvA, zoals ook na de NRD is gedaan. Als daar punten uitkomen die aanleiding tot wijziging geven, zal dat ook worden toegelicht in deze Nota. Deze NvA wordt tegelijkertijd met het definitieve Nationale Programma Ruimte voor Defensie gepubliceerd.

4.3.2 Toetsing door Commissie MER

Tijdens de periode van terinzagelegging wordt het planMER bij het ontwerpprogramma ook voorgelegd aan de commissie MER. De commissie reageert met een toetsingsadvies, dat beschouwt of het planMER alle informatie bevat om het milieubelang goed mee te wegen bij het besluit.

4.3.3 Vaststelling programma en uitvoering

De ontvangen zienswijzen kunnen aanleiding geven om het ontwerpprogramma aan te passen. Hierna zal vervolgens het definitieve programma NPRD worden vastgesteld en aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Dit gebeurt naar verwachting eind 2025. Daarna volgt de fase van realisatie van de behoeftes, waarbij een participatieproces wederom onderdeel van het project kan vormen. Bij de verdere inpassing van de behoeftes op de gekozen locaties zal een projectMER mogelijk onderdeel van het proces zijn.

5 Huidig ruimtegebruik van Defensie in Nederland

Het huidige ruimtebeslag van Defensie in Nederland is van groot belang voor de uitvoering van defensieactiviteiten. Nieuwe inzichten en gewijzigde omstandigheden geven op plekken wel aanleiding om die ruimte anders te verdelen, functies en gebruik te bundelen en het gebruik van die ruimte te verduurzamen.

De extra ruimte die nodig is voor de militaire activiteiten in Nederland kan niet worden ingepast zonder rekenschap te geven aan het bestaande ruimteprofiel van Defensie. Omdat activiteiten onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Daarom wordt in dit hoofdstuk het huidige ruimtebeslag van Defensie geschetst. Dit ruimtebeslag zal worden voortgezet en een logisch geheel vormen met de voorgenomen uitbreiding.

5.1 Huidig ruimtebeslag Defensie

Defensie beschikte in 2023 in totaal over circa 340 objecten, met een totale terreinoppervlakte van ongeveer 35.000 hectare. Een object bestaat meestal uit vele gebouwen, werken en terreinen. De vastgoedportefeuille telt circa 11.000 gebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 6 miljoen m2. Een kwaliteitsimpuls is hierbij veelal nodig. Bijna 300 gebouwen hebben een monumentenstatus. Defensie is in alle provincies vertegenwoordigd, maar niet overal in gelijke mate. Het militaire gebruik van deze faciliteiten in een dichtbevolkt land zoals Nederland heeft gevolgen voor de omgeving. De activiteiten kunnen voor overlast zorgen, bijvoorbeeld op gebied van milieu. Waar Defensie zich in Nederland vestigt of juist vertrekt, leidt dat bovendien vaak tot economische gevolgen voor de desbetreffende regio in de vorm van directe en indirecte werkgelegenheid. De ruimtelijke keuzes die Defensie maakt, spelen dus tevens een belangrijke rol in de relatie tussen de krijgsmacht en de samenleving.

Het directe ruimtegebruik van Defensie betreft, naast de gebouwde omgeving, zoals kazernes en lucht- of zeehavens, ook een omvangrijk terreinbestand. De op de kaart weergegeven gebieden met een militair object omvatten oefenterreinen, zeehavens, luchthavens, kazernes, schietbanen op het vasteland (waarvan sommige onveilige terreinen hebben die deels ook boven water liggen), oefen- en schietgebieden op de grote wateren, objecten voor de brandstofvoorziening, zend- en ontvanginstallaties, radarstations en munitieopslagplaatsen. De weergave is niet uitputtend.

Rondom sommige van die terreinen zijn gebieden aangewezen waar geen activiteiten mogen plaatsvinden die de bruikbaarheid van het militaire object kunnen belemmeren. Dit is niet zichtbaar gemaakt op de kaart, maar is wel indirect ruimtegebruik. Het indirect ruimtegebruik voor de nationale veiligheid en militaire activiteiten betreft gebieden buiten de defensieterreinen waarbij militaire activiteiten beslag leggen op de gebruiksruimte in de fysieke leefomgeving. Hierbij kan gedacht worden aan geluidszones, externe veiligheidszones, bouwbeperkingen rondom vliegvelden, laagvliegoefengebieden en -routes en radarverstoringsgebieden met beperkingen voor de plaatsing van hoge objecten zoals windmolens.

Ook op de grote wateren (waaronder de Noordzee), liggen militaire oefengebieden of is er sprake van indirect ruimtebeslag door defensieactiviteiten.

5.2 Bestaande terreinen maximaal benutten

De mogelijkheden die de bestaande defensieterreinen bieden voor de inpassing van de behoeftes worden doorlopend onderzocht. Efficiënt benutten van bestaande infrastructuur en ruimte heeft de voorkeur boven het zoeken van een geheel nieuwe locatie. Vanuit deze invalshoek is ook steeds bezien in hoeverre de NPRD-behoeftes op bestaande terreinen en locaties gerealiseerd zouden kunnen worden Of het mogelijk en wenselijk is om op bestaande locaties activiteiten uit te breiden en projecten te realiseren is afhankelijk van de activiteit en van de specifieke locatie en situatie. Als extra activiteiten bijvoorbeeld niet binnen de vergunde milieuruimte passen, of gebouwen en objecten op bestaande terreinen die cultureel erfgoed zijn, en als zodanig beschermd worden, niet altijd te verenigen zijn met nieuwe manieren van gebruik of de eisen van nieuw materieel, kan het mogelijk blijken te zijn om met herschikking tot een betere inrichting te komen. Als optimaliseren niet goed mogelijk is kan extra ruimte nodig zijn. Ook de overgang naar modern materieel voor oefening en opleiding vraagt om extra vergunningsruimte, vanwege toegenomen kalibers van wapens en munitie. Het vergroten van de hoeveelheden materieel en voorraden en daarmee het vergroten van de bestaande (milieu)ruimte is niet zondermeer mogelijk of wenselijk op alle locaties vanwege andere functies of belangen rondom defensieterreinen. Maar ook de verdeling van lusten en lasten van defensieactiviteiten over Nederland kan aanleiding zijn om voor bepaalde activiteiten naar een nieuwe locatie uit te wijken.

5.3 Uitbreidingen parallel aan dit programma

Voor een aantal uitbreidingsprojecten van Defensie is de besluitvorming al een stap verder, of zijn de werkzaamheden reeds gaande, en deze projecten maken daarmee op afzienbare termijn onderdeel uit van het ruimtebeslag van de krijgsmacht in Nederland. Deze projecten vormen geen onderdeel van het NPRD. Het gaat om de volgende uitbreidings- en vastgoedprojecten:

• Revitalisatie van de kazernecomplexen in Assen en Havelte

Het bestuurlijk voornemen is met de Tweede Kamer gedeeld om de kazernes in deze regio te concentreren en revitaliseren. Dit is het resultaat van een gezamenlijke visie met de regio op de invulling van de kazernes in Assen en Havelte, met oog voor verschillende belangen. Het project bevindt zich in de fase van nadere uitwerking en voorbereiding. De uitbreidingsruimte is beperkt, maar moet wel planologisch geborgd worden.

• Nieuwe kazerne Korps Commandotroepen te Roosendaal, Nispen

Voor de nieuwe kazerne voor het Korps Commandotroepen is een bestuurlijk akkoord getekend door de betrokken overheden. Daarnaast zijn de grondeigenaren over de plannen van een nieuwe kazerne geïnformeerd, is een voorkeursrecht gevestigd en is de projectlocatie openbaar gemaakt. De komende twee jaar staan in het teken van verdiepende (vervolg-)onderzoeken en participatie met de omgeving en verwerving van gronden.

• Regio Schaarsbergen

De mogelijkheden voor revitaliseren van de kazerne van de 11e Luchtmobiele Brigade zijn verkend. Defensie gaat zich de komende maanden met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), de gemeentes Arnhem en Ede en de provincie Gelderland verder verdiepen in de haalbaarheid van het revitaliseren van de kazerne van de 11e Luchtmobiele Brigade.

• Concentreren eenheden in de regio Soesterberg

Defensie heeft met de provincie Utrecht, de gemeenten Amersfoort, Leusden, Soest, Zeist, het waterschap Vallei en Veluwe en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden het ‘Bestuurlijk Akkoord A-Z’ getekend, waar clustering en concentreren van eenheden en in Soesterberg en omgeving onderdeel van is. Op dit moment wordt gewerkt aan een gebiedsperspectief, waarbij wordt gekeken hoe de opgave van Defensie ruimtelijk kan worden ingepast op een manier die de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet verder aantast en waar mogelijk versterkt, en gegeven de schaarse ruimte in dit gebied en de verschillende ruimtelijke en maatschappelijke opgaven van alle partijen. Vooruitlopend op de totstandkoming van het gebiedsperspectief zijn afspraken gemaakt over de volgende concrete projecten waarvan is afgesproken dat de voorbereiding reeds kan starten (of reeds in uitvoering zijn):

- Logistiek Centrum Soesterberg (LCS)

- Technology Center Land (TCL)

- Revitalisering Bernhardkazerne (BHK)

- Verhuizing van 45 Pantserinfanteriebataljon en 434 Herstelpeloton naar Soesterberg

• Kop van Noord-Holland en de Nieuwe Haven te Den Helder

Defensie, provincie Noord-Holland en gemeente Den Helder werken samen aan een betere leefbaarheid, bereikbaarheid economie in de regio en de modernisering en transitie van de Koninklijke Marine. Via deze civiel-militaire samenwerking krijgt de marine meer ruimte om te groeien door projecten. Onder andere door het vervangen en verplaatsen van de Moormanbrug en de ontwikkeling van nieuwe legering in Den Helder om ruimte te maken voor nieuwe activiteiten in de marinehaven zelf.

• Hoog Risico Beveiliging KMAR (HRB)

De groeiende HRB-organisatie vraagt om extra huisvesting. De opties voor de huisvestingsbehoefte binnen de Haagse regio worden onderzocht.

• Baanrenovatie Eindhoven

Vanaf februari 2027 zal de start- en landingsbaan van vliegbasis Eindhoven worden gerenoveerd, waardoor deze blijft voldoen aan de militaire eisen voor vliegvelden. Deze renovatie verbetert de veiligheid en operationele inzetbaar-heid van de basis. Naast werkzaamheden aan de baan zelf gaat het ook om het verbreden van de zijkanten van de start- en landingsbaan. Maatregelen ter vermindering van wateroverlast op het banenstelsel. Een Vliegtuig Afrem Installatie voor gevechtsvliegtuigen. En de aanleg van een 'Oostrolbaan', een extra taxibaan die het aantal baankruisingen vermindert en zo de efficiëntie en veiligheid verbetert.

Deze lopende projecten zijn net als de behoeftes in dit programma van groot belang voor de gereedstelling van de krijgsmacht. Net als bij de realisatie van de behoeftes in dit programma is er ook bij de lopende uitbreidingen noodzaak om de uitvoering te versnellen, binnen de mogelijkheden die juridische kaders en zorgvuldigheid van het proces daarvoor bieden. Ook in de lopende projecten worden de mogelijkheden maximaal verkend om de doorloopsnelheid van de ruimtelijke procedures en het bouwproces te vergroten en de uitvoering te versnellen. 

6 Samengaan met andere ruimtelijke belangen

Nederland heeft te maken met veel urgente ruimtevragen. Naast ruimte voor veiligheid is er ook de noodzaak voor ruimte voor landbouw, energie, wonen en meer. Defensie is daarom niet de enige ruimtevrager binnen Nederland. In een land waar ruimte steeds schaarser wordt is het noodzakelijk dat er transparante, integrale en afgestemde keuzes over de inpassing van de vele en urgente ruimtelijke behoeftes worden gemaakt. Daarbij is het van belang dat verschillende behoeftes zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd en dat deze, waar dit kan, gecombineerd worden. Op deze wijze kan op rijksniveau de regie op de ruimte genomen worden waarbij de verschillende behoeftes op elkaar worden afgestemd.

Dit hoofdstuk licht toe hoe vanuit het NPRD tot een goede afweging is gekomen met de andere nationale en regionale opgaves in het ruimtelijk domein. Daarbij wordt ingegaan op de afstemming tussen de verschillende nationale programma’s en het NPRD (ook in het kader van de ruimtelijke samenwerking tussen het Rijk en de regio, zoals de NOVEX-samenwerking met de provincies) en het NPRD met de Nota Ruimte. In deze nota moeten de verschillende ruimtelijke opgaves op elkaar zijn afgestemd en wordt richting gegeven aan de invulling van de ruimte in Nederland. Ook in het planMER dat voor het NPRD is opgesteld is expliciet onderzocht in hoeverre locatie-alternatieven botsen met andere ruimtelijke functies (bestaand en reeds vastgelegd in plannen en beleid).

6.1 Noodzaak tot brede ruimtelijke weging

Ruimtelijke opgaves in Nederland zijn ingewikkelder dan de afgelopen decennia. Nederland is voller. Ruimte is schaarser. Naast veiligheid moet ook de kwaliteit van leven en de leefomgeving beschermd worden, ook op de langere termijn. Urgente maatschappelijke opgaven vragen extra ruimte. En deze ruimtedruk raakt plekken die nu ook al een functie hebben, zoals landbouw en natuur. Bij de inpassing van de ruimtebehoeftes van Defensie zijn de afwegingsprincipes vanuit de NOVI uitgangspunten.

Juist vanwege de schaarste is het belangrijk oog te hebben voor mogelijkheden om ruimtebeslag te combineren. Militaire oefenterreinen kunnen bijdragen aan andere maatschappelijke behoeftes. Denk aan stiltegebieden voor ontwikkeling van de natuur, het opslaan van grondwater, en militair medegebruik van civiele luchthavens. Dit zijn allemaal mogelijkheden op zowel bestaande als nieuwe terreinen. Defensie heeft bij het bepalen van de ruimtebehoefte zorgvuldig gekeken voor welke activiteiten er extra ruimte nodig is in Nederland en waar dit dan het beste een plek kan krijgen. Voor veel activiteiten vindt die uitbreiding hiervan plaats op of in de nabijheid van bestaande terreinen en locaties. Voor een aantal behoeftes zijn nieuwe locaties onderzocht omdat deze niet op bestaande locaties geaccommodeerd kunnen worden. Dit vanwege de benodigde omvang of door eisen aan de ligging. Denk daarbij veiligheidsrisico’s voor munitieopslag of eisen aan de ligging voor stedelijke en amfibische oefengebieden.

Defensie heeft gekozen voor een nationaal programma, zodat de ruimtelijke behoeftes van Defensie zoveel mogelijk in onderlinge samenhang als in samenhang met andere nationale en regionale opgaves worden afgewogen.

6.2 Meekoppelen waar mogelijk, oplossen waar nodig

Defensie zoekt bij de afweging van haar ruimtelijke opgaven naar koppelkansen met andere ruimtelijke opgaven, en met het creëren van vitaliteit in de regio, zoals via werkgelegenheid. In de afweging met die andere opgaven neemt Defensie de ontwikkelprincipes uit de NOVI en het voorontwerp Nota Ruimte als uitgangspunt, namelijk:

  • Recht doen aan volgende generaties: niet afwentelen

  • Recht doen aan schaarste: combineren waar mogelijk

  • Recht doen aan eigenheid

6.2.1 Recht doen aan volgende generaties: niet afwentelen

Problemen dienen opgelost en niet vooruitgeschoven te worden. Dit uitgangspunt betekent dat Defensie problemen niet af wil schuiven naar elders of naar toekomstige generaties en streeft naar een eerlijke verdeling van de lusten en lasten.

Bij het uitwerken van de behoeftes voor nieuw ruimtegebruik heeft Defensie kritisch gekeken naar ruimtelijke uitbreiding die binnen Nederland nodig is. Wat moet echt in Nederland gebeuren? Op dit moment benut Defensie de kansen tot militaire samenwerking en oefeningen in het buitenland maximaal, en onderhoudt nauwe banden met bondgenoten. Door middel van internationale samenwerking kan Defensie haar hoofdtaken in mondiaal verband uitvoeren en kan de paraatheid van de krijgsmacht middels buitenlandse oefeningen op niveau worden gehouden. Ook wordt er op deze manier invulling gegeven aan taken en oefeningen waar in Nederland geen ruimte voor is. Maar niet alles kan naar het buitenland worden afgewenteld. Bij het stellen van de behoeftes binnen het NPRD is kritisch gekeken wat er in Nederland moet en kan en wat er op bestaande defensielocaties mogelijk is. Om de hoofdtaken in Nederland naar behoren uit te voeren heeft Defensie, gezien het huidig dreigingsniveau, meer ruimte in Nederland nodig. De huidige ruimtevraag die in het kader van het NPRD is opgesteld is daarom de minimale behoefte voor wat er in Nederland nodig is; zowel voor de paraatheid van de krijgsmacht als de verdediging van Nederland. Eventuele aangepaste (toekomstige) behoeftes van de krijgsmacht in relatie tot het besteedbare budget voor Defensie – bijv een verhoging of verlaging van de wettelijk vastgestelde NAVO-norm van 2% van het bbp – kan betekenen dat Defensie in de toekomst meer ruimte zoekt om behoeftes te ontwikkelen. Ook in dat geval zal Defensie streven naar een goede verdeling van activiteiten over binnen- en buitenland.

Het is voor een goede ruimtelijke inrichting wezenlijk dat die ruimtebehoefte ook binnen Nederland niet ondoordacht op andere functies afgewenteld wordt, zoals op landbouwgronden en natuur. Hoewel het niet altijd mogelijk is dit te voorkomen, heeft Defensie hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden bij de bepaling tot voorkeurslocaties. Uitgaande van de voorkeurslocaties in dit ontwerp NPRD (zie hoofdstuk 7) zal een groot deel op bestaand defensieterrein gerealiseerd worden. Het overige ruimtebeslag zal gerealiseerd worden in gebieden met momenteel een andere functie dan voor Defensie bestemd. Het betreft dan voornamelijk agrarisch gronden, natuur en een klein deel betreft bedrijventerrein of heeft een overige bestemming.

Ook brengt een aantal behoeftes indirect ruimtebeslag (veiligheidszones- of geluidcontouren) met zich mee. Waar mogelijk beperkt Defensie de impact hiervan op andere ruimtelijke ontwikkelingen. De realisatie van enkele behoeftes op de voorkeurslocaties die in dit programma zijn aangewezen hebben bereikbaarheidseffecten. Dit kan leiden tot de vraag om bestaande (spoor)weginfrastructuur aan te passen. In deze gevallen zal eerst - net zoals in andere trajecten gebeurt - nut en noodzaak moeten worden aangetoond en in samenhang met andere (regionale) wensen worden beschouwd. Op basis van prioriteit, budget, capaciteit en stikstofruimte worden vervolgens keuzes gemaakt over aanpassing van het hoofd(spoor)wegennet. Hierbij worden de MIRT-spelregels gevolgd.

6.2.2 Recht doen aan schaarste: combineren waar mogelijk

Ruimte is schaars en waardevol. Dit uitgangspunt betekent dat Defensie waar het kan naar mogelijkheden zoekt voor slimme functiecombinaties en naar efficiënt ruimtegebruik met behoud van ruimtelijke kwaliteit.

Bij de bepaling van voorkeurslocaties heeft Defensie meervoudig ruimtegebruik zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd. Hierbij is zowel gekeken naar koppelingen met bestaande invullingen van een gebied als de opgaves van medeoverheden.

Juist vanwege de schaarste is het belangrijk oog te hebben voor mogelijkheden om ruimtebeslag te combineren. Militaire oefenterreinen kunnen bijdragen aan andere maatschappelijke behoeftes. Functiecombinatie draagt eraan bij dat het ruimtebeslag van Defensie, ook indirect door milieueffecten, efficiënt is. Waar mogelijk draagt Defensie bij aan andere functies, op de bestaande terreinen en bij de uitbreidingen. Ook in die gevallen heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden. Zo is het aantal gehinderde woningen en bedrijven en het aantal woningen die eventueel gesloopt of aangepast zouden moeten worden een zeer belangrijk criterium geweest bij de selectie van de voorkeurslocaties. Ook is goed afgewogen welke behoeftes van Defensie op welke soorten van gronden het beste een plek kunnen krijgen. Zo is goed gekeken naar mogelijkheden voor combinaties met natuur en is kritisch afgewogen op welke landbouwgronden bepaalde activiteiten een plek moeten krijgen. Ook is er oog geweest voor de uiteindelijke spreiding van activiteiten over Nederland.

Defensie ziet daarom verschillende kansen voor functiecombinatie. Deze kansen worden met name gezien op het gebied van cultureel erfgoed, natuur en biodiversiteit, rekening houden met water en bodem en energie en duurzaamheid.

Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed is onlosmakelijk vervlochten met de identiteit van Defensie. Het vertelt het verhaal van Defensie en verbindt Defensie met haar militairen, veteranen en de samenleving. Erfgoed bestaat niet alleen uit monumenten, ofwel gebouwd erfgoed. Het bestaat ook uit archeologie en landschappelijk, stedenbouwkundig en groen erfgoed.

De veranderende veiligheidssituatie in de wereld vraagt om aanpassingen. Oefenen op een moderne manier verhoudt zich niet altijd goed tot het erfgoed van Defensie, en kan niet altijd met gebruikmaking van de bestaande gebouwen en (oefen)terreinen. Uitganspunt is dat militair erfgoed een militair gebruik heeft of in een andere functie bij kan dragen aan gebruik ten dienste van de taakstelling van Defensie.

Voor uitbreiding van Defensie in het kader van het NPRD geldt dat er zoveel mogelijk rekening gehouden is met erfgoed. In het planMER is erfgoed dan ook als gebiedskenmerk meegenomen in het onderzoek. Op die manier is onderzocht op welke wijze uitbreiding van Defensie effect heeft op bestaand erfgoed.

Defensie kijkt bijvoorbeeld hoe uitbreiding bij kan dragen aan opgaves voor erfgoed. Mogelijkheden van functiecombinaties is bijvoorbeeld het borgen van archeologisch erfgoed in veiligheidscontouren; zo kan archeologisch erfgoed onverstoord bewaard blijven.

Ook vindt Defensie het belangrijk dat aanwijzing en afstoting van monumenten plaatsvindt in samenspraak met betrokkenen en overheden, en geen impact heeft op de operationele paraatheid van Defensie. De grote aanpassingen die nodig zijn bieden de gelegenheid om het vastgoed van Defensie in lijn te brengen en houden met de erfgoedwet en de omgevingswet. Om te zorgen voor een goede en zorgvuldige omgang met het erfgoed, wordt de Leidraad Afstoot Monumenten toegepast. Ook voert Defensie cultuurhistorische analyses uit op terreinen met grote ontwikkelingen en werken de departementen van Defensie en Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) op het gebied van erfgoed nauw samen.

Natuur en biodiversiteit

Defensieterreinen bieden rust en ruimte aan de natuur. Defensie is van oudsher gewend in het beheer en gebruik zoveel mogelijk rekening te houden met de aanwezige natuur en die, waar mogelijk, te versterken. Door het militaire gebruik is op meerdere terreinen een unieke dynamiek ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Ook zijn er bijzondere ecologische waardes aanwezig die niet in wetgeving zijn verankerd maar wel van belang zijn voor de algehele kwaliteit van de Nederlandse natuur. Hiermee is Defensie een van de grootste natuurbeheerders van Nederland.

Defensie neemt de opgaves rondom natuur en biodiversiteit serieus en werkt hierin samen met betrokken overheden en partijen. Met deze samenwerking voorkomt Defensie dat de – vaak minder optimale – staat van de natuur in Nederland een potentiele belemmering vormt voor militaire activiteiten en omgekeerd. Door bij te dragen aan natuurdoelen levert Defensie ook een bijdrage aan het oplossen van stikstofproblematiek. Om de stikstofproblematiek op te lossen is enerzijds emissiereductie nodig en anderzijds natuurherstel. Defensie kan een bijdrage leveren aan de natuurherstelopgave met herstelmaatregelen op eigen terrein. Omdat natuur goed samen gaat met defensieterreinen kan de natuur robuuster worden gemaakt door bij de uitbreiding van Defensie ook te kijken naar combinaties met en in natuur. Met name in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gaat een militaire bestemming goed samen met natuur.

Goede voorbeelden van de koppeling van uitbreiding met natuur zijn de behoeftes voor opslaglocaties voor munitie. Voor zowel behoefte 2 (grootschalige munitieopslag) als 3 (munitieopslag voor snel-inzetbare-capaciteit) is gekeken naar mogelijke koppelingen met natuur. Het plaatsen van een munitiedepot leidt tot het aanwijzen van veiligheidscontouren daaromheen. Binnen deze contouren gelden beperkingen voor activiteiten. Deze beperkingen vergroten de mogelijkheid voor de natuur om ongestoord te ontwikkelen, en bieden kansen om natuurnetwerken zoals het NNN beter te verbinden. Door op deze manier ruimte voor Defensie in te regelen wordt ook ruimte voor natuur geboden.

Duurzaamheid, energie en circulariteit

Defensie moet altijd over voldoende energie beschikken. Defensie streeft daarom zoveel mogelijk naar energieonafhankelijkheid bij zowel de inzet als bedrijfsvoering. Ook voor de uitbreiding zet Defensie in op voldoende duurzame energie op nieuwe locaties.

Defensie heeft rekening gehouden met de verschillende nationale programma’s op het gebied van energie, zoals het Nationaal Programma Energiehoofdstructuur, het Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën en het Nationaal Programma Aanlanding Wind op Zee. Bij het zoeken naar locatie-alternatieven heeft Defensie gebieden die reeds bestemd waren voor de realisatie van windturbines als uitsluitingscriterium meegenomen. Ook is bij de bovenregionale behoefte laagvlieggebieden helikopters rekening gehouden met windturbines, door een licht planologisch regime te kiezen, waarbij rekening kan worden gehouden met meervoudig ruimtegebruik.

Woningbouwopgave

Bij de uitwerking van de ruimtebehoeftes heeft Defensie rekening gehouden met de woningbouwopgave en -plannen. In het planMER-onderzoek is onderzocht in hoeverre de Woondeals, de NOVEX-verstedelijkingsstrategieën en lokale en regionale bouwplannen raken aan de behoeftes binnen het NPRD. Ook zijn de woningbouwopgave en de behoeftes uit het NPRD onderwerp van afstemming geweest tussen Defensie en het ministerie van VRO bij het bepalen van de voorkeurslocaties.

6.2.3 Recht doen aan eigenheid

Dit uitgangspunt betekent dat Defensie wil beschermen en benutten wat er is en nieuwe, onderscheidende ruimtelijke kwaliteit wil ontwikkelen. Defensie werkt aan lokaal passende oplossingen, die daar ook voor arbeidsplaatsen en vitaliteit zorgen.

Voor de uitbreiding van activiteiten weegt Defensie gebiedskenmerken mee. Hierbij past Defensie waar nodig haar activiteiten aan bestaande gebiedskenmerken aan. Dat betekent dat Defensie aanwezige ruimtelijke kwaliteit benut en ontwikkelt en tegelijk bijdraagt om nieuwe en onderscheidende ruimtelijke kwaliteit te ontwikkelen. Defensie heeft hierbij oog voor verschillende gebiedsopgaves en werkt actief mee aan lokaal passende oplossingen.

Defensie onderschrijft dat elke regio telt. Daarom is voor de uitbreiding van Defensie goed gekeken naar bijdrages voor de regio. Sociaaleconomische ontwikkelingen zoals werkgelegenheid dragen bij aan de vitaliteit van gebieden. Dit is bijvoorbeeld het geval voor behoefte 1 (versterken en concentreren van ondersteunende eenheden). Bij het zoeken naar een voorkeurslocatie is daarom ook rekening gehouden met mogelijke koppelkansen voor werkgelegenheid.

Rekening houden met water en bodem

Defensie houdt op haar terreinen rekening met de belasting van bodem en water en streeft, in samenwerking met andere overheden en terreinbeherende organisaties, naar gezonde bodems op al haar terreinen in 2050. Gezonde bodems zijn cruciaal voor het ontplooien van defensieactiviteiten. Daarnaast dragen gezonde bodems optimaal bij aan de sponswerking en doelen op het gebied van biodiversiteit, circulaire economie, klimaat (adaptatie en -mitigatie), een goede (grond)waterkwaliteit en voedselvoorziening. Duurzaam beheer van die bodems is noodzakelijk om ze bestand te houden tegen klimaateffecten als verdroging, koolstofdioxide op te slaan en stikstof vast te leggen. Defensie houdt bij de uitvoering van het NPRD rekening met de waterkwaliteit en de waterkwantiteit, met het oog op voorkomen van verslechtering van oppervlaktewater zoals bedoeld in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Voor de uitbreiding van activiteiten, zowel op bestaande als nieuwe locaties, is ‘rekening houden met water en bodem’ één van de selectiecriteria geweest waarom een bepaald gebied wel of niet geschikt is voor een bepaalde ruimtevraag. Uitgangspunt is: niet in zeer diepe polders, uiterwaarden of gebieden met te hoge grondwaterstand. Ook dient de bodemsoort en situatie geschikt te zijn voor de beoogde defensieactiviteit. Op basis van de gebieden die overblijven na deze analyses worden redelijkerwijs te beschouwen alternatieven onderzocht met een beoordelingskader waar de thema’s bodem, oppervlaktewater, grondwater en waterveiligheid deel van uitmaken. In de uiteindelijke weging spelen alle onderdelen uit het beoordelingskader een rol.

6.3 Samengaan van belangen op provinciaal en regionaal niveau

Eind 2022 is in het nationale ruimtelijke beleid een start gemaakt met het programma NOVEX. Doel is om in nauwe samenwerking met de provincies te komen tot een ruimtelijke vertaling van de nationale programma’s naar de provincies waarbij ook duidelijk zou worden wat ruimtelijk mogelijk en realiseerbaar is. De provincies hebben de ruimtelijke opgaven uit de nationale programma’s gecombineerd met de provinciale ruimtelijke opgaven en uitgewerkt tot ruimtelijke voorstellen.

Defensie is na het uitbrengen van de NRD voor het NPRD actief gaan participeren in de het NOVEX-traject. Dit heeft erin geresulteerd dat in provincies waarin dit aan de orde is, specifieke ruimtebehoeftes van Defensie zijn uitgewerkt in relatie tot de andere ruimtelijke opgaven.

Voorbeelden van ruimtelijke opgaven die in NOVEX-kader zijn afgestemd, zijn de verstedelijksopgaven in Noord-Brabant en Twente, de voorgenomen defensieactiviteiten in Gelderland i.r.t. De Veluwe, amfibisch oefenen en HNS in Zuid-Holland.

Het kabinet zal in het kader van het programma NOVEX zogeheten ruimtelijke arrangementen met de provincies af sluiten. Doel hiervan is om vanuit nationaal (nationale programma’s en Nota Ruimte) en provinciale omgevingsvisies (POVI) perspectief ruimtelijk beleid onderling af te stemmen en zo bij te dragen aan de uitvoering van opgaven in een provincie. Relevante afspraken op het terrein van Defensie zullen worden opgenomen in deze arrangementen.

Interferentie met andere belangen is ook onderdeel van het planMER. Om interferentie te voorkomen met lopende rijks-, regionale en lokale plannen op een bepaalde locatie heeft het planMER-onderzoek voor de verschillende locatie-alternatieven deze plannen meegenomen in het onderzoek. Met deze informatie heeft Defensie met stakeholders kunnen afstemmen en een keuze kunnen maken tijdens de verschillende trechterrondes. In het planMER is ondermeer gekeken naar de Woondeals, de NOVEX-verstedelijkingsstrategieën, provinciale en lokale woningbouwplannen, plannen voor duurzame energie-ontwikkeling, infrastructuur en natuurontwikkeling.

7 Uitbreiding ruimte van Defensie

Voor de uitbreiding van militaire activiteiten die in Nederland nodig zijn, en die niet op bestaande defensieterreinen kunnen worden ingepast, wordt extra ruimte gezocht. Het invullen van deze ruimtevragen is noodzakelijk om de hoofdtaken van Defensie uit te kunnen voeren en is daarom van nationaal belang. Binnen de krijgsmacht zijn 57 behoeftes met een ruimtevraag geïdentificeerd en daarvoor zijn de mogelijke locaties onderzocht. Defensie heeft een zorgvuldig en navolgbaar proces doorlopen om tot deze uitbreiding te komen en zorg te dragen voor nationale veiligheid. Hieronder wordt eerst het proces van trechtering tot voorkeursalternatieven beschreven. Vervolgens worden de ruimtebehoeftes uitgewerkt. Deze zijn eerder in de NRD van dit programma uitgeschreven, en zijn op punten geactualiseerd. Bij elke ruimtebehoefte wordt beschreven welke voorkeurslocatie Defensie voor de invulling van de behoefte kiest, en wat de overwegingen daarbij zijn.

7.1 Trechteringsproces

De bepaling van voorkeurslocaties is voornamelijk gebaseerd op de uitkomsten van het planMER-onderzoek dat door het onafhankelijk onderzoeksbureau AnteaGroup is uitgevoerd om tot zo objectief mogelijke besluitvorming te komen. Om nadere afstemming met medeoverheden – zowel op rijksniveau als regionaal – en inwoners in het proces te borgen is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Dit proces is verdeeld in twee stappen, zeef 1 en zeef 2, en aangeduid met de term ‘trechtering’.

Omdat de categorie locatiespecifieke behoeftes van aard verschilt van de categorie behoeftes met een bovenregionale afweging, is gekozen om voor deze categorie een vergelijkbare trechtering in te richten, maar met een ander proces. De behoeftes met een bovenregionale afweging zijn middels twee zeven getrechterd. De alternatieven voor de locatiespecifieke behoeftes zijn in de tweede zeef in één keer tot voorkeursalternatief getrechterd. De beide sporen verenigen zich daarmee in de tweede zeef.

In zeef 1 is voor de locatie-alternatieven met een bovenregionale afweging een voorlopige trechtering tot verder te onderzoeken locaties-alternatieven en niet verder te onderzoeken locatie-alternatieven gemaakt op basis van het planMER-onderzoek. Dit onderzoek is in de kern een objectief wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijke effecten van nieuwe defensieactiviteiten op de fysieke leefomgeving op en rondom de onderzochte locaties voor de verschillende behoeftes. In het planMER-onderzoek zijn voor elk van de behoeftes de alternatieven voor locaties in beeld gebracht en beoordeeld op effecten van inpassing van de betreffende ruimtebehoefte op die locatie.

Voor de behoeftes met een bovenregionale afweging zijn de verder te onderzoeken locatie-alternatieven interdepartementaal afgestemd en middels bestuurlijke overleggen in oktober 2024 met medeoverheden besproken. Omdat Defensie z.s.m. duidelijkheid heeft willen geven aan inwoners en stakeholders in onderzochte gebieden, heeft Defensie in het najaar van 2024 het resultaat van de eerste trechtering middels een Kamerbrief openbaar gemaakt en via directe communicatie kenbaar gemaakt.

De locatiespecifieke behoeftes zijn niet meegenomen in zeef 1. Voor de locatiespecifieke behoeftes met een groot (in)direct ruimtebeslag is Defensie aan de hand van de beschikbare planMER-resultaten in gesprek gegaan met medeoverheden over die locatiespecifieke behoeftes. De locatiespecifieke behoeftes waarvoor alternatieven waren geformuleerd en dus een voorkeurslocatie moest worden bepaald, zijn meegenomen in de trechtering van zeef 2.

In zeef 2 is getrechterd tot voorlopige voorkeurslocaties. Deze trechtering is uitgebreider dan de eerste en baseert zich dan ook op de resultaten uit het planMER-onderzoek, het militair defensiebelang (met het oog op de gereedstelling) bestuurlijk draagvlak en maatschappelijke draagbaarheid. In deze zeef zijn zowel de behoeftes met een bovenregionale afweging als de locatiespecifieke behoeftes meegenomen.

Om te komen tot definitieve voorkeurslocaties zijn in maart 2025 bestuurlijke overleggen gevoerd over de resultaten uit de tweede zeef. De uitkomsten van deze gesprekken zijn voor de definitieve voorkeurslocaties in dit hoofdstuk meegenomen. Deel A van het planMER onderzoek biedt een volledig overzicht van de onderzoeksresultaten per behoefte en locatie-alternatief. In deel B is de keuze voor de uiteindelijke voorkeurslokaties of voorkeursalternatieven beschreven, met de effecten en aspecten die in deze keuze een rol hebben gespeeld. Ook is in beeld gebracht tot welke cumulatie en spreiding van militaire activiteiten in Nederland de keuze voor deze voorkeurslokaties en voorkeursalternatieven leidt.

7.2 Voorkeurslocaties bovenregionale behoeftes

Dit deel van het programma bevat de 13 ruimtebehoeftes van Defensie waarvoor een bovenregionale afweging is gemaakt om de voorkeurslocatie te bepalen. Bij elk van de ruimtebehoeftes wordt de behoefte toegelicht, en wordt de gekozen voorkeurslocatie geschetst. Vervolgens wordt onderbouwd waarom Defensie voor deze voorkeurslocatie kiest.

Op onderstaand kaartbeeld worden de voorkeursalternatieven voor de behoeftes met een bovenregionale afweging weergegeven.

7.2.1 Behoefte 1: versterken en concentreren van ondersteunende eenheden

Defensie heeft behoefte aan een centraal gelegen kazerne voor de groei, versterking en concentratie van ondersteunende eenheden. Dit is nodig om de slagkracht en operationele (gevechts)-ondersteuning, combat support (CS) en combat service support (CSS) in het landdomein te versterken. Voor deze behoefte is nabijheid van bestaande oefenterreinen of de mogelijkheid tot het creëren van een nieuw oefenterrein van belang, en de mogelijkheid om een kazerne te ontwikkelen die de toekomstige groei van de landmacht kan borgen.

De locatie Zeewolde-Spiekweg is aangewezen als voorkeurslocatie.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Vanuit militair oogpunt is deze locatie zeer geschikt vanwege de centrale ligging. De locatie is goed te bereiken voor de huidige werknemers van de desbetreffende eenheden, maar ligt ook goed gepositioneerd ten opzichte van nieuw arbeidspotentieel vanuit Utrecht, Noord-Holland en Flevoland. De locatie ligt op korte afstand van oefenterreinen op de Veluwe en heeft betere mogelijkheden voor de landschappelijke inpassing van een nieuw oefenterrein. De positie van dit oefenterrein is gunstig gelegen ten opzichte van eventuele nieuwe woningbouwlocaties. Op deze locatie kan geoefend worden met drones. Het realiseren van de behoefte op deze locatie geeft weinig milieudruk op de omgeving en is goed inpasbaar in het landschap. De gronden op deze locatie zijn voor een groot deel al rijksbezit, waardoor er sneller kan worden gestart met de realisatie en de kosten beperkt kunnen worden. Met de komst van de kazerne is veel werkgelegenheid gemoeid, een belangrijk aspect voor de ontwikkeling van de hele regio. Deze ontwikkeling past ook goed in het rijksbeleid gericht op spreiding van rijkswerkgelegenheid.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Realisatie van de behoefte kan niet zonder gevolgen voor de omgeving gerealiseerd worden. 387 ha agrarische grond en 245 ha natuur en 21 ha overig zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming. Er zijn negen woningen en/of bedrijven met een agrarische functie op deze locatie aanwezig. De impact van het amoveren van woning/bedrijven op bewoners en betrokkenen is zeer groot. In de realisatiefase van deze behoefte zal een proces worden ingericht dat aan deze impact zo goed mogelijk recht doet.

• Een tweede aandachtspunt is dat de realisatie van de behoefte op deze locatie mobiliteitseffecten heeft. Samen met de regio wordt in beeld gebracht welke randvoorwaarden nodig zijn met betrekking tot de mobiliteit en de doorstroming op aan- en afvoerwegen richting Flevoland. Daarbij wordt ook gekeken naar uitstralingseffecten en ontwikkelingen in de naastgelegen provincies, zoals de intensivering van activiteiten in Stroe en Ermelo.

• Een derde aandachtspunt is dat de locatie in een netwerk van natuurgebieden ligt en aantasting daarvan niet geheel te voorkomen is. Natuurcompensatie zal nodig zijn. In de vervolgfase moet daarom aandacht zijn voor natuurcompensatie en ruimtelijke inpassing. De locatie biedt hiervoor voldoende ruimte.

• Het realiseren van een volledig nieuwe kazerne op deze locatie zal aanzienlijk tijd vergen. Hiervoor zal Defensie in de tussenliggende periode op de bestaande locaties Ermelo en Stroe het gebruik intensiveren. En met de groei van de krijgsmacht blijven Ermelo en Stroe ook op de langer termijn in gebruik. Met de regio worden hierover afspraken gemaakt in een bestuurlijk voornemen.

7.2.2 Behoefte 2: extra locatie grootschalige munitieopslag

Defensie heeft behoefte aan een extra locatie voor grootschalige munitieopslag, als aanvulling op reeds bestaande opslaglocaties. De munitievoorraad wordt op langere termijn structureel fors opgehoogd om te voldoen aan (NAVO-)taken. Veranderende logistieke concepten vragen om modernere en ruimere munitieopslag. Daarnaast brengt de positie van ‘doorvoerland’ richting bondgenoten ook met zich mee dat (tijdelijk) munitie moet worden opgeslagen.

De locatie Staphorst is aangewezen als voorkeurslocatie.

De locatie is door de gemeente Staphorst gedurende het participatieproces en met ‘het Staphorster bod aan de Rijksoverheid voor grootschalige munitieopslag, d.d. 19 december 2024’ naar voren gebracht als extra te onderzoeken locatiealternatief. Het realiseren van een grootschalig munitieopslag in Nederland is gezien de omvang en benodigde veiligheidszonering geen eenvoudige opgave. Dat de Gemeente Staphorst vanuit haar verantwoordelijkheid een stap naar voren doet om in een veranderende veiligheidssituatie een actieve bijdrage te leveren aan de nationale veiligheid en ruimte voor defensie is dan ook noemenswaardig.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot de keuze voor Staphorst als voorkeurslocatie. De realisatie van deze behoefte is grotendeels mogelijk binnen een reeds bestaande veiligheidscontour. Dat komt doordat de munitieopslag op deze locatie gerealiseerd kan worden door een bestaande munitieopslag uit te breiden. Door de aanwezigheid van reeds bestaande veiligheidszonering blijft het aantal woningen of bedrijven dat (mogelijk) geamoveerd zou moeten worden beperkt. De locatie is centraal gelegen in Nederland en er is voldoende ruimte in de omgeving voor de benodigde uitbreiding. Omdat een deel van de gronden al in eigendom is van Defensie kan de realisatie relatief snel plaatsvinden. Voor de krijgsmacht heeft deze locatie als voordeel dat deze relatief dichtbij het huidige munitiecomplex in Veenhuizen ligt, wat effectieve samenwerking in de bedrijfsvoering mogelijk maakt. Tegelijkertijd liggen beide locaties ver genoeg uit elkaar om te voorzien in strategische spreiding.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Ondanks dat een bestaande munitieopslag kan worden uitgebreid heeft de realisatie van deze behoefte op deze locatie nog steeds effect op de omgeving en op omwonenden. Een belangrijk aandachtspunt voor de realisatie is dat de veiligheid voor de omgeving en omwonenden geborgd blijft, en dat in afstemming met inwoners, ondernemers en andere belanghebbenden een optimale inpassing van het grootschalige munitiecomplex wordt bepaald.

• 44 ha natuur en 12 ha agrarische grond zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming, als aanvulling op 15 ha bestaand defensieterrein.

• In de veiligheidszone rondom deze locatie waarin een woonfunctie na realisatie niet meer toegestaan is, liggen nu vier woningen. Omdat het hier mede gaat over een bestaande situatie en een bestaande veiligheidszone, onderzoekt Defensie in hoeverre het mogelijk is om deze woningen te sparen. Defensie realiseert zich dat de impact van het amoveren van woningen op bewoners en betrokkenen zeer groot is. Mocht het uiteindelijk blijken dat er alsnog woningen geamoveerd moeten worden zal Defensie een zorgvuldig proces inrichten dat zo goed als mogelijk recht doet aan deze impact.

• Een veilige, robuuste en rechtstreekse aansluiting op het hoofdwegennet (A28) en een veilige spoorwegovergang is nodig voor de omgeving, voor het verbeteren van de omgevingsveiligheid en voor de beleving daarvan. Hierdoor kunnen de kernen van gemeente Staphorst in de toekomst meer dan nu worden ontzien van militair munitietransport en overige zwaar transport. Defensie, provincie en de gemeente gaan een gezamenlijke inspanningsverplichting aan om dit in het vervolgtraject verder uit te werken.

• De locatie ligt grotendeels in natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Door de uitbreiding van het bestaande munitiecomplex is er sprake van aantasting van het NNN. Bij de verdere uitwerking wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met bestaande natuur- en recreatiewaarden en het minimaliseren van aantasting van het NNN. Afhankelijk van de gekozen aanpak zal natuur gecompenseerd moeten worden in lijn met de wettelijke kaders die daarvoor gelden. Defensie zal in gesprek gaan met de Provincie, gemeente en Staatsbosbeheer om te verkennen hoe deze aanpak invulling kan geven aan de ambitiekaart voor natuur in de regionale gebiedsvisie.

Met de hierboven genoemde aandachtspunten wordt tegemoet gekomen aan de zorgen en randvoorwaarden zoals die door de gemeente in het ‘Staphorster bod aan de Rijksoverheid voor grootschalige munitieopslag’ naar voren zijn gebracht.

7.2.3 Behoefte 3: nieuwe munitieopslag SIC (Snel Inzetbare Capaciteit)

Defensie heeft behoefte aan een locatie waar munitie kan worden opgeslagen. Om snel te kunnen reageren op dreigingen buiten Nederland moeten eenheden kunnen beschikken over containers met munitie die gereed zijn onmiddellijk te worden getransporteerd. Deze gereedstelling is in NAVO verband afgesproken. Daarbij is de zogenoemde ‘Notice to move’ (NTM) – de reactietijd op een oproep – aanzienlijk verkort en is de hoeveelheid benodigde munitie vergroot. Er wordt daarom gezocht naar een locatie waar circa 480 standaard zeecontainers kunnen worden opgeslagen. Met het oog op efficiënte transportlijnen is het zoekgebied voor de opslag voor SIC gericht op Noordoost Nederland vanwege de nabijheid van de Eemshaven.

De locatie Kollumerwaard-West is aangewezen als voorkeurslocatie.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. De overweging die daarbij het zwaarst heeft gewogen is dat voor de realisatie van de behoefte op deze locatie geen woningen hoeven te wijken, vanwege een reeds aanwezige niet-actieve kruitfabriek. De zoneringen en vergunning voor de kruitfabriek bestaan al in dit gebied, daardoor zijn de activiteiten van een munitieopslag gemakkelijker te realiseren. Vanuit militair perspectief is de locatie zeer goed bruikbaar door de nabijheid van een ander defensiecomplex. Dit heeft voordelen voor de bedrijfsvoering omdat hiervandaan ondersteunende diensten georganiseerd kunnen worden en eenheden zich kunnen verzamelen bij inzet om van daaruit de inzetmunitie op te halen. Ook de afstand tot Eemshaven, van waaruit eenheden worden ingezet, is relatief kort. Realisatie op deze locatie heeft een vrij beperkte impact op de omgeving. De projectlocatie ligt niet op zeer vruchtbare landbouwgrond en er is geen sprake van bodemdaling. De keuze voor deze locatie doet recht aan de wens vanuit de omgeving voor een zoveel mogelijk westelijke inpassing, met zoveel mogelijk behoud van agrarisch gebied, die aansluit op aanwezige infrastructuur.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Realisatie van de behoefte kan niet zonder gevolgen voor de omgeving gerealiseerd worden. 13 ha agrarische grond en 2 ha natuur en 18 ha overig zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

• De locatie ligt direct naast een Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijngebied). Vanwege de aard en het ruimtebeslag van de behoefte is de impact echter als beperkt ingeschat. Er is geen sprake van grootschalige verlichting en de intensiteit van activiteiten die mogelijk hinder veroorzaken (geluidsoverlast) is beperkt tot crisissituaties waarbij snel veel transporten moeten plaatsvinden.

• Realisatie kan effect hebben op mogelijk aanwezige diersoorten. Aanwezigheid van een of enkele kraamverblijven van vleermuissoorten is niet uit te sluiten.

• De ontsluiting van het complex en de aansluiting op de bestaande lokale en provinciale wegstructuren.

• De verdere ruimtelijke inpassing en optimalisatie van de exacte ligging van de opslag zal gebeuren in afstemming met partijen in het gebied, waarbij oog zal zijn voor het minimaliseren van de impact op de omgeving.

7.2.4 Behoefte 4: nieuw terrein voor oefenen en trainen met explosieven (springterrein)

Defensie heeft behoefte aan een nieuw springterrein, in aanvulling op het bestaande oefenspringterrein in Reek. De behoefte is tweeledig. Ten eerste neemt het aantal opleidingen en oefeningen toe en is daarvoor op het bestaande terrein in Reek onvoldoende capaciteit. Ten tweede heeft Defensie behoefte om in Nederland met zwaardere explosieven te oefenen wat niet mogelijk is op het terrein in Reek.

Uit het planMER is Lelystad naar voren gekomen als voorkeursalternatief met aandachtspunten. Echter op basis van bredere inhoudelijke en politieke afweging is deze locatie uiteindelijk niet opgenomen in het voorkeurspakket. Met het NPRD wordt derhalve niet voorzien in deze behoefte.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Vanuit planMER komt de locatie Lelystad als voorkeursalternatief naar voren, echter met significante aandachtspunten. De effecten op de leefomgeving zijn groot. Zo bestaat er een risico dat explosieven de relatief dunne kleilaag in Flevoland doorbreken en er zout grondwater als kwel naar boven komt. Ook gaat ontwikkeling op deze locatie ten koste van waardevolle landbouwgrond en meerdere agrarische bedrijven/woningen. De locatie ligt daarnaast dichtbij de aanvliegroutes van Lelystad Airport wat met name interfereert met civiele luchtvaart. Er is op deze locatie dus sprake van een stapeling van verschillende negatieve effecten. Cumulatie met andere defensiebehoeftes waarvoor in dezelfde regio een voorkeursalternatief wordt aangewezen versterken deze negatieve effecten. Daartegenover staat dat deze locatie niet groot genoeg is om invulling te geven aan de volledige behoefte. Een nieuw springterrein op deze locatie zou wel leiden tot meer capaciteit voor opleiding en training, maar niet voor het oefenen met grotere explosieven.

Het kabinet heeft, mede vanuit het besef dat de provincie Flevoland ook voor de toename van jachtvliegtuigcapaciteit en een kazerne voor ondersteunende eenheden de voorkeurslocatie is, de keuze gemaakt om het springterrein in het ontwerp NPRD niet op te nemen in het voorkeurspakket. Ook het ontbreken van bestuurlijk draagvlak heeft hieraan bijgedragen.

Door deze keuze blijft er echter alsnog steeds onvoldoende capaciteit in Nederland om militair personeel volledig op te leiden en te trainen in het gebruik van explosieven. Defensie heeft en houdt hier wel behoefte aan. Defensie zal daarom bezien in hoeverre deze behoefte op een andere wijze geheel of gedeeltelijk ingevuld kan worden.

7.2.5 Behoefte 5: oefenen in verstedelijkt gebied (oefendorp)

Ontwikkelingen op het krijgstoneel tonen aan dat militair optreden in verstedelijkt gebied steeds belangrijker wordt. De taakstelling van een moderne en toekomstgerichte krijgsmacht vereist daarom het kunnen optreden in verstedelijkt gebied. Er wordt verwacht dat de verhouding van optreden in landelijk/verstedelijkt gebied verschuift van 90/10 naar 50/50. Op dit moment is er in Nederland onvoldoende capaciteit om dit type oefenen te faciliteren; zo zit het huidige oefendorp Marnehuizen aan haar maximum capaciteit. Om voldoende capaciteit binnen Nederland te garanderen is er behoefte aan een aanvullend – met Marnehuizen vergelijkbaar – oefendorp.

Het Oefenterrein (OT) Weerterheide is aangewezen als voorkeurslocatie.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Deze locatie biedt de mogelijkheid om op eigen terrein een bebouwd gebied te creëren met daaromheen voldoende ruimte als benaderingszone. Ondanks dat het oefenterrein reeds een bestaande functie heeft, is weinig sprake van verdringing van andere activiteiten van Defensie op dit oefenterrein. De zuidelijke ligging van deze locatie heeft voordelen boven andere locaties vanwege bereikbaarheid en spreiding voor de diverse onderdelen van Defensie, maar ook biedt deze locatie een goede spreiding ten opzichte van de andere militaire oefendorpen in Nederland. Op de Nassau-Dietz kazerne, aangrenzend aan het oefenterrein zijn mogelijkheden voor kazernefaciliteiten te realiseren. Realisatie heeft weinig nadelige effecten op de omgeving ten opzichte van het bestaande gebruik.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• De ontwikkeling vindt plaats in Natura 2000-gebied (vogelrichtlijngebied) uit het planMER blijkt dat de voorgenomen activiteit geen significante gevolgen heeft op de aanwezige vogelsoorten. Daarvoor zijn wel mitigerende maatregelen noodzakelijk.

• Er zal wel compensatie nodig zijn in verband met ruimtebeslag in NNN.

7.2.6 Behoefte 6: amfibisch oefengebied

Er is een grote behoefte naar meerdere mogelijkheden om amfibisch te kunnen trainen en oefenen in Nederland. Voor de meer grootschalige oefeningen gaat het om een beperkt aantal oefeningen in het jaar, circa 10 tot maximaal 15. De huidige amfibische trainings- en oefenlocatie op Texel beschikt over onvoldoende capaciteit om de krijgsmacht voldoende amfibisch te laten oefenen, ook op een hogere moeilijkheidsgraad. Daarnaast heeft de locatie op Texel te kampen met verscheidene problemen van o.a. morfologische aard zoals kusterosie. Daarbij komt dat de locatie op Texel te klein is om op adequate wijze scenario’s geschikt aan moderne oorlogsvoering – bijv. het ‘doorstoten’ landinwaarts – te oefenen. Er is daarom behoefte aan nieuwe locaties met voldoende capaciteit, trainingswaarde en afwisseling en die geschikt zijn om realistische scenario’s te simuleren.

De locaties Maasvlakte II, Marnehuizen, Vliehors en Groote Keeten zijn aangewezen als voorkeurslocaties.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. De behoefte vraagt om afwisselender te kunnen oefenen, dus in verschillende landschapstypologieën. De locaties Marnehuizen (dijk met oefendorp), Vliehors (strandvlakte en schietrange), Groote Keeten (strand en strandopgangen) en Maasvlakte (in gebouwde omgeving) bieden samen deze mogelijkheid, omdat elke locatie geschikt is voor een ander trainingsdoel voor amfibisch oefenen, en belasting op de omgeving kan worden verdeeld. Dit is belangrijk omdat veel van het Nederlandse kustlandschap kwetsbaar natuurgebied is. Hoewel amfibisch oefenen in een belasting kan vormen voor natuur en landschap, leidt de spreiding van activiteiten ertoe dat de aantasting van kwetsbare natuur en historisch landschap op de aangewezen locaties beperkt is.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• In de vervolgfase moet er aandacht zijn voor de unieke waarden en landschappelijke kernkwaliteiten van de Waddenzee. De locatiealternatieven Vliehors en Marnewaard liggen in het waddengebied. De vaartuigen die naar deze aanlandingsplekken varen door de Waddenzee, een gebied dat zowel als Natura 2000-gebied als UNESCO Werelderfgoed beschermd wordt.

• Door afspraken te maken over oefenen in relatie tot het broedseizoen kan de impact op natuur beperkt worden, dit geldt met name voor het oefenen op de Vliehors.

• Voor het oefenen op de Maasvlakte II is afstemming met het havenbedrijf en de omgeving van belang.

• Voor het oefenen op de Marnewaard is het belangrijk dat het gebruik in goede afstemming plaats vindt met de dijkbeheerder omdat het een primaire waterkering betreft.

Voor het oefenen op Groote Keeten is het belangrijk dat alleen het strand en de strandopgang wordt gebruikt, zodat de duinenrij en achterliggende natuur wordt ontzien. Dit ligt in Natura 2000-gebied.

• In algemene zin is goede afstemming met de economische en recreatieve functies in het gebied, onder ander door een goede en vroegtijdige communicatie over wanneer oefeningen plaatsvinden.

7.2.7 Behoefte 7: gegarandeerde havencapaciteit Host Nation Support

Defensie heeft behoefte aan voldoende, gegarandeerde havencapaciteit (afmeer- en overslagcapaciteit) voor de afhandeling van meerdere schepen tegelijk met militaire lading. Dit is nodig omdat Nederland zich binnen NAVO verband heeft gecommitteerd aan taken en activiteiten als transitieland in het kader van Host Nation Support (HNS). Hierbij komen eenheden tot brigadegrootte met meerdere schepen aan in Europa om daarna te worden doorgevoerd met weg-, rail- en binnenwatervervoer naar de eindbestemming. Ook is munitieoverslag nodig. Momenteel maakt Defensie vooral gebruik van de havens van Vlissingen en de Eemshaven voor militaire mobiliteit. In de nabije toekomst zal er intensiever gebruik worden gemaakt van havencapaciteit in het teken van HNS. Om dit mogelijk te maken is Defensie op zoek naar extra gegarandeerde havencapaciteit, in de vorm van opstelplaatsen, een kade die geschikt is voor schepen met een diepgang van 15 meter en een aanwezige spoorontsluiting. Hiermee kan Nederland voldoen aan de afgesproken verplichtingen in het kader van HNS.

De locatie op Rotterdam Maasvlakte II is aangewezen als voorkeurslocatie. Gezien de toekomstige ontwikkelingen in de Rotterdamse haven wordt rekening gehouden met adaptiviteit.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Door gegarandeerde havencapaciteit zoals beschreven op deze locatie toe te voegen aan het bestaande havengebruik in Vlissingen en Eemshaven is voldoende havencapaciteit beschikbaar om de volledige behoefte te kunnen realiseren. Op Maasvlakte II komen wel veel verschillende functies samen, waardoor een goede inpassing aandacht vraagt. De activiteit van Defensie op de beoogde locatie is inpasbaar met andere activiteiten in de haven, waaronder een mogelijke zoeklocatie voor een kerncentrale. Ook blijkt uit de uitgevoerde risicoanalyse dat het groepsrisico voor de omgeving te beperken is door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor enkele (toekomstige) activiteiten in de haven zijn beperkte groepsrisco’s of domino-effecten niet geheel uit te sluiten. Nader onderzoek in de volgende fase is nodig om te verkennen op welke wijze die mitigeerbaar zijn en deze maatregelen kunnen worden geborgd. Er is geen significant overstromingsrisico en de locatie is goed bereikbaar.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte op Maasvlakte II zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• In de Rotterdamse haven komen veel verschillende ruimtelijke opgaven samen. In NOVEX-verband wordt onderzoek gedaan naar het omgaan met ruimtegebruik en ruimtegebrek in de haven Rotterdam. De uitkomsten hiervan kunnen leiden tot een wens tot uitbreiding of herconfiguratie van de ruimte in de haven. Bij het aanwijzen van de voorkeurslocatie wordt daarom rekening gehouden met adaptiviteit. Dat betekent dat het terrein en de afmeervoorziening van de voorkeurslocatie gegarandeerd beschikbaar is voor Defensie, totdat er op basis van nadere afspraken met gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam een beter alternatief naar voren komt dat aan de voorwaarden van Defensie voldoet en daartoe in gezamenlijkheid met NOVEX-partners over wordt besloten.

• Zolang Defensie van de huidige voorkeurslocatie en afmeervoorziening gebruik maakt, moet er een (planologische) borging vigerend zijn die veilig stelt dat de locatie te allen tijde door Defensie gebruikt kan worden.

Voor haar taken in het kader van Host Nation Support zal Defensie ook gebruik blijven maken van locaties in andere havens, waaronder voornamelijk in de Eemshaven en Vlissingen. Daarom zal Defensie ook de ontwikkelingen in die zeehavens blijven volgen en aangehaakt blijven op gesprekken over eventuele ontwikkelingsmogelijkheden.

7.2.8 Behoefte 8: toename gebruik jachtvliegtuigcapaciteit

De behoefte komt neer op ruimte in Nederland voor 2300 extra jachtvliegtuigsorties. Het aantal jachtvliegtuiglocaties moet daarbij toereikend zijn voor:

1. de thuisbasis van drie Nederlandse jachtvliegtuigsquadrons en een reserveveldfunctie.

2. het accommoderen van internationale beddown en het beoefenen van HNS.

3. het beoefenen van het ACE-concept. Hoe meer locaties hoe meer invulling gegeven kan worden aan het ACE-concept.

De voorkeurslocatie voor deze behoefte is Lelystad Airport met 2300 jachtvliegtuigsorties.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Defensie groeit hierdoor op Lelystad door naar een derde Main Operating Base (MOB) voor jachtvliegtuigen, wat betekent dat op termijn permanent jachtvliegtuigen worden gestationeerd op Lelystad Airport. Het gaat hierbij om militair medegebruik op een civiele luchthaven. Militair-civiele samenwerking op Lelystad Airport biedt veel synergiemogelijkheden, zoals gedeeld ruimtegebruik, medegebruik van ondersteunende diensten en gezamenlijke investeringen. Permanente stationering van jachtvliegtuigen betekent dat Defensie banen creëert wat bijdraagt aan de regio. Voor Defensie biedt het mogelijkheden dat het dicht bij arbeidspotentieel zit vanuit de provincie en de Randstad. De effecten van jachtvliegtuigen zijn merkbaar in de omgeving, maar het aantal gehinderden voor deze locatie is significant minder dan op de andere onderzochte locaties. In vergelijking met andere onderzochte locaties zijn er ook minder graas- en hokdieren in de omgeving, die kunnen schrikken van jachtvliegtuigen.

Deze voorkeurslocatie biedt samen met de bestaande MOB’s voldoende ruimte voor het huisvesten van drie jachtvliegtuigsquadrons, het inbedden van een reserveveld-functie en het accommoderen van internationale beddown en HNS. Met Lelystad Airport als extra jachtvliegtuiglocatie kan beter invulling worden gegeven aan het Agile Combat Employment (ACE)-concept, zij het in beperkte mate. Het verder versterken van het ACE-concept is mogelijk door het toevoegen van zogenaamde Contingency Locations. De mogelijke impact hiervan is wel onderzocht in het planMER-onderzoek, maar het toevoegen van extra Contingency Locations is geen onderdeel van het voorkeursalternatief.

Bij de realisatie van de behoefte op deze locatie zal met een aantal aandachtspunten bij de verdere ontwikkeling en inpassing rekening moeten worden gehouden:

• Realisatie van deze behoefte kan niet zonder gevolgen voor de omgeving en leidt met name tot geluidsimpact op omwonenden, bedrijven, recreatie en natuur. Er liggen maximaal dertien woningen/bedrijven in de berekende geluidscontour van 70 Lden en hoger, waarbinnen, op basis van civiele regelgeving, geen woonfunctie is toegestaan.

• Voor de groei naar een MOB is daarnaast ongeveer 60-90 hectare aan ruimte nodig voor de benodigde militaire infrastructuur. Deze ruimte kan voor een deel gevonden worden op terreinen die reeds in eigendom zijn van Lelystad Airport, maar er is ook ontwikkeling buiten het vliegveld nodig. Hier zijn momenteel nog geen concrete zoekgebieden voor vastgesteld. In het definitieve programma zal, na overleg met medeoverheden, worden vastgesteld waar deze uitbreiding van het luchthaventerrein het best kan plaatsvinden, met oog voor de aandachtspunten.

• Realisatie heeft mogelijk effect op civiele luchtvaart. Het inpassen en rekening houden met de huidige gebruikers van Lelystad en de mogelijke toekomstige ontwikkeling van Lelystad Airport vraagt een goede afstemming. Een goede aansluiting op het luchtruim en de inpassing in het luchtruim vergen nog nader onderzoek en afstemming. In de uitvoering zal nadrukkelijk aandacht zijn voor een goede en veilige aansluiting op het overige vliegverkeer.

7.2.9 Behoefte 9: onbemande maritieme helikopters

Defensie heeft behoefte om met maritieme drones (zwaarder dan 150 kg) te oefenen in de bestaande maritieme oefengebieden. Daarvoor zoekt Defensie corridors op een vlieghoogte van circa 3000 voet om naar de oefengebieden te vliegen. Er wordt nu nog niet geoefend met maritieme drones. Defensie heeft wel oefengebieden waar oefenen met drones mogelijk is: de bestaande oefengebieden EHD 41, EHD 42 en EHR 8. Vanwege het maritieme karakter en de samenwerking met de NH-90 is vliegbasis De Kooy, bij Den Helder de enige logische plek voor het stationeren van deze drones.

De geoptimaliseerde routes naar de EHD 41, EHD 42 en EHR8 zijn aangewezen als voorkeursalternatief voor de transfer met de maritieme drones van Maritiem vliegkamp de Kooy naar de oefengebieden EHD 41, EHD 42 en EHR8.

Het gaat hierbij om permanente corridors die tijdelijk geactiveerd worden. Voor de EHR 8 is overigens geen specifieke route nodig omdat deze in de Controlled Trafic Region (CTR) van MVKK De Kooy ligt. De volgende overweging heeft geleid tot deze keuze: deze routes hebben beperkte impact op omgeving en natuurwaarden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• De routes moeten ingepast worden in het bestaande luchtruim, met name ten opzichte van andere luchtvaartgebruikers zoals helikopterverkeer naar boorplatforms. Dit vereist verder onderzoek en afstemming met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA).

7.2.10 Behoefte 10: stationering en corridors onbemande cargodrones

Defensie heeft behoefte aan drones (zwaarder dan 150 kg) voor het vervoeren van vracht; de zogenaamde cargodrones. Dit zijn onbemande systemen die goederen kunnen transporteren. Voor het oefenen met drones boven land zijn locaties nodig waar de cargodrones gestationeerd kunnen worden. Daarnaast zijn corridors nodig naar de bestaande oefengebieden in Nederland, op circa 1.500 tot 4.000 ft hoogte.

Het voorkeursalternatief voor stationering van cargodrones is Militair Luchtvaartterrein (MLT) Deelen. Voor de corridors is het voorkeursalternatief ‘directe routes naar vier militaire oefengebieden, en naar de kennisinstituten op Marknesse en Twente’.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. In dit alternatief leiden vliegactiviteiten met drones niet of nauwelijks tot merkbare effecten op de leefomgeving. Ook leidt dit alternatief niet tot conflicten met de huidige luchtruimindeling. De directe routes naar de oefenterreinen vallen binnen het militaire luchtruim. Dit geldt niet voor Stroe, maar daarvoor kunnen bestaande militaire aanvliegroutes worden uitgebreid. De rechtstreekse route naar ASK kan gedeeltelijk gecombineerd worden met de route naar Marknesse tot één permanente corridor die in tijd geactiveerd kan worden. Het aanwijzen van de rechtstreekse route naar Twente Airport als permanente route die in tijd geactiveerd kan worden, maakt civiel-militaire samenwerking (versterken kennis drones optreden) goed mogelijk. Ook lopen de routes naar de oefengebieden en naar Marknesse slechts kort over natuurgebieden zoals de Veluwe.

Naar de Arnhemse Heide en Ginkelse Heide zijn geen specifieke routes nodig omdat deze in de CTR van MLT Deelen liggen. De route richting Stroese Zand verloopt grotendeels via de CTR van Deelen en de EHR 9; voor het laatste deel van de route is een permanente corridor die tijdelijk geactiveerd kan worden of een uitbreiding van de EHR 9 nodig.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Bij de verdere uitwerking moeten de routes goed ingepast worden in het luchtruim, ook om zo efficiënt en veilig mogelijk gebruik daarvan te maken en de overlast voor andere gebruikers van het luchtruim (ook civiel) te minimaliseren. Dit vereist verder onderzoek en afstemming met het Ministerie van IenW en de MLA.

• De combinatie met het huidige gebruik van de Twente Airport en de route en naderingspunt op het vliegveld vraagt verdere uitwerking, zodat de overlast voor andere gebruikers van het luchtruim (ook civiel) kunnen worden geminimaliseerd.

Bij de verdere uitwerking van deze behoefte hecht Defensie aan goede interactie en communicatie met de omgeving, omdat dit een nieuwe activiteit betreft. Ook zal in de vervolgfase de mogelijkheid van medegebruik door civiele drones worden onderzocht; deze mogelijkheid zal binnen de context van de maximaal aantal onderzochte vliegbewegingen worden beschouwd, waarbij goed zal worden gekeken naar schuurpunten met militair gebruik. Ook zal gezamenlijk met de regio worden verkend of er een combinatie te maken is met innovatieve bedrijven en instellingen als het gaat om de ontwikkeling van drones.

7.2.11 Behoefte 11: laagvlieggebieden helikopters

Defensie heeft behoefte aan meer laagvlieggebieden voor helikopters. Dit is noodzakelijk vanwege het veranderende dreigingsbeeld, waarbij het steeds belangrijker wordt om onopgemerkt te blijven tijdens helikoptervluchten. Door laag te vliegen, kan de kans dat onze helikopters worden opgemerkt door vijandelijke radarsystemen aanzienlijk worden verkleind. Om dit goed te kunnen beoefenen is meer diversiteit in laagvlieggebieden nodig. Vooral om afwisseling in de training te faciliteren en om ruimte te bieden aan de structurele toename van het aantal laagvlieguren zonder dit enkel af te wentelen op de bestaande laagvlieggebieden.

Het voorkeursalternatief bestaat uit de 12 bestaande laagvlieggebieden en 8 nieuwe laagvlieggebieden.

Over deze gebieden wordt jaarlijks 2.500 vlieguren verdeeld. Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Met dit voorkeursalternatief is Defensie in staat om voldoende trainingsvluchten uit te kunnen voeren, met daarbij voldoende variëteit tussen landschappen. De bestaande en nieuwe gebieden bieden samen voldoende ruimte voor de defensiebehoefte. Ook kan door toevoeging van nieuwe gebieden meer gevarieerd worden, hetgeen de oefenmogelijkheden verbetert en hinder zal verspreiden. De meeste van deze gebieden liggen op maximaal 30 minuten (60km) vliegen vanaf Vliegbasis Gilze-Rijen, Maritiem vliegkamp de Kooy en MLT Deelen.

Defensie ziet in alle nieuwe gebieden voldoende mogelijkheden om deze als helikopter laagvlieggebied te gebruiken. De 8 nieuwe gebieden verschillen van elkaar in woningdichtheid, aanwezigheid van natuur, stiltegebieden en energieopgaven. Deze functies zien we ook terug in de bestaande laagvlieggebieden, wat laat zien dat de verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan, mits daar goede afstemming over plaatsvindt.

Door de uitbreiding met acht extra helikopterlaagvlieggebieden kan voor alle laagvlieggebieden worden volstaan met een licht planologisch regime (‘ja, mits’), waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van Defensie in deze gebieden. Binnen het licht planologisch regime is en blijft ruimte voor andere belangrijke opgaves, zoals windparken, hoogspanningsverbindingen of woningbouw. Dit gaat lokaal mogelijk ten koste van trainingswaarden, maar gezien het aantal en de omvang van de gebieden is dit in bepaalde mate verenigbaar. Een licht planologisch regime gaat vooral uit van een goede en tijdige afstemming.

In de onderstaande tabel is het maximaal beoogd gebruik per laagvlieggebied weergegeven, op basis van de gebiedsanalyse die in het planMER is uitgevoerd, passend bij de omvang van de gebieden, het gewenste gebruik en spreiding over Nederland. Dit zijn de maximum aantallen. In de praktijk zullen de 2500 laagvlieguren hierbinnen worden verdeeld.

Nr Bestaande nr laagvliegebieden

Maximaal beoogd gebruik

Nr nieuwe laagvliegebieden

Maximaal beoogd gebruik

B1

<125

N1

<125

B2

<500

N2

<125

B3

<500

N3

<500

B4

<125

N4

<500

B5

<125

N5

<500

B6

<500

N6

<125

B7

<125

N7

<125

B8

<125

N8

<125

B9

<125

 
 

B10

<125

 
 

B11

<125

 
 

B12

<125

 
 

Tabel 7.2.1: Bestaande en nieuwe laagvlieggebieden inclusief maximaal beoogd gebruik

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• In de vervolgfase zal de concrete verdeling van 2500 vlieguren over de helikopterlaagvlieggebieden afhankelijk zijn van de natuurvergunning.

• Met betrokken provincies zal het benodigde juridisch-planologische regime voor deze gebieden worden uitgewerkt.

• De inpassing van de laagvlieggebieden vraagt om een zorgvuldige overgang, waarbij zoveel als mogelijk rekening wordt gehouden met de omgeving en de omgeving kans krijgt om te wennen aan nieuwe helikopteractiviteiten.

7.2.12 Behoefte 12: helikopterlandingsplaatsen

Defensie heeft behoefte aan meer mogelijkheden om met helikopters te landen op militaire oefenterreinen. Het betreft zowel een uitbreiding van het aantal vergunde vliegtuigbewegingen van 5.320 naar 24.000 als het vergroten van flexibiliteit voor het landingen op die oefenterreinen. Daarnaast is het belangrijk dat er ook meer diversiteit aan terreinen beschikbaar is voor het oefenen van landen met helikopters, zoals zandvlakte, verstedelijkt gebied en kustgebied.

Defensie heeft voor deze behoefte 32 oefenterreinen aangewezen als voorkeursalternatief, op ieder oefenterrein zijn specifieke gebieden aangewezen waar flexibel geland kan worden met helikopters.

Onderdeel van het voorkeursalternatief is het flexibel kunnen opstijgen en landen op specifieke gedeeltes van de oefenterreinen, waarbij rekening gehouden is met het beperken van geluidshinder voor de omgeving. De belangrijkste overweging hierbij is geweest dat de wettelijke hindernorm voor omwonenden niet wordt overschreden door het aantal landingen per jaar met helikopers. Het maximum beoogd gebruik is daar mede op gebaseerd, en is in lijn met de onderzoeksresultaten.

In de tabel hieronder staan alle helikopterlandingsterreinen opgenomen, waarbij per terrein is aangegeven wat het maximaal beoogd gebruik is volgens het planMER.

Militair oefenterrein

Maximaal beoogd gebruik(max aantal helikopterlandingen per jaar)

Artillerie Schietkamp

< 750

OT Arnhemse Heide

< 1.500

OT Beekhuizerzand

< 3.500

OT De Vijf Eiken

< 750

OT De Vlasakkers

< 3.500

OT Ederheide en Ginkelse Heide

< 8.500

OT Ermelosche Heide

< 1.500

OT Garderenseveld

< 750

OT Leusderheide

< 3.500

OT Marnewaard

< 1.500

OT Oirschotse Heide

< 8.500

OT Stroese Zand

< 750

OT Waalsdorpervlakte

< 150

OT Woldberg/ Vliegstrip

< 150

Schietrange Vliehors

< 150

Infanterie Schietkamp

< 750

Kamp De Kiek

< 150

OT De Haar

< 1.500

OT De Zande

< 150

OT Havelte-Oost

< 750

OT Havelte-West

< 750

OT Het Groote Veld

< 150

Tabel 7.2.2: Maximaal beoogd gebruik helikopterlandingen per militair oefenterrein

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Vanwege de ligging van oefenterreinen in natuurgebieden zijn (beperkte) effecten op natuur door helikopterlandingen niet uit te sluiten.

7.2.13 Behoefte 13: korte/smalle onverharde landingsbaan tactisch luchttransport

Er is behoefte aan een korte/smalle onverharde landingsbaan (dirtstrip) voor het oefenen van tactische landingen met tactische transportvliegtuigen. Ook opleiding en training van grondeenheden in het controleren en geschikt kunnen maken van een dirtstip is onderdeel van de behoefte.

De locatie MLT Deelen is aangewezen als voorkeurslocatie met maximaal 240 vliegbewegingen per jaar.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. MLT Deelen is een bestaande vliegbasis met een aangewezen beperkingsgebied en geluidscontour. De nieuwe activiteit past daar ruim binnen. Vanuit militair perspectief draagt een onverharde landingsbaan op deze locatie het beste bij aan de getraindheid van zowel de diverse grond- en luchteenheden. MLT Deelen ligt op een gunstige afstand van Vliegbasis Eindhoven, waar de tactische luchttransportcapaciteit van Defensie is gestationeerd. Ook ligt de locatie nabij de landmachteenheden van de Luchtmobiele Brigade in Schaarsbergen, die oefenen om de landingsbaan te beoordelen en gereed te maken voor een start of landing, en andere snel inzetbare eenheden. Realisatie op MLT Deelen heeft synergievoordelen, omdat faciliteiten reeds op deze locatie aanwezig of goed te organiseren zijn, waardoor de investeringskosten van het realiseren van de behoefte lager blijven. Bovendien ligt er al een korte verharde landingsbaan die vooruitlopend op de aanleg van een onverharde landingsbaan gebruikt kan worden voor het beoefenen van korte landing- en opstijgprocedures.

Op geluid voor omwonenden scoort MLT Deelen goed. In de nabijheid van MLT Deelen ligt een beperkt aantal woningen, de effecten van 240 vliegbewegingen zijn hiervoor zeer beperkt.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Door het gebruik met luchttransport wordt meer geluid op MLT Deelen geproduceerd dan in de huidige situatie. De huidige geluidszone biedt hiervoor voldoende ruimte. Er kan wel sprake zijn van (beperkte) toename van geluidshinder voor omwonenden en recreatie.

• Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebied kan verstoring voor diersoorten die op de Veluwe leven kan aan de orde zijn.

• De verplaatsing leidt daarnaast tot een bijdrage van stikstofdepositie aan Natura 2000-gebied De Veluwe. De mogelijke negatieve natuureffecten hiervan zijn een aandachtspunt.

7.3 Voorkeurslocaties locatiespecifieke behoeftes

Dit deel van het programma bevat de 44 ruimtebehoeftes van Defensie die gekoppeld zijn aan een specifieke defensielocatie of een specifiek gebied. Deze behoeftes slaan neer in 31 verschillende gebieden. Dit betreft behoeftes die als nieuwe activiteit op een bestaande locatie of gebied worden ingepast of meer van dezelfde activiteit die er nu al is en dan veelal een aanpassing van de vergunning en/of extra milieuruimte vergt. Bij elk van de ruimtebehoeftes wordt de behoefte toegelicht, en wordt de gekozen voorkeurslocatie geschetst. Vervolgens wordt onderbouwd waarom Defensie voor deze voorkeurslocatie kiest.

Op onderstaand kaartbeeld worden de voorkeursalternatieven voor de locatiebehoeftes weergegeven.

7.3.1 Locatiespecifieke behoefte 1: uitbreiding oefengebied voor grotere/veelzijdigere oefeningen op, in en boven het water EHD 42

Defensie heeft behoefte aan uitbreiding van de maritieme oefengebieden op de Noordzee. De wapensystemen die getest moeten worden, krijgen een steeds langere dracht. Daarnaast is er behoefte om vanaf zee op landdoelen te kunnen schieten, en veilig gebruik te kunnen maken van de Vliehors range. Ook is er behoefte om in groter verband (meerdere schepen en vliegtuigen) tegelijkertijd op, onder- en bovenwater te kunnen oefenen. De huidige omvang van het oefengebied EHD 42 voorziet hierin onvoldoende en moet worden uitgebreid.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is het uitbreiding van oefengebied EHD 42 in zuidwestelijke richting, naar locaties B en C. Uitzondering hierop is het schieten vanuit EHD 42 op de Vliehors. Dit is gezien de effecten geen onderdeel van het voorkeurspakket.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Met deze uitbreiding wordt in combinatie met de invulling van locatiespecifieke behoefte 2 een aaneengesloten oefenterrein gecreëerd waarmee voor het grootste gedeelte invulling kan worden gegeven aan de behoefte. De behoefte om vanuit het maritieme oefengebied op de Vliehors te schieten is hier geen onderdeel van. De behoefte blijft onverminderd aanwezig, maar is op basis van de huidige uitgangspunten niet uitvoerbaar. Dit wordt met name veroorzaakt door de huidige omvang en inrichting van de Vliehors range, en de effecten van de onveilige gebieden op de andere ruimtegebruikers tussen de maritieme oefengebieden en de Vliehors (civiele en militaire luchtvaart en scheepvaartroutes). Defensie zal moeten bezien in hoeverre dit gedeelte van de behoefte op een andere wijze ingevuld kan worden.

Bij de realisatie van de behoefte op deze locatie zijn enkele aandachtspunten waarmee bij de verdere ontwikkeling en inpassing rekening moet worden gehouden:

• Een deel van het gebied ligt in Natura 2000-gebied Friese Front, net als het huidige EHD 42 oefengebied. De inpassing van deze behoefte kan bij elk van de gebieden effecten hebben op vogels die afhankelijk zijn van het Natura 2000-gebied Friese Front. Dit is binnen het bestaande oefengebied ook het geval. De mitigerende maatregelen zoals daarvoor van toepassing zullen ook gelden voor het uitbreidingsgebied in het Friese Front.

• Realisatie van de behoefte heeft effecten op andere ruimtegebruikers, omdat in de huidige situatie sprake is van ander gebruik: visserij, scheepvaart, olie- en gaswinning en helikopterroutes. Bij de realisatie zal afgestemd moeten worden met deze ruimtegebruikers om tot optimale medegebruik te komen.

7.3.2 Locatiespecifieke behoefte 2: uitbreiding oefengebied voor grotere/veelzijdigere oefeningen inclusief drones met corridors op het water naar, in en boven het water EHD 41

Defensie heeft behoefte aan uitbreiding van de maritieme oefengebieden op de Noordzee. De wapensystemen die getest moeten worden, krijgen een steeds langere dracht. Daarnaast is er behoefte om vanaf zee op landdoelen te kunnen schieten, en veilig gebruik te kunnen maken van de Vliehors range. Ook is er behoefte om in groter verband (meerdere schepen en vliegtuigen) tegelijkertijd op, onder- en bovenwater te kunnen oefenen. De huidige omvang van het oefengebied EHD 41 voorziet hierin onvoldoende en moet worden uitgebreid.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is het uitbreiding van oefengebied EHD 41 in noordelijke richting, naar locatie B. Uitzondering hierop is het schieten vanuit EHD 41 op de Vliehors. Dit is gezien de effecten geen onderdeel van het voorkeurspakket.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. Met deze uitbreiding wordt in combinatie met de invulling van locatiespecifieke behoefte 2 een aaneengesloten oefenterrein gecreëerd waarmee voor het grootste gedeelte invulling kan worden gegeven aan de behoefte. De behoefte om vanuit het maritieme oefengebied op de Vliehors te schieten is hier geen onderdeel van. De behoefte blijft onverminderd aanwezig, maar is op basis van de huidige uitgangspunten niet uitvoerbaar. Dit wordt met name veroorzaakt door de huidige omvang en inrichting van de Vliehors range, en de effecten van de onveilige gebieden op de andere ruimtegebruikers tussen de maritieme oefengebieden en de Vliehors (civiele en militaire luchtvaart en scheepvaartroutes). Defensie zal moeten bezien in hoeverre dit gedeelte van de behoefte op een andere wijze ingevuld kan worden.

Bij de realisatie van de behoefte op deze locatie is er een aandachtspunt, waarmee bij de verdere ontwikkeling en inpassing rekening moet worden gehouden:

• Realisatie van de behoefte heeft effecten op andere ruimtegebruikers, omdat in de huidige situatie sprake is van ander gebruik: visserij, scheepvaart, oliewinning en helikopterroutes. Bij de realisatie zal afgestemd moeten worden met deze ruimtegebruikers om tot optimale medegebruik te komen.

7.3.3 Locatiespecifieke behoefte 3: schieten met Apache en MQ-9 op Vliehors Range, gemeente Vlieland

De behoefte van Defensie is om met de MQ-9 en de Apache gevechtshelikopter op de Vliehors Range te kunnen schieten met extra munitiesoorten: Advanced Precision Kill Weapon System (APKWS) en Hellfire (raketten) en GBU-12 en GBU-49 (bommen). Dit is momenteel niet mogelijk op de huidige schietrange.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is voor de GBU-12 en GBU-49 onderdeel van het voorkeurspakket. De andere wapensystemen zijn geen onderdeel van het voorkeurspakket.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. De GBU-12 en GBU-49 passen binnen de vergunde onveilige zone. Uit onderzoek blijkt dat t.o.v. de referentiesituatie geen aanvullende effecten optreden. Het schieten met hellfires en APKWS op deze locatie brengt een te groot onveilig gebied met zich mee en zou daarmee ten koste gaan van andere ruimtefuncties, zoals wonen en recreëren. De behoefte om met hellfires te schieten blijft onverminderd aanwezig, maar zal niet met het NPRD in Nederland worden gerealiseerd. Defensie zal moeten bezien in hoeverre dit gedeelte van de behoefte op een andere wijze ingevuld kan worden.

7.3.4 Locatiespecifieke behoefte 4: herziening/aanpassingen onveilige zone; nu deels nog gebaseerd op voormalige cavalerie schietkamp Vliehors Range, gemeente Vlieland

Defensie heeft behoefte aan een verruiming van de onveilige zone op de Vliehors Range voor het benodigd gebruik met de huidige en toekomstige wapensystemen. De bestaande onveilige zone van de Vliehors Range is hiervoor niet toereikend. Aanpassing van de Omgevingsregeling is nodig.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. De behoefte betreft geen intensivering van het gebruik op de Vliehors Range en leidt niet tot negatieve milieueffecten.

7.3.5 Locatiespecifieke behoefte 5: uitbreiding milieuruimte t.b.v. activiteiten vliegbasis Leeuwarden, gemeente Leeuwarden, en verlenging van de baan

De behoefte bestaat uit twee delen. Defensie heeft ten eerste de behoefte aan meer grondgebonden geluid op vliegbasis Leeuwarden. Dit is nodig voor meer proefdraaien met jachtvliegtuigen en het gebruik van grondvoertuigen en gronduitrusting. Dit is nodig voor operaties met Nederlandse jachtvliegtuigen maar ook voor gezamenlijk optreden met bondgenoten tijdens grootschalige oefeningen als Frisian Flag en Ramstein Flag. Ten tweede heeft Defensie de behoefte om de secundaire baan op Vliegbasis Leeuwarden te verlengen zodat deze binnen de bestaande geluidscontour beter en vaker kan worden gebruikt.

Het voorzien in deze behoeftes op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot deze keuze. De uitbreiding van de secundaire baan biedt vliegbasis Leeuwarden meer mogelijkheden om tijdens verschillende weersomstandigheden te vliegen en het vlieggeluid meer gelijkmatig te verdelen over de bestaande geluidscontour. Daarnaast draagt een volwaardige secundaire baan bij aan de vliegveiligheid tijdens start en landing of als de hoofdbaan door onvoorziene omstandigheden niet beschikbaar is. Voor de uitbreiding van de secundaire baan zijn de onderzochte uitbreidingsrichtingen in beide richtingen nodig.

Bij de realisatie van de behoefte op deze locatie zijn enkele aandachtspunten, waarmee bij de verdere ontwikkeling en inpassing rekening moet worden gehouden:

• Voor wat betreft de verlenging van de secundaire baan kan realisatie van de behoefte niet zonder gevolgen voor de omgeving gerealiseerd worden. 46 ha agrarische grond en 1 ha overig zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

• Beide uitbreidingsrichtingen zijn in het bestemmingsplan (geheel of gedeeltelijk) aangewezen als archeologisch waardevol.

• De ligging van een aardgasleiding in de oostelijke uitbreidingsrichting (uitbreidingsgebied B).

• Bij het gebruik van de secundaire baan is bestaande woningbouw, omgeving Tsjessingawei, in de oostelijke richting een aandachtspunt. Het gebruik van de secundaire baan moet passend worden gemaakt binnen de bestaande geluidscontour. Voor wat betreft de uitbreiding van milieuruimte is aanvullend onderzoek nodig om de geluidseffecten op de omgeving nader in kaart te brengen en eventueel benodigde mitigerende maatregelen vast te kunnen stellen. Dat onderzoek wordt uitgevoerd tussen dit ontwerp en het definitieve programma. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.6 Locatiespecifieke behoefte 6: beperkingengebied rondom vliegbasis Leeuwarden (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom vliegbasis Leeuwarden het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door burgerluchtvaartorganisatie ICAO4 van de Verenigde Naties (VN) voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat realisatie nodig is voor de vliegveiligheid. Ook leidt dit tot meer veiligheid op de grond door een kleinere kans op ongelukken met vliegtuigen. De impact van een OHS op andere ruimtegebruikers en -vragers in de regio is gering. De mogelijkheid voor hoge objecten is door de provincie Friesland beleidsmatig al beperkt. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid.

7.3.7 Locatiespecifieke behoefte 7: uitbreiden Schietbaan Marnewaard t.b.v. schieten dynamisch met voertuigen, gemeente Het Hogeland

Defensie heeft de behoefte om naast vaste schietpunten op de schietbaan Marnewaard ook kunnen schieten vanaf voertuigen die rijden en verschillende vuurposities innemen. Daarnaast heeft Defensie de behoefte om 6 weken per jaar meer te kunnen oefenen, van 14 naar 20 weken per jaar.

Het voorzien in de behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging hiervoor is geweest dat inpassing van deze behoefte geen fysieke uitbreiding vraagt van de bestaande schietbaan of verandering van het bestaande onveilig gebied op de Waddenzee. De schietbaan Marnewaard is een belangrijke schietbaan voor het oefenen en trainen met voertuig gebonden wapens. Door de realisatie van deze behoeftes kan realistischer worden geoefend en is Defensie instaat om de benodigde groei van het aantal schutters te faciliteren.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte op deze locatie zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• In de directe nabijheid van de schietbaan Marnewaard liggen Natura 2000-gebieden en UNESCO Werelderfgoed. Geluidshinder en geluidsverstoring zullen met name door de toename van het aantal schoten en schietdagen toenemen. Deze effecten zijn daarom onderzocht. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze toename niet leidt tot significante effecten voor de natuur.

• In de directe nabijheid van de schietbaan Marnewaard liggen ook woningen en recreatieparken. Geluidshinder zal met name door de toename van het aantal schoten en schietdagen toenemen. Deze effecten zijn daarom onderzocht. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze toename niet leidt tot significante effecten.

7.3.8 Locatiespecifieke behoefte 8: EHR 8 uitbreiden en gereedmaken voor oefenen met onbemande vaartuigen op en in het water inclusief corridors

Defensie heeft de behoefte om vanuit de haven van Den Helder naar het bestaande maritieme oefengebied EHR-8 te kunnen varen met onbemande vaartuigen. Het gaat hier alleen over de overtocht naar de EHR 8. In de EHR 8 oefent Defensie reeds met bemande en onbemande vaartuigen.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is gedeeltelijk onderdeel van het voorkeurspakket; aanpassing van de regelgeving maakt hier deel van uit. Uitbreiding van de EHR 8 en corridors maakt geen deel uit van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging hiervoor is geweest dat er voor deze behoefte geen extra impact op de omgeving is ten opzichte van de bestaande situatie. Voor het voorkeursalternatief is alleen een aanpassing van regelgeving nodig om met onbemande vaartuigen te mogen varen, hiervoor is geen corridor nodig. De aard van de oefeningen die in dit gebied en op de Noordzee plaatsvinden veranderen niet. Omdat de aard van de oefening niet wijzigt met een onbemand vaartuig, blijkt uit het onderzoek ook dat de effecten hiervan op huidige activiteiten en natuurwaarden in de Noordzee niet anders zijn dan de huidige vergunde situatie voor bemande vaartuigen.

7.3.9 Locatiespecifieke behoefte 9: leerfaciliteit alternatieve brandstoffen, Den Helder, gemeente Den Helder

Defensie moet investeren in kennisopbouw over nieuwe brandstoffen voor de scheepvaart. Om deze kennis op te bouwen zijn aanvullende faciliteiten nodig om onderzoek uit te voeren naar nieuwe scheepsbrandstoffen zoals (bio)methanol. Op het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder bevinden zich de huidige faciliteiten en onderzoeksopstellingen waarmee onderzoeken worden uitgevoegd naar motoren op dieselolie. Deze moeten worden uitgebreid.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

Uit het onderzoek blijkt dat de risicocontouren geen objecten van derden raken.

7.3.10 Locatiespecifieke behoefte 10: beperkingengebied rondom MVK de Kooy (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom maritiem vliegkamp De Kooy het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 5,1 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat realisatie nodig is voor de vliegveiligheid. Ook leidt dit tot meer veiligheid op de grond door een kleinere kans op ongelukken met vliegtuigen. De OHS heeft geen impact op plannen in de omgeving van De Kooy in relatie tot de Regionale Energie Strategie (RES). Er zijn nu ook geen plannen voor gebouwen hoger dan 150 meter. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid.

7.3.11 Locatiespecifieke behoefte 11: Breezanddijk groei beproevingen IJsselmeer, Afsluitdijk, gemeente Súdwest Fryslân

Door het vergroten van de munitievoorraden, de aankoop van nieuwe wapensystemen en de groei van de krijgsmacht is meer ruimte nodig voor beproevingen van wapens en munitie op het IJsselmeer (in de EHR 49). Het gaat hierbij ten eerste om een toename van het aantal vergunde schoten en schietdagen in de EHR 49, van zestig naar negentig schietdagen per jaar. Ten tweede gaat het om een verbreding van het huidige EHR 49 voor het beter kunnen testen van munitie met spreidingseffecten. Ten derde gaat het om het verlengen van de EHR 49 voor het beter kunnen testen van munitie met een langere dracht.

Het voorzien in deze behoefte is gedeeltelijk onderdeel van het voorkeurspakket. Verbreding van het oefengebied is onderdeel van het voorkeurspakket. Verlenging van het oefengebied is geen onderdeel van het voorkeurspakket. Voor de intensivering van het gebruik is aanvullend onderzoek nodig.

De belangrijkste overweging bij de keuze om verlenging van de EHR 49 niet op te nemen in het voorkeursalternatief is geweest dat de effecten van munitie met een langere dracht op bewoond gebied in de omgeving van Medemblik op basis van de gestelde behoefte (PZH2000-munitie) te groot is. Defensie zal moeten bezien in hoeverre dit gedeelte van de behoefte op een andere wijze ingevuld kan worden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• De intensivering en verbreding van EHR 49 ligt in Natura 2000 gebied.

• In het uitbreidingsgebied ligt een aardgasleiding. In hoeverre dit beperkingen oplevert voor specifieke munitieartikelen moet in de vervolgfase worden vastgesteld.

• Door de toename van het aantal schietdagen, van 60 naar 90 en door de verbreding wordt recreatie en pleziervaart in het gebied vaker beperkt. Om deze functies goed samen te laten gaan is aanvullende afstemming met de omgeving nodig, en een vroegtijdige aankondiging van dagen waarop geoefend wordt.

• Bij de intensivering en verbreding van EHR 49 moet voorkomen worden dat de waterkwaliteit significant verslechtert, conform de eisen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

• Voor wat betreft de intensivering is volledig invulling van de behoefte niet mogelijk, vanwege te hoge geluidsbelasting op de omgeving. Tussen het ontwerp en definitief NPRD vindt aanvullend onderzoek plaats om te bepalen welke mate van intensivering mogelijk is binnen een aanvaardbaar geluidsniveau en welke mitigerende maatregelen hier voor nodig zijn. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.12 Locatiespecifieke behoefte 12: uitbreiding kazerne Heerenveen, gemeente Heerenveen

Defensie heeft behoefte aan meer opslag voor geneeskundige middelen. Het Militair Geneeskundig Logistiek Centrum (MGLC) is verantwoordelijk voor de ondersteuning van gereedstellingsactiviteiten van de operationele commando’s door het leveren van geneeskundige artikelen die nodig zijn voor opleidingen en trainen. Het gaat hierbij vooral om meer opslag van drukhouders, zuurstof.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

Een uitbreiding van de opslagmogelijkheden voor zuurstof leidt niet tot veiligheidsrisico’s die tot buiten het terrein reiken. Daarmee is er voldoende ruimte om binnen de huidige contour de aanvullende zuurstof opslag te realiseren en vervalt de uitbreidingsbehoefte.

7.3.13 Locatiespecifieke behoefte 13: vergroting van oefenterrein De Haar, gemeente Midden-Drenthe

Defensie heeft behoefte aan een vergroting van het oefenterrein de Haar. De huidige omvang van oefenterreinen is te klein om met compagniesgrootte (100 tot 150 militairen) te kunnen trainen. De benodigde fysieke ruimte is gegroeid door het gebruik van nieuwe middelen en wijze van optreden. Om het oefenterrein hiervoor beter geschikt te maken is een vergroting noodzakelijk van minimaal 200 tot 400 ha.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief beslaat een gebied van 292 ha in zuidelijke en westelijke richting.

De belangrijkste overweging bij de keuze voor dit voorkeursalternatief is om het effect op het aantal woningen, bedrijven en sociale cohesie zoveel als mogelijk te minimaliseren. Aan de hand van dit uitgangspunt is het voorkeursalternatief teruggebracht naar 292 ha. Een neveneffect van de uitbreiding rondom het Witterveld is dat deze nieuwe oefengebieden kunnen functioneren als hydrologische buffer voor aanwezige natuur en kan met dit voorkeursalternatief een ecologische verbinding worden gecreëerd naar het Hijkerveld.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Uitbreiding op het oefenterrein kan niet volledig zonder gevolgen voor de omgeving gerealiseerd worden. Het gaat hier om 261 ha agrarisch, 29 ha natuur, 2 ha overig en specifiek twee agrarische bedrijven die in het voorkeursalternatief zijn gevestigd die geamoveerd moeten worden.

• Uitbreiding van het oefenterrein leidt mogelijk tot hinder voor de omgeving. Mitigerende maatregelen zoals afscherming, concentratie van hindergevende activiteiten op het terrein en (gedeeltelijke) openstelling van het terrein zijn aandachtspunten voor verdere uitwerking.

7.3.14 Locatiespecifieke behoefte 14: Petten groei beproevingen Noordzee, gemeente Schagen

Door het vergroten van de munitievoorraden, de aankoop van nieuwe wapensystemen en de groei van de krijgsmacht is meer ruimte nodig voor beproevingen van wapens en munitie op militair schietterrein Petten. De behoefte van Defensie is tweeledig. Ten eerste gaat het om een toename van het aantal vergunde schoten en schietdagen per jaar, van twintig naar vijfenveertig schietdagen. Ten tweede gaat het om een verlenging van de schietsector in de richting van de Noordzee.

Het voorzien in deze behoefte is gedeeltelijk onderdeel van het voorkeurspakket. Verlenging van de schietsector met variant B is onderdeel van het voorkeursalternatief. Voor intensivering van de toename van het aantal schoten en het aantal schietdagen is aanvullend onderzoek nodig.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat de uitbreiding met variant B in de minste impact heeft op de scheepvaart en andere economische waarden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• De schietsector en daarmee de te verwachten verstoringseffecten van schietoefeningen overlapt deels met het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone.

• Voor wat betreft de intensivering is volledig invulling van de behoefte niet mogelijk, vanwege te hoge geluidsbelasting op de omgeving. Tussen het ontwerp en definitief NPRD vindt aanvullend onderzoek plaats om te bepalen welke mate van intensivering mogelijk is binnen een aanvaardbaar geluidsniveau en welke mitigerende maatregelen hier voor nodig zijn. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.15 Locatiespecifieke behoefte 15: verplaatsen (in overleg met de regio) raccordement, t.b.v. voertuigen 43. Gemechaniseerde Brigade Zoekgebied ‘Groot Havelte’, gemeenten Westerveld/Steenwijkerland

De behoefte van Defensie was een nieuwe locatie voor het huidige raccordement, als gevolg van woningbouwplannen in de regio. Hiervoor zijn alternatieven onderzocht die dichterbij de kazerne zouden liggen dan het huidige raccordement.

De invulling van deze behoefte maakt geen onderdeel van het voorkeurspakket.

De betreffende woningbouwplannen worden niet doorgezet. Daarmee is de noodzaak om de huidige locatie te verplaatsen vervallen. Vanuit militair oogpunt is een eigen raccordement dichter bij de kazerne nog steeds wenselijk ten gunste van het verminderen van wegverplaatsingen. Dat belang weegt zonder aanvullende noodzaak echter niet op tegen de kosten die hiermee gemoeid zouden zijn en de gevolgen van deze verplaatsing voor de omgeving.

7.3.16 Locatiespecifieke behoefte 16: uitbreiding faciliteiten voor schieten (Koninklijke Marechaussee) Schiphol, gemeente Haarlemmermeer

Defensie heeft behoefte aan een schietbaan voor gebruik van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) in de omgeving van de randstad. Deze behoefte komt voort uit de taakstelling die de KMAR heeft op luchthavens in Nederland.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket, in combinatie met locatiespecifieke behoefte 20, op mobilisatiecomplex Maaldrift, gemeente Wassenaar.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat deze behoefte in combinatie met de geplande opschaling van de KMAR in de Randstad gerealiseerd kan worden op één bestaand militair complex dat hiervoor geschikt kan worden gemaakt. Het gecombineerd ruimtegebruik heeft biedt een versterkende werking de geplande opschaling. De realisatie van deze behoefte leidt niet tot uitbreiding op Schiphol.

7.3.17 Locatiespecifieke behoefte 17: uitbreiding raccordement ‘t Harde, gemeente Elburg

Defensie heeft de behoefte om meer materieel te vervoeren per spoor. Dit komt voort uit de toename van oefening en inzet van eenheden die per spoor verplaatsen en HNS. De huidige capaciteit aan opstelsporen en aansluiting op het spoor, zogenaamde raccordementen, is hiervoor niet toereikend.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het raccordement wordt op bestaand defensieterrein uitgebreid in noordoostelijke richting.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat dit de enige realistische uitbreidingsrichting is om de behoefte te vervullen en op bestaand defensieterrein kan plaatsvinden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• De realisatie van deze behoefte vraagt om ruimte in Natura 2000-gebied De Veluwe en leidt mogelijk tot verstoring van soorten.

7.3.18 Locatiespecifieke behoefte 18: uitbreiden Artillerie Schietkamp (ASK) (brede strook, Wezeperberg en Z-zijde), gemeente Elburg

Defensie heeft behoefte aan een vergroting van het ASK. De behoefte is tweeledig. Ten eerste is de huidige omvang van oefenterreinen is te klein om dynamisch vanuit dekking naar de schietpunten te kunnen trainen, met gevechtsvoertuigen zoals de CV90 en de PZH2000. Hiervoor is extra fysieke ruimte nodig langs de zuidelijke en westelijke randen van het schietterrein. Ten tweede is fysieke uitbreiding nodig langs de zuidoostelijke rand van het schietterrein (de zogenaamde brede strook) voor externe veiligheid en voor het optreden van waarnemers naast het bestaande doelengebied. Het aanpassen van het ASK voor deze 2 behoeftes vraagt om een uitbreiding van 650-750 hectare.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is een uitbreiding van het ASK met 675 hectare in zuidwestelijke en zuidoostelijke richting.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat in het voorkeursalternatief geen woningen geamoveerd hoeven te worden en er geen wegen permanent afgesloten hoeven te worden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• De uitbreidingsgebieden aan de randen van het ASK liggen in Natura 2000-gebied. De gebieden B en C zijn bedoeld voor het tactisch optrekken met gevechtsvoertuigen naar de schietpunten op het ASK. Hiervoor is aanvullend natuuronderzoek nodig om de inpasbaarheid van de voorgenomen activiteiten in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te kunnen bepalen.

• De uitbreiding leidt daarnaast tot een significante bijdrage van stikstofdepositie aan Natura 2000-gebied De Veluwe. De mogelijke negatieve natuureffecten hiervan zijn een aandachtspunt.

• Uitbreiding van het ASK kan niet zonder gevolgen voor het omliggende natuurgebied gerealiseerd worden. Circa 675 ha natuurgrond zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

• In de vervolgfase zal in overleg met de regio worden gekeken naar hoe deze gebieden (gedeeltelijk) openbaar toegankelijk kunnen blijven.

7.3.19 Locatiespecifieke behoefte 19: artillerie Schietkamp (ASK) uitbreiden met (voertuiggebonden) 120 mm mortierschieten, gemeente Elburg

Defensie heeft behoefte aan een verruiming van de oefenmogelijkheden op het ASK. De behoefte is om met 120mm mortieren te kunnen schieten vanaf gevechtsvoertuigen (zoals de CV90). Dit is nu alleen vanaf het maaiveld vergund.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

Het voorzien in deze behoefte heeft geen significante veranderende effecten op de leefomgeving.

7.3.20 Locatiespecifieke behoefte 20: geplande opschaling Koninklijke Marechaussee Randstad Den Haag, Maaldrift uitbreiden, gemeente Wassenaar

De Koninklijke Marechaussee is de laatste jaren sterk gegroeid, ook in de Haagse regio. Defensie heeft behoefte aan een Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT)-centrum en een campus voor Bewaken en Beveiligen. Aangezien beide behoeftes, Campus B&B en een IBT-centrum grote overeenkomsten hebben qua benodigde infrastructuur, is het de behoefte om deze te combineren tot één complex op Maaldrift en zo te komen tot een efficiënt opleiding- en trainingscentrum.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat het mogelijk is om de bestaande defensielocatie Maaldrift te ontwikkelen tot een efficiënt opleiding- en trainingscentrum. Daarnaast kan de ontwikkeling op deze locatie goed worden gecombineerd met locatiespecifieke behoefte 16; uitbreiding faciliteiten voor schieten. Het gaat hierbij om een binnenschietbaan zodat de geluidseffecten op de omgeving worden geminimaliseerd. Het is mogelijk om de behoefte op het bestaande terrein te ontwikkelen en in te passen.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• De benodigde ontwikkelruimte is groter dan de beschikbare ruimte in de bestaande vergunde situatie. Het uitgangspunt voor de realisatie is dat deze plaats moet vinden binnen de bestaande begrenzing van het terrein waarbij in overleg met de gemeente zal worden gezocht naar mogelijkheden voor aanpassing van de bebouwingshoogte en het bebouwingspercentage, zodat dit passend is bij de omgeving. Hierdoor is er geen extra fysieke ruimte nodig buiten de huidige terreingrenzen.

• De ontsluiting van het complex en de aansluiting op de bestaande lokale en provinciale wegstructuren vragen aandacht, waarbij er kansen liggen om de aanpak van andere verkeerskundige opgaven in het gebied daarin mee te nemen.

7.3.21 Locatiespecifieke behoefte 21: uitbreiding raccordement Vlasakkers, gemeente Amersfoort

Defensie heeft de behoefte om meer materieel te vervoeren per spoor. Dit komt voort uit de toename van oefening en inzet van eenheden die per spoor verplaatsen en HNS. De huidige capaciteit aan opstelplaatsten en aansluiting op het spoor, zogenaamde raccordementen, is hiervoor niet toereikend. Het terrein heeft een klein verhard deel, wat zeer weinig mogelijkheden biedt op voertuigen/containers op te stellen. Daarnaast is er op deze locatie momenteel geen mogelijkheid voor het beladen van containers. De behoefte van Defensie bestaat uit de aanleg van een punt voor containeroverslag en aanpalende voorzieningen.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het raccordement wordt uitgebreid aan de zuidwestzijde van het bestaande terrein.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is dat de uitbreiding op bestaand defensieterrein kan worden gerealiseerd en dat er vanuit milieuperspectief geen significante negatieve effecten zijn.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• De uitbreiding op deze locatie ligt binnen het NNN. Ruimtebeslag binnen deze zone moet gecompenseerd worden.

• Realisatie heeft impact op de lokale en regionale mobiliteit en de capaciteit van de bestaande ontsluiting.

7.3.22 Locatiespecifieke behoefte 22: huisvestingen incl. faciliteiten Militaire Politie Koninklijke Marechaussee, gemeente Apeldoorn

De behoefte van Defensie is een (nieuwe) locatie voor de huisvesting van het Militaire Politie Eskadron van de KMAR. Het betreft werklocaties, voertuigen en legering. De eenheid is inmiddels opgericht, maar moet nog worden gehuisvest.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is de voormalige politieacademie in gemeente Apeldoorn.

De belangrijkste overweging voor deze keuze is geweest dat het terrein reeds een bestemming heeft die past bij de behoefte van Defensie. De locatie is door de regio aangedragen als locatiealternatief. Verder biedt de nabije ligging van de Willem III Kazerne significante synergievoordelen voor de samenwerking, bedrijfsvoering en de benodigde kazernefaciliteiten.

Vanuit planMER zijn er beperkte aandachtspunten op het terrein waar rekening mee moet worden gehouden tijdens de realisatie, met name de aanwezige natuur en culturele- en erfgoedwaarden op het huidige terrein.

7.3.23 Locatiespecifieke behoefte 23: uitbreiden live firing mogelijkheden voor helikopters op Infanterie Schietkamp (ISK) ten behoeve van niveau 3 en 4-oefeningen Koninklijke Landmacht, gemeente Ede

De behoefte van Defensie is om met grond- en luchteenheden gezamenlijk schietoefeningen uit te kunnen voeren op het ISK. Het ISK is een vlieggebied waar je mag vliegen en schieten met geladen boordwapens. Momenteel is deze activiteit ook vergund op het ISK, maar de helikopters hebben in het vergunde luchtruim te weinig manoeuvreerruimte om te kunnen oefenen.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat de activiteiten op het ISK slechts beperkt worden uitgebreid met 33 vlieguren per jaar, evenredig verdeeld over dag- en avondvluchten. Vanuit de helikopter zal alleen wordt geschoten op de banen H & I. Het daarvoor benodigde circuit ligt aan de oostzijde van de Harskamp, binnen de begrenzing van de EHR 9.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Het benodigde vliegcircuit ligt binnen de EHR 9, maar de geluidseffecten liggen mogelijk daarbuiten. Deze geluidseffecten worden voor de omgeving Hoenderloo en de omliggende natuur tussen ontwerp en definitief NPRD verder onderzocht. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.24 Locatiespecifieke behoefte 24: uitbreiding milieu en geluidsruimte door intensivering van Infanterie Schietkamp (ISK) en groei krijgsmacht, gemeente Ede

De behoefte van Defensie is om het ISK meer te kunnen gebruiken als gevolg van de groei van Defensie en de invoering van nieuwe wapensystemen. Dit leidt tot een toename in gebruik van het ISK van 30% (de behoefte is om te groeien van 12,7 naar 16,5 miljoen schoten).

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is de uniciteit van het schietterrein en de benodigde groei van defensieactiviteiten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Op basis van het verrichte onderzoek voor deze behoefte is geconstateerd dat er nog significante geluidseffecten kunnen optreden bij het vullen van de volledige behoefte. Er zijn echter meerdere mitigerende maatregelen mogelijk, die nog verder onderzocht moeten worden. Dit onderzoek vindt plaats tussen vaststelling van ontwerp- en definitief NPRD. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.25 Locatiespecifieke behoefte 25: uitbreiding van terrein t.b.v. voldoen aan NAVO-normering depot Markelo en het truck loading station Markelo Defensie Pijpleiding Organisatie, gemeente Hof van Twente

De behoefte van Defensie is om te voldoen aan de gestelde NAVO-normering voor brandstofdepots. Hiervoor is het nodig om de afstanden tussen de hekwerken en de brandstofdepots te vergroten. Uit voortschrijdend inzicht is gebleken dat het hier alleen gaat om NAVO-normering voor alleen het depot, niet voor het truck loading station.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is om het bestaande depot uit te breiden naar de noordzijde en daar 1 of meerdere opslagtanks naartoe te verplaatsten.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is enerzijds het voldoen aan de gestelde NAVO-normering en anderzijds de veroorzaakte effecten op de leefomgeving te minimaliseren. Om invulling te geven aan NAVO-regelgeving moeten aanvullende gronden worden aangekocht en infrastructurele aanpassingen worden doorgevoerd (verplaatsen hekwerken en aanpassing van gebouwen/depots). Hiermee kan worden voorkomen dat woningen moeten worden geamoveerd.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Uitbreiding op het depot kan naar verwachting niet zonder gevolgen voor landbouwgebied gerealiseerd worden. Circa 3 ha agrarische grond zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

7.3.26 Locatiespecifieke behoefte 26: uitbreiding van terrein t.b.v. voldoen aan NAVO-normering depot Klaphek Defensie Pijpleiding Organisatie, gemeente Lopik

De behoefte van Defensie is om te voldoen aan de gestelde NAVO-normering voor brandstofdepots. Hiervoor is het nodig om de afstanden tussen de hekwerken en de brandstofdepots te vergroten.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is om het bestaande depot uit te breiden naar de noordwestzijde en daar 1 of meerdere gebouwen of opslagtanks naartoe te verplaatsten.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is enerzijds het voldoen aan de gestelde NAVO-normering en anderzijds de veroorzaakte effecten op de leefomgeving te minimaliseren. Om invulling te geven aan NAVO-regelgeving moeten infrastructurele aanpassingen worden doorgevoerd (verplaatsten hekwerken en aanpassing van gebouwen/depots). De benodigde grond voor uitbreiding is reeds in het bezit van Defensie. Vanuit milieuperspectief leidt deze behoefte verder niet tot aanzienlijk negatieve milieueffecten. Hiermee kan worden voorkomen dat woningen moeten worden geamoveerd of doorgaande wegen moeten worden afgesloten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Uitbreiding op het depot kan niet zonder gevolgen voor het omliggende landbouwgebied gerealiseerd worden. Circa 4 ha agrarische grond en 1 ha overig zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

7.3.27 Locatiespecifieke behoefte 27: extra milieuruimte voor helikopteractiviteiten op MLT Deelen gemeente Arnhem

Defensie heeft behoefte aan extra milieuruimte op MLT Deelen voor grond- en luchtgebonden activiteiten. Deze ruimte is nodig als gevolg van de onderliggende behoefte van Defensie om meer helikoptervluchten op MLT Deelen uit te kunnen voeren voor het versterken van de gereedstelling en inzet. Het betreft een toename tot maximaal 14200 helikoptervliegbewegingen binnen de vergunde geluidscontour.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat MLT Deelen de mogelijkheid geeft om gezamenlijk met grondtroepen op locatie te trainen. Door helikopterbewegingen te verplaatsten van Gilze Rijen naar Deelen zijn er minder ferry-vluchten benodigd wat ten goede komt van de gereedstelling van de diverse eenheden. Ook kan MLT Deelen hierdoor beter als springplank worden gebruikt voor de noordelijke laagvliegoefengebieden wat leidt tot een betere spreiding van helikoptergeluid en meer operationele afwisseling. Daarnaast ontlast het in enige mate de omgeving van vliegbasis Gilze-Rijen.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Door het verplaatsen van helikopterbewegingen wordt meer geluid op MLT Deelen geproduceerd dan in de huidige situatie. De huidige geluidszone biedt hiervoor voldoende ruimte. Er kan wel sprake zijn van (beperkte) toename van geluidshinder voor omwonenden en recreatie.

• Verstoring voor diersoorten die op de Veluwe leven kan aan de orde zijn.

• De verplaatsing leidt daarnaast tot een significante bijdrage van stikstofdepositie aan Natura 2000-gebied De Veluwe. De mogelijke negatieve natuureffecten hiervan zijn een aandachtspunt.

7.3.28 Locatiespecifieke behoefte 28: beperkingengebied rondom MLT Deelen (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom MLT Deelen het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat realisatie nodig is voor de vliegveiligheid. Ook leidt dit tot meer veiligheid op de grond door een kleinere kans op ongelukken met vliegtuigen. De impact van een OHS op andere ruimtegebruikers en -vragers in de regio is gering. Met name omdat deze grotendeels op de Veluwe ligt, waar geen plannen voor hoogbouw zijn, ook niet in verband met de Regionale Energie Strategie (RES). De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid.

7.3.29 Locatiespecifieke behoefte 29: uitbreiding van terrein t.b.v. voldoen aan NAVO-normering depot Poortugaal Defensie Pijpleiding Organisatie, gemeente Albrandswaard

De behoefte van Defensie is om te voldoen aan de gestelde NAVO-normering voor brandstofdepots. Hiervoor is het nodig om de afstanden tussen de hekwerken en de brandstofdepots te vergroten.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief is om het bestaande depot uit te breiden naar de noord- en oostzijde en daar 1 of meerdere gebouwen of opslagtanks naartoe te verplaatsten.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is enerzijds het voldoen aan de gestelde NAVO-normering en anderzijds de veroorzaakte effecten op de leefomgeving te minimaliseren. Om invulling te geven aan NAVO-regelgeving moeten aanvullende gronden worden aangekocht en infrastructurele aanpassingen worden doorgevoerd (verplaatsen hekwerken en aanpassing van gebouwen/depots). Hiermee kan worden voorkomen dat sportvelden moeten worden geamoveerd, of doorgaande wegen moeten worden afgesloten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Uitbreiding op het depot kan niet zonder gevolgen voor het omliggende landbouwgebied gerealiseerd worden. 7 ha agrarische grond en 2 ha overig zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

7.3.30 Locatiespecifieke behoefte 30: uitbreiding milieuruimte t.b.v. activiteiten vliegbasis Volkel, gemeente Maashorst

Defensie heeft behoefte aan meer grondgebonden milieuruimte voor het kunnen uitoefenen van nieuwe oefenactiviteiten, naast de huidige oefenactiviteiten. Momenteel is er geen ruimte in de vergunning voor buitenlands bezoek en internationale oefeningen zoals Frisian Flag en Ramstein Flag. Om deze toename in gebruik te kunnen vergunnen is meer milieuruimte nodig.

De uitbreiding van de vergunde milieuruimte op deze locatie is geen onderdeel van het voorkeurspakket.

Vergroting van de geluidscontour op Vliegbasis Volkel is geen onderdeel van het voorkeursalternatief voor de toename van jachtvliegtuigcapaciteit.

7.3.31 Locatiespecifieke behoefte 31: beperkingengebied rondom vliegbasis Volkel (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom vliegbasis Volkel het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is geweest dat het nodig is voor de vliegveiligheid. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Het vastleggen van deze OHS kan niet volledig zonder impact op de omgeving, vooral op de ambities en doelstellingen van de Regionale Energie Strategie (RES). In de RES Noordoost Brabant zijn zoekgebieden voor windenergie opgenomen die overlappen met de OHS van Vliegbasis Volkel.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid. Deze beoordeling moet aangeven wat wel en niet mogelijk is, intentie daarbij is dat er rekening wordt gehouden met bestaande plannen voor RES.

7.3.32 Locatiespecifieke behoefte 32: schietbaan t.b.v. Koninklijke Militaire School Luchtmacht (KMSL) Vliegbasis Woensdrecht, gemeente Woensdrecht

De Koninklijke Militaire School Luchtmacht (KSML) op Vliegbasis Woensdrecht heeft behoefte aan schietfaciliteiten. De KMSL is het opleidingsinstituut van de Luchtmacht. Door de groei van de krijgsmacht groeit ook de opleidingsbehoefte. De vliegbasis Woensdrecht beschikt op dit moment niet over eigen schietfaciliteiten en is afhankelijk van lokale schietverenigingen en andere krijgsmachtonderdelen. Geografisch zijn hiervoor weinig geschikte en beschikbare alternatieven in de nabijheid. Lange reistijden gaat ten koste van opleidingstijd. Een oplossing op de vliegbasis is noodzakelijk.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is dat de realisatie van de schietbaan een van de randvoorwaarden is om voldoende luchtmachtpersoneel te trainen en opgeleid te houden. Realisatie op vliegbasis Woensdrecht voorkomt onnodige verre vervoersbewegingen naar andere schietbanen in Nederland.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Inpassing vergt aandacht voor emissies op natuurwaarden in het aangrenzende Natura 2000-gebied.

7.3.33 Locatiespecifieke behoefte 33: Uitbreiding milieuruimte t.b.v. activiteiten Vliegbasis Woensdrecht, gemeente Woensdrecht

Defensie heeft de behoefte om meerdere infraprojecten en bijbehorende activiteiten te realiseren op Vliegbasis Woensdrecht. Het gaat hierbij om uitbreiden van zowel activiteiten als infrastructuur. Hierbij moet worden gedacht aan de groei van motorenonderhoud, oefen- en trainingsfaciliteiten voor brandweer en activiteiten van medegebruikers zoals Fokker. Daarnaast is er behoefte aan het uitbreiding van proefdraaien met F135 motoren om invulling te kunnen blijven geven aan internationale afspraken omtrent onderhoud van de F-35.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste afwegingen voor deze keuze zijn dat deze grondgebonden milieuruimte nodig is voor de taakstelling van deze vliegbasis, en dat de effecten op de omgeving geminimaliseerd worden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Inpassing vergt aandacht voor stikstofdepositie in het aangrenzende Natura 2000-gebied.

• Voor wat betreft de uitbreiding van milieuruimte is aanvullend onderzoek nodig om effecten op de omgeving in kaart te brengen en eventueel benodigde mitigerende maatregelen vast te kunnen stellen. Dat onderzoek wordt uitgevoerd tussen dit ontwerp en het definitieve programma.

• Voor wat betreft de uitbreiding van milieuruimte is aanvullend onderzoek nodig om de geluidseffecten op de omgeving nader in kaart te brengen en eventueel benodigde mitigerende maatregelen vast te kunnen stellen. Dat onderzoek wordt uitgevoerd tussen dit ontwerp en het definitieve programma. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.34 Locatiespecifieke behoefte 34: beperkingengebied rondom vliegbasis Woensdrecht (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom vliegbasis Woensdrecht het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is dat het nodig is voor vliegveiligheid. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Het vastleggen van deze OHS kan niet volledig zonder impact op de omgeving, vooral op de ambities en doelstellingen van de Regionale Energie Strategie (RES). In de RES West-Brabant zijn zoekgebieden voor windenergie opgenomen die overlappen met de OHS van vliegbasis Woensdrecht.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid. Deze beoordeling moet aangeven wat wel en niet mogelijk is, intentie daarbij is dat er rekening wordt gehouden met bestaande plannen voor RES.

7.3.35 Locatiespecifieke behoefte 35: uitbreiding milieuruimte t.b.v. activiteiten vliegbasis Gilze-Rijen, gemeente Gilze en Rijen

Defensie heeft behoefte aan meer grondgebonden geluid op Vliegbasis Gilze-Rijen. Dit is nodig voor het proefdraaien met helikopters en het gebruik van grondvoertuigen en gronduitrusting.

De uitbreiding van de milieuruimte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste afwegingen voor deze keuze zijn dat deze grondgebonden milieuruimte nodig is voor de huidige vliegactiviteiten op deze vliegbasis, en dat de effecten op de omgeving geminimaliseerd worden.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Voor wat betreft de uitbreiding van milieuruimte is aanvullend onderzoek nodig om de geluidseffecten op de omgeving nader in kaart te brengen en eventueel benodigde mitigerende maatregelen vast te kunnen stellen. Dat onderzoek wordt uitgevoerd tussen dit ontwerp en het definitieve programma. Tussen ontwerp en definitieve vaststelling zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.36 Locatiespecifieke behoefte 36: beperkingengebied rondom vliegbasis Gilze-Rijen (specifiek de outer horizontal surface) en corridors

Defensie heeft de behoefte om rondom vliegbasis Gilze-Rijen het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is dat het nodig is voor de vliegveiligheid. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met het volgende aandachtspunt rekening moeten worden gehouden:

• Het vastleggen van deze OHS kan niet volledig zonder impact op de omgeving, vooral op de ambities en doelstellingen van de Regionale Energie Strategie (RES). In de RES Hart van Brabant zijn zoekgebieden voor windenergie opgenomen die overlappen met de OHS van Vliegbasis Gilze-Rijen.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid. Deze beoordeling moet aangeven wat wel en niet mogelijk is, intentie daarbij is dat er rekening wordt gehouden met bestaande plannen voor RES.

7.3.37 Locatiespecifieke behoefte 37: fysieke en geluidsruimte op oefenterrein (OT) Oirschotse Heide: fysiek uitbreiden (200ha) ook v.w.b. geluidsruimte, gemeente Oirschot

Defensie heeft behoefte aan een vergroting van het oefenterrein Oirschotse heide. De huidige omvang van oefenterreinen is te klein om met compagniesgrootte (100 tot 150 militairen) te kunnen trainen. De benodigde fysieke ruimte is gegroeid door het gebruik van nieuwe middelen en wijze van optreden. Om het oefenterrein hiervoor beter geschikt te maken is een vergroting noodzakelijk van minimaal 200 hectare.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief beslaat een gebied van 235 ha in noordelijke, westelijke en zuidelijke richting.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is het besparen van woningen en het zoveel als mogelijk minimaliseren van de effecten op de leefomgeving. Defensie heeft hiervoor meerdere zoekgebieden rondom OT Oirschotse Heide onderzocht. Voor de uitbreiding is voornamelijk gekeken naar gebruik van bestaande bospercelen, natuur en optimalisatie binnen de eerder vastgestelde zoekgebieden. Door de optimalisatie blijven de meest kwetsbare gebieden zoveel mogelijk buiten de voorkeursvariant. Met dit voorkeursalternatief wordt een bestaand rijksmonument ontzien en is zoveel als mogelijk rekening gehouden met bestaande woongebieden. Een groot deel van de uitbreiding zal gecombineerd worden met bestaand natuurgebied (NNN), dit gaat goed samen met militair gebruik. Daarnaast sluiten de uitbreidingsgebieden vanuit militair oogpunt goed aan op het bestaande oefenterrein.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Uitbreiding van het oefenterrein kan niet volledig zonder gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland en landbouwgebied gerealiseerd worden. 127 ha agrarische grond, 107 ha natuur en 1 ha overig zullen van functie veranderen naar een militaire bestemming.

• Recreatie. Met de uitbreiding van de Oirschotse heide is het van belang om aandacht te hebben voor het recreatief gebruik en de ontsluiting van de bestaande routestructuren.

• Hinder voor omgeving. Uitbreiding van het oefenterrein heeft mogelijk nadelige effecten op de leefomgeving. Mitigerende maatregelen zoals afscherming en concentratie van hindergevende activiteiten op het terrein zijn aandachtspunten voor verdere uitwerking.

7.3.38 Locatiespecifieke behoefte 38: uitbreiden milieuruimte t.b.v. activiteiten op RVS-kazerne Oirschot, gemeente Oirschot

Het versterken en doorgroeien van de landmacht leidt tot een toename van kazerneactiviteiten op RVS-kazerne Oirschot. De voorziene groei vraagt om uitbreiding van de milieuruimte voor activiteiten.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overweging bij deze keuze is dat de voorgenomen activiteit op de RVS-kazerne slechts beperkte milieueffecten heeft.

7.3.39 Locatiespecifieke behoefte 39: uitbreiding raccordement Acht t.b.v. voertuigen 13. Lichte Brigade, gemeente Eindhoven

Defensie heeft de behoefte om meer materieel te vervoeren per spoor. Dit komt voort uit de toename van oefening en inzet van eenheden die per spoor verplaatsen en HNS. De huidige capaciteit aan opstelplaatsten en aansluiting op het spoor, zogenaamde raccordementen, is hiervoor niet toereikend.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het raccordement wordt uitgebreid in zuidelijke richting (zoekgebied C).

De omvang van het terrein biedt voldoende ruimte om materieel tijdelijk te plaatsen. De locatie is gunstig vanuit militair perspectief omdat deze direct naast het raccordement ligt. Op locatie C kan deze behoefte zonder aanzienlijke milieueffecten ingevuld worden. Circa 1 ha industrie/bedrijventerrein zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

7.3.40 Locatiespecifieke behoefte 40: IBT-centrum regio Eindhoven voor Koninklijke Marechaussee en de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO) op bestaand defensieterrein, gemeente Eindhoven

Defensie heeft behoefte aan een Integraal Beroepsvaardigheid Training (IBT) -centrum in de regio Eindhoven. Dit is noodzakelijk om het (gewapend) personeel van de Koninklijke Marechaussee en de DBBO gecertificeerd te houden voor inzet. Deze faciliteiten worden gezocht in de regio Eindhoven op bestaand Defensieterrein.

Het voorzien in deze behoefte op mobilisatiecomplex Veldhoven is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste overwegingen bij deze keuze zijn ten eerste de centrale ligging van dit complex in de regio. Dit is belangrijk voor de Marechaussee. Daarnaast kan een bestaand mobilisatiecomplex worden benut. Dit complex krijgt hiermee een andere functie. De realisatie van deze behoefte op deze locatie heeft beperkte milieueffecten.

7.3.41 Locatiespecifieke behoefte 41: verandering inrichting vliegbasis Eindhoven verplaatsen hot cargo platform

Defensie heeft de behoefte om het zogenaamde hot cargo platform en bijbehorende infrastructuur op Vliegbasis Eindhoven te verplaatsten van de oost- naar de westzijde. Daarmee verplaatsen ook de veiligheidscirkels (explosieaandachtsgebieden). De verplaatsing is nodig omdat de inrichting van de vliegbasis Eindhoven wordt aangepast, onder andere in relatie tot de benodigde baanrenovatie en de benodigde infrastructuur voor de vervanging van de tactische luchttransportcapaciteit.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Uit de drie te onderzoeken locatiealternatieven op Vliegbasis Eindhoven is echter nog geen voorkeursalternatief vastgesteld. Hiervoor is verdiepend onderzoek nodig op het gebied van externe veiligheid, zowel op als buiten de vliegbasis. Dit verdiepend onderzoek wordt uitgevoerd tussen ontwerp- en definitieve besluitvorming.

De belangrijkste afweging voor deze keuze is dat verdiepend onderzoek nodig is voor zorgvuldige besluitvorming over het voorkeursalternatief. Zodra er een voorkeursalternatief is vastgesteld zal hier een separaat participatietraject voor worden georganiseerd.

7.3.42 Locatiespecifieke behoefte 42: beperkingengebied rondom vliegbasis Eindhoven (specifiek de outer horizontal surface)

Defensie heeft de behoefte om rondom vliegbasis Eindhoven het beperkingengebied, de zogenaamde outer horizontal surface (OHS), juridisch vast te leggen. Dit houdt in dat binnen een straal van 15 km rondom deze vliegbasis in beginsel geen gebouwen of bouwwerken hoger dan 150 meter gerealiseerd mogen worden als dat ten koste gaat van de vliegveiligheid. Dit beleid is gebaseerd op de door VN-burgerluchtvaartorganisatie ICAO voorgeschreven beperkingengebieden.

Het voorzien in deze behoefte op deze locatie is onderdeel van het voorkeurspakket.

De belangrijkste afweging bij deze keuze is dat het nodig is voor de vliegveiligheid. De invulling van de behoefte leidt niet tot aanzienlijke milieueffecten.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in dit gebied zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Het vastleggen van deze OHS heeft mogelijk impact op de omgeving, zoals de ambities en doelstellingen van de Regionale Energie Strategie (RES). In de RES Metropoolregio Eindhoven zijn zoekgebieden voor windenergie opgenomen die overlappen met de OHS van Vliegbasis Eindhoven.

• Daarnaast is de verstedelijkingsopgave van Eindhoven met mogelijke woningbouw op grotere hoogte dan 150 meter een aandachtspunt.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen in dit gebied hoger dan 150 meter is eerst een positieve beoordeling nodig over de effecten op de vliegveiligheid. Deze beoordeling moet aangeven wat wel en niet mogelijk is, de intentie is dat daarbij rekening wordt gehouden met bestaande plannen.

7.3.43 Locatiespecifieke behoefte 43: ingebruikname kazerne Budel en uitbreiden Weerterheide gemeente Cranendonck/Weert

Defensie heeft de behoefte om in grotere mate gebruik te kunnen maken van de Weerterheide. De behoefte is tweeledig. Ten eerste is het de behoefte om de Nassau-Dietz kazerne opnieuw in gebruik te nemen ter ondersteuning van oefenactiviteiten op de Weerterheide. Het gebruik van het oefenterrein vraagt om de beschikbaarheid van ondersteunende faciliteiten op kazerne. Ten tweede heeft Defensie behoefte aan een vergroting van het oefenterrein Weerterheide. De huidige omvang van oefenterreinen is te klein om met compagniesgrootte (100 tot 150 militairen) te kunnen trainen. De benodigde fysieke ruimte is gegroeid door het gebruik van nieuwe middelen en wijze van optreden. Om het oefenterrein hiervoor beter geschikt te maken is een vergroting noodzakelijk van minimaal 300 - 700 ha.

Het voorzien in deze behoefte is onderdeel van het voorkeurspakket. Het voorkeursalternatief voor de kazernefaciliteiten is de heringebruikname van de Nassau-Dietz kazerne. Het voorkeursalternatief voor de uitbreiding van oefenterrein Weerterheide beslaat een gebied van 322 ha in westelijke, oostelijke en zuidelijke richting (locatie B, C, en D).

De belangrijkste overweging bij de keuze voor de heringebruikname van de Nassau-Dietz kazerne is dat dit relatief snel kan worden gerealiseerd zonder verdringing van bestaande defensieactiviteiten. Gelet op de verdere voorziene groei en versterking van de krijgsmacht, is Defensie daarbij voornemens de Nassau-Dietz kazerne in de periode 2028-2033 weer volledig in gebruik te nemen. Dit beantwoord ook de wens vanuit de regio om een duidelijke keuze te maken tussen of een opvanglocatie of een defensielocatie, en niet beide. Daarnaast ziet de regio heringebruikname van de kazerne als een positieve ontwikkeling, zowel bestuurlijk als maatschappelijk. Van oudsher zijn Defensie en de regio al met elkaar verbonden. De belangrijkste overweging bij de keuze voor uitbreiding van de Weerterheide is om het effect op het aantal woningen, bedrijven en sociale cohesie zoveel als mogelijk te minimaliseren.

Aan de hand van dit uitgangspunt is het voorkeursalternatief teruggebracht naar 322 ha. Een neveneffect van de uitbreiding rondom de Weerterheide is dat de uitbreidinggebieden kunnen dienen als versterking van de randen van het aanwezige Natura 2000-gebied.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in deze gebieden zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Voor wat betreft de heringebruikname van de kazerne is er op dit moment tot medio 2028 een gebruikersovereenkomst met het COA om de Nassau-Dietz kazerne gedeeltelijk te gebruiken als opvanglocatie. Het aandachtspunt bij volledige heringebruikname van de kazerne door Defensie is dat op termijn een nieuwe locatie voor de COA gevonden moet worden.

• Uitbreiding van het oefenterrein kan niet volledig zonder gevolgen voor woningen/bedrijven en landbouwgebied gerealiseerd worden. Eén woning en één bedrijfswoning zal moeten worden geamoveerd. De impact van het amoveren van een woning op bewoners en betrokkenen is zeer groot. In de realisatiefase van deze behoefte zal een proces worden ingericht dat aan deze impact zo goed mogelijk recht doet. 135 Ha agrarische grond, 171 ha natuur en 16 ha recreatie en overige grond zal hiervoor van functie veranderen naar een militaire bestemming.

• Uitbreiding van het oefenterrein heeft mogelijk nadelige geluidseffecten op de leefomgeving. Mitigerende maatregelen zoals afscherming en concentratie van hindergevende activiteiten op het terrein zijn aandachtspunten voor verdere uitwerking.

• In zoekgebied D is een bepaalde mate van bodemverontreiniging aanwezig. Hiermee is specifiek rekening gehouden bij de keuze voor het voorkeursalternatief. In de vervolgfase zal onderzocht worden welke beperkingen hieruit nog voort kunnen komen voor het oefengebruik.

7.3.44 Locatiespecifieke behoefte 44: oefenterrein met graafmogelijkheden

Defensie heeft behoefte aan meer mogelijkheden om te kunnen graven op bestaande oefenterreinen. Door vele beperkingen is graven op oefenterreinen nagenoeg niet meer mogelijk. Door de groei van de krijgsmacht en de verslechterende veiligheidssituatie is het echter noodzakelijk om dit vaker te beoefenen en trainen. Momenteel is enkel het graven van schuttersputten beperkt mogelijk. Het uitbreiden van vergunningen om ook loopgraven of verdedigingswerken voor terreinbescherming te mogen graven is randvoorwaardelijk voor de operationele gereedstelling van de grondeenheden.

Het voorzien in deze behoefte op 12 locaties is onderdeel van het voorkeurspakket.

Het gaat hierbij om de volgende twaalf locaties:

• Havelte-West

• Arnhemse Heide

• De Haar

• Ermelosche Heide

• Rucphense Heide

• OT Wezeperberg

• Stroese Zand

• Leusderheide

• Vlasakkers

• Vrachelse Heide

• OT Langenboom

• OT Weerterheide

De belangrijkste overweging bij de keuze voor het voorkeursalternatief is het beschermen van natuur, bodem, archeologische en geomorfologische waarden. Op meerdere locaties zijn graafactiviteiten toegestaan.

Bij de verdere ontwikkeling en inpassing van de behoefte in de gebieden waar dit nog niet verenigbaar is, zal met de volgende aandachtspunten rekening moeten worden gehouden:

• Vanwege de ligging van meerdere gebieden nabij Natura 2000-gebied zijn effecten op natuur niet uit te sluiten.

• In de meeste van de aangewezen gebieden is bodemarcheologie een aandachtspunt, en zal verder moeten worden onderzocht of verstoring van de grond mogelijk is.

7.4 Spreiding van ruimtebeslag

Bij de afweging van de voorkeursalternatieven per behoefte is ook gekeken naar de spreiding van deze locaties over Nederland. In de volgende figuur is de spreiding van het totaal aantal behoeften per provincie te zien. Hieruit blijkt een redelijk evenwichtige spreiding maar is het wel zo dat de meeste behoeftes in Noord-Brabant en Gelderland gesitueerd worden. Belangrijk om hierbij op te merken dat dit niets zegt over ruimtebeslag of eventuele omvang van hinder. Die is namelijk sterk afhankelijk van specifieke behoeftes.

Zo kent bijvoorbeeld voor de provincie Flevoland een beperkt aantal behoeftes maar het betreft wel behoeftes met een relatief groot ruimtebeslag (de nieuwe kazerne voor ondersteunende eenheden en stationering van jachtvliegtuigen op Lelystad Airport). In Zeeland is alleen een laagvlieggebied voor helikopters geprojecteerd. Deze omvat echter wel een groot deel van de provincie.

In het planMER is geconstateerd dat sprake is van een evenwichtige spreiding over het land, ook rekening houdend met de grootte van de provincies. Naast spreiding is hierbij ook gekeken naar de mate van (cumulatieve) hinder die bij de diverse behoeften optreedt, ook in combinatie met reeds bestaande militaire complexen. De planMER uitkomsten leiden er niet toe dat voorkeurslocaties vanuit die optiek heroverwogen moeten worden.

Een aantal behoeftes van het NPRD liggen in het Waddengebied en tegelijk natuur- en cultuurlandschap gebied te beschermen is in 2020 de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Agenda 2050) in het leven geroepen. Het Rijk en de regiopartners hebben met deze agenda een gezamenlijke koers voor het Waddengebied geformuleerd. Het uitgangspunt in de Agenda 2050 is om defensieactiviteiten te verduurzamen en de impact van de activiteiten van Defensie op de natuur in het Waddengebied te beperken. Voor het NPRD blijft de Agenda 2050 het vertrekpunt. Tegelijkertijd kan niet worden gegarandeerd dat de afspraken over de defensieactiviteiten haalbaar zijn, aangezien gewerkt wordt aan een tijdige gereedstelling. Wanneer daadwerkelijk in de praktijk van de Waddenagenda moet worden afgeweken zal in goed overleg met andere partijen in de Waddengovernance integraal gestuurd worden op natuurcompensatie in het Waddengebied.

De volgende pagina bevat de cumulatiekaart met het ruimtebeslag van de bovenregionale en locatiespecifieke behoeftes.

8 Realisatiestrategie

Defensie presenteert in dit programma de voorgenomen uitbreiding van het ruimtebeslag dat Defensie in Nederland legt. De behoeftes die in dit programma zijn uitgewerkt en die onderdeel zijn van het voorkeurspakket, zullen vervolgens ten uitvoer moeten worden gebracht. Dit deel van het programma kijkt vooruit naar de realisatie van deze behoeftes in de leefomgeving. Belangrijk is dat alle behoeftes in het voorkeurspakket binnen afzienbare tijd gerealiseerd worden, omdat ze onderdeel zijn van hoofdtaak 1. Per behoefte is daarom geïnventariseerd wat er nodig is voor een succesvolle uitvoering, en is een tijdlijn bepaald, gebaseerd op mogelijkheden financieel en in capaciteit. Bij de uitvoering wordt dus een hoog tempo gevraagd, en dit doet een beroep op de uitvoerende organisatie vanuit Defensie. Tegelijkertijd is belangrijk om oog te houden voor andere nationale en regionale opgaven (woningbouw, voedselvoorziening, energietransitie, etc.), de ruimtelijke kwaliteit en voor impact op de omgeving. Een goede samenwerking met de samenleving is voor Defensie van groot belang. Dit hoofdstuk vormt de doorkijk naar het uitvoeringsproces dat zal plaatsvinden na vaststelling van het NPRD, en de werkwijze die Defensie daarbij bij voorkeur zal hanteren.

8.1 Uitvoering op hoog tempo

Vanwege de huidige dreiging voor de nationale veiligheid, is het van belang dat de uitvoering van het NPRD zo spoedig mogelijk start en gerealiseerd wordt. Een spoedige uitvoering van dit programma is wezenlijk voor de paraatheid van Defensie, en het waarborgen van hoofdtaak 1. Om een zo hoog mogelijk tempo in de uitvoering te kunnen bereiken zal Defensie in het uitvoeringsprocessen zoveel mogelijk volgens een aantal lijnen werken.

8.1.1 Planologisch proces op het passende schaalniveau

Voor meerdere behoeftes in het voorkeurspakket van dit programma zal een planologische procedure onderdeel uitmaken van het uitvoeringstraject, waarbij de ruimtebehoeftes waar nodig worden ingepast in (gemeentelijke) omgevingsplannen. Het Rijk kan hiervoor een planologische procedure doorlopen waarbij een gemeente of provincie bevoegd gezag is, maar kan ook zelf het bevoegd gezag zijn voor de planologische procedure, door bijvoorbeeld een Projectbesluit te nemen. Defensie hanteert bij de uitvoering van dit programma de volgende lijn. Bij de behoeftes waar voldoende tijd is voor het realisatieproces kan voor planologische inpassing het bevoegd gezag bij regionale overheden liggen. Waar nodig zal Defensie echter overwegen om de planologische procedure op het nationale niveau te voeren, om regie te houden op het realisatieproces, of de provincie verzoeken bevoegd gezag te zijn. Het kan hierbij gaan om behoeftes waarbij realisatie op heel korte termijn al voorzien is, om de bovenregionale behoeftes, en om de behoeftes met een groot fysiek ruimtebeslag (oefenterreinen en uitbreidingen met een grote veiligheidscontour). Ook als wordt gekozen voor een nationale procedure hecht Defensie aan een goede interactie met de regio, zodat ruimte blijft voor het meekoppelen van regionale ruimtevragen.

Op Rijksniveau zijn er twee procedures op basis waarvan Defensie initiatieven zelf ruimtelijk in kan passen als daarvoor wordt gekozen, namelijk het projectbesluit en de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) van nationaal belang. Bij deze procedures is het Rijk bevoegd gezag, wat betekent dat het Rijk zelf besluiten neemt en niet afhankelijk is van lokale overheden. Een BOPA van nationaal belang volgt in beginsel de reguliere procedure en een projectbesluit gaat eerst als ontwerp ter inzage, alvorens een besluit tot vaststelling kan worden genomen. Tijdens deze ter inzageperiode kan eenieder zienswijzen indienen op een behoefte. Bij een BOPA van nationaal belang is het Ministerie van VRO bevoegd gezag. Defensie kan een provincie verzoeken om dezelfde ruimtelijke instrumenten op provinciaal niveau in te zetten voor realisatie van de nationale opgave. In dat geval is de provincie bevoegd gezag voor het nemen van een projectbesluit of een BOPA-besluit.

Ook wanneer wordt aangesloten bij gemeentelijke en provinciale planvorming gelden de reguliere procedures voor participatie en ter inzagetermijnen. Bij deze procedures zijn respectievelijk de provincie en de gemeenten bevoegd gezag.

Bij verschillende behoeftes in dit programma geldt dat de militaire activiteiten een grote ruimtelijke impact hebben op de omgeving daaromheen, en er tegelijkertijd nog maatwerk mogelijk is bij de inpassing van de behoefte in het gebied. In deze gevallen, maar ook wanneer het gaat om activiteiten in gevoelige gebieden of locaties waar veel meekoppelkansen en synergievoordelen mogelijk zijn, kan een gebiedsproces tot de uitvoeringsstrategie behoren. Met behulp van ontwerpend onderzoek met medeoverheden en maatschappelijke partijen wordt dan voor een gebied in beeld gebracht hoe de toename van militaire activiteiten gebiedsgericht kan worden gecombineerd met andere opgaven. Ook kan op het passende niveau de planologisch-juridische borging plaatsvinden. Afhankelijk van de inhoud van de behoefte en de situatie kan worden gekozen voor (aanpassing van) een luchthavenbesluit, een projectbesluit, aanpassing van een (gemeentelijk) omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, en kunnen benodigde vergunningen worden aangevraagd.

8.1.2 Rijksvastgoedbedrijf en de markt

Defensie is bij de realisatie van de vastgoedbehoeftes afhankelijk van de capaciteit van het RVB en van de markt. Het RVB is verantwoordelijk voor het beheer en de instandhouding van vastgoedobjecten van onder andere het ministerie van Defensie. Het RVB is tevens verantwoordelijk voor het uitschrijven van de aanbestedingen van vastgoedprojecten van Defensie.

Vastgoed ondersteunt Defensie bij de uitvoering van de grondwettelijke taken. Defensie wil op korte termijn de operationele paraatheid verhogen, de werk- en woonomstandigheden op de kazernes verbeteren (om een goede en aantrekkelijke werkgever te blijven), het vastgoed verduurzamen en de betaalbaarheid verbeteren. De staat van het vastgoed en de geopolitieke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de vastgoedbehoefte de komende jaren groter is dan het RVB op dit moment kan realiseren. Hulp van marktpartijen is bij de realisatie van deze opgave dan ook hard nodig.

De vastgoedportefeuille van Defensie bestaat uit zo’n 475 objecten en 11.000 gebouwen. De huidige investeringsopgave is meerjarig, vergt miljarden en behelst:

1. Grootschalige nieuwbouw/renovatie;

2. Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD);

3. Verduurzaming (Het gaat hierbij om ongeveer 3500 gebouwen, waarvan ongeveer 500 kantoren);

4. Beheer en onderhoud (standaard taak RVB).

Een versnelling in de realisatie is noodzakelijk, daarvoor is een verandering van aanpak, samenwerking en gedrag nodig. Er wordt ingezet op het stimuleren van standaardisatie, industrialisatie en samenwerken tussen Defensie, RVB en de markt. Een intensieve samenwerking waarbij kennis en ervaring wordt gedeeld, is hierbij noodzakelijk. De markt geeft hierbij aan wat nodig is vanuit Defensie en het RVB om slim, sneller en samen het benodigde vastgoed te realiseren.

8.1.3 Integrale programmering

De uitvoering van de behoeftes in dit programma zijn urgent, maar zijn niet de enige urgente ruimtelijke en vastgoedopgave waar Defensie voor staat de komende jaren. Bij de programmering van de realisatie van dit programma is rekening gehouden met de fasering van het programma Transformatie Vastgoed Defensie (TVD) en met andere lopende ruimtelijke projecten. Alleen door integrale programmering is het mogelijk om de verschillende urgente programma’s tot een optimale fasering te brengen. Onderdeel van deze integrale programmering is dat terreinen die vrijvallen in de transformatie van het defensievastgoed, door verplaatsing of bundeling van activiteiten, een schakel kunnen zijn in het oplossen van een ruimtevraag voor behoeftes in het voorliggende programma, en andersom. Niet alleen op dit moment, maar ook in de nabije toekomst, omdat door een opschalende krijgsmacht extra en nieuwe ruimtebehoeftes kunnen ontstaan. In het huidige tijdgewricht is afstoting van gronden en terreinen die nu niet gebruikt worden, niet langer passend. Uitgangspunt is dat vrijkomende ruimte voor militaire activiteit als strategische ruimte voor toekomstig gebruik nodig kan blijven. Tijdelijk gebruik voor andere functies kan daarbij mogelijk zijn.

8.2 Met oog voor andere ruimtelijke belangen

Bij de inrichting en uitvoering van dit programma benut Defensie kansen die zich voordoen om bij te dragen aan andere belangen en opgaven. Het kan gaan om kansen voor natuurversterking, kansen om bij te dragen aan een betere waterhuishouding en bodemkwaliteit of kansen voor behoud van erfgoed.

8.3 Met aandacht voor leefbaarheid en de omgeving

Defensie is zich ervan bewust dat haar activiteiten impact kunnen hebben op de (lokale) omgeving, waarin mensen wonen, werken en leven. Om een betrouwbare partner, beschermer en "goede buur" te zijn, hecht Defensie aan behoud, waar nodig herstel en zo mogelijk verbetering van de leefbaarheid rond Defensielocaties. Om een betrouwbare partner in het gebied te zijn hanteert Defensie spelregels in de aanpak van de realisatie van dit programma, en in de communicatie daarover met lokale betrokkenen, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

1. Balans tussen Defensietaken en leefbaarheid

Voor Defensie staat het voorbereiden op, en oefenen voor de uitvoering van haar grondwettelijke taken centraal. Het realiseren en uitvoeren van de (nieuwe) defensieactiviteiten voor de gereedstelling van de krijgsmacht moet gewaarborgd zijn. Tegelijkertijd is er aandacht voor de balans tussen de impact op de leefbaarheid in de omgeving en de defensieactiviteiten. Vanuit het creëren van de optimale randvoorwaarden voor de gereedstelling van Defensie proberen we te zoeken naar kansen bij, en optimalisatie van, ontwikkelingen in en met onze omgeving.

2. Structureel aandacht voor leefbaarheid

Leefbaarheid krijgt structureel aandacht binnen de planvorming en realisatie van de defensieactiviteiten. Bij het kijken naar de impact op leefbaarheid staat het zoeken naar houdbare oplossingen in een duurzame verhouding met belanghebbenden centraal. Daarom betrekt Defensie haar omgeving proactief bij de verdere uitwerking van de te realiseren activiteiten, waarbij Defensie inzet op het met de omgeving creëren van een gemeenschappelijk beeld van de opgave, een gedeeld beeld van het proces en een gezamenlijke zoektocht naar waarde voor belanghebbenden. Over bijdragen aan leefbaarheid vindt overleg plaats met de lokale gemeenschap. Waar mogelijk wordt samengewerkt met andere overheden en partijen om initiatieven in de regio te bundelen.

3. Duurzame relatie met de samenleving

Een duurzame relatie met de omgeving is essentieel. Defensie deelt gedurende de verdere planvorming relevante en beschikbare informatie op een voor alle betrokkenen begrijpelijke wijze, zodat zij in staat zijn om vragen te stellen en op te komen voor hun eigen belangen. Een snelle en transparante opvolging hiervan is vanzelfsprekend. Afspraken worden vastgelegd, en kennis wordt geborgd via goede overdrachten tussen het moment van beleidskeuzes, projectrealisatie en het gebruik van Defensielocaties.

4. Aanspreekbaar op keuzes

Defensie is aanspreekbaar op de keuzes die ze bij de verdere vormgeving van de defensieactiviteiten maakt. Intern wordt het bewustzijn vergroot door medewerkers te betrekken bij het thema leefbaarheid en door omgevingsgericht werken te stimuleren.

5. Heldere, transparante en tijdige communicatie

Defensie zorgt ervoor dat communicatie richting belanghebbenden helder, transparant en tijdig is om verwachtingen te managen en eventuele misverstanden te voorkomen. Defensie streeft een open houding na. De dialoog met de omgeving is hierbij tweerichtingsverkeer: luisteren is net zo belangrijk als informeren.

8.4 Binnen kaders van uitvoerbaarheid

Het voornemen voor de uitbreiding van het ruimtebeslag dat Defensie in Nederland legt kent geen gegarandeerde uitkomst. In de praktijk zal het tempo van de realisatie afhangen van factoren die maar ten dele beïnvloed kunnen worden door Defensie, zoals beschikbare stikstofruimte, netcongestie en financiële kaders.

8.4.1 Stikstofruimte

Voor het realiseren van de ambities in het NPRD is stikstofruimte nodig. Stikstofruimte die in Nederland schaars is. Omdat defensielocaties vaak gelegen zijn in of nabij stikstofgevoelige natuur, is het erg onzeker of activiteiten en projecten die zorgen voor extra stikstofdepositie een natuurvergunning (‘omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit’) kunnen krijgen.

De stikstofsituatie in Nederland zorgt ervoor dat niet alle onderdelen van het NPRD (direct) uitvoerbaar zijn. Op het onderdeel stikstof zal per deelproject locatiespecifiek moeten worden onderzocht wat de oplossingsmogelijkheden zijn. Te denken valt aan:

- Intern salderen: waar er op een bestaande locatie voldoende stikstofruimte in de bestaande vergunningen aanwezig is, kunnen de stikstofeffecten van de nieuwe activiteit beoordeeld ten opzichte van de reeds toegestane activiteit op die locatie. Nb, door de recente uitspraken van de Raad van State van 18 de-cember (Amercentrale/Rendac) is intern salderen vergunningplichtig. Daarnaast moet de stikstofruimte die wordt gebruikt om de nieuwe activiteit uit te voeren additioneel zijn. Dit betekent dat de stikstofruimte niet nodig is voor natuurbe-houd- en herstel. Door de vergunningplicht en het additionaliteitsvereiste, zal het op dit moment in de meeste gevallen niet mogelijk zijn natuurvergunning te krijgen op basis van intern salderen.

- Extern salderen: het mitigeren van stikstofeffecten met stikstofruimte van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Ook voor extern salderen geldt dat additi-onaliteit moet worden aangetoond. Hierdoor is ook extern salderen een moeilijk toepasbare oplossingsrichting.

- ADC-toets: indien de stikstofeffecten van een project of activiteit niet kan wor-den gemitigeerd, zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen om de samenhang van het Natura 2000-gebied in stand te houden. Daarnaast moet worden aangetoond dat er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en dat er geen sprake is van alternatieven.

Ook kunnen een gebiedsgerichte benadering en programmatisch vergunnen nader verkend worden als oplossing. Daarbij kan het hele NPRD als scope worden genomen. Of een gebied, zoals bijvoorbeeld de Veluwe. In een dergelijke aanpak kan een combinatie worden gezocht tussen intern salderen, extern salderen, compensatie en het in kaart brengen van de bijdrage die Defensie kan leveren aan de natuuropgave, door bijvoorbeeld verbeterd natuurbeheer en aanleg van nieuwe natuur(verbindingen).

Naast het bovenstaande probeert Defensie via de Wet op de defensiegereedheid en de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel mogelijkheden te vinden om de ambities van het NPRD te realiseren. Het door het kabinet gepresenteerde ‘Startpakket Nederland van het slot’ bevat hiertoe maatregelen.

8.4.2 Netcongestie

De uitvoering van het NPRD kan vertraging oplopen door de netcongestieproblematiek, in verband met het niet tijdig beschikbaar komen van (schaarse) netcapaciteit. Om mogelijke problemen te voorkomen zal Defensie in een vroegtijdig stadium van de planvorming afstemming zoeken met de relevante netbeheerder.

8.4.3 Financiële kaders

De kosten voor de ruimtebehoeftes die voortvloeien uit het NPRD (zoals grond- en objectverwerving, vergunning- en wetgevingstrajecten) zijn reeds ingepast in de begroting van Defensie. Daarnaast worden de financiële consequenties van de volledige onderliggende vastgoedbehoeftes op basis van de definitieve locatiekeuzes in kaart gebracht en uiterlijk bij de eerste suppletoire begroting van 2026 ingepast in de begroting van Defensie. De Kamer zal jaarlijks via de Stand van Defensie worden geïnformeerd over de voortgang van de NPRD-projecten en bij eerste suppletoire begroting van 2026 over de budgettaire inpassing.

8.5 Realisatiestrategie per behoefte

Voor alle behoeftes waar een voorkeurslocatie in dit ontwerp voor is aangewezen wordt in de bijlage de realisatiestrategie en tijdlijn weergegeven. In de realisatiestrategie wordt inzichtelijk gemaakt of er een planologische procedure ingezet zal worden, en of er sprake is van een vastgoedontwikkeling, of van uitbreiding van milieu- en vergunningsruimte. Ook is in de bijlage opgenomen of al op korte termijn worden gestart met de uitvoering. De realisatiestrategie is alleen op hoofdlijn beschreven, omdat het proces van realisatie afhankelijk is van (externe) factoren, en van definitieve besluitvorming over het NPRD. Ook kan veranderende actualiteit aanleiding geven tot andere prioritering en andere keuzes in de fasering.

De realisatiestrategie per behoefte is als bijlage toegevoegd.

9 Afkortingenlijst

APKWS: Advanced Precision Kill Weapon System

ASK: Artillerie Schietkamp

bbp: bruto binnenlands product

BHK: Bernhardkazerne

BKL: Besluit Kwaliteit Leefomgeving

BOPA: buitenplanse omgevingsplanactiviteit

CS: combat support

CSS: combat service support

CTR: Controlled Trafic Region

HNS: Host Nation Support

IBT (-centrum): Integrale Beroepsvaardigheden Training (-centrum)

IenW (ministerie van): (ministerie van) Infrastructuur en Waterstaat

ISK: Infanterie Schietkamp

KIM : Koninklijk Instituut voor de Marine

KMaAR Koninklijke Marechaussee

KMSL: Koninklijke Militaire School Luchtmacht

KRW: Kaderrichtlijn Water

LCS: Logistiek Centrum Soesterberg

MER (Commissie, plan-): Milieueffectrapportage

MGLC: Militair Geneeskundig Logistiek Centrum

MLA: Militair Luchtvaartautoriteit

MLT: Militair Luchtvaartterrein

MOB: Main Operating Base

MVK: Militair Vliegkamp

NFM: NATO Force Model

NNN: Natuur Netwerken Nederland

NOVI: Nationale Omgevingsvisie

NPRD: Nationaal Programma Ruimte voor Defensie

NRD: Notitie Reikwijdte en Detailniveau

NTM: Notice to Move

NvA: Nota van Antwoord

NvR: Nota van Reactie

OCW (ministerie van): (ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OHS: Outer Horizonthal Surface

OT: Oefenterrein

POVI: Provinciale Omgevingsvisie

RES: Regionale Energiestrategie

RVB: Rijksvastgoedbedrijf

SIC: Snel Inzetbare Capaciteit (munitie)

TCL: Technology Center Land

TVD: Transformatie Vastgoed Defensie

VN: Verenigde Naties

VRO (ministerie van): (ministerie van) Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Bijlage I Realisatieparagraaf ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie

Ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie

De Realisatieparagraaf ontwerp Nationaal Programma Ruimte voor Defensie is te raadplegen op de website.

Bijlage II Bundel detailkaarten

Bundel detailkaarten

De Bundel detailkaarten is te raadplegen op de website.

  • 1

    Kamerstuk 36124, nr 49, vergaderjaar 2023-2024, Tweede Kamer Terug naar link van noot.

  • 2

    [1] Structuurschema Militaire Terreinen (SMT, kamerstukken II 1985/1986. 16666 nr. 34) en Tweede structuurschema militaire terreinen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 114, nr. 1): Hierin zijn verschillende categorieën militair ruimtebeslag geduid, en afzonderlijke militaire voorzieningen die van grote betekenis zijn voor het defensiebeleid en het nationale ruimtelijk beleid. Terug naar link van noot.

  • 3

    Adviezen - Commissiemer.nl Terug naar link van noot.

  • 4

    Dit beleid vloeit voort uit de guideline van de burgerluchtvaartorganisatie ICAO van de Verenigde Naties “Annex 14, Volume I – Aerodromes”, waarin voorschriften over hoogtebeperkingen voor objecten op en rond luchthavens zijn opgenomen. Terug naar link van noot.

Naar boven