Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 8 mei 2025, nr. IENW/BSK-2025/101742, houdende regels omtrent het gemengd afmeren van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren (Regeling gemengd afmeren)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, vijftiende en zeventiende lid, en 7.07, vierde en vijfde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

binnenschip:

binnenschip als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet;

bunkerschepen:

tankschepen met aan boord scheepsaandrijfstoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger ten behoeve van de afgifte ervan aan andere schepen;

gemengd afmeren:

direct of indirect afmeren op ligplaatsen of wachtplaatsen of in sluizen door schepen die op grond van deze regeling zijn vrijgesteld van de afmeerafstanden, bedoeld in de artikelen 6.28, elfde lid, en 7.07, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

ontsmettingsmiddel:

een toepassing van biociden en/of gewasbeschermingsmiddelen ter bestrijding van insectenplagen in lading die in bulk wordt vervoerd (zoals graan, voeder, hout);

seinvoerend schip:

binnenschip dat gevaarlijke stoffen vervoert waarvoor op grond van artikel 3.14, eerste lid dan wel tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement een of twee tekens zijn voorgeschreven;

tankschip:

schip dat gebouwd is voor het in een ladingtank vervoeren van gassen of vloeistoffen als bedoeld in sectie 1.2.1 van het ADN;

ventileren:

het laten drogen van openstaande ladingtanks of tanks voor restproducten van een tankschip aan de buitenlucht nadat deze zijn schoongemaakt, waarbij de concentratie gevaarlijke gassen of dampen in het uitgeblazen mengsel op de plaats van uittreding:

  • a. niet meer dan 10% van de onderste explosiegrens bedraagt; of

  • b. zich onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, bevindt voor de stoffen waarvoor op grond van artikel 3.2.3, tabel C, kolom 18, van het ADN een giftigheidsmeter is vereist.

Artikel 2. Aanwijzing schepen en ligplaatsen en wachtplaatsen voor gemengd afmeren

  • 1. Als categorieën schepen als bedoeld in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, en vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement worden aangewezen alle binnenschepen of zeeschepen waarvoor een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Binnenvaartwet is afgegeven, met uitzondering van:

    • a. zeegaande schepen die de tekens, bedoeld in artikel 10.04, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement, voeren;

    • b. schepen die gevaarlijke goederen vervoeren waarvoor op grond van artikel 3.14, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement drie tekens zijn voorgeschreven;

    • c. schepen die lading in droge bulk vervoeren waarop de eis VE03 uit subsectie 7.1.6.12 van het ADN van kracht is;

    • d. schepen geladen met bulklading in vaste vorm waarvan de lading met ontsmettingsmiddelen is behandeld;

    • e. duwbakken die niet aan een duwboot zijn gekoppeld en geen eigen mechanische voortstuwing hebben;

    • f. passagiersschepen of andere vaartuigen waarmee één of meerdere passagiers worden vervoerd;

    • g. pleziervaartuigen als bedoeld in artikel 1 van het Binnenvaartbesluit;

    • h. enkelwandige tankschepen die gevaarlijke stoffen vervoeren waarvoor op grond van artikel 3.14 van het Binnenvaartpolitiereglement een of meerdere tekens zijn voorgeschreven;

    • i. schepen die de tekens voeren als bedoeld in artikel 3.14, eerste en tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement waarvan de lading niet is aangemeld in het Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart, met uitzondering van bunkerschepen die lading vervoeren met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;

    • j. schepen met meer dan 12 tankcontainers aan boord geladen met brandbare stoffen, als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid; en

    • k. schepen met meer dan 25 tankcontainers aan boord geladen met voor de gezondheid schadelijke stoffen, als bedoeld in artikel 3.14, tweede lid.

  • 2. De bevoegde autoriteit, genoemd in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, en vijftiende lid en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaarpolitiereglement, kan bij de aanwijzing van een ligplaats of wachtplaats voor gemengd afmeren bepalen dat schepen die behoren tot een daarbij aan te wijzen categorie schepen hiervan geen gebruik kunnen maken.

  • 3. De bevoegde autoriteit, genoemd in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, en vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaarpolitiereglement, neemt bij de aanwijzing van een ligplaats of wachtplaats voor gemengd afmeren het volgende in acht:

    • a. in overnachtingshavens wordt een aparte zone aangewezen voor het ligplaats nemen van seinvoerende schepen, tenzij dit door de indeling van de overnachtingshaven niet goed mogelijk is;

    • b. in de voorhavens van sluizen worden zo veel mogelijk wacht- en ligplaatsen aangewezen waar gemengd afmeren is toegestaan. De bevoegde autoriteit houdt daarbij rekening met de behoefte aan wacht- en ligplaatsen voor binnenschepen die niet geschikt zijn voor het gemengd afmeren;

    • c. ligplaatszones langs een vaarweg die bedoeld is voor de doorgaande scheepvaart worden uitsluitend aangewezen als ligplaats voor gemengd afmeren indien:

      • 1°. een minimumafstand van 25 meter wordt aangehouden tot kwetsbare gebouwen, kwetsbare locaties en zeer kwetsbare gebouwen als bedoeld in de onderdelen C, D en E van Bijlage VI bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

      • 2°. niet meer dan 8 tankschepen geladen met giftige stoffen als bedoeld in de artikelen 2.2.61 tot en met 2.2.61.3 van het ADN gelijktijdig naast elkaar afmeren;

    • d. de voorwaarden, genoemd in onderdeel c, subonderdelen 1° en 2°, bij het aanwijzen van de ligplaatsen als bedoeld in onderdeel a en de wacht- en ligplaatsen als bedoeld in onderdeel b, indien zich in de directe omgeving gebouwen of locaties als bedoeld in Bijlage VI bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, met uitzondering van kunstwerken, bevinden.

  • 4. De bevoegde autoriteit, genoemd in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaarpolitiereglement, trekt de aanwijzing van een ligplaats of wachtplaats in indien niet langer aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, onderdelen c en d, wordt voldaan.

  • 5. Op aangewezen ligplaatsen en wachtplaatsen worden de verkeerstekens E.5.2 of E.7, bedoeld in bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement, aangebracht met daaronder een bord F.4, bedoeld in bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement, met daarop de tekst ‘Gemengd afmeren’.

Artikel 3. Verboden

  • 1. Het is verboden op of met een schip dat gemengd is afgemeerd de volgende activiteiten uit te voeren:

    • a. hijswerkzaamheden over een langszij afgemeerd schip heen;

    • b. vonkvorming veroorzaken of werkzaamheden verrichten of doen verrichten waarbij vonkvorming mogelijk is, tenzij gebruik wordt gemaakt van vonk-arm handgereedschap als bedoeld in subsectie 8.3.5 van het ADN;

    • c. het schip achterlaten zonder dat minstens één bemanningslid aan boord is die het schip kan verhalen;

    • d. brandstoffen bunkeren met uitzondering van gasolie en stookolie;

    • e. open vuur gebruiken of roken buiten de woning of het stuurhuis. In geval van open vuur of roken in de woning of het stuurhuis dienen deuren en ramen gesloten te zijn;

    • f. indien het een tankschip betreft: monsternemen via een open of deels open monstername-opening, ventileren met andere binnenschepen langszijde, tanks schoonmaken of tanks openen;

    • g. laden of lossen;

    • h. bij gebruik van walstroom de walstroomkabel door de ladingzone of de beschermde zone van een naastgelegen schip of de naastgelegen schepen laten lopen;

    • i. zich binnen de ladingzone van een naastgelegen schip of naastgelegen schepen begeven, tenzij het niet op een andere wijze mogelijk is om aan of van de wal te komen;

    • j. hinder of overlast veroorzaken voor naastgelegen binnenschepen;

    • k. zo ligplaats nemen dat de ventilatieopeningen van de ladingtankruimten van een binnentankschip ter hoogte van de woning en het stuurhuis van langszij gelegen binnenschepen liggen;

    • l. zo ligplaats nemen dat de woning, het stuurhuis en de machinekamer van langszij gelegen binnenschepen naast de ladingzone van een seinvoerend schip liggen;

    • m. onverminderd subsectie 8.3.1.3 van het ADN, personen jonger dan 14 jaar zonder begeleiding van een volwassene en via de ladingzone van een seinvoerend schip de wal of een ander schip laten betreden; of

    • n. ramen en deuren van de woning, het stuurhuis en de machinekamer openhouden.

  • 2. De bevoegde autoriteit, genoemd in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaarpolitiereglement, kan bij de aanwijzing van een ligplaats of wachtplaats voor daarbij aan te wijzen categorieën schepen bepalen dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel f, niet van toepassing is en kan daarbij aanvullende eisen stellen.

  • 3. Onverminderd artikel 7.08 van het Binnenvaartpolitiereglement kan de bevoegde autoriteit, genoemd in de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het Binnenvaarpolitiereglement, ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, aan schepen die direct aan de steiger afgemeerd liggen, onder voorwaarde dat er contactgegevens worden achtergelaten van een persoon die het schip kan verhalen en zo nodig binnen een uur aanwezig kan zijn.

  • 4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen k en l, geldt niet bij het schutten.

  • 5. Artikel 1.02, tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2025.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gemengd afmeren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

De huidige wet- en regelgeving omtrent het afmeren van binnenschepen die gevaarlijke stoffen vervoeren is al tientallen jaren oud. De daarin geformuleerde regels voor het gescheiden houden van sommige categorieën schepen en het aanhouden van minimumafstanden tot andere schepen of de omgeving zijn gebaseerd op de toestand van de vloot in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Die vloot is sindsdien sterk gemoderniseerd en aanzienlijk veiliger geworden.

Zowel bij de regelgevende autoriteiten, de marktpartijen, toezichthouders als alle andere betrokkenen rees de vraag of de argumenten nog valide zijn die indertijd aanleiding gaven voor de scheidingsregels en minimumafstanden. Deze vraag speelt tegen de achtergrond van bestaande tekorten aan ligplaatsen voor schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren. Naast tekorten aan ligplaatsen is er ook sprake van toenemende drukte en capaciteitsproblemen bij sluizen, waarvoor eveneens specifieke scheidings- en afstandsregels gelden.

Samen met Havenbedrijf Rotterdam, Havenbedrijf Amsterdam, Rijkswaterstaat, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de branche zijn risicoanalyses en aanvullende onderzoeken uitgevoerd, waaruit blijkt dat de huidige scheidingsregels en minimumafstanden verantwoord kunnen worden aangepast met behoud van het huidige hoge veiligheidsniveau. Conform het externe veiligheidsbeleid in Nederland dienen bij een aanpassing van regels en (veiligheids)afstanden risicoanalyses en aanvullende onderzoeken te worden uitgevoerd, waarbij tevens voorschriften gelden ten aanzien van de daarbij te hanteren modellering. Om die reden zijn twee separate risicoanalyses uitgevoerd voor resp. de situatie in het Rotterdamse havengebied1 en typische ligplaatssituaties in het beheersgebied van Rijkswaterstaat.2 Met aanvullend onderzoek3 zijn t.a.v. risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen het plaatsgebonden risico4 alsmede aandachtsgebieden voor brand, explosie en gifwolken berekend.

Uit de onderzoeken is gebleken dat onder bepaalde condities het verantwoord is om binnenschepen met verschillende categorieën gevaarlijke stoffen – i.e. verschillende seinvoering – naast elkaar af te meren en ook gemengd te laten afmeren met schepen die niet uitgerust zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit geldt niet alleen voor het afmeren, maar ook voor het passeren van sluizen. Hierdoor is het mogelijk om de bestaande infrastructuur voor ligplaatsen en sluizen voor de binnenvaart efficiënter te gebruiken en kunnen lange wachttijden en een zoektocht naar ligplaatsen voor de binnenvaartschepen worden voorkomen.

Om de voorwaarden voor gemengd afmeren, die uit de risicoanalyse naar voren zijn gekomen, in praktijk te toetsen is in 2021 op enkele ligplaatsen in de haven van Rotterdam een pilot uitgevoerd en zijn de ligplaatsen voor gemengd afmeren inmiddels uitgebreid naar circa 50 ligplaatsen. De uitkomsten van de pilot en het gemengd afmeren zijn positief en hebben de aanleiding gegeven voor een aanpassing van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Deze aanpassingen zijn opgenomen in het Besluit van 12 mei 2025, houdende wijziging van het Binnenvaartpolitiereglement in verband met het mogelijk maken van gemengd afmeren voor schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren (Stb. 2025, 140). Met die wijzigingen is in het BPR een aantal grondslagen opgenomen die een nadere uitwerking van het gemengd afmeren in een ministeriële regeling mogelijk maken. Met deze ministeriële regeling wordt daaraan uitwerking gegeven.

2. Hoofdlijnen

In deze regeling is de nadere uitwerking van de voorschriften in het BPR omtrent het gemengd afmeren op ligplaatsen, wachtplaatsen en in sluizen en tijdens het schutten opgenomen.

Ten eerste worden de categorieën schepen aangewezen die in beginsel geschikt zijn voor gemengd afmeren. De schepen die onder de in deze regeling genoemde uitzondering vallen, kunnen op door de bevoegde autoriteiten aangewezen ligplaatsen, wachtplaatsen en sluizen en tijdens het schutten afwijken van de geldende veiligheidsafstanden zoals die zijn opgenomen in artikel 6.28, elfde lid, BPR, artikel 6.28, veertiende lid, BPR en artikel 7.07, eerste lid, BPR.

Ten tweede zijn voorwaarden opgenomen waaraan een ligplaats moet voldoen om aangewezen te worden. Dat gaat om voorschriften met betrekking tot de omgeving van de ligplaats, zoals de nabijheid van woonbebouwing en de uitgangspunten bij de aanwijzingen zoals het zoveel mogelijk aanhouden van een aparte zone in overnachtingshavens.

Ten derde wordt in deze regeling een reeks activiteiten genoemd die verboden zijn in, op of rondom schepen die gemengd zijn afgemeerd. Deze voorschriften gelden aanvullend op eventuele verboden die al gelden op de schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren en gemengd zijn afgemeerd. Dit gaat bijvoorbeeld om een verbod op het veroorzaken van vonken of het uitvoeren van werkzaamheden waarbij er een risico is op vonken of om een verbod op het achterlaten van het schip zonder dat er iemand aanwezig is om het schip te verhalen. Tegelijkertijd zijn er ook uitzonderingen op die verboden opgenomen. Zo mogen werkzaamheden worden uitgevoerd die in beginsel een risico vormen op vonkvorming, zolang die werkzaamheden worden uitgevoerd met vonk-arm gereedschap dat voldoet aan de in het ADN gestelde eisen. Daarnaast mag een schip dat direct aan een steiger ligt, als uitzondering op het verbod, toch worden achtergelaten zonder een bemanningslid zolang er iemand bereikbaar is die binnen een uur alsnog aanwezig kan zijn om het schip te verhalen. De bevoegde autoriteit moet daartoe ontheffing verlenen. Het verbod op het achterlaten van een schip in artikel 3, eerste lid, onder c, en de ontheffingsmogelijkheid in het derde lid van artikel 3 gelden in aanvulling op artikel 7.08 BPR.

3. Verhouding hoger/internationaal recht

In de nota van toelichting bij het hiervoor genoemde besluit tot wijziging van het BPR waarmee de grondslagen voor deze regeling zijn gecreëerd is aandacht besteed aan de verhouding tussen het gemengd afmeren, de Scheepvaartverkeerswet, het ADN en het Binnenvaarbesluit.

4. Gevolgen

Voor schippers heeft deze regeling in samenhang met de wijziging van het BPR tot gevolg dat een efficiënter gebruik van ligplaatsen en wachtplaatsen mogelijk is. Dit zal voorkomen dat er onnodige wachttijden zijn voor ligplaatsen of dat er lang gezocht moet worden naar een geschikte ligplaats. Voor schippers die gebruik maken van de ligplaatsen die zijn aangewezen als geschikt voor het gemengd afmeren, zijn er gevolgen voor de activiteiten die op en rondom het schip kunnen worden uitgevoerd. Zij dienen zich te houden aan de verboden in deze. Op grond van artikel 1.02 BPR zijn zij namelijk verantwoordelijk voor de naleving van deze bepalingen.

Voor de bevoegde autoriteiten betekent deze wijziging onder andere dat zij ligplaatsen en wachtplaatsen kunnen aanwijzen die geschikt zijn voor gemengd afmeren. Hierbij dienen zij rekening te houden met de voorwaarden die gesteld zijn in deze regeling. Die gestelde voorwaarden gelden niet slechts op het moment van de aanwijzing, maar blijven van kracht. Wanneer de omstandigheden bij een ligplaats zodanig veranderen dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, dient de bevoegde autoriteit de aanwijzing in te trekken op grond van het vierde lid van artikel 2.

Bij het aanwijzen van de ligplaatsen heeft de bevoegde autoriteit ook nog de mogelijkheid om bepaalde categorieën schepen die in beginsel geschikt zijn voor gemengd afmeren en zodoende ook in deze regeling zijn opgenomen, alsnog uit te sluiten van het gebruik van de ligplaatsen. Deze mogelijkheid bestaat voor situaties waarbij ligplaatsen beschikbaar moeten blijven voor bijvoorbeeld containervaart als deze dicht bij containerterminals liggen of enkel voor tankvaart in havens met een specifiek regime, zoals het petroleumhavenregime in de haven van Rotterdam.

5. Toezicht en handhaving

Het toezicht en de handhaving op basis van het BPR en onderliggende regelingen op Rijkswateren zijn op grond van de Beschikking aanwijzing bevoegde autoriteiten Binnenvaartpolitiereglement taken van Rijkswaterstaat. De Beschikking zal ook worden aangepast om de nieuwe taken die voorvloeien uit deze regelgeving bij Rijkswaterstaat te beleggen.

Deze regeling is daarom aan Rijkswaterstaat voorgelegd voor een pre-uitvoerbaarheidstoets. Op die manier heeft Rijkswaterstaat op een vroeg moment een inschatting kunnen geven van de uitvoerbaarheid van de regelgeving. De uitkomsten van de pre-uitvoerbaarheidstoets zijn dat de regelgeving uitvoerbaar is, mits er duidelijkheid kwam over wie de bevoegde autoriteit is en er consistentie met andere regelgeving zoals het ADN werd aangebracht. Gezien de uitkomst van de pre-uitvoerbaarheidstoets zijn er aanpassingen gedaan aan de bepalingen van deze regeling.

6. Financiële gevolgen

Er worden geen financiële gevolgen verwacht als gevolg van deze regeling.

7. Advies en consultatie

Een ontwerp van deze regeling is van 22 april 2024 tot 27 mei 2024 ter internetconsultatie aangeboden. Er zijn op de internetconsultatie vijf reacties binnengekomen. De reacties zijn afkomstig van particulieren, uit het bedrijfsleven en van lokale overheden. De reacties hebben allen betrekking op de wijziging van het BPR en niet op deze ministeriële regeling. De reacties zijn om die reden besproken in de toelichting bij de BPR wijziging.

Een ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2025. Daarmee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. Desondanks wordt er met deze inwerkingtredingsbepaling getracht een redelijke invoeringstermijn aan te houden, zodat zowel de bevoegde autoriteiten als schippers zich voor kunnen bereiden.

De reden voor het afwijken van de minimuminvoeringstermijn ligt in de sterke behoefte om zo snel mogelijk de beschikbaarheid van ligplaatsen te vergroten. Met deze regeling wordt dat bereikt. Daarbij komt dat betrokkenen, zowel de bevoegde autoriteiten als de sector, al geruime tijd op de hoogte zijn. Naast de nauwe afstemming die er met de bevoegde autoriteiten is geweest zijn ook de internetconsultatie en de voorhangprocedure een reden van de bekendheid met deze regelgeving. Daarbij werd in eerste instantie uitgegaan van een eerdere datum van inwerkingtreding.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1

Bij de definitie van seinvoerende schepen is er bewust voor gekozen niet alle schepen die kegels voeren onder de definitie te laten vallen. Er is gekozen voor de schepen met één of twee kegels, aangezien die binnen het kader van deze regeling geschikt zijn voor gemengd afmeren.

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, worden de categorieën schepen aangewezen waarvoor er een uitzondering geldt op het verbod om ligplaats te nemen in de nabijheid van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren. Dit is een invulling van de mogelijkheid uit de artikelen 6.28, twaalfde lid, onderdeel c, en vijftiende lid, en 7.07, vierde lid, van het BPR. De vaststelling van de uitgezonderde categorieën in artikel 2 is zo ingevuld dat dit in principe geldt voor alle binnenschepen of zeeschepen waarvoor een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, de Binnenvaartwet is afgegeven. Hiervan worden dan echter een aantal meer specifiek bepaalde categorieën schepen uitgesloten. Dat gaat dan bijvoorbeeld om passagiersschepen of andere vaartuigen waarmee passagiers vervoerd worden. Met die laatste categorie worden schepen bedoeld die wel passagiers vervoeren, maar niet bestemd zijn voor het vervoer van meer dan 12 passagiers en daarom niet gelden als passagiersschip.

Aan de uitzondering van het verbod om ligplaats te nemen zijn een aantal voorwaarden verbonden. Gemengd afmeren kan namelijk alleen maar op specifiek daarvoor door de bevoegde autoriteit aangewezen ligplaatsen. De overige artikelleden van artikel 2 zien dan ook op het aanwijzen van die ligplaatsen en de omstandigheden en uitgangspunten die daarbij door de bevoegde autoriteiten moeten worden meegewogen.

Artikel 3

In artikel 3 wordt bepaald wat de regels zijn waaraan men zich op schepen die gemengd zijn afgemeerd dient te houden. Deze regels zijn van groot belang om te waarborgen dat het gemengd afmeren niet ten koste gaat van de veiligheid. Zo is het bijvoorbeeld verboden om vonken te veroorzaken, aangezien dit in combinatie met schepen met een brandbare lading tot gevaar kan leiden. In het artikel zijn ook enkele uitzonderingen opgenomen. Zo is het voor schepen die aan de steiger liggen minder urgent dat er op elk moment iemand aanwezig is die het schip kan verhalen; de kans dat er verhaald dient te worden is namelijk veel kleiner. Daar kan worden volstaan met iemand die snel ter plaatse kan zijn.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener


X Noot
1

Risicostudie Gemengd afmeren (kegel)schepen Havenbedrijf Rotterdam N.V., DNV-GL rapport nr. 10247921-1, 08-12-2020

X Noot
2

Risicostudie Gemengd ligplaats nemen kegelschepen Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Directie Maritieme Zaken, DNV rapport nr. 10286944-1, 03-09-2021

X Noot
3

Risicoanalyse / Gemengd ligplaats nemen kegelschepen, veiligheidsafstanden, AVIV projectnr. 204386, 24-11-2021

X Noot
4

Op grond van de artikelen 13, tweede lid, en 14, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen mag het plaatsgebonden risico op veel wateren waar het gemengd afmeren plaats zal vinden niet hoger zijn dan 10-6.

Naar boven