Regeling van de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juni 2025, nr. WJZ/ 98837375 tot wijziging van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 in verband met het invoegen van subsidietitel 2.16 en enkele wijzigingen in de hoofdstukken 1, 5, 6 en 7

De Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op verordening (EU), nr. 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PbEU 2021, L 231);

Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 2, 3, eerste, derde en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling JTF 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1.4 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag voortvloeiend uit artikel 18 van de GB-verordening of de programmawijziging voortvloeiend uit artikel 24 van de GB-verordening, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met de definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag of de programmawijziging.

  • 9. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het achtste lid, kan de Minister van SZW de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde Programma JTF 2021–2027, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

B

In artikel 1.26, vijfde lid, wordt ‘€ 50.000’ vervangen door ‘€ 70.000’.

C

Aan hoofdstuk 2 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.16 Een nieuwe, groene economie met marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten

Artikel 2.16.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

flankerende onderwijs- of arbeidsmarktmaatregelen:

activiteiten gericht op her-, om-, en bijscholing die samenhangen met het marktgedreven onderzoeks- en investeringsproject en een duidelijke toegevoegde waarde bieden;

marktgedreven:

een actieve rol van private bedrijven als projectpartner, waarbij minimaal 20 procent van de totale subsidiabele projectkosten door private bedrijven gedragen wordt;

milieu-investering:

een investering in activa, technologieën, processen of infrastructuur die gericht is op het voorkomen, beperken of herstellen van milieuschade, het verbeteren van de energie- of hulpbronnenefficiëntie, het bevorderen van hernieuwbare energie, de circulaire economie, of het realiseren van een transitie naar een koolstofarme en milieuvriendelijke economie;

onderzoeksproject:

een systematisch, gestructureerd en afgebakend proces, waarbij onderzoek wordt uitgevoerd om nieuwe kennis, producten of productieprocessen te ontwikkelen, of bestaande producten of productieprocessen aanmerkelijk te verbeteren;

productieve investering:

een investering in vaste of immateriële activa die hoofdzakelijk wordt aangewend voor de productie van goederen die aan derden verkocht worden of in het eigen productieproces worden verbruikt;

TJTP Groningen-Emmen:

het Territorial Just Transition Plan, bedoeld in artikel 11 van de JTF-verordening met betrekking tot de JTF-regio Groningen-Emmen.

Artikel 2.16.2. Doel subsidie
  • 1. Het doel van subsidie op grond van deze titel is om uitvoering te geven aan Spoor 1 en 2 van het TJTP Groningen-Emmen door het ondersteunen van marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten of combinaties van deze activiteiten, die langs de lijnen van de RIS3 2021–2027 zorgen voor een nieuw, economisch, groen perspectief.

  • 2. Projecten waaraan op basis van deze titel subsidie wordt verleend, passen binnen Spoor 1 of 2 van het TJTP Groningen-Emmen uit het programma JTF 2021–2027 en dragen hoofdzakelijk bij aan een nieuw economisch perspectief voor de regio of een groen perspectief voor de regio.

  • 3. Marktgedreven investeringsprojecten binnen Spoor 1 richten zich op het vernieuwen van de regionale economie langs de lijnen van de RIS3.

  • 4. Marktgedreven onderzoeksprojecten binnen Spoor 1 richten zich op de versterking van het kennis- en innovatiesysteem in de regio. Versterking van de kennisinfrastructuur wordt gezien als de basis van de economie door de bestaande samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven te versterken voor nieuwe innovatietrajecten, voor zover deze marktgedreven zijn. Er is speciale aandacht binnen deze lijn voor de samenwerking met het mkb en het mkb onderling.

  • 5. Marktgedreven investeringsprojecten binnen Spoor 2 zien op het stimuleren van transformatie van de industrie richting groene productieprocessen.

  • 6. Marktgedreven onderzoeksprojecten binnen Spoor 2 richten zich specifiek op het vergroten van kennis en innovatiekracht om de transitie naar nieuwe vormen van energie en duurzame grondstoffen naar nieuwe (circulaire) waardeketens te versnellen, en op de vervaardiging van nieuwe functies en de inzet van digitale en systeemgerichte toepassingen ter ondersteuning daarvan.

  • 7. Om de transformatie naar een nieuwe, groene economie mogelijk te maken, is het van groot belang dat de aankomende en huidige beroepsbevolking over de juiste vaardigheden beschikt. Het is mogelijk om binnen marktgedreven investerings- en onderzoeksprojecten die vallen onder Spoor 1 of 2, flankerende onderwijs- en of arbeidsmarktmaatregelen in te brengen, voor zover die een duidelijke toegevoegde waarde bieden.

Artikel 2.16.3. Doelgroep

De Minister van SZW verstrekt op aanvraag subsidie voor een project aan:

  • a. een rechtspersoon;

  • b. een natuurlijk persoon ingeschreven in het handelsregister;

  • c. een penvoerder namens de afzonderlijke partijen in een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.4, vijfde lid.

Artikel 2.16.4. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Subsidie op basis van deze titel kan worden verstrekt voor marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten die passen binnen Spoor 1, een nieuw economisch perspectief, of Spoor 2, een groen perspectief van het TJTP Groningen-Emmen.

  • 2. Aanvullend kan op basis van deze titel subsidie worden verstrekt voor direct met het project samenhangende flankerende onderwijs- of arbeidsmarktmaatregelen, voor zover deze niet als hoofddoel van het project aan te merken zijn.

  • 3. De projecten en activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, dienen in belangrijke mate te worden verricht ten behoeve van het primaire werkingsgebied de provincie Groningen of de gemeente Emmen, met dien verstande dat de onderwijs- en arbeidsmarktregio in Noord-Nederland (overige gemeenten in de provincie Drenthe en de provincie Fryslân) nauw met elkaar is verbonden.

  • 4. Subsidiabele activiteiten binnen marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten omvatten één of meerdere van de onderstaande activiteiten, gekoppeld aan het TJTP Groningen-Emmen:

    • a. productieve investeringen;

    • b. onderzoeks- en innovatietrajecten;

    • c. investeringen in digitalisering of robotisering;

    • d. investeringen in het gebruik van technologie of in systemen en infrastructuur gericht op betaalbare schone energie, waaronder ook verstaan investeringen in technologieën voor energieopslag en investeringen in technologieën ter vermindering van broeikasgasemissies;

    • f. investeringen in het bevorderen van een circulaire economie, waaronder het voorkomen en verminderen van afval, efficiënt gebruik van hulpbronnen, hergebruik, herstel en recycling;

    • g. investeringen in en bij de oprichting van nieuwe bedrijven, niet zijnde via financieringsinstrumenten, inclusief de realisatie van ‘demonstrators at scale’ voor eerste commerciële toepassingen van innovatieve technologie in de proces- en maakindustrie;

    • h. flankerende onderwijs- of arbeidsmarktmaatregelen bestaande uit her-, om- of bijscholingstrajecten.

  • 5. De subsidiabele activiteiten, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met h, sluiten aan bij een of meerdere beoogde concrete acties, benoemd in het TJTP Groningen-Emmen, of sluiten aan bij de doelstellingen onder Sporen 1 of 2 van het TJTP Groningen-Emmen:

    • a. digitalisering en robotisering in relatie tot de RIS3-transities;

    • b. nieuwe technologie in clusters en individuele bedrijven in en rondom de proces- en maakindustrie;

    • c. realisatie van ‘demonstrators at scale’ voor eerste commerciële toepassingen van innovatieve technologie in de proces- en maakindustrie;

    • d. (door)ontwikkeling van marktgedreven innovaties waar bedrijven en kennisinstellingen kennis delen en overdragen om tot innovatie te komen;

    • e. het uitvoeren van systeemstudies gericht op het in kaart brengen van kansrijke modaliteiten in de energie-infrastructuur;

    • f. haalbaarheids- of engineerstudies voor de ombouw van bestaande industrie of realisatie van nieuwe waardeketens;

    • g. productie van hernieuwbare energie;

    • h. versneld terugdringen van gebruik fossiele brandstoffen als energiebron bij het mkb en groot bedrijf;

    • i. investeringen van bedrijven in productie van duurzame energiedragers, met name hernieuwbare gassen als grondstof voor de industrie en duurzame biobrandstoffen, uitgezonderd biobrandstoffen waar al een bijmengverplichting van kracht is;

    • j. projecten gericht op de (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof, circulariteit, CCU en CCS en daarmee ook de aanpassing van hun productieprocessen;

    • k. acties gericht op de implementatie van de toepassing van nieuwe grondstoffen en daarmee samenhangende businessmodellen;

    • l. demonstratieprojecten gericht op het realiseren van toegang tot hernieuwbare energie;

    • m. her- om- en bijscholing van werknemers en toekomstig personeel.

Artikel 2.16.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 50.000.000.

  • 2. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 1.18.

Artikel 2.16.6. Aanvraagperiode
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 14 juli 2025 vanaf 9.00 uur tot en met 13 februari 2026 vóór 17.00 uur.

  • 2. Aanvragen worden ingediend door middel van het door de Minister van SZW vastgestelde aanvraagformulier dat beschikbaar is in het www.jtf-webportal.nl/mijn/ of via www.snn.nl.

Artikel 2.16.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. Voor projecten binnen Spoor 1 of 2 bedraagt de totale samengestelde maximale subsidie € 10.000.000 voor marktgedreven onderzoeksactiviteiten en investeringen, bedoeld in het tweede en derde lid. In afwijking van het voorgaande kan de totale te verlenen subsidie € 11.000.000 bedragen, indien additionele flankerende onderwijs- en arbeidsmarktmaatregelen worden ingebracht als bedoeld in het vierde lid.

  • 2. Voor onderzoeksactiviteiten binnen projecten bedraagt de subsidie maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten, waarbij het maximaal te verlenen subsidiebedrag voor deze activiteiten € 4.000.000 bedraagt.

  • 3. Voor investeringen binnen projecten bedraagt de subsidie maximaal 30 procent van de subsidiabele kosten, waarbij het maximaal te verlenen subsidiebedrag voor deze activiteiten maximaal € 10.000.000 bedraagt.

  • 4. Voor flankerende onderwijs- en arbeidsmarktmaatregelen als onderdeel van projecten binnen Spoor 1 of 2 kan een aanvullende subsidie aangevraagd worden voor maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten en met een maximale omvang van 10 procent van de totaal te verlenen subsidie op basis van de combinatie van de subsidies op grond van het tweede en derde lid, waarbij de aanvullende subsidie maximaal € 1.000.000 bedraagt.

  • 5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid wordt de totaal te verlenen subsidie naar beneden bijgesteld, indien de AGVV hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 2.16.8. Starttermijn en looptijd
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde onderzoeks- of investeringsprojecten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening bij onderzoeksprojecten en binnen zes maanden na de subsidieverlening voor investeringsprojecten.

  • 2. Wanneer ten tijde van het indienen van de aanvraag de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend, kan de subsidie verleend worden onder de opschortende voorwaarde dat alle benodigde vergunningen uiterlijk zes maanden na de subsidieverlening zijn verkregen.

  • 3. De uitvoering van het project is uiterlijk op 29 juni 2029 voltooid.

  • 4. Het vaststellingsverzoek van het project dient uiterlijk binnen vier weken na 29 juni 2029 te zijn ingediend.

  • 5. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister van SZW de termijnen, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, verlengen.

Artikel 2.16.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.25 beslist de Minister van SZW afwijzend op een aanvraag, indien:

  • a. het project inhoudelijk niet aansluit bij de doelstellingen van Spoor 1 of 2 van het TJTP Groningen-Emmen;

  • b. het project niet als marktgedreven valt aan te merken, conform de begripsdefinitie in deze titel;

  • c. door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, juridisch of anderszins obstakelvrij is;

  • d. het aangevraagde project de vorm van een financieringsinstrument heeft;

  • e. de aangevraagde en te verlenen subsidie minder dan € 1.000.000,- bedraagt.

Artikel 2.16.10. Beoordelingscriteria
  • 1. Projecten worden beoordeeld door het toekennen van punten op de criteria, bedoeld in het artikel 1.20.

  • 2. De toelichting op de gehanteerde criteria verschilt tussen projecten gericht op Spoor 1, een nieuw economisch perspectief, en Spoor 2, een groen economisch perspectief.

  • 3. Voor de kwalificatie als Spoor 1 of 2 project wordt gekeken naar de doelstelling van het project in combinatie met de te leveren bijdrage aan de programma-indicatoren.

  • 4. Voor projecten die vallen onder Spoor 1 en 2 van het TJTP Groningen-Emmen, worden de onderstaande criteria en weging gehanteerd:

    • a. de mate waarin het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van het Programma JTF 2021–2027: 30 punten;

    • b. de mate waarin het project meer sociaaleconomisch integraal is: 0 punten;

    • c. de mate waarin het technische en sociale innovatiegehalte hoger is: 20 punten;

    • d. de mate waarin het economisch of financieel toekomstperspectief hoger is: 20 punten;

    • e. de mate waarin de kwaliteit van het projectplan beter is: 15 punten;

    • f. de mate waarin het project meer bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en aan maatschappelijke-sociale impact: 15 punten.

Artikel 2.16.11. Voorschot
  • 1. De Minister van SZW verleent op aanvraag vooruitlopend op het starten van de projectactiviteiten een voorschot van 10 procent van de verleende subsidie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan op gemotiveerd verzoek van de aanvrager een voorschot worden verleend tot maximaal 40 procent van de verleende subsidie, mits:

    • a. de aanvraag voldoende is gemotiveerd; en

    • b. de intermediaire instantie de risicoanalyse op uitbetaling van het voorschot positief heeft afgerond.

  • 3. De Minister van SZW kan onderbouwd afwijken van de in het eerste lid genoemde verstrekking van het voorschot. In ieder geval wordt geen voorschot verleend, wanneer de verleningsbeschikking één of meerdere opschortende of ontbindende voorwaarden bevat.

  • 4. De Minister van SZW verleent op aanvraag opvolgende voorschotten op basis van gemaakte en betaalde kosten, conform artikel 1.31. In afwijking van artikel 1.31 bedraagt het totaalbedrag aan voorschotten maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

  • 5. In afwijking van het derde lid, kan voor een project een voorschot tot een maximum van 100 procent van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt, indien:

    • a. het zeer aannemelijk is dat het project conform de subsidievoorwaarden op afzienbare termijn kan worden afgerond;

    • b. het aannemelijk is dat de kosten die nog gemaakt worden subsidiabel gesteld zullen worden; en

    • c. het niet toekennen van het voorschot onredelijke gevolgen voor de liquiditeitspositie van de aanvragende onderneming of van één of meer leden van het consortium heeft.

Artikel 2.16.12. Subsidieaanvraag

Onverminderd artikel 1.22 bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

  • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

  • b. de bij het aanvraagformulier behorende documenten als bijlagen.

Artikel 2.16.13. Staatssteun

De subsidie kan staatssteun bevatten en wordt gerechtvaardigd door de in artikel 1.4 opgenomen artikelen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.16.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2029, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn aangevraagd.

D

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. titel 5.1, zoals die luidde in de periode van 15 augustus 2023 tot 29 september 2023;.

2. In het tweede lid wordt ‘de provincie Noord-Brabant’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

E

In artikel 5.1.12, tweede lid, wordt ‘de provincie Noord-Brabant’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

F

Artikel 5.4.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 6.800.000’ vervangen door ‘€ 3.698.070’ en wordt ‘30 september 2024’ vervangen door ‘28 mei 2025’.

2. In het derde lid wordt ‘16 juni 2025’ vervangen door ‘30 januari 2026’.

G

In artikel 5.4.6, eerste lid, wordt ‘16 december 2024’ vervangen door ‘16 juni 2025’ en wordt ‘28 mei 2025’ vervangen door ‘12 december 2025’.

H

Het tweede lid van artikel 5.4.7 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

I

In artikel 5.4.9, derde lid, wordt ‘2027’ vervangen door ‘2029’.

J

Onderdeel b van artikel 5.4.10 vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot b.

K

In artikel 5.4.12, tweede lid, wordt ‘de provincie Noord-Brabant’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

L

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van onderdeel d tot e, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. titel 6.2, zoals die luidde in de periode van 15 augustus 2023 tot 12 september 2023;.

2. In het tweede lid wordt ‘de provincie Zeeland’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

M

In artikel 6.2.12, tweede lid, wordt ‘de provincie Zeeland’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

N

Artikel 6.4.5 komt te luiden:

Artikel 6.4.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt ten minste € 3.698.070 en kan worden verhoogd met onbenut budget dat resteert uit het budget uit dit artikel voor de aanvraagperiode die sloot op 28 mei 2025.

  • 2. Het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, is tot en met 31 augustus 2025 uitsluitend beschikbaar voor aanvragen met betrekking tot Spoor 3 arbeidsmarkt gerelateerde projecten.

  • 3. De Minister van SZW verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst overeenkomstig artikel 1.18.

  • 4. De Minister van SZW maakt verschuivingen van het beschikbare budget uiterlijk bekend op 30 januari 2026.

O

In artikel 6.4.6, eerste lid, wordt ‘17 februari 2025’ vervangen door ‘16 juni 2025’ en wordt ‘28 mei 2025’ vervangen door ‘12 december 2025’.

P

Het tweede lid van artikel 6.4.7 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

Q

Artikel 6.4.9, derde lid, komt te luiden:

3. De uitvoering van het project is voor 30 juni 2029 voltooid.

R

In artikel 6.4.11, tweede lid, wordt ‘de provincie Zeeland’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

S

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van onderdeel c tot d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. titel 7.2, zoals die luidde in de periode van 15 augustus 2023 tot 12 september 2023;.

2. In het tweede lid wordt ‘de provincie Limburg’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

T

In artikel 7.2.12, tweede lid, wordt ‘de provincie Limburg’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

U

Artikel 7.4.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 8.000.000’ vervangen door ‘€ 3.698.070’ en wordt ‘30 september 2024’ vervangen door ‘28 mei 2025’.

2. In het derde lid wordt ‘16 juni 2025’ vervangen door ‘30 januari 2026’.

V

In artikel 7.4.6, eerste lid, wordt ‘16 december 2024’ vervangen door ‘16 juni 2025’ en wordt ‘28 mei 2025’ vervangen door ‘12 december 2025’.

W

Het tweede lid van artikel 7.4.7 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

X

Artikel 7.4.9, derde lid, komt te luiden:

3. De uitvoering van het project is voor 30 juni 2029 voltooid.

Y

In artikel 7.4.12, tweede lid, wordt ‘de provincie Limburg’ vervangen door ‘een overheidsinstantie’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 juni 2025

De Minister van Economische Zaken, D. Beljaarts

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inhoud regeling

1.1 Inleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt titel 2.16 toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 en worden er enkele wijzigingen aangebracht aan de hoofstukken 1, 5, 6 en 7.

In hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) worden twee aanpassingen doorgevoerd in de artikelen 1.4 en 1.26, betreffende subsidieverlening respectievelijk de bovengrens voor het gunnen van leveringen of diensten.

Aan hoofdstuk 2 wordt titel 2.16 toegevoegd, betreffende nieuwe, groene economie met marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten. Hieronder wordt deze titel nader toegelicht. Hoofdstuk 2 ziet op de JTF-regio Groningen-Emmen.

In de hoofdstukken 5, 6 en 7 is de voorschotbepaling vooruitlopend op te maken kosten gewijzigd. Bij de aanvraag dient nu een garantstelling van een overheidsinstantie te worden verstrekt in plaats van de desbetreffende provincie. Verder worden enkele artikelen aangepast in de titels 5.4, 6.4 en 7.4, in verband met het opnieuw openstellen van deze titels en het vervallen van het maximumbedrag per project. Hoofdstuk 5 ziet op de JTF-regio West-Noord-Brabant, hoofdstuk 6 ziet op de JTF-regio Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost en hoofdstuk 7 ziet op de JTF-regio Zuid-Limburg.

1.2 Titel 2.16

Het JTF voor de regio Groningen-Emmen richt zich op een nieuw, economisch en groen perspectief waarbij ook oog is voor het menselijk kapitaal en het maatschappelijk perspectief dat geboden wordt. Hierbinnen wordt het bedrijfsleven, bij voorkeur samen met kennisinstellingen, uitgedaagd om te innoveren langs de lijnen van de regionale innovatiestrategie (RIS3) 2021–2027 passend binnen Sporen 1 en 2 van het Territorial Just Transition Plan (TJTP) Groningen-Emmen.

In de sociaaleconomische structuur van de regio Groningen-Emmen spelen gaswinning en op fossiele grondstoffen gefundeerde industrie een dominante rol. De combinatie van de stopzetting van de gaswinning in 2022, de doorlopende negatieve maatschappelijke gevolgen van de gaswinning en de klimaattransitie hebben een grote economische en sociaal-maatschappelijke impact op de regio. Binnen het JTF wordt gewerkt aan een transformatie-opgave. Dit vraagt om een integrale aanpak met een totaalpakket aan sociaal-maatschappelijke en economische maatregelen.

Spoor 1 van het TJTP Groningen-Emmen richt zich op het vernieuwen van de economie langs de lijnen van de RIS3 en versterking van de (aanwezige) kennisinfrastructuur. Binnen Spoor 1 worden activiteiten gesubsidieerd die aansluiten op de RIS3. Er wordt daarbij ingezet op het realiseren van nieuwe waardeketens en verdienmodellen. Tegelijkertijd vormt de versterking van de kennisinfrastructuur de basis voor de realisatie van nieuwe economische sterktes door de bestaande samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven middels innovatietrajecten, met speciale aandacht voor (nieuw) ondernemerschap.

Voorbeelden van activiteiten die nadrukkelijk gewenst zijn binnen Spoor 1 en waar marktgerichte investerings- en onderzoeksprojecten op gericht kunnen zijn:

  • digitalisering en robotisering (van bestaande proces- en productieprocessen);

  • de ontwikkeling of toepassing van, alsook onderzoek naar, nieuwe technologie in clusters en in individuele bedrijven, in het bijzonder binnen de proces- en maakindustrie;

  • uitvoeren van systeemstudies die kansrijke modaliteiten op het gebied van energie-infrastructuur in kaart brengen;

  • haalbaarheids- en engineerstudies voor het ombouwen van de bestaande industrie of de realisatie van nieuwe waardeketens.

Spoor 2 richt zich specifiek op de overgang naar groene productie door het vervangen van fossiele grond- en brandstoffen voor duurzame alternatieven. Projectinzet ligt daarbij op het versnellen van de transitie naar nieuwe vormen van energie en duurzame grondstoffen naar nieuwe (circulaire) waardeketens. Ook worden ontwikkelingen die het gebruik van nieuwe vormen van duurzame energie mogelijk maken gestimuleerd.

Voorbeelden van activiteiten die nadrukkelijk gewenst zijn binnen Spoor 2 en waar marktgerichte investerings- en onderzoeksprojecten op gericht kunnen zijn, maar niet uitsluitend zijn bedoeld:

  • investeringen van bedrijven in productie van duurzame energiedragers, met name hernieuwbare gassen (biogas, syngas, groene waterstof) als grondstof voor industrie en duurzame biobrandstoffen (met uitsluiting van biobrandstoffen waarvoor reeds geruime tijd een bijmengverplichting van kracht is);

  • productie van hernieuwbare energie;

  • versneld terugdringen van gebruik van fossiele brandstoffen als energiebron- mede door digitalisering en robotisering – bij (mkb-)bedrijven;

  • projecten van bedrijven door onder meer innovaties bij (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof, circulariteit, Carbon Capture and Utilisation (CCU) en Carbon Capture and Storage CCS) en daarmee bij de aanpassing van hun productieprocessen;

  • acties gericht op nieuwe grondstoffen en businessmodellen, bijvoorbeeld door het toepassen van groene grondstoffen;

  • benutting van kansen tussen sectoren voortkomend uit opgaven op andere domeinen, zoals koppeling tussen de versterkingsopgave en verduurzaming van woningvoorraad;

  • demonstratieprojecten gericht op het realiseren van toegang tot hernieuwbare energie;

  • ontwikkeling en gebruik van de regionale en lokale infrastructuur voor transport (infrastructurele backbones) en realisatie van utilitaire functies en slimme energiesystemen voor duurzame energie, regelbaar vermogen, en hulp- en grondstoffen in industriële clusters.

De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, voor Noord-Nederland. Kenmerkend voor RIS3 2021–2027 is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de ’transities’. Met de regionale subsidietitels binnen het landelijke JTF-programma worden aanvragers uitgedaagd om te komen met projecten die gericht zijn op de vier transities uit deze RIS3, zijnde:

  • 1. van een lineaire naar een circulaire economie;

  • 2. van fossiele naar hernieuwbare energie;

  • 3. van zorg naar duurzame gezondheid;

  • 4. van analoog naar digitaal.

Hieronder volgt een korte toelichting per transitie:

  • 1. Van een lineaire naar een circulaire economie: inzet op minder, ander, optimaal en intensief grondstoffen- en materialengebruik. De circulaire economie biedt kansen voor de economie op het gebied van onder meer recycling, watertechnologie, duurzame energie, health, landbouw en groene chemie en draagt bij aan een groener en schoner Noord-Nederland. Via innovatie worden positieve effecten beoogd op luchtkwaliteit, stikstof/CO2 uitstoot en biodiversiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om innovaties rond de ontwikkeling van niet-dierlijke eiwitten. Om de doelstelling 100 procent circulair in 2050 te behalen, volstaan hergebruik en bestaande technologieën niet en zijn ook nieuwe innovaties nodig. Op elk van de genoemde terreinen zijn er investeringsbehoeften die partijen die rond deze thema’s in ketenbenaderingen actief zijn, in staat stellen kansen te benutten.

  • 2. Van fossiele naar hernieuwbare energie: om de doelstellingen op het vlak van CO2-reductie in 2030 en 2050 te halen én gezien de regio’s specifieke kenmerken, ligt hier een belangrijke innovatiekans. Noord-Nederland heeft relatief veel biomassa (organische stoffen uit de landbouw), water en aardwarmtebronnen. De energiesector vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijk- en sociaaleconomische structuur. Noord-Nederland heeft mede door de gaswinning een sterk ontwikkelde energie infrastructuur en daaraan gerelateerde kennis en kunde. Deze regio loopt voorop in de ontwikkeling van groene waterstofproductie, transport en toepassingen. Specifieke kansen zijn er bijvoorbeeld op het gebied van groene chemie, watertechnologie, milieutechnologie en voedselchemie.

  • 3. Van zorg naar duurzame gezondheid: de groeiende vraag naar zorg en de steeds krapper wordende arbeidsmarkt zetten het zorgsysteem onder druk. COVID-19 heeft die druk fors verhoogd en zwaktes in het systeem blootgelegd. De urgentie om te komen tot snellere en betere uitwisseling van capaciteits- en patiënt gerelateerde data, het versterken van de rol en informatiepositie van burgers en patiënten daarbij en een verschuiving van zorg naar gezondheid (preventie) is door COVID-19 nog verder toegenomen. Daarvoor zijn innovaties noodzakelijk. Hier liggen ontwikkelkansen voor Noord-Nederland, ook gerelateerd aan de toepassing van digitale technologieën.

  • 4. Van analoog naar digitaal: er is een ingrijpende transitie gaande naar een digitale economie die raakt aan elk maatschappelijk vraagstuk en elke sector, zoals ook zichtbaar in de EU-strategie uitgestippeld in de EU Digital Compass. De kansen voor Noord-Nederland liggen niet op het gebied van sleuteltechnologieën, maar op het gebied van toepassing van digitale technologieën en daaruit afgeleide kansen. Dit werkt twee kanten op: het aanhaken van MKB bij de digitaliseringstransities en het benutten van ICT-gerelateerde kansen. Dit laatste kan bijvoorbeeld in de energie-intensieve procesindustrie waar digitalisering, sensoren en data steeds belangrijker worden om zicht te krijgen op het energiegebruik in het productieproces en om besparingskansen te identificeren.

    Deze transities moeten overigens niet opgevat worden als een sectorale afbakening. Een nadere toelichting staat in de RIS3 2021–2027.

De projectresultaten van het project dienen vooral ten goede te komen aan de JTF-regio Groningen-Emmen. Wanneer de activiteiten hoofdzakelijk in deze regio worden uitgevoerd en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in de JTF-regio Groningen-Emmen worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terechtkomen of hoe de projectresultaten bijdragen aan de realisatie van de opgaven benoemd in Sporen 1 en 2 van het TJTP Groningen-Emmen. Deze dienen aantoonbaar in belangrijke mate in de JTF-regio Groningen-Emmen terecht te komen, bijvoorbeeld de eigendomsrechten, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager(s) in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

2. Staatssteun

Het is noodzakelijk dat er toetsing plaatsvindt op staatssteunaspecten. In artikel 1.4 van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 zijn alle relevante artikelen uit de Algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen die van toepassing kunnen worden verklaard. De intermediaire instantie beoordeelt de projecten bij aanvraag op de regionale bepalingen of het verlenen van staatssteun geoorloofd is.

Een belangrijke voorwaarde bij deze subsidieregeling is dat wanneer op grond van staatssteunbeperkingen (zoals de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening) een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, het geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening.

Er kan ten aanzien van staatssteun in het algemeen sprake van zijn drie situaties: geen staatssteun (geen economische activiteiten), geoorloofde staatssteun of ongeoorloofde staatssteun. Steun kan worden verleend wanneer geen sprake is van staatssteun of wanneer de steun past binnen geldende staatssteunregels. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

3. Regeldruk

Titel 2.16. Een nieuwe, groene economie met marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten

Onder deze titel wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en 20 aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, drie voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal vijftien gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 502.500 administratieve lasten. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvrager voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van Simplified Cost Option (SCO) of integrale kostensystematiek (IKS) voor loonkosten.

Titel 5.4. Subsidietitel voor steun onder Spoor 1, 2 en 3 uit het Territorial Just Transition Plan voor de regio West-Noord-Brabant

Onder deze titel wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en vijf aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal twee gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 67.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of IKS voor loonkosten.

Titel 6.4. Subsidietitel voor steun onder Spoor 1, 2 en 3 uit het Territoriaal Just Transition Plan voor de regio Zeeuws-Vlaanderen/Vlissingen-Oost

Onder deze titel wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en vijf aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal drie gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 100.500 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of de IKS voor loonkosten.

Titel 7.4 Subsidietitel voor steun onder Spoor 1, 2 en 3 uit het Territoriaal Just Transition Plan voor de regio Zuid-Limburg

Onder deze titel wordt uitgegaan van een gemiddelde aanvraag met drie projectpartners en een duur van drie jaar en vijf aanvragen, daarbij geldt per aanvrager dat er één aanvraag, één wijziging, vijf voortgangsrapportages en één eindrapportage gemaakt moet worden samen kost dit 250 uur per aanvraag voor gemiddeld twee personen aan € 67 per uur, hetgeen resulteert in 500 uur maal € 67 per aanvraag. Er wordt uitgegaan uit van maximaal twee gehonoreerde aanvragen binnen deze module. Deze rekensom resulteert daarmee in € 67.000 administratieve lasten afgerond. Dit zijn dus uitsluitend de kosten aan de kant van de aanvragen voor indienen, verantwoorden en vast laten stellen. Uitgangspunt is verplicht gebruik van SCO of de IKS voor loonkosten.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Met de datum van publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

II. ARTIKELEN

De onderhavige wijzigingen van de Subsidieregeling JTF 2021–2027 worden hierna, waar nodig, toegelicht.

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.4)

Conform artikel 18, tweede lid, van de GB-verordening1 dient de lidstaat voor elk programma uiterlijk 31 maart 2025 bij de Europese Commissie een beoordeling van het resultaat van de tussentijdse evaluatie in, met inbegrip van een voorstel voor de definitieve toewijzing van het in artikel 86, eerste lid, tweede alinea, van de GB-verordening bedoelde flexibiliteitsbedrag.

Conform artikel 18, derde lid, van de GB-verordening dient de lidstaat bij de Europese Commissie de in het tweede lid bedoelde beoordeling in, samen met het gewijzigde programma, indien dit naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het programma nodig wordt geacht of indien er overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nieuwe uitdagingen in kaart worden gebracht. De Commissie keurt het herziene programma goed overeenkomstig artikel 24 van de GB-verordening met inbegrip van een definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag. In het vierde lid van artikel 24 is bepaald dat de Europese Commissie uiterlijk vier maanden na de indiening van een wijziging van een programma door de lidstaat, een besluit tot goedkeuring ervan neemt.

In het achtste en negende lid van artikel 1.4 is daarom geregeld dat als de hiervoor genoemde uitvoeringshandeling van de Europese Commissie nog niet formeel is vastgesteld bij publicatie van deze wijzigingsregeling, eventuele subsidieverlening plaats zal vinden onder de voorwaarde dat de Europese Commissie zal instemmen met de voorgelegde definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag en de voorgelegde programmawijziging. Mocht die instemming op de voorgelegde definitieve toewijzing van het flexibiliteitsbedrag en de voorgelegde wijziging van het programma niet worden verkregen, maar nadien op een nader aangepast programma wel (en daarmee ook de toewijzing van het flexibiliteitsbedrag), dan kan de Minister van SZW de subsidie aanpassen aan het gewijzigde programma.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1.26)

Het bedrag van € 50.000 in het vijfde lid van artikel 1.26 wordt verhoogd naar € 70.000, zodat niet-aanbestedende diensten niet strenger beoordeeld worden dan aanbestedende diensten op grond van de gids proportionaliteit. De bovengrens voor het één op één kunnen gunnen ligt voor leveringen/diensten voor aanbestedende diensten op € 70.000. Daarom wordt deze grens ook aangehouden voor niet-aanbestedende diensten.

Artikel I, onderdeel C (titel 2.16)

Artikel 2.16.2. Doel subsidie

Dit artikel richt zich op de inhoudelijke afbakening van de subsidietitel. Het bovenliggend kader voor deze titel zijn de RIS3 en het TJTP. Het TJTP kent specifieke sporen. Deze openstelling richt zich op Sporen 1 en 2, zoals beschreven in het TJTP: een nieuw economisch perspectief en een groen perspectief. Flankerend worden activiteiten subsidiabel gesteld die gelieerd zijn aan Spoor 3: menselijk kapitaal en maatschappelijk perspectief. Dit volgt vanuit het gedachtegoed dat de huidige en toekomstige beroepsbevolking ook her-, om- en bijscholing behoeven om te werken in de gewenste nieuwe, groene economie van de toekomst.

De openstelling richt zich specifiek op het uitvoering geven aan Sporen 1 en 2 van het TJTP Groningen-Emmen door het ondersteunen van marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten met optioneel flankerende onderwijs- en arbeidsmarktmaatregelen. Voor de bepaling of een project valt binnen Spoor 1 of 2, wordt gekeken naar de aansluiting op de doelstellingen van deze sporen, zoals beschreven in artikel 2.16.2, eerste tot en met zesde lid, in combinatie met het TJTP en de daarin beschreven regionale uitdagingen, alsook de toelichting in paragraaf 1.2 van deze nota van toelichting.

Artikel 2.16.3. Doelgroep

De doelgroep wordt op inhoud niet afgebakend; het staat voor iedere rechtspersoon of ondernemingsvorm, zonder rechtspersoonlijkheid of samenwerking van meerdere partijen, open om aanvragen te doen om zo de volle breedte van Sporen 1 en 2 van het TJTP Groningen-Emmen te bedienen.

Artikel 2.16.4. Subsidiabele activiteiten

In het vierde lid van dit artikel staat een opsomming van het soort activiteiten die subsidiabel zijn binnen Sporen 1 en 2 van het programma. In het vijfde lid worden, niet-limitatief, voorbeelden gegeven van de concrete acties waarop de marktgedreven onderzoeks- en investeringsprojecten kunnen zien. De verschillende acties, zoals benoemd in het vijfde lid, worden hieronder nader met voorbeelden geduid:

  • a. digitalisering en robotisering in relatie tot de RIS3-transities;

  • b. nieuwe technologie in clusters en individuele bedrijven in en rondom de proces- en maakindustrie;

  • c. realisatie van ‘demonstrators at scale’ voor eerste commerciële toepassingen van innovatieve technologie in de proces- en maakindustrie;

  • d. (door)ontwikkeling van marktgedreven innovaties waar bedrijven en kennisinstellingen kennis delen en overdragen om tot innovatie te komen;

  • e. het uitvoeren van systeemstudies gericht op het in kaart brengen van kansrijke modaliteiten in de energie-infrastructuur;

  • f. haalbaarheids- of engineerstudies voor de ombouw van bestaande industrie of realisatie van nieuwe waardeketens;

  • g. productie van hernieuwbare energie;

  • h. versneld terugdringen van gebruik fossiele brandstoffen als energiebron bij het mkb alsook groot bedrijf;

  • i. investeringen van bedrijven in productie van duurzame energiedragers, met name hernieuwbare gassen als grondstof voor de industrie en duurzame biobrandstoffen (uitgezonderd biobrandstoffen waar al een bijmengverplichting van kracht is);

  • j. projecten gericht op de (versnelde) omschakeling naar groene grondstoffen, duurzame waterstof, circulariteit, CCU en CCS en daarmee ook de aanpassing van hun productieprocessen;

  • k. acties gericht op de implementatie van de toepassing van nieuwe grondstoffen en daarmee samenhangende businessmodellen;

  • l. demonstratieprojecten gericht op het realiseren van toegang tot hernieuwbare energie;

  • m. her- om- en bijscholing van werknemers en toekomstig personeel.

Wat betreft productieve investeringen van grote ondernemingen, wordt opgemerkt dat deze, in overeenstemming met Europese bepalingen, alleen in aanmerking komen voor de subsidie wanneer sprake is van nieuwe economische activiteiten. Dit betekent dat de aanvraagmogelijkheden voor grote ondernemingen voor wat betreft productieve investeringen beperkt blijft tot vestigingsprojecten. Een vestigingsproject is een project waar sprake is van nieuwe economische activiteiten voortkomende uit:

  • 1. het stichten van een bedrijf;

  • 2. het stichten van een hoofdkantoor, laboratorium of innovatieafdeling;

  • 3. het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel 1 of onderdeel 2 genoemd bedrijf.

Wat betreft marktgedreven onderzoeksprojecten, zoals omschreven in het eerste lid, is het niet relevant welk soort onderzoek wordt uitgevoerd, zolang deze conform de definitie marktgedreven is. Dit betekent dat fundamenteel onderzoek, industriële onderzoek en experimentele ontwikkeling allen mogelijk zijn.

Artikel 2.16.5. Subsidieplafond en wijze van verdeling

Het subsidieplafond bedraagt € 50 miljoen. Onder deze titel wordt de subsidie verdeeld volgens het ‘molenaarsprincipe’, first come, first serve, na een positieve beoordeling door de Deskundigencommissie en bekrachtiging daarvan binnen het Dagelijks Bestuur van Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

Artikel 2.16.7. Hoogte van subsidie

In dit artikel wordt de maximale subsidiehoogte bepaald. Projecten kunnen bestaan uit investeringen, onderzoeksactiviteiten of een combinatie daarvan. Additioneel kunnen flankerende onderwijs- en arbeidsmarktmaatregelen worden ingebracht.

De maximale subsidieomvang voor investeringen of een samenstelling van onderzoeksactiviteiten en investeringen bedraagt € 10.000.000. Een combinatie van deze twee activiteiten is niet verplicht. Voor flankerende onderwijs en arbeidsmarktmaatregelen kan voor 10 procent van de totaal te verlenen subsidie op investeringen of onderzoeksactiviteiten subsidie worden aangevraagd met een maximum van € 1.000.000. De maximale subsidie komt daarmee uit op € 11.000.000.

Het maximum van € 10.000.000 aan subsidie kan niet overschreden worden met een samenstelling van onderzoeksactiviteiten en investeringen. Hieronder volgt een aantal voorbeelden:

Voorbeeld 1: indien een project bestaat uit € 4.000.000 aangevraagde subsidie voor onderzoeksactiviteiten, dan resteert € 6.000.000 aan subsidie voor investeringen binnen de maximaal vastgestelde subsidiehoogte.

Voorbeeld 2: indien een project bestaat uit € 8.000.000 aangevraagde subsidie voor investeringen, dan resteert € 2.000.000 voor onderzoeksactiviteiten.

Voorbeeld 3: indien een project bestaat uit € 6.000.000 aangevraagde subsidie voor onderzoeksactiviteiten en € 4.000.000 aan investeringen, dan wordt het subsidiebedrag voor de onderzoeksactiviteiten teruggebracht tot het geldende maximum (€ 4.000.000) en valt de totale aangevraagde subsidie (€ 8.000.000) binnen het vastgestelde maximum van € 10.000.000. Theoretisch resteert dan nog € 2.000.000 ruimte voor subsidie op investeringen.

Voorbeeld 4: een samengesteld project bestaande uit investeringen (€ 5.000.000 subsidie) en onderzoeksactiviteiten (€ 3.000.000 subsidie) wil her- om- en bijscholingstrajecten uitvoeren. Op basis van de totale projectomvang van de investeringen en onderzoeksactiviteiten kan hiervoor maximaal € 800.000 subsidie aangevraagd worden (10 procent van het totaal aan subsidie voor de investeringen en onderzoeksactiviteiten, met een maximum tot € 1.000.000).

Artikel 2.16.10 Beoordelingscriteria

Binnen deze titel wordt gebruikgemaakt van de het landelijk vastgestelde beoordelingskader (artikel 1.20), bestaande uit zes verschillende criteria. Daarvan worden er vijf toegepast, waarbij per soort project (onderzoek/valorisatie en investeringen) een andere invulling van de criteria wordt gehanteerd. Hieronder volgt een beschrijving van de beoordelingsmethodiek, alsook een nadere toelichting op de beoordelingscriteria, waarbij de puntentelling, zoals aangegeven in artikel 2.16.10, vierde lid, wordt gehanteerd.

De beoordelingsmethodiek kent drie stappen en start altijd met een (1) compleetheidstoets, gevolgd door een (2) inhoudelijke beoordeling en een (3) subsidie-technische beoordeling. Daarbij lopen stappen 2 en 3 parallel aan elkaar. Wanneer alle drie de stappen succesvol zijn doorlopen, volgt de beschikking.

1. Compleetheidstoets

Na indiening van een aanvraag wordt binnen één/twee weken beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de vereisten om in behandeling te worden genomen. Hierbij wordt onder meer beoordeeld of het aanvraagformulier volledig is ingevuld, of deze rechtsgeldig ondertekend is en of de verplichte documenten zijn ingediend. De compleetheidstoets wordt uitgevoerd door de Intermediaire Instantie (II).

2. Inhoudelijke beoordeling

Voldoet een aanvraag aan de vereisten van stap 1, dan wordt de aanvraag inhoudelijk beoordeeld op basis van de landelijk bepaalde beoordelingscriteria. Hierbij kan de II ervoor kiezen om een ambtelijk pre-advies op te stellen voor criterium A (bijdrage aan doelstelling van het Operationeel Programma JTF 2021–2027). Indien de II concludeert dat een aanvraag niet past binnen de betreffende openstelling, dan kan de aanvraag zonder verdere inhoudelijke beoordeling gemotiveerd worden afgewezen.

De inhoudelijke beoordeling vindt plaats aan de hand van de volgende vijf criteria:

  • A) Bijdrage aan doelstellingen van het Programma/Vigerend beleid

  • B) Mate van innovativiteit

  • C) Economisch en financieel toekomstperspectief

  • D) Kwaliteit van de aanvraag

  • E) Duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact in het kader van de klimaattransitie.

Bij deze openstelling verschillen de gehanteerde criteria qua toelichting naargelang een project valt binnen Spoor 1 of 2 en of arbeidsmarktmaatregelen zijn opgenomen in het projectplan. Bij de onderstaande criteria wordt, aanvullend op het landelijk kader, waar nodig toegelicht waar specifieker naar gekeken wordt bij een (samengesteld) onderzoeks- of investeringsproject dat past binnen Spoor 1 of 2.

A) Bijdrage aan doelstellingen van het programma

Bij het beoordelen van dit criterium wordt een oordeel gegeven over de passendheid van de aanvraag in het Operationeel Programma JTF 2021–2027 en meer specifiek de bijdrage aan de doelstellingen (inclusief bijbehorende output- en resultaatindicatoren), waar de openstelling op inzet. De doelen van het JTF, zoals geformuleerd in Verordening (EU) 2021/1056, zijn: ‘de negatieve gevolgen van de klimaattransitie te verzachten door steun te verlenen aan de meest getroffen gebieden en werknemers en een evenwichtige sociaaleconomische transitie te bevorderen. Overeenkomstig de ene specifieke doelstelling van het JTF moeten de door het JTF gesteunde acties het effect van de transitie rechtstreeks helpen temperen door de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid te verzachten en door de diversificatie en de modernisering van de lokale economie te financieren’. Bovenliggend kader voor het programma zijn de TJTP’s en de RIS3 2021–2027. Voor deze openstelling wordt het TJTP van de regio Groningen-Emmen gehanteerd.

Specifiek voor vestigingsprojecten, onafhankelijk van het spoor, is doorslaggevend binnen criterium A dat er sprake is van:

  • Een strategische betekenis van de vestiging voor de regionale economie: beoordeeld wordt in hoeverre de vestiging bijdraagt aan de versterking of verbreding van het regionale economische profiel (bijv. nieuwe sector, technologische vernieuwing, kennisintensieve werkgelegenheid;

  • Een duurzaamheids- en toekomstbestendig karakter van de vestiging: in hoeverre wordt de vestiging toekomstbestendig ingericht, bijvoorbeeld door inzet van duurzame energie, circulaire principes of digitalisering van processen?

  • Een samenhang met regionale innovatie- of kennisinfrastructuur: beoordeeld wordt of en hoe de nieuwe vestiging zich verhoudt tot bestaande regionale netwerken, kennisinstellingen of andere bedrijven.

  • Een kans op duurzame inbedding in de regio op de lange termijn: in hoeverre is de vestiging bedoeld als structurele, langdurige activiteit in de regio, met oog voor opbouw van relaties met lokale leveranciers, bedrijfsleven en het beschikbare human capital?

Spoor 1

Spoor 1 van het TJTP Groningen-Emmen richt zich op het vernieuwen van de economie langs de lijnen van de RIS3 en versterking van de (aanwezige) kennisinfrastructuur. Binnen Spoor 1 worden activiteiten gefaciliteerd die aansluiten op de RIS3 als antwoord op de afbouw en het uiteindelijke wegvallen van de grote fossiele pijler waar een groot deel van het regionale verdienvermogen en werkgelegenheid op is gebaseerd. Er wordt daarbij ingezet op het realiseren van nieuwe waardeketens en verdienmodellen. Tegelijkertijd vormt de versterking van de kennisinfrastructuur de basis voor de realisatie van nieuwe economische sterktes door de bestaande samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven middels innovatietrajecten, met speciale aandacht voor (nieuw) ondernemerschap.

Hierbij wordt onder andere gelet op onderstaande elementen:

  • Specifiek voor de versterking van de economische structuur van de regio kan gekeken worden naar de vraag of het project een waardevolle bijdrage levert aan ketenvorming in de betreffende sector dan wel daar een relatief grote rol van betekenis in heeft. In het projectplan kan dit onderbouwd worden door onder andere de synergie met bestaande bedrijven in de regio te benoemen of de positie van het initiatief binnen het industriële ecosysteem;

  • De mate waarin het project een bijdrage levert aan een gunstig vestigingsklimaat;

  • Indien een project ziet op infrastructuur, dan wordt gelet op de kwaliteit van de onderbouwing waaruit blijkt hoe de te realiseren infrastructuur van toegevoegde waarde is voor de regio Groningen-Emmen;

  • Versterking van het concurrentievermogen: in welke mate draagt het project aantoonbaar bij aan een versterking of verduurzaming van het verdienmodel van het betrokken bedrijf? Denk hierbij aan verbetering van efficiëntie, kostenbesparing en kwaliteitsverhoging;

  • In welke mate het project aansluit op de RIS3-transitieopgaven: in hoeverre draagt het project bij aan de transitie naar een innovatieve, duurzame en concurrerende regionale economie? Let daarbij op de mate waarin het project aansluit bij relevante transitiegebieden, zoals industriële modernisering, digitalisering van productieprocessen, of het versterken van technologische adoptie in het regionale bedrijfsleven.

Indien er sprake is van additionele flankerende arbeidsmarktactiviteiten, wordt er onder andere gekeken naar onderstaande elementen:

  • De mate waarin het project voorziet in, dan wel zich met activiteiten richt op, het her- om- en bijscholen van bestaand of toekomstig personeel. Hierbij wordt gekeken naar de combinatie van de investering met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan en de kwaliteit van het opleidingsplan voor (huidige en toekomstige) werknemers;

  • De mate waarin de investering wordt gecombineerd met social return en de ontwikkeling van leerecosystemen in de regio;

  • De aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties.

Spoor 2

Spoor 2 richt zich specifiek op de overgang naar groene productie door het vervangen van fossiele grond- en brandstoffen voor duurzame alternatieven. Projectinzet ligt daarbij op het versnellen van de transitie naar nieuwe vormen van energie en duurzame grondstoffen naar nieuwe (circulaire) waardeketens. Ook worden ontwikkelingen die het gebruik van nieuwe vormen van duurzame energie mogelijk maken gestimuleerd.

Hierbij wordt onder andere gelet op onderstaande elementen:

  • De mate van directe CO2-emissiereductie (scope 1), indirecte CO2-reductie bij energieleveranciers (scope 2) of in andere schakels in de productketen (scope 3) als gevolg van de voorgenomen investering;

  • Indien er geen sprake is van directe CO2-emissiereductie, indirecte CO-2 reductie of andere schakels in de productketen, wordt gekeken of het project nieuwe industriële ketens tot stand brengt welke meer duurzaam zijn dan bestaande ketens of dat bestaande ketens groener kunnen worden. Dat kan zowel door verlenging van een groene keten upstream of downstream of door het groener maken van een bestaande schakel in de keten. De aanvrager dient dit aan te tonen in het projectplan;

  • De mate waarin het project een bijdrage levert aan een gunstig vestigingsklimaat;

  • Indien een project ziet op infrastructuur, dan wordt gelet op de kwaliteit van de onderbouwing waaruit blijkt hoe de te realiseren infrastructuur van toegevoegde waarde is voor de regio Groningen-Emmen.

Indien er sprake is van additionele flankerende arbeidsmarktactiviteiten, wordt er onder andere gekeken naar onderstaande elementen:

  • De mate waarin het project voorziet in, dan wel zich met activiteiten richt op, het her- om- en bijscholen van bestaand of toekomstig personeel. Hierbij wordt gekeken naar de combinatie van de investering met scholingstrajecten waarin gerelateerde kennis en vaardigheden worden opgedaan en de kwaliteit van het opleidingsplan voor (huidige en toekomstige) werknemers;

  • De mate waarin de investering wordt gecombineerd met social return en de ontwikkeling van leerecosystemen in de regio;

  • De aansluiting van technologische innovaties op sociale innovaties.

B) Mate van innovativiteit

Bij het beoordelen van dit criterium wordt beoordeeld of een project een voldoende een innovatief karakter heeft. Innovatie draagt bij aan de diversificatie en de modernisering van de lokale economie, zoals is uitgewerkt in het TJTP’s en het Operationeel Programma JTF 2021–2027. Waar het gaat om openstellingen gericht op product-, proces-, diensteninnovatiesy, weegt met name mee hoe de beoogde resultaten zich verhouden tot de huidige stand van de ontwikkeling en de mate van kennisinbreng en uitwisseling.

Onderzoeksprojecten/activiteiten Sporen 1 en 2

Bij valorisatieprojecten wordt met name gelet op de elementen:

  • Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? De vernieuwing kan zitten in het toepassen of ontwikkelen van nieuwe technologieën of kennis, maar ook in het slim combineren van bestaande technologieën en kennis;

  • Hoe verschilt en onderscheidt het vernieuwende product (of dienst of proces) zich van al bestaande producten, diensten of processen?

  • Hoe verhoudt de innovatie zich tot (inter-)nationale ontwikkelingen?

  • Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

Bij onderzoeksprojecten wordt met name gelet op de elementen:

  • De mate van innovativiteit van de kennis die het project oplevert;

  • Hoe de nieuwe kennis zich verhoudt tot (inter-)nationale ontwikkelingen;

  • De wijze en mate van kennisinbreng- en uitwisseling door de partners binnen het project;

  • De wijze en mate van kennisdeling van de projectresultaten door de partners binnen het project met relevante partijen uit het regionale ecosysteem;

  • De betrokkenheid van relevante (kennis)partijen.

Daarbij kan het ook gaan om een nieuwe toepassing van iets bestaands. Enerzijds is het van belang om de inhoud van de innovatie duidelijk te schetsen, waaronder de (technische) knelpunten die overwonnen moeten worden. Aan de andere kant zal de argumentatie overtuigender door informatie over hoe de innovatie verschilt ten opzichte van reeds bestaande producten/diensten. Wat maakt het project onderscheidend? Ook speelt hier de vraag, hoe positioneert het initiatief zich ten opzichte van (inter-)nationale ontwikkelingen en trends? Een project zal doorgaans ook hoger scoren als binnen het project, partners vanuit verschillende sectoren met elkaar samenwerken (cross-overs).

Investeringsprojecten/activiteiten Sporen 1 en 2

Indien investeringsactiviteiten onderdeel uitmaken van een onderzoeksproject, is het voor de investeringsactiviteiten relevant om te beoordelen:

  • In welke mate de gekozen aanpak vernieuwend is voor de regio;

  • De mate van toename van het regionale en nationale concurrentievermogen van de aanvrager(s).

Bij projecten die alleen bestaan uit investeringen wordt, onder andere, gelet op onderstaande elementen:

  • Mate van integratie van de investeringen binnen het bestaande bedrijfsproces(sen);

  • Mate van vernieuwing die de investeringen met zich meebrengen voor het bedrijfsproces;

  • Indien sprake is van een milieu-investering: de mate waarin er sprake is van positieve milieueffecten of verduurzaming van bestaande bedrijfsprocessen.

C) Economisch en Financieel toekomstperspectief

Voor projecten gericht op het naar de markt brengen van een product of dienst is een businesscase in enge zin nodig. Daaronder wordt verstaan een kwantitatief onderbouwd beeld van de verwachte opbrengsten en kosten na marktintroductie, alsmede een analyse van die markt en de concurrentie. Waar het gaat om aanvragen gericht op productieve investeringen, zijn het creëren en behouden van werkgelegenheid en het versterken van het verdienvermogen en daarmee het economisch en financieel perspectief voor de aanvrager van belang. Voor projecten die een meer maatschappelijke bijdrage leveren, is het van belang om de kosten in relatie te brengen met de maatschappelijke opbrengsten. Voor projecten waarbij arbeidsmarktmaatregelen onderdeel vormen van de projectaanvraag, is het zicht op werk, of ander of beter werk, het beoordelingsaspect voor de her- om- en bijscholingsmaatregelen.

Hierbij wordt onder andere gelet op onderstaande elementen, zowel binnen Spoor 1 als 2.

Waar het valorisatieprojecten- of activiteiten betreft:

  • Er dient inzicht gegeven te worden wat betreft de perspectieven op de langere termijn waarbij onder meer de (potentiële) economische waarde van de projectresultaten en de marges die naar verwachting kunnen worden gehanteerd;

  • Welke markten en marktaandeel kunnen naar verwachting worden behaald?

  • Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren en hoe worden die risico’s beheerst?

  • Wordt de businesscase zowel kwalitatief als kwantitatief onderbouwd;

  • Er moet beschreven worden hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten;

Waar het een onderzoeksproject betreft:

  • Wat is de mogelijke vermarkting van de opgedane kennis (in de vorm van een daaruit voortkomend product/dienst)? Hoewel dit met name bij fundamenteel/industrieel onderzoek iets is dat op enige afstand kan staan van de projectactiviteiten, is het relevant om hier alvast een doorkijk in te geven?

  • Hoe groot is het perspectief op concrete vermarkting (op termijn) van de kennis die binnen het project wordt ontwikkeld?

  • Welke verwachtingen en rol heeft iedere partner hierbij? En hoe ziet de follow-up van het project eruit na afloop van de subsidieperiode?

  • Welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten en IP-rechten?

  • Het project dient inzichtelijk te maken of er risico’s spelen bij de uitvoering van het project en waarom en in welke mate de aanvrager bereid is een eigen bijdrage in het project te stoppen. Ook hier speelt mee of de organisatie (of genoemde personen) de competenties in huis heeft om het project tot een succes te maken en of men bij haar kerncompetentie blijft.

Indien het een productieve investering betreft:

  • Het stuwende karakter van de onderneming of de vestiging waar de investering plaatsvindt. Het gaat daarbij om een onderneming die de economische ontwikkeling van de regio stimuleert.

D) Kwaliteit van de aanvraag

Bij het criterium kwaliteit van het projectplan wordt gekeken naar de kwaliteit van de aanvrager en het projectplan. De planning en organisatie van het project, het beschikbare team en de samenstelling van het consortium zijn beoordelingsaspecten bij dit criterium. Daarnaast kan worden gekeken naar de keuze van activiteiten om het probleem aan te pakken, en met welke argumentatie en bewijskracht die keuzes zijn onderbouwd. Een meer onderscheidend karakter van het project kan onder meer blijken uit de volgende elementen:

  • De mate waarin het projectplan concreet antwoord geeft op alle onderwerpen van het format;

  • De manier waarop in het projectplan ingegaan wordt op de probleemstelling(en), de rationale en de oplossingsrichtingen voor de probleemstelling(en);

  • De onderbouwing van de activiteiten in relatie tot voorkomen van overlap met bestaande voorzieningen en in relatie tot de additionaliteit van het project ten opzichte van reguliere voorzieningen;

  • Realistische planning in relatie tot de activiteiten, eventuele vergunningprocedures en mogelijke uitvoeringsrisico’s;

  • De mate van ervaring van de aanvrager of de (beoogd) exploitant en eventuele partners met het type project waar de aanvraag over gaat;

  • De kwaliteit van een eventueel samenwerkingsverband naar complementariteit, rol- en taakverdeling, vorm en omvang van commitment.

E) Duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact

De eerste stap in de beoordeling op duurzaamheid is bedoeld om te kijken of een project voldoet aan de basisvereisten die de Europese Commissie heeft geformuleerd op het gebied van duurzaamheid. Uit Europese en nationale richtlijnen volgt dat geen projecten mogen worden gesubsidieerd die een negatief effect hebben op één van onderstaande aspecten conform Do No Significant Harm (DNSH):

  • Efficiënt en circulair gebruik van hulpbronnen;

  • Verhogen van de biodiversiteit, klimaatadaptie en mitigatie;

  • Duurzaam watergebruik en beheer;

  • Tegengaan van vervuiling van het milieu;

  • Verbetering van de luchtkwaliteit en herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer.

Bij het beoordelen van dit criterium wordt in de tweede stap vervolgens een kwalitatief en kwantitatief oordeel gegeven over de mate waarin er binnen het project sprake is van duurzame ontwikkeling. Hierbij dient duurzame ontwikkeling geïnterpreteerd te worden in overeenstemming met de definitie in het Brundtland Rapport: duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar te brengen.

Er wordt gelet op:

  • De manier waarop en de mate het project erin slaagt economische en maatschappelijke doelstellingen met elkaar te verbinden en synergie weet te bewerkstelligen;

  • In hoeverre het project een bredere maatschappelijke impact heeft op de regio?

  • De mate waarin er investeringen worden gedaan in de opleiding en ontwikkeling van mensen bij de betrokken projectpartners als gevolg van/gerelateerd aan de projectactiviteiten;

  • De manier waarop en de mate waarin in brede(re) zin wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling.

Hierbij gaat het om ecologische duurzaamheid (o.a. efficiënt gebruik van hulpbronnen, reductie van bijdrage aan CO2- en overige broeikasgassen, energiebesparing en/of), sociale duurzaamheid (onder andere gendergelijkheid, non-discriminatie en inzet mensen met beperkingen of afstand tot de arbeidsmarkt) en economische duurzaamheid (onder andere bevordering kennis).

De aanvrager wordt in het projectplan gevraagd om in te gaan hoe het project bijdraagt op de aspecten people, planet, profit.

Ten aanzien van het aspect ‘people’:

  • De investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

  • De bijdrage aan arbeidsvitaliteit, gezondheid en sociale mobiliteit van mensen;

  • De werkgelegenheid die wordt gegenereerd, bijvoorbeeld voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • De maatschappelijke impact.

Ten aanzien van het aspect ‘planet’:

  • De bijdrage aan CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

  • De bijdrage aan energiebesparing of de omschakeling naar schone energie;

  • De bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik;

  • De omgang met afval en restmaterialen;

  • De impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

Ten aanzien van het aspect ‘profit’:

  • De bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een circulaire en inclusieve economie;

  • De bijdrage aan de profilering van het bedrijf als een sociaal en duurzaam/maatschappelijk verantwoorde onderneming;

  • De manier waarop de onderneming zich maatschappelijk verantwoordt.

Ook moet een project voldoen aan het bieden van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en mag er op geen enkele wijze discriminatie plaatsvinden. Er wordt getoetst op conformiteit met de Universele verklaring van de rechten van de Mens en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Aanvragers dienen in hun projectplan aan te geven op welke wijze zij borgen dat het project voldoet aan deze voorwaarden.

Uniforme uitgangspunten voor de punten binnen de beoordelingsmethodiek zijn:

  • In totaal zijn er 100 punten te scoren;

  • Projecten dienen ten minste 70 punten te scoren voor een positief advies;

  • Op elk criterium dat meegenomen wordt moet ten minste een weging van 15 punten gelden, en voor criterium A (Bijdrage aan doelstellingen van het Programma) ten minste 20 punten.

  • Op elk criterium dat meegenomen wordt dient ten minste 50 procent van de te behalen punten worden gescoord;

  • De criteria A (Bijdrage aan doelstellingen van het Programma), E (Kwaliteit van de aanvraag) en F (Duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact) worden altijd meegenomen in de beoordeling;

  • Criterium D (Economisch en financieel toekomstperspectief) wordt altijd meegenomen bij Spoor 1 en 22;

  • Per openstelling worden ten minste 4 van de 6 criteria toegepast.

3. Subsidie-technische beoordeling

Indien de Minister van SZW, op advies van de deskundigencommissie, besluit minimaal 70 punten aan het project toe te kennen, wordt ten slotte in de derde stap het project financieel-technisch getoetst. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de uitvoeringsperiode, de maximaal gevraagde subsidie en sluitendheid van de financiering. In dit kader wordt ook getoetst of de begrote projectkosten voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving. Als na de inhoudelijke toetsing ook de financieel-technische toetsing positief blijkt, dan kan subsidie worden verleend en volgt de verleningsbeschikking. Indien hiertoe aanleiding is kan een afwijkende werkwijze worden gevolgd.

Artikel I, onderdelen D, E, K, L, M, R, S, T en Y (artikelen 5.1, 5.1.12, 5.4.12, 6.1, 6.2.12, 6.4.11, 7.1, 7.2.12 en 7.4.12)

Met deze onderdelen is de garantstelling voor de voorschotbepaling vooruitlopend op te maken kosten niet meer beperkt tot de desbetreffende provincie.

Artikel I, onderdelen F en U (artikelen 5.4.5 en 7.4.5)

Met deze onderdelen wordt het subsidieplafond bekend gemaakt (eerste lid). Verder wordt het mogelijk gemaakt om resterend budget uit de openstelling die op 28 mei 2025 sloot, in te zetten voor deze openstelling (eerste lid). De datum waarop de Minister van SZW de verschuivingen het beschikbare budget uiterlijk bekend maakt, is verschoven van 16 juni 2025 naar 30 januari 2026 (derde lid).

Artikel I, onderdelen G, O en V (artikelen 5.4.6, 6.4.6 en 7.4.6)

Met deze onderdelen wordt de openstellingsperiode bekend gemaakt.

Artikel I, onderdelen H, P en W (artikelen 5.4.7, 6.4.7 en 7.4.7)

Met deze onderdelen komt het maximum subsidiebedrag per project te vervallen.

Artikel I, onderdelen I, Q en X (artikelen 5.4.9, 6.4.9 en 7.4.9)

Met deze onderdelen wordt de datum waarvoor de uitvoering van het project voltooid dient te zijn, met twee jaar verschoven van 30 juni 2027 naar 30 juni 2029.

Artikel I, onderdeel J (artikel 5.4.10)

Dit onderdeel maakt het mogelijk dat een grootbedrijf in aanmerking kan komen voor subsidie voor productieve investeringen in kritieke technologieën, zoals bedoeld in artikel 2 van de STEP-Verordening3, voor zover passend binnen het programma.

Artikel I, onderdeel N (artikel 6.4.5)

Met artikel 6.4.5 (nieuw) wordt het subsidieplafond tot 1 september 2025 uitsluitend beschikbaar gesteld voor aanvragen met betrekking tot Spoor 3 arbeidsmarkt gerelateerde projecten, na deze datum komt het subsidieplafond beschikbaar voor alle sporen (Spoor 1, 2 en 3). Verder wordt het mogelijk gemaakt om resterend budget uit de openstelling die op 28 mei 2025 sloot, in te zetten voor deze openstelling (eerste lid). De datum waarop de Minister van SZW de verschuivingen het beschikbare budget uiterlijk bekend maakt, is 30 januari 2026 (derde lid).

Artikel II

Met dit artikel wordt de inwerkingtreding geregeld. In paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting is de inwerkingtreding nader toegelicht.

De Minister van Economische Zaken, D. Beljaarts

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231).

X Noot
2

Het JTF-programma Nederland bestaat uit drie sporen. Spoor 1 Vernieuwen en versterken regionale economie. Spoor 2 Versnellen van transitie met investeringen in technologie, systemen en infrastructuur en Spoor 3 Een wendbare en weerbare beroepsbevolking.

X Noot
3

Verordening (EU) 2024/795 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (‘STEP’) en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG en Verordeningen (EU) 2021/1058, (EU) 2021/1056, (EU) 2021/1057, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) 2021/1060, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/241.

Naar boven