Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 mei 2025, nr. IENW/BSK-2025/123944, houdende wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027 in verband de wijziging van de definitie [KetenID WGK 027851]

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 2, eerste lid, en 4, eerste lid, onder b, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 1 van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027 wordt in de definitie van walstroomvoorziening na ‘haveninfrastructuur’ ingevoegd ‘inclusief, indien aanwezig, een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit ter plaatse dan wel opslageenheden voor de opslag van hernieuwbare elektriciteit als bedoeld in artikel 56 ter, lid 2 bis, van de Algemene vrijstellingsverordening’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

TOELICHTING

Doel en aanleiding

De Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027 voorziet in een stimulans aan bedrijven in zeehavens om walstroom aan te leggen om daarmee effectief de stikstofdepositie te verlagen in met stikstof overbelaste Natura-2000 gebieden. De sector heeft aangegeven dat er steeds meer last wordt ondervonden van netcongestie. Dit kan er toe leiden dat walstroomprojecten worden uitgesteld of dat ze worden uitgevoerd zonder dat in de eerste periode na realisatie walstroom geleverd kan worden aan zeeschepen.

De onderhavige wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen maakt het mogelijk dat bij een aanvraag voor subsidiëring van een walstroomvoorziening óók de opwekkingsinfrastructuur voor hernieuwbare elektriciteit en de opslag van deze elektriciteit kan worden gesubsidieerd. Hiermee wordt een stimulans geboden om deze mitigerende maatregelen te nemen tegen netcongestie. Artikel 56 ter van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) biedt die mogelijkheid.

Artikel 56 ter van de AGVV stelt hieraan de voorwaarde dat de nominale productiecapaciteit van de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit ter plaatse (in de AGVV wordt ‘on-site’ gehanteerd) niet groter is dan het maximale nominale uitgangsvermogen van de oplaadinfrastructuur waarop zij is aangesloten. Aandachtspunt is daarnaast dat de emissies die ontstaan tijdens de productie van hernieuwbare elektriciteit ter plaatse, meegenomen dienen te worden in de berekening van de stikstofdepositiereductie met de AERIUS-calculator. De inzet van biobrandstoffen leidt in dat geval bijvoorbeeld tot een aanzienlijk lagere netto-reductie van de stikstofdepositie.

De enkele wijziging van de definitie van ‘walstroomvoorziening’ is voldoende om ook de opwekking voor hernieuwbare elektriciteit en de opslag daarvan te kunnen subsidiëren.

Advisering en consultatie

In aanloop van deze regeling heeft afstemming plaatsgevonden met de sector door middel van meerdere consultatierondes en met de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) als uitvoerder van de regeling. Daaruit is naar voren gekomen dat de behoefte groot is aan een uitbreiding van de subsidiemogelijkheden op korte termijn.

Gezien de geringe effecten is deze wijziging niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing en regeldruk. Ook heeft er geen internetconsultatie plaatsgevonden. Door de toekomstige openstelling van een nieuwe subsidieronde (per 3 juni) is deze vorm gekozen en zal consultatie dan ook niet in betekenende mate kunnen leiden tot aanpassing van het voorstel.

Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Uitgangspunt daarbij is dat bekendmaking uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding geschiedt.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie in de Staatscourant in verband met de openstelling van de aanvraagperiode van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027 in 2025 (3 juni–30 september 2025). Er wordt op grond van aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving afgeweken van de vaste verandermomenten en er wordt tevens een kortere invoeringstermijn dan twee maanden aangehouden. Een latere inwerkingtreding zal, gezien de komende openstelling, tot aanmerkelijke ongewenste private en publieke nadelen leiden. De desbetreffende sector en uitvoeringsinstantie zijn betrokken geweest bij de voorbereiding en nadere invulling van deze regeling, zodat zij zich al op de uitbreiding van de definitie hebben kunnen voorbereiden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

Naar boven