Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2025, 17361 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2025, 17361 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Gelet op de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vierde lid, vijfde lid, onderdeel b, en zevende lid, 8, eerste en tweede lid, 11, 14, 16, 17, 18 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;
BESLUIT
In deze regeling wordt verstaan onder:
adres als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;
Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 zoals laatst gewijzigd bij Verordening (EU) 2023/1315, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2023, L 167);
iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent, waarvan de activiteit invloed kan hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie;
het krachtens een rechtsverhouding gerechtigd zijn tot alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van een goed, met uitzondering van het recht op levering, en het gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed voor zijn rekening te nemen en daarmee het volledige risico van waardeverandering of tenietgaan van het goed te dragen, zonder dat het goed geleverd is;
eigenaar, eigenaar van het economische eigendom, erfpachter of opstalhouder van maatschappelijk vastgoed die niet in eigendom is van de Staat der Nederlanden.
eigendom, economische eigendom, erfpachtrecht of opstalrecht van maatschappelijk vastgoed die niet in eigendom is van de Staat der Nederlanden;
onderneming die bedrijfsmatig onderzoek doet naar en adviseert over mogelijke te nemen verduurzamingsmaatregelen en die niet werkzaam is bij de eigenaar van het maatschappelijk vastgoed;
verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1);
energielabel als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021;
berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;
gebouwde onroerende zaak of gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan die staan ingeschreven in de basisregistratie kadaster op één adres of één gebouwde onroerende zaak die staat ingeschreven in de basisregistratie kadaster op meerdere adressen;
hoge energieprestatie van het gebouw, afhankelijk van de aanwezige gebruiksfuncties, als bedoeld in bijlage 4;
project met een hoge duurzaamheidsambitie op basis van een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P;
gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
Kaderbesluit BZK-subsidies;
de maatregelen onder codes C, E, F en L en de maatregelen D.4, D.5, D.6, D.7 en D.10 uit de maatregelenlijst van bijlage 3;
a. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een provincie, een gemeente, een waterschap of een veiligheidsregio;
b. schoolgebouw;
c. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in hoofdstuk 1, titel 3, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of hoofdstuk 1, titel 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
d. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder met een in bijlage 2, onderdeel A, opgenomen SBI-code;
e. gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling of in eigendom van een culturele instelling gelieerd aan een instelling met een door de Belastingdienst aangewezen status als culturele algemeen nut beogende instelling;
f. monument;
g. gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie in eigendom van kerkgenootschappen, stichtingen, verenigingen of coöperaties met een in bijlage 2, onderdeel B, opgenomen SBI-code, waaronder in elk geval behoort een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis of gemeenschapscentrum; of
h. sportaccommodatie;
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
gebouwde onroerende zaak of deel van een gebouwde onroerende zaak die is ingeschreven als:
a. rijksmonument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;
b. gemeentelijk monument in een gemeentelijk erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.16 van de Erfgoedwet; of
c. provinciaal monument in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17 van de Erfgoedwet;
technisch bouwsysteem of onderdeel van de bouwschil;
een handelingsplan van eigenaren van maatschappelijk vastgoed met te nemen maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen;
energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;
kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief kosten voor indexering, sloop en lood- en asbestverwijdering;
gebouwde onroerende zaak die openbaar toegankelijk is voor het publiek of bedoeld is voor gemeenschappelijk gebruik;
verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 2023/2831);
elektrisch toestel uitgerust met ten minste één waaier, één motor en een kast, dat bedoeld is om in een gebouw of een deel van een gebouw vervuilde lucht door buitenlucht te vervangen:
a. met een maximaal debiet van niet meer dan 250 m3/h; of
b. met een maximaal debiet tussen 250 en 1.000 m3/h, die volgens de producent uitsluitend voor residentiële ventilatie bedoeld is;
code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;
uit ’s Rijks kas bekostigde gebouwde onroerende zaak, waar onderwijs wordt gegeven, van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie;
gebouwde onroerende zaak die kwalificeert als sportaccommodatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling BOSA, gebruikt voor amateursport als bedoeld in artikel 4 van de Subsidieregeling BOSA, in eigendom van:
a. een openbaar lichaam genoemd in onderdeel a van de definitie van maatschappelijk vastgoed; of
b. een amateursportorganisatie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, eerste en tweede lid, van de Subsidieregeling BOSA;
Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
maatregel die aantoonbaar direct leidt tot energiebesparing of reductie van koolstofdioxide-emissies, niet zijnde een gedragsmaatregel.
Deze regeling heeft tot doel eigenaren van bestaand maatschappelijk vastgoed te stimuleren om te investeren in ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen of een integraal verduurzamingsproject ten behoeve van het verbeteren van de energieprestatie of energie-efficiëntie van maatschappelijk vastgoed en bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.
De minister kan aan een eigenaar van bestaand maatschappelijk vastgoed op aanvraag subsidie verstrekken voor een investering in maatregelen bestaande uit:
a. ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen die zijn opgenomen in bijlage 3 van deze regeling; of
b. een integraal verduurzamingsproject.
1. Een aanvraag voor een subsidie kan worden ingediend van 2 juni 2025 tot en met 31 oktober 2025 of tot en met de dag waarop het subsidieplafond wordt bereikt.
2. Een aanvraag voor een subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
3. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 09:00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17:00 uur zijn ontvangen.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 121.500.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel a.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 283.500.000 voor aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b.
3. Voor zover de aanvraag het voor die subsidie geldende subsidieplafond overschrijdt, of als dat subsidieplafond al volledig aangewend is, kunnen vanaf 1 oktober 2025:
a. aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel a, gebruik maken van het subsidieplafond als bedoeld in het tweede lid, en
b. aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b, gebruik maken van het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid.
4. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.
2. Een subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door artikelen 38 bis, 41 en 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door artikel 38 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4. Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.
5. Een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door de reguliere de-minimisverordening.
1. De minister publiceert binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, als de subsidie aan een project meer bedraagt dan € 100.000.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, kan worden verleend voor:
a. de projectkosten van een verduurzamingsmaatregel of een combinatie van maximaal drie verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in bijlage 3 welke voortkomen uit een advies als bedoeld in onderdeel b, voor investeringen in bestaand maatschappelijk vastgoed;
b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1, A.3 of A.5, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart of kosten van het opstellen van een energieadvies in het kader van het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed zijn uitgezonderd van subsidiëring; of
c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, bedoeld in onderdeel a.
2. De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking, als een aanvraag voor verstrekking van subsidie voor verduurzamingsmaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder maatschappelijk vastgoed ook begrepen bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, bedraagt 20% van de kosten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag van € 5.000 per aanvraag en een maximumbedrag van € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak.
2. In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, en 6, vierde lid, van het Kaderbesluit kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd of gefinancierd, behalve in het geval van bovenlokale ondernemingen.
3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie een maximumbedrag van € 300.000 per onderneming als de steun wordt gerechtvaardigd door de reguliere de-minimisverordening, en kan dit maximumbedrag naar beneden worden bijgesteld als de ontvanger eerder steun op grond van die verordening heeft ontvangen.
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder gebouwde onroerende zaak ook begrepen bouwwerken op hetzelfde perceel die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen.
1. In aanvulling op artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, ten minste:
a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in verduurzamingsmaatregelen in maatschappelijk vastgoed;
c. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.1 of A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag;
d. de hoogtes van de andere subsidies, als andere subsidies voor dezelfde activiteiten zijn verstrekt;
e. een verklaring waaruit blijkt dat of de onderneming een bovenlokale onderneming is, als de aanvraag betrekking heeft op een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
f. een formulier dat aantoont dat de sportaccommodatie voor minimaal 50% van het oppervlakte en minimaal 50% van de tijd bestemd is en gebruikt wordt voor amateursport, als een stichting of vereniging een sportaccommodatie ter beschikking stelt maar de locatie van de accommodatie in het omgevingsplan niet de enkelbestemming ‘sport’ heeft; en
g. het bondsnummer van het NOC*NSF of een registratienummer van het Platform Ondernemende Sportaanbieders van de stichting of vereniging die amateursport aanbiedt of van de amateursportorganisaties die gebruikmaken van de sportaccommodatie, als een stichting of vereniging amateursport aanbiedt of een sportaccommodatie ter beschikking stelt.
2. In afwijking van artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, in plaats van een gespecificeerde begroting de offertes van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd bevatten.
3. In aanvulling op het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, als deze gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingverordening of de reguliere de-minimisverordening:
a. een verklaring dat niet eerder subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt;
b. een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van de reguliere de-minimisverordening, als de subsidieaanvraag of een deel ervan op grond van de reguliere de-minimisverordening wordt gerechtvaardigd; en
c. een verklaring dat het pakket met maatregelen zal voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4. In afwijking van het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, als de subsidie wordt gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening, een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.5, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag.
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, af voor zover:
a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;
b. het maatschappelijk vastgoed na het uitvoeren van de maatregelen een andere bestemming dan maatschappelijk vastgoed krijgt;
c. reeds een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed is verstrekt, of aangevraagd en nog niet afgewezen;
d. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten door een bestuursorgaan van de Staat, tenzij de subsidie een lening betreft;
e. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten en subsidiëring op grond van artikel 3, onderdeel a, zou leiden tot een totale subsidie, exclusief leningen, van meer dan 50% van de kosten van deze activiteiten, of een totale subsidie, inclusief leningen, van meer dan 100% van de kosten van deze activiteiten;
f. de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, tenzij de subsidie gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening;
g. sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig is in Nederland en in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;
h. de subsidie wordt aangevraagd voor de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie;
i. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds vastgestelde Europese regelgeving;
j. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht, bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;
k. de subsidie wordt aangevraagd voor maatschappelijk vastgoed of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij het maatschappelijk vastgoed in eigendom is van een zorgaanbieder;
l. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht, en dat niet beschikt over een geldig energielabel, of als voor dat gebouw subsidie wordt aangevraagd voor de energielabelkosten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c;
m. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;
n. de subsidie staatssteun bevat, tenzij deze wordt gerechtvaardigd door de reguliere de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening; of
o. op grond van artikel 3, onderdeel a, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed:
1°. voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed reeds tweemaal eerder of tijdens dezelfde aanvraagperiode een subsidie is verstrekt; of
2°. voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed reeds een subsidie is aangevraagd maar nog niet vastgesteld of afgewezen.
2. In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening af voor zover:
a. op een andere manier reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;
b. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten; of
c. de subsidie het steunplafond overschrijdt uit artikel 3, tweede lid, van de reguliere de-minimisverordening, van 300.000 euro over een periode van drie jaar.
3. In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingsverordening af voor zover:
a. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;
b. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten;
c. de onderneming een onderneming in moeilijkheden betreft als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
d. maatregelen voor de verbetering van energie-efficiëntie in het gebouw worden gesubsidieerd en de maatregelen:
1. één type onderdeel van een gebouw betreffen en niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 10%; of
2. niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.
1. Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 24 maanden na de subsidieverlening te realiseren; en
b. voor subsidies van meer dan € 25.000: de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.
2. Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmaal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.
3. De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter, indien dat nog niet is gedaan.
4. Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd en dat beschikt over een gasaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet, dienen de activiteiten ten minste te leiden tot de vervanging van de aansluiting op gas.
5. Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a.
1. De minister keert bij subsidiebedragen vanaf € 25.000 een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.
2. Het voorschot wordt in één keer betaald.
1. De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, die minder dan € 25.000 bedraagt direct vast conform artikel 16, tweede lid, onderdeel a van het Kaderbesluit.
2. De minister stelt een subsidie vanaf € 25.000 als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.
3. Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, blijkt:
a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
c. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten is; en
d. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 12, vierde lid betreft, dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.
4. Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kan worden verleend voor:
a. de projectkosten die betrekking hebben op een van de integrale verduurzamingspakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P, welke voortkomen uit een advies als bedoeld in onderdeel b, die leiden tot het verbeteren van de energieprestatie van bestaand maatschappelijk vastgoed;
b. de advieskosten, bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of A.3, ook als deze zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag, hoewel kosten van het opstellen van een portefeuilleroutekaart van subsidiëring zijn uitgezonderd; of
c. de kosten voor het opstellen en registeren van een energielabel, als bedoeld in bijlage 3, onderdeel K.1, na de uitvoering van de werkzaamheden van het integraal verduurzamingspakket, bedoeld in onderdeel a.
2. De advieskosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, komen alleen voor subsidie in aanmerking als een aanvraag voor verlening van subsidie voor projectkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is ingediend.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 30% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt uitgevoerd.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, bedraagt 40% van de projectkosten van de subsidiabele activiteiten en ten minste € 25.000 per aanvraag en ten hoogste € 1.500.000 per gebouwde onroerende zaak indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.2 of P.4, wordt uitgevoerd.
3. Het percentage bedoeld in het tweede lid wordt verlaagd met tien procentpunten, indien de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft maar geen kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, die geen kleine of middelgrote onderneming is.
4. Indien de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, wordt het subsidiepercentage met 5 procentpunten verlaagd, indien de steun ziet op slechts één type onderdeel van een gebouw.
5. In aanvulling op het eerste en tweede lid kan hetzelfde percentage worden gesubsidieerd van de kosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, als dat van de projectkosten.
6. In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, en 6, vierde lid, van het Kaderbesluit kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die op grond van een andere regeling zijn gesubsidieerd of gefinancierd, behalve in het geval van bovenlokale ondernemingen.
7. De maximale projectkosten die voor de subsidie in aanmerking komen bedragen per labelsprong € 220 exclusief btw per m2 gebruiksoppervlakte indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.2, wordt uitgevoerd.
1. In aanvulling op de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, ten minste:
a. het adres of de kadastrale aanduiding van het maatschappelijk vastgoed waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. de geregistreerde handelsnaam van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel, indien van toepassing;
c. een verklaring dat de aanvraag betrekking heeft op investeringen in maatschappelijk vastgoed;
d. een advies als bedoeld in bijlage 3, onderdeel A.2 of in het geval van monumenten A.3, dat niet ouder is dan 48 maanden op het moment van de aanvraag;
e. een beschrijving van het maatregelenpakket waar de aanvraag betrekking op heeft met een onderbouwing van de potentiële energiebesparing of potentiële reductie van koolstofdioxide-uitstoot;
f. een verklaring waaruit blijkt of de onderneming wel of geen bovenlokale onderneming is, als de aanvraag betrekking heeft op een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;
g. de hoogtes van de andere subsidies, als andere subsidies voor dezelfde activiteiten zijn verstrekt;
h. een verklaring dat de subsidie niet wordt gebruikt om producten die onder de energie-etiketteringverordening vallen, en niet voldoen aan de eis van artikel 7, tweede lid, van die verordening, aan te schaffen of daarop een gebruiksrecht te verkrijgen;
i. een formulier dat aantoont dat de sportaccommodatie voor minimaal 50% van het oppervlakte en minimaal 50% van de tijd bestemd is en gebruikt wordt voor amateursport, als een stichting of vereniging een sportaccommodatie ter beschikking stelt maar de locatie van de accommodatie in het omgevingsplan niet de enkelbestemming ‘sport’ heeft; en
j. het bondsnummer van het NOC*NSF of een registratienummer van het Platform Ondernemende Sportaanbieders van de stichting of vereniging die amateursport aanbiedt of van de amateursportorganisaties die gebruikmaken van de sportaccommodatie, als een stichting of vereniging amateursport aanbiedt of een sportaccommodatie ter beschikking stelt.
2. In aanvulling op het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, als deze wordt aangevraagd voor een bovenlokale onderneming, of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming:
a. een verklaring dat niet eerder subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt;
b. een verklaring dat het pakket met maatregelen zal voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
c. een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van de reguliere de-minimisverordening, als een subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b of c, wordt aangevraagd; en
d. de groottecategorie van de onderneming, te weten klein of middelgroot in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel een grote onderneming als deze buiten de categorieën klein of middelgroot valt, als een subsidie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt aangevraagd.
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit, wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, af voor zover:
a. de activiteiten zullen worden verricht in maatschappelijk vastgoed dat niet is gelegen in Nederland;
b. het maatschappelijk vastgoed na het uitvoeren van de maatregelen een andere bestemming dan maatschappelijk vastgoed krijgt;
c. sprake is van een onderneming die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig is in Nederland en in aanmerking komt voor aftrekposten en fiscale regelingen;
d. de subsidie wordt aangevraagd voor de projectkosten en energielabelkosten bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a en c, als de bijbehorende activiteiten zijn uitgevoerd voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor subsidie;
e. de subsidie wordt aangevraagd voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds in werking getreden Europese regelgeving of, in het geval van bovenlokale ondernemingen, reeds vastgestelde Unienormen;
f. de subsidie wordt aangevraagd voor erkende maatregelen of het installeren van een energiebeheerssysteem voor maatschappelijk vastgoed ter voldoening aan de energiebesparingsplicht, bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;
g. de subsidie wordt aangevraagd voor maatschappelijk vastgoed of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij het maatschappelijk vastgoed in eigendom is van een zorgaanbieder;
h. de subsidie wordt aangevraagd voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht, en dat niet beschikt over een geldig energielabel, of als voor dat gebouw subsidie wordt aangevraagd voor de energielabelkosten, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder c;
i. de subsidie wordt aangevraagd voor een kantoorgebouw dat niet beschikt over ten minste energielabel C, tenzij de energielabel C-verplichting niet van toepassing is ingevolge artikelen 3.87 en 3.87a van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het kantoorgebouw ingevolge deze artikelen van de verplichting is uitgezonderd;
j. de subsidie staatssteun bevat en niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 38 bis van de algemene groepsvrijstellingsverordening of door de reguliere de-minimisverordening met inachtneming van de cumulatiebepalingen van artikel 8, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
k. reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 3, onderdeel b, van deze regeling of van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed;
l. reeds subsidie op grond van deze regeling of de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed is aangevraagd voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed en deze nog niet is afgewezen, ingetrokken of vastgesteld;
m. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten door een bestuursorgaan van de Staat, tenzij de subsidie een lening betreft; of
n. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten en subsidiëring op grond van artikel 3, onderdeel b, zou leiden tot een totale subsidie, exclusief leningen, van meer dan 50% van de kosten van deze activiteiten, of een totale subsidie, inclusief leningen, van meer dan 100% van de kosten van deze activiteiten.
2. In aanvulling op het eerste lid wijst de minister een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, als de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming, af voor zover:
a. reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten;
b. de gekozen maatregelen niet gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%;
c. de onderneming een onderneming in moeilijkheden betreft als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of
d. de onderneming het vastgoed gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten.
1. Onverminderd artikel 21 van het Kaderbesluit, is de subsidieontvanger verplicht:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt uit te voeren binnen 36 maanden na de subsidieverlening; en
b. de minister te informeren wanneer de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verstrekt, op de in de verleningsbeschikking aangegeven wijze.
2. Indien de uitvoering van de activiteiten binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder a, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmaal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.
3. De subsidieontvanger die een integraal verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.2, uitvoert dient de energielabels te laten opstellen en te laten registreren zoals aangegeven in de beschrijving van het pakket.
4. De subsidieontvanger dient iedere gas- of elektriciteitsaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 waar de subsidie betrekking op heeft te koppelen aan een slimme meter, indien dat nog niet is gedaan.
5. Als de subsidie betrekking heeft op een bovenlokale onderneming is of als de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een bovenlokale onderneming dienen de gekozen maatregelen gezamenlijk te leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%.
6. Indien de aanvraag betrekking heeft op maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd en dat beschikt over een gasaansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van de Gaswet, dienen de activiteiten ten minste te leiden tot de vervanging van de aansluiting op gas.
7. Artikel 19 van het Kaderbesluit is niet van toepassing op een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b.
1. De minister keert een voorschot uit van 70% van het verleende bedrag.
2. Het voorschot wordt in één keer betaald.
1. De minister stelt een subsidie als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, vast nadat de aanvrager een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan de minister heeft verstrekt.
2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
3. Uit de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, bedoeld in het eerste lid, blijkt:
a. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
b. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;
c. dat een energielabel is afgegeven na het uitvoeren van de maatregelen indien dat een onderdeel is van de gesubsidieerde activiteiten; en
d. indien het betreft een subsidie als bedoeld in artikel 19, zesde lid, dat de aansluiting op gas binnen de gestelde termijn is vervangen.
4. Een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.
Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen en bestaande uit een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energieprestatie zijn vastgelegd.
Deze rapportage bevat in ieder geval:
1. een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;
2. een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;
3. een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie;
4. een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting);
5. voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende aanvullende eisen:
i. inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar; en
ii. een helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen.
86.10 |
Ziekenhuizen en geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting |
86.10.1 |
Universitair medische centra |
86.10.2 |
Algemene ziekenhuizen |
86.10.3 |
Categorale ziekenhuizen |
86.10.4 |
Geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting |
86.21 |
Praktijken van huisartsen |
86.22 |
Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde) |
86.22.1 |
Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde of psychiatrie) |
86.22.2 |
Praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg |
86.23 |
Tandartspraktijken |
86.23.1 |
Praktijken van tandartsen |
86.23.2 |
Praktijken van tandheelkundig specialisten |
86.9 |
Paramedische praktijken en overige gezondheidszorg zonder overnachting |
86.91 |
Praktijken van verloskundigen en paramedici |
86.91.1 |
Praktijken van verloskundigen |
86.91.2 |
Praktijken van fysiotherapeuten |
86.91.3 |
Praktijken van psychotherapeuten, psychologen en pedagogen |
86.91.9 |
Overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie) en alternatieve genezers |
86.92.1 |
Gezondheidscentra |
86.92.2 |
Arbobegeleiding en re-integratie |
86.92.3 |
Preventieve gezondheidszorg (geen arbobegeleiding) |
86.92.4 |
Medische laboratoria, trombosediensten en overig behandelingsondersteunend onderzoek |
86.92.5 |
Ambulancediensten en centrale posten |
86.92.9 |
Samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorgondersteunende diensten |
87.10 |
Verpleeghuizen |
87.20 |
Huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten |
87.30 |
Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten en verzorgingshuizen |
87.30.1 |
Huizen en dagverblijven voor niet-verstandelijk gehandicapten |
87.30.2 |
Verzorgingshuizen |
87.90 |
Jeugdzorg en maatschappelijke opvang met overnachting |
87.90.1 |
Jeugdzorg met overnachting en dagverblijven voor jeugdzorg |
87.90.2 |
Maatschappelijk opvang met overnachting |
88.10 |
Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting gericht op ouderen en gehandicapten |
88.10.1 |
Thuiszorg |
88.10.2 |
Welzijnswerk voor ouderen |
88.10.3 |
Ondersteuning en begeleiding van gehandicapten |
88.99 |
Ambulante jeugdzorg, maatschappelijk werk en advies en lokaal welzijnswerk |
88.99.1 |
Ambulante jeugdzorg |
88.99.2 |
Maatschappelijk werk |
88.99.3 |
Lokaal welzijnswerk |
88.99.9 |
Overig maatschappelijk advies, gemeenschapshuizen en samenwerkingsorganen op het gebied van welzijn |
47.73 |
Apotheken |
85.52.2 |
Kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen) |
88.91 |
Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk |
90.01.1 |
Beoefening van podiumkunst |
90.04.1 |
Theaters en schouwburgen |
91.01 |
Culturele uitleencentra en openbare archieven |
91.01.1 |
Openbare bibliotheken |
91.01.2 |
Kunstuitleencentra |
91.01.9 |
Overige culturele uitleencentra en openbare archieven |
91.02.1 |
Musea |
91.03 |
Monumentenzorg |
91.04 |
Dieren- en plantentuinen; natuurbehoud |
91.04.1 |
Dieren- en plantentuinen, kinderboerderijen |
93.11.1 |
Zwembaden |
93.15.2 |
Roei-, kano-, zeil- en surfsport e.d. |
94.91.1 |
Religieuze organisaties |
94.91.9 |
Overige levensbeschouwelijke organisaties |
94.92 |
Politieke organisaties |
94.99.1 |
Gezelligheidsverenigingen |
94.99.2 |
Hobbyclubs |
94.99.6 |
Overige ideële organisaties (rest) |
94.99.7 |
Overige belangenbehartiging (rest) |
Eén van de volgende adviezen moet ten grondslag liggen aan de aanvraag voor een subsidie op grond van deze regeling. Deze adviezen tellen niet als maatregel.
A. Advies |
||
A.1 |
Energieadvies |
Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing en bestaande uit: een rapport, opgesteld door een energieadviseur, met daarin opgenomen een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed, volgens de voorwaarden van bijlage 1. Een portefeuilleroutekaart en een energieadvies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gelden ook als energieadvies op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 1 of worden aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen. |
A.2 |
Maatwerkadvies |
Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing en bestaande uit: maatwerkadvies conform de BRL9500-MWA-U of de BRL9500-04, opgesteld door een gecertificeerd EP-U-maatwerkadviseur. Het maatwerkadvies conform de BRL9500-MWA-U moet geregistreerd zijn in EP-Online. Een portefeuilleroutekaart wordt gelijkgesteld aan een maatwerkadvies mits deze voldoet aan de voorwaarden uit bijlage 1 of wordt aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen. Portefeuilleroutekaarten van de zorgsector moeten daarnaast op directieniveau zijn vastgesteld en opgesteld conform de formats van het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg. De zorgsector bestaat uit organisaties met een SBI-code die begint met 86, 87 of 88. Voor andere sectoren moeten portefeuilleroutekaarten op directieniveau zijn vastgesteld en naast het gebouw waar subsidie voor wordt aangevraagd nog minimaal 19 andere gebouwen omvatten. |
A.3 |
Duurzaam monumentenadvies |
Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing voor monumenten en bestaande uit: maatwerkadvies uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden. Voor subsidies tot en met € 25.000 moet minimaal niveau 2-advies worden uitgevoerd. Voor subsidies hoger dan € 25.000 moet minimaal niveau 3-advies worden uitgevoerd. |
A.5 |
Energieadvies met NTA 8800-berekening |
Bestemd voor: het inzichtelijk maken van maatregelen ten behoeve van energiebesparing en bestaande uit: een rapport, opgesteld door een energieadviseur, met daarin opgenomen een energieadvies ter verbetering van de energieprestatie van het maatschappelijk vastgoed, volgens de voorwaarden van bijlage 1, met dien verstande dat het energieverbruik per vierkante meter van vóór de verduurzaming en het geschatte gebruik van na de verduurzaming wordt berekend met geattesteerde software die voldoet aan de bepalingsmethodiek van de NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021. Een portefeuilleroutekaart en een energieadvies via het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gelden ook als energieadvies op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden uit bijlage 1 of worden aangevuld om aan deze voorwaarden te voldoen. Daarnaast moet het energieverbruik per vierkante meter van vóór de verduurzaming en het geschatte gebruik van na de verduurzaming worden berekend met geattesteerde software die voldoet aan de bepalingsmethodiek van de NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021. |
P. Integrale verduurzamingspakketten |
||
P.1 |
Integraal met Maatwerkadvies |
Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en minimaal tot label B, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021. Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd. Toelichting: Gedeelten van bouwwerken met als gebruiksfunctie een industriefunctie kunnen niet met dit verduurzamingspakket worden verduurzaamd, omdat voor de industriefunctie geen energielabel kan worden bepaald (volgens de vereiste bepalingsmethodiek). |
P.2 |
Integraal met Maatwerkadvies tot een hoge energieprestatie |
Bestemd voor: energieprestatieverbetering van bestaande gebouwen, tot een hoge energieprestatie en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Maatwerkadvies (A.2) dat leidt tot een verbetering van ten minste drie labels en tot een hoge energieprestatie (ook wel renovatiestandaard genoemd) van het gebouw conform bijlage 4, waarbij het energielabel is vastgesteld volgens de bepalingsmethodiek van NTA 8800, opgesteld na 1 januari 2021. Het maatregelenpakket is gebaseerd op een Maatwerkadvies, dat voor aanvang van de werkzaamheden is afgegeven en het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een referentielabel bepaald. Na afloop van de werkzaamheden wordt een definitief label bepaald en geregistreerd. Toelichting: Gedeelten van bouwwerken met als gebruiksfunctie een industriefunctie kunnen niet met dit verduurzamingspakket worden verduurzaamd, omdat voor de industriefunctie geen energielabel kan worden bepaald (volgens de vereiste bepalingsmethodiek). |
P.3 |
Integrale aanpak verduurzaming monumenten met 20% energiebesparing |
Bestemd voor: het verlagen van het energieverbruik van bestaande monument en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Duurzaam monumentenadvies (A.3). Een niveau 3-advies is vereist. Het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 20%. |
P.4 |
Integrale aanpak verduurzaming monumenten met 60% energiebesparing |
Bestemd voor: het verlagen van het energieverbruik van bestaande monument en bestaande uit: een pakket met maatregelen gebaseerd op een Duurzaam monumentenadvies (A.3). Een niveau 3-advies is vereist. Het maatregelenpakket voldoet aan artikel 7, tweede lid, van de energie-etiketteringverordening. De gekozen maatregelen moeten gezamenlijk leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie van ten minste 60%. |
De energie-etiketteringverordening bepaalt dat als producten een Europees energielabel hebben, slechts de twee hoogste labelcategorieën waarin producten op de markt zijn mogen worden gesubsidieerd. Deze eis geldt ook voor de producten die op grond van deze maatregelenlijst worden aangevraagd. Dit is waar mogelijk aangegeven in de maatregellijst.
C. Thermische schil |
||
De bestaande thermische schil is de isolerende laag aan de buitenzijde van het gebouw. Hij wordt gevormd door de bouwkundige constructies die de verwarmde ruimten omhullen en die hiermee het gebouw afscheiden van de buitenomgeving, bodem of aangrenzende onverwarmde ruimten. |
||
C.1 |
Isolerende beglazing |
Bestemd voor: beglazing in de bestaande thermische schil en bestaande uit: meervoudig glas met een vacuüm- of gasgevulde spouw of panelen in het kozijn met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale Ug-waarde (W/m2K) van 0,8 of een isolerende deur, (eventueel) een kozijn. Alleen glazen, panelen of deuren die op de ISDE – Meldcodelijst Hoogrendementsglas staan mag worden toegepast. Toelichting: De Meldcodelijst Hoogrendementsglas van de ISDE kunt u hier vinden: www.rvo.nl/isde. Het indicatieve subsidiebedrag op de maatregelenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling. |
C.2 |
Isolatie voor dak, gevel en vloer, van bestaande constructies |
Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil en bestaande uit: a. isolatiematerialen op het dak waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 6,3 m2K/W bedraagt; of b. isolatiematerialen voor vloer of wand waarbij de warmteweerstand van het totaal aan isolatiematerialen (Riso,tot) ten minste 4 m2K/W bedraagt. Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Meldcodelijst Isolatiematerialen staan mogen worden toegepast. Als voor lokaal gespoten PIR of PUR wordt gekozen als het type isolatiemaatregel voor vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, dan moet dit zijn aangebracht met een fluorkoolwaterstofverbindingen (HFK)-vrij blaasmiddel. Toelichting: De Meldcodelijst Isolatiematerialen van de ISDE kunt u hier vinden: www.rvo.nl/isde. Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Meldcodelijst heeft betrekking op de ISDE, niet op de Regeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed. |
C.3 |
Kierdichting |
Bestemd voor: het afdichten van kieren en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972. De kierdichtheid mag ten hoogste een Qv;10;kar-waarde hebben van 0,4 l/sm2 conform de NEN 2686. |
D. Verwarmen, koelen, ventileren |
||
D.1 |
Warmtepomp(boiler) kleiner of gelijk aan 70kW |
Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen of verwarming van tapwater en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp(boiler) met een maximaal thermisch vermogen van 70kW die is opgenomen in de ISDE Meldcodelijst Warmtepompen, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een geïntegreerd opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor de buitenunit. De warmtepomp(boiler) als verwarmingstoestel dient ten minste energielabel A++ te hebben. De warmtepompboiler als warm tapwaterbereider dient ten minste een energie-efficiëntieklasse A+ te hebben. Indien een opslagvat wordt aangeschaft dat valt onder het energielabelsysteem voor warmwatertanks (op grond van gedelegeerde verordening (EU) 812/20131), moet deze minstens energielabel A hebben. Toelichting: De ISDE Meldcodelijst Warmtepompen is beschikbaar op www.rvo.nl/isde. Het indicatieve subsidiebedrag op de apparatenlijst heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling. (Thermisch) vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013.2 Zie ook www.wkotool.nl voor meer informatie. |
D.2 |
Warmtepomp groter dan 70kW |
Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepomp met een thermisch vermogen groter dan 70kW per stuk, (eventueel) een bronsysteem, (eventueel) een bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) een restwarmte-opslagvat, (eventueel) een afgiftenet en (eventueel) een geluiddempende omkasting voor een buitenunit). Indien een opslagvat wordt aangeschaft dat valt onder het energielabelsysteem voor warmwatertanks (op grond van gedelegeerde verordening (EU) 812/20131), moet deze minstens energielabel A hebben. Toelichting: (Thermisch) Vermogen in kW: De hoeveelheid afgegeven warmte van het apparaat ten behoeve van ruimteverwarming, uitgedrukt in kilowatt, conform gedelegeerde verordening (EU) nr. 811/2013.2 Zie ook www.wkotool.nl voor meer informatie. |
D.3 |
Lucht/lucht warmtepomp groter dan 20kW |
Bestemd voor: het verwarmen en koelen van gebouwen en bestaande uit: een lucht/lucht warmtepomp met een nominaal thermisch vermogen van de buitenunit >20 kW en (eventueel) een geluiddempende omkasting. De warmtepomp dient een seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming SCOP ≥ 4,0 voor de buitenunit te hebben, bij nominaal thermisch vermogen en een stookseizoen ‘A’ = average, gemeten conform NEN-EN 14825:2022. |
D.4 |
Luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen van luchtverdeelsysteem |
Bestemd voor: het luchtdicht maken van bestaande luchtkanalen die bestemd zijn voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een gebouw en bestaande uit: een luchtkanaal van een ventilatiesysteem waarbij het ventilatiesysteem minimaal voldoet aan luchtdichtheidsklasse (LUKA) C of maximaal ATC 3. |
D.5 |
Koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht |
Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht en bestaande uit: a. luchtbehandelingskast voorzien van een warmtewisselaar ten behoeve van warmteterugwinning met een thermisch rendement (ηt) van minimaal 78%, een maximaal drukverlies van 230 Pa over de warmtewisselaar en een maximale luchtsnelheid van 1,6 m/s in de kast. b. luchtbehandelingskast voorzien van een warmtewisselaar ten behoeve van warmteterugwinning en voorzien van het huidige Eurovent label A, of beter, in wintercondities. Luchtbehandelingskasten voor zwembaden zijn uitgesloten onder deze code. Indien een residentiële ventilatie-eenheid wordt aangeschaft dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen. |
D.6 |
Luchtbehandelingskast met ingebouwde warmtepomp (niet hybride) voor zwembaden |
Bestemd voor: het ontvochtigen, ventileren en verwarmen van zwembaden en bestaande uit: een luchtbehandelingskast, voorzien van een warmtepomp, een warmteterugwinningsysteem met een rendement van ten minste 73%, automatische regeling en (eventueel) een warmtewisselaar voor het verwarmen van zwembadwater (badwatercondensor). |
D.7 |
Infrarood verwarmingspaneel met bewegingssensor en thermostaat |
Bestemd voor: het plaatselijk verwarmen van binnenruimtes met een gemiddelde hoogte van ten minste 4 meter, badkamers of kleedruimtes en bestaande uit: elektrische infraroodpanelen, een bewegingssensor en een thermostaat. |
D.10 |
Warmteterugwinning uit douchewater |
Bestemd voor: het terugwinnen van warmte uit (douche)water en bestaande uit: een warmtewisselaar die is aangesloten op de douchewaterafvoer of douchebak met geïntegreerde douchewaterwarmtewisselaar |
E. Verlichting |
||
E.1 |
LED-belichtingssysteem voor podium- of theaterbelichting |
Bestemd voor: podium- of theaterbelichting en bestaande uit: spot- of floodlightarmaturen, lichtbronnen en een (DMX) driver. |
E.3 |
Sportveldverlichting |
Bestemd voor: sportveldverlichting en bestaande uit: LED-armaturen en lichtbronnen met een specifieke lichtstroom van ten minste 120 lm/W, (eventueel) met een voorziening voor dynamische lichtschakeling (per armatuur of mast te schakelen, of een regelbare lichtopbrengst), (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal. |
F. Overige energiebesparing |
||
F.1 |
HR-elektromotor |
Bestemd voor: een elektromotor en bestaande uit: een elektromotor die voldoet aan minimaal de IE5 efficiency-klasse, overeenkomstig de NEN-EN-IEC 60034-30-standaard. |
H. Duurzame Energie |
||
H.1 |
Zonnecollectorsysteem voor verwarmen |
Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht en bestaande uit: een zonnecollectorsysteem, een regeleenheid, (eventueel) een (rest)warmtebuffer in of op het gebouw of perceel. |
H.2 |
PV (fotovoltaïsche) of PVT (fotovoltaïsche thermische) panelen |
Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht of opwekking van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen en bestaande uit: a. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector en panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 100 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief vervanging van bestaande dakisolatie (minimaal het dakoppervlak onder de PV / PVT panelen), door dakisolatie zoals genoemd in maatregel C.2 of bij monumenten L.3, en vervanging van bestaande dakbedekking. b. panelen met fotovoltaïsche zonnecellen of een samenstelling van zonnewarmtecollector met panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 15 kW en maximaal 100 kW, die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van 3*80 A of minder, (eventueel) stroom/spanningsomvormer. Inclusief een opslagsysteem voor elektriciteit, zoals genoemd in H.3. |
H.3 |
Energieopslag |
a. Opslag zelfopgewekte duurzame energie Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation. De kosten voor veiligheidsmaatregelen komen niet in aanmerking. b. Opslag zelfopgewekte duurzame energie en uitwisseling met andere percelen Bestemd voor: de opslag van zelfopgewekte duurzame energie en energieopslag voor en uitwisseling met andere percelen en bestaande uit: een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation. De kosten voor veiligheidsmaatregelen en kosten buiten het eigen perceel komen niet in aanmerking. Toelichting: Alternatieven naast Lithium-Ion als opslagmedium zijn bijvoorbeeld: a. Zout(water), b. Water, c. Gesteente, d. Staalslakken, of e. Phase Change Material (PCM). |
H.4 |
Aansluiting warmte- of koudenet (BAK kosten) |
Bestemd voor: de aansluiting op een warmte- of koudenet en bestaande uit: aansluiting van een warmte- of koude afnemer en een distributieleiding, gerealiseerd door een warmteleverancier. De kosten vanaf de uitkoppeling van het distributienet tot en met de afleverset komen in aanmerking. Inpandige kosten, na de afleverset, voor een warmte- of koudenetaansluiting komen onder deze code niet in aanmerking. Verzwaren van een warmtenetaansluiting komt niet in aanmerking onder deze code. Als verduurzaming wordt gerechtvaardigd op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moet sprake zijn van energie-efficiënte stadsverwarming of koeling. Dit betekent dat het warmte- of koudenet een systeem moet zijn dat ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% restwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt. |
H.6 |
Zonnewarmtecollector voor sportvelden |
Bestemd voor: het verzamelen van warmte door middel van een collectorsysteem onder sportvelden voor het gebruik van het verwarmen van water of lucht dat in het maatschappelijk vastgoed wordt gebruikt en bestaande uit: Zonnewarmtecollectorsysteem onder sportvelden, regeleenheid, warmtebufferen (eventueel) koppeling aan water of verwarmingsinstallatie. |
K. Energielabel |
||
K.1 |
Opstellen en registreren energielabel |
Bestemd voor: het opstellen en registeren van een energielabel en bestaande uit: een geldig en definitief energielabel bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en die is vastgesteld volgens de eisen van NTA 8800 zoals die is opgesteld na 1 januari 2021, geregistreerd in EP-online. |
L. Monumenten |
||
Het inpassen van energiebesparende maatregelen in een gebouwd monument vraagt om een zorgvuldige aanpak met respect voor de aanwezige monumentale waarden. Het hangt van het individuele monument af of bepaalde maatregelen wel of niet realiseerbaar zijn. Ook kunnen bouwfysische eigenschappen van het monument van invloed zijn op de mogelijkheid tot het toepassen van verduurzamingsmaatregelen. Veel monumenten hebben bijvoorbeeld geen spouwmuur en derhalve zal isolatie daarvan niet mogelijk zijn. In de regel is voor het toepassen van verduurzamingsmaatregelen een omgevingsvergunning nodig aangezien het gaat om wijziging van een beschermd (gemeentelijk, provinciaal of rijks-)monument. De gemeente beoordeelt bij de aanvraag daarvan of de verduurzamingsmaatregelen mogelijk zijn in relatie tot de monumentale waarde van het desbetreffende monument. |
||
L.1 |
Isolerende beglazing monumentenglas en binnen- of buitenvoorzetramen |
Bestemd voor: het vervangen of plaatsen van isolerende beglazing of glascombinaties in de thermische schil en bestaande uit: isolerend glas met een totale warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 3,0 W/m2K. Dit kan meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw zijn, gelaagd glas of voorzetbeglazing. Toelichting: deze maatregel geldt alleen voor het vervangen van het glas. Kozijnen en deuren zijn uitgesloten. |
L.2 |
Kierdichting |
Bestemd voor: het afdichten van kieren en bestaande uit: kierdichtingsmateriaal en een blowerdoortest conform NEN 2686 of NEN-EN-ISO 9972 waarmee wordt aangetoond dat aan klasse 2, goed (energiezuinig bouwen), wordt voldaan, met een Qv;10-waarde tussen 0,3 en 0,6 dm3/s.m2, conform de NEN 2686. |
L.3 |
Isolatie voor gevel, vloer, dak van bestaande constructies |
Bestemd voor: verbetering van de isolatie van de bestaande thermische schil en bestaande uit: a. isolatiemateriaal voor dak en gevel waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2K/W bedraagt; of b. spouwmuurisolatie waarbij de warmteweerstand R met ten minste 1,1 m2K/W toeneemt; of c. vloerisolatie waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rtotaal) = Σ(d/λ) ten minste 3,5 m2K/W bedraagt. Alleen isolatiematerialen die op de ISDE Maatregelenlijst isolatie staan mogen worden toegepast. Kiest u bij het type isolatiemaatregel vloerisolatie, spouwmuurisolatie of dakisolatie, voor het isolatiemateriaal lokaal gespoten PIR of PUR? Dan moet dit zijn aangebracht met een fluorkoolwaterstofverbindingen (HFK)-vrij blaasmiddel. Toelichting: Het indicatieve subsidiebedrag op de ISDE Maatregelenlijst isolatie heeft betrekking op de ISDE, niet op deze regeling. |
L.4 |
Bodemisolatie |
Bestemd voor: aanpassing van de bestaande thermische schil met bodemisolatie en bestaande uit: isolatiemateriaal op de bodem van de kruipruimte met een warmteweerstand R van ten minste 3,5 m2K/W (eventueel) in combinatie met hoogwaardige vloerisolatie (als onderdeel van de begane grondvloer). |
L.5 |
Energiezuinig ventilatiesysteem |
Bestemd voor: het koelen of verwarmen van gebouwen door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht en bestaande uit: een luchtbehandelingskast met warmtewisselaar of CO2-gestuurde ventilatie. Indien de luchtbehandelingskast valt onder het energielabelsysteem voor residentiële ventilatie-eenheden, dient deze minstens energielabel A te hebben. Alleen ventilatoren met een debiet van maximaal 1.000 m3/h kunnen onder het begrip residentiële ventilatie-eenheid vallen. |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239/83)
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239/1)
Deze regeling stelt de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed opnieuw vast, aangezien deze op 31 december 2024 van rechtswege is vervallen1. Daarbij worden enkele wijzigingen gedaan. De nieuwe versie van de regeling, genaamd Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed 2025 (hierna: DUMAVA 25) voorziet in een tegemoetkoming aan eigenaren van maatschappelijk vastgoed bij de kosten die zij maken bij het uitvoeren van ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen of een integraal verduurzamingsproject ten behoeve van het verbeteren van de energieprestatie van maatschappelijk vastgoed. De regeling voorziet in een nieuwe aanvraagronde voor de subsidie op grond van de DUMAVA 25 van 2 juni 2025 tot en met 31 oktober 2025 (de vierde tranche), maakt het mogelijk dat amateursportorganisaties gebruik kunnen maken van de regeling en ondernemingen onder bepaalde voorwaarden subsidie voor losse verduurzamingsmaatregelen kunnen ontvangen en past de aftopping voor integrale verduurzaming aan. Tot slot is aangepast dat de aanvrager subsidie kan ontvangen als hij al eerder subsidie ontvangen heeft voor dezelfde maatregel en zijn aparte eisen opgenomen om monumenten integraal te verduurzamen naar een zeer hoog energieprestatieniveau.
Ondanks dat de subsidieregeling opnieuw wordt vastgesteld, zijn de inhoudelijke wijzigingen aan de regeling dit jaar beperkt. De reden hiervoor is dat bij de vorige aanvraagronde de regeling ingrijpender was veranderd. Ook geeft een analyse van het gebruik van de derde subsidieronde geen aanleiding om de regeling ingrijpend te veranderen. De analyse is terug te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en laat zien dat de focus op integrale verduurzaming binnen de regeling zijn vruchten afwerpt. Er zijn 1.987 aanvragen gedaan, waarvan circa 40% betrekking hebben op een integraal verduurzamingsproject. De mogelijkheid om subsidie voor losse maatregelen aan te vragen blijft populair. Daarbij valt op dat er geen doelgroepen achterblijven. Wel blijft het proces voor sommige aanvragers ingewikkeld. Om aanvragers te begeleiden worden ook dit jaar weer webinars georganiseerd en kunnen adviesgesprekken worden aangevraagd.
Met deze beperkte wijzigingsregeling wordt er rust gecreëerd bij eigenaren van maatschappelijk vastgoed. Het subsidieplafond van de subsidieregeling DUMAVA 25 wordt vastgesteld op € 405.000.000. Voor de openstelling van 2025 wordt het subsidieplafond als volgt verdeeld: er komt € 121.500.000 beschikbaar voor aanvragen voor subsidie voor ten hoogste drie verduurzamingsmaatregelen en € 283.500.000 voor aanvragen voor subsidie voor integrale verduurzaming. De middelen die gereserveerd stonden om een aparte regeling te ontwikkelen voor grote gebouweigenaren zijn toegevoegd aan de subsidie voor integrale verduurzaming. Hiervoor is gekozen omdat het complex bleek om voor deze doelgroep een aparte subsidieregeling te ontwikkelen zonder al te hoge administratieve lasten. Bovendien bleek dat het doel van dit instrument – grote gebouweigenaren ondersteunen in de ambitie om gebouwen te verduurzamen naar een zeer hoog energieprestatieniveau – ook bereikt wordt met de reguliere Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed, waarvan het subsidiepercentage voor integrale verduurzaming in 2024 verhoogd is.
In de regeling is opgenomen dat ook amateursportorganisaties gebruik kunnen maken van de DUMAVA 25. Deze amateursportorganisaties moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, eerste en tweede lid van de Subsidieregeling BOSA. Verder kunnen ze alleen subsidieaanvragen voor sportaccommodaties (zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling BOSA) die gebouwde onroerende zaken zijn, en in het geval van subsidie voor losse maatregelen, ook voor bijbehorende bouwwerken. Voor deze doelgroep geldt een overgangsjaar waarin zij kunnen kiezen of zij subsidie op grond van de BOSA of op grond van de DUMAVA 25 aanvragen voor de verduurzamingsmaatregelen. Deze subsidies kunnen echter niet gecombineerd worden voor verduurzamingsmaatregelen. Om de BOSA goed te kunnen vervangen zijn nieuwe maatregelen toegevoegd aan de maatregelenlijst, die ook door ander maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangevraagd.
In de vorige aanvraagronde zijn ondernemingen in de zin van het Europees staatssteunrecht uitgesloten van de losse verduurzamingsmaatregelen. Ook golden voor ondernemingen extra voorwaarden bij de integrale verduurzaming. Voor sommige ondernemingen met maatschappelijk vastgoed bleek dit een grote drempel. Daarom is zoveel mogelijk ruimte gezocht ondernemingen toch vrijer te kunnen subsidiëren.
In de uitvoering van de vorige aanvraagronde is voor ondernemingen die toch losse maatregelen wilden aanvragen gebruik gemaakt van een uitzondering in het Europees staatssteunrecht. De uitzondering maakt het mogelijk om toch subsidie te verlenen aan ondernemingen als dit geen ongunstige invloed heeft op het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie. Daarbij gaat het volgens de Europese Commissie slechts om ondernemingen met een zuiver lokaal effect. Deze uitzondering wordt nu in de regelingstekst opgenomen, en wordt nu ook toegepast op de subsidie voor integrale verduurzaming. Als een onderneming zuiver lokaal opereert hoeft er niet aan de aanvullende voorwaarden voor ondernemingen die gelden bij de subsidie voor integrale verduurzaming te worden voldaan. Deze aanvullende voorwaarden zijn voornamelijk in artikelen 16 en 18 van de subsidieregeling te vinden. Voor het opnemen van deze uitzondering is gekozen vanwege de maatschappelijke doelgroep van de DUMAVA 25, waar de situatie vaak voorkomt dat een aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese staatssteunrecht, maar tegelijkertijd zuiver lokaal opereert.
Naast de uitzonderingen voor zuiver lokale ondernemingen is gezocht naar nog meer ruimte om ook bovenlokale ondernemingen de mogelijkheid te bieden om losse verduurzamingsmaatregelen aan te vragen. Daarom is voor hen ook de mogelijkheid toegevoegd om op grond van de reguliere de-minimisverordening steun te ontvangen voor losse maatregelen, tot een maximum van 300.000 euro. Zorgvastgoed, wat vaak eigendom is van ondernemingen, heeft afgelopen jaren gemiddeld steeds ruim onder de 300.000 euro aangevraagd voor losse maatregelen. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om de losse maatregelen onder de algemene groepsvrijstellingsverordening te verduurzamen onder voorwaarden. Dit is een uitkomst in het geval het maximum aan de-minimissteun al is verleend aan een onderneming.
Ook is de aftopping voor integrale verduurzaming aangepast. Aftopping houdt in dat een maximumbedrag van de subsidie of van de projectkosten wordt gesubsidieerd. Het aftoppingsbedrag is deze aanvraagronde niet meer gebaseerd op het subsidiebedrag maar op de projectkosten. Het aftoppingsbedrag wordt € 220 per m2 per labelstap exclusief BTW. Uit een analyse van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) van de aanvragen in 2024 blijkt dat ruim 80% van de aanvragen onder dit bedrag valt. Met deze aftopping zorgen we ervoor dat de hoogte van de gemelde kosten reëel blijven en de doorlooptijden van de dossierafhandelingen naar beneden gaan. Bovendien worden de administratieve lasten van de aanvrager beperkt omdat discussies over in aanmerking komende kosten vermeden kunnen worden.
Verder is het in de vierde tranche mogelijk gemaakt om subsidies te stapelen. Het is dus nu mogelijk subsidie aan te vragen, ook als men al eerder subsidie heeft ontvangen voor dezelfde activiteiten door middel van andere regelingen. Zo kunnen aanvragers makkelijker komen tot een sluitende financiering voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Om ervoor te zorgen dat de subsidie zo efficiënt mogelijk wordt ingezet en niet gebruikt wordt door aanvragers die ook zonder deze subsidie de maatregelen op hetzelfde moment en met dezelfde kwaliteit zouden uitvoeren, wordt een plafond geïntroduceerd. Dit betekent dat de totale subsidie, exclusief leningen, niet meer mag bedragen dan 50% van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. Inclusief leningen mag de totale subsidie niet meer dan 100% van de kosten van deze activiteiten bedragen. Ook mag de subsidie niet gecombineerd worden met een reeds verstrekte subsidie van het Rijk, tenzij de subsidie een lening betreft. Bovenlokale ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen die niet zuiver lokaal opereren, vormen een belangrijke uitzondering op deze versoepeling. Om te voorkomen dat bovenlokale ondernemingen in strijd met het Europees staatssteunrecht worden gesubsidieerd, mogen zij geen subsidie ontvangen als er al eerder subsidie op grond van andere subsidieregelingen is ontvangen.
Ook zijn aparte eisen opgenomen om monumenten integraal te verduurzamen naar een zeer hoog energieprestatieniveau. Daardoor kunnen ze ook profiteren van het hogere subsidiepercentage dat bij zulke grote verduurzaming geldt. De eis om te verduurzamen naar de renovatiestandaard (A++ of A+++) is in de praktijk voor monumenteneigenaren lang niet altijd haalbaar. Er is dus een ongelijk speelveld. Om dit te verhelpen zijn aangepaste eisen voor monumenteneigenaren opgenomen, maar wel zodanig dat dit een eerlijk speelveld creëert ten opzichte van reguliere eigenaren. Er moet minimaal 60% energiebesparing gerealiseerd worden. Ten slotte is de maatregelenlijst geactualiseerd om rekening te houden met de laatste technologische ontwikkelingen.
Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna Kaderbesluit) en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet overige BZK-subsidies. Het Kaderbesluit bevat bepalingen die zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In voorkomend geval zullen subsidieaanvragers of – ontvangers daarom met regels uit het Kaderbesluit te maken krijgen. Naast de Kaderwet en het Kaderbesluit is de Awb van belang voor subsidieverstrekking. In titel 4.2 zijn regels gesteld over subsidies die gelden voor iedere subsidie van de overheid, inclusief de subsidieregeling DUMAVA. In de Awb zijn bijvoorbeeld regels te vinden over de inhoud van de beschikking, gronden waarop de subsidieaanvraag geweigerd kan worden en intrekking of wijziging van de subsidie.
Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun. Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van het Europees recht gerechtvaardigd moeten worden. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De meeste doelgroepen die in aanmerking komen voor deze regeling gelden niet als een onderneming. Wel geldt het volgende: als aanvragers die geen onderneming zijn verduurzaming niet tegen een marktconforme prijs laten uitvoeren vallen ze ook onder de regels voor ondernemingen.
In overeenstemming met het Europese staatssteunrecht vallen ondernemingen wier activiteiten geen invloed hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie niet onder de Europese staatssteunregels. Dit criterium wordt streng uitgelegd, het moet gaan om ondernemingen met een zuiver lokaal effect. De Europese Commissie kijkt bij het toepassen van deze regel of steun aan een onderneming een meer dan marginale invloed kan hebben op de positie van buitenlandse investeerders in de Nederlandse markt. Daarbij kijkt de Commissie naar verschillende criteria, bijvoorbeeld het percentage buitenlandse klanten, de grootte van de onderneming, of deze slechts lokaal actief is en ook de aanwezigheid van buitenlandse spelers op de markt.2 Ook als een grotere onderneming weinig buitenlandse klanten heeft, betekent steun aan de onderneming doorgaans dat buitenlandse ondernemingen zich minder makkelijk kunnen vestigen in de Nederlandse markt. In de subsidieregeling worden vanwege deze regels specifiek voor ‘bovenlokale ondernemingen’ bijzondere eisen gesteld, omdat deze invloed kunnen hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten. Door middel van een vragenlijst op de website van RVO worden aanvragers geholpen vast te stellen of ze invloed hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten. Deze vragen zijn scherp geformuleerd, overeenkomstig de besluiten van de Commissie. Ook de scherpe voorwaarden van de Commissie zijn een pragmatische omgang met het begrip beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten, er kleeft toch nog enig juridisch risico aan.
Organisaties kunnen ook ten dele vallen onder het ondernemingsbegrip. Dit kan relevant zijn voor decentrale overheden, die soms een erg diverse vastgoedportefeuille hebben. Als ze vastgoed bezitten dat gratis of onder de marktprijs wordt gebruikt door een onderneming, zoals een theater of museum waar buitenlandse bezoekers op af komen, vallen ze voor het verduurzamen van dat vastgoed wel onder het ondernemingsbegrip. Ze moeten dan voldoen aan de voorwaarden die gelden voor bovenlokale ondernemingen. Ook sportorganisaties moeten hiermee rekening houden, in het geval hun vastgoed bijvoorbeeld ook voor professionele sport wordt gebruikt.
Twee Europese verordeningen worden gebruikt om steun aan bovenlokale ondernemingen mogelijk te maken: de reguliere de-minimisverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening. Als bovenlokale ondernemingen subsidie aanvragen voor losse verduurzamingsmaatregelen, inclusief daaraan gekoppelde adviezen of energielabels, gelden extra regels. Dit kunnen regels op grond van de reguliere de-minimisverordening betreffen of regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, afhankelijk van de keuze van de aanvrager. Energielabels en energieadviezen of duurzame monumentenadviezen kunnen slechts op grond van de reguliere de-minimisverordening worden gesubsidieerd.
Als bovenlokale ondernemingen integrale verduurzaming laten subsidiëren, gelden de regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ook bij integrale verduurzaming door bovenlokale ondernemingen gelden de regels uit de reguliere de-minimisverordening voor wat betreft de subsidie voor maatwerkadviezen, duurzame monumentenadviezen en energielabels.
Bovenlokale ondernemingen die verduurzaming aanvragen moeten er als laatste op letten dat bepaalde fondsen door de overheid worden gefinancierd en daarom ook gelden als staatssteun. In het geval ondernemingen van een dergelijk fonds subsidie hebben ontvangen, moeten ze dit ook bij de aanvraag aangeven, op grond van artikel 11, derde lid, onder a, en artikel 17, tweede lid, onder a, van de regeling.
In een periode van drie opeenvolgende belastingjaren mag een enkele bovenlokale onderneming niet meer dan het maximumbedrag van € 300.000 aan steun op grond van de reguliere de-minimisverordening ontvangen. Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidies van het Rijk of decentrale overheden. Een onderneming die subsidie op grond van de reguliere de-minimisverordening aanvraagt moet een de-minimisverklaring invullen. In de verklaring geeft de aanvrager aan of hij in het lopende belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft ontvangen. Alle de-minimissteun die de aanvrager heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de activiteiten waarvoor de steun is verleend. Op het moment van verlening wordt getoetst of het maximumbedrag niet wordt overschreden. Een format voor deze verklaring is op de website van RVO beschikbaar gesteld.
Ook gelden deze regels: de-minimissteun mag volgens de DUMAVA 25 niet worden gegeven voor activiteiten waar al subsidie voor is verstrekt. Verder mag de-minimissteun niet aan ondernemingen worden gegeven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten. Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de reguliere de-minimisverordening, wordt geen subsidie verstrekt.
De AGVV stelt aan de subsidie een aantal algemene voorwaarden, bijvoorbeeld dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten van de verduurzamingsactiviteiten kunnen worden aangevraagd. Advisering over verduurzaming (de adviezen van onderdeel A van bijlage 3) kan op grond van de reguliere de-minimisverordening wel vóór aanvraag van de subsidie worden uitgevoerd.
Daarnaast dient voor verlening van deze subsidie te worden vastgesteld dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de AGVV. Ook mag geen sprake zijn van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AGVV. Om hieraan te voldoen zijn deze voorwaarden opgenomen als afwijzingsgronden in de regeling.
Als bovenlokale ondernemingen losse maatregelen laten verduurzamen op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten ze zich verder houden aan de voorwaarden die in artikel 11, derde lid, op een rij zijn gezet. Hier is onder andere het minimum aan energieprestatieverbetering terug te vinden dat op grond van artikel 38 bis geldt voor subsidies ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Deze energieprestatieverbetering moet worden aangetoond met dezelfde berekening als degene die wordt gebruikt om energielabels vast te stellen. Ook dit volgt uit de AGVV. Wanneer het gaat om het subsidiëren van maatregelen die energie uit hernieuwbare bronnen mogelijk maken, wordt door de subsidievoorwaarden voldaan aan de vereisten van artikel 41 van de AGVV. De steunintensiteit van 20% voldoet bijvoorbeeld aan het maximum van dat artikel. Wanneer het gaat om het subsidiëren van de kosten voor de aansluiting op een warmte- of koudenet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 46 van de AGVV. Dit komt bijvoorbeeld terug in de extra eisen die in maatregel H.4 worden gesteld aan het warmte- of koudenet waarop de aansluiting betrekking heeft.
Als bovenlokale ondernemingen integrale verduurzaming laten subsidiëren, moeten ze zich houden aan een aantal specifieke eisen die de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) stelt, zoals hieronder wordt beschreven.
Het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de AGVV geeft de mogelijkheid om subsidie voor de investeringskosten van energiebesparende maatregelen in gebouwen te verstrekken (op grond van artikel 38 bis). Artikel 38 bis van de AGVV schrijft voor dat maximaal 30% van de kosten voor energiebesparende maatregelen in gebouwen worden gesubsidieerd. Daarbij kan voor kleine ondernemingen de steunintensiteit met 20% worden verhoogd en voor middelgrote ondernemingen met 10%. Deze regeling kiest ervoor maximaal 40% van de kosten te subsidiëren bij integrale verduurzaming, tenzij er sprake is van een grote onderneming. Een belangrijke verdere voorwaarde in 38 bis van de AGVV is dat subsidie slechts mag worden verleend als dit leidt tot een bepaalde energieprestatieverbetering, gemeten in primaire energie. In het geval van renovatie van bestaande gebouwen gaat het in de hoofdregel om minstens 20%. De hoofdregel is in het geval van integrale verduurzaming consequent toegepast.
Wanneer bovenlokale ondernemingen een integraal verduurzamingspakket laten subsidiëren, moet het pakket aan maatregelen voldoen aan de eisen die artikel 38 bis van de AGVV stelt. Wanneer maatregelen niet direct gericht zijn op de besparing van energiegebruik van een gebouw, moeten ze daarom aan extra eisen voldoen. Met name moeten de maatregelen die in artikel 38 bis, zevende lid, van de AGVV worden genoemd voldoen aan de eisen die in dat lid staan. Dat betekent onder andere dat subsidie voor productie van hernieuwbare energie in een gebouw slechts kan als dat gecombineerd wordt met subsidie voor maatregelen die zien op energiebesparing van het gebouw, bijvoorbeeld betere isolatie. Als aansluiting op een warmtenet of stadsverwarming wordt gesubsidieerd, moet dit warmtenet een energie-efficiënt systeem zijn, wat betekent dat het warmtenet ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% afvalwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt. Steun voor de installatie van met fossiele brandstoffen gestookte energie-uitrusting (zoals hybride CV-ketels) mag op grond van de AGVV niet worden gegeven.
De Subsidieregeling BOSA is bedoeld voor amateursportorganisaties. Deze organisaties kunnen subsidie aanvragen voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties en aanschaf van sportmaterialen. Onderdeel van deze regeling is een aanvullende subsidie voor verduurzamingsmaatregelen, waaronder energiemaatregelen. Amateursportorganisaties kunnen naast de BOSA ook van de DUMAVA 25 gebruik maken. Als al subsidie is verkregen op grond van de BOSA, kan echter niet voor dezelfde activiteiten DUMAVA 25-subsidie worden verkregen.
Kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kunnen voor het verduurzamen van hun gebouwen terecht bij het ontzorgingsprogramma binnen hun provincie. Via dit programma kunnen eigenaren van maatschappelijk vastgoed gebruik maken van advies en ondersteuning op maat. Deze diensten worden kosteloos beschikbaar gesteld. Kleine maatschappelijke vastgoedeigenaren kunnen daarom gebruik maken van zowel het ontzorgingsprogramma als van deze regeling. Bovendien is het (maatwerk)advies dat voortkomt uit het ontzorgingsprogramma te gebruiken bij het aanvragen van subsidie uit deze regeling.
Via de ISDE kunnen zakelijke gebruikers, waaronder maatschappelijke instellingen, een financiële tegemoetkoming krijgen voor duurzaamheidsmaatregelen die gericht zijn op het produceren van duurzame energie of het aansluiten op een warmtenet. Deze specifieke maatregelen zijn ook opgenomen als subsidiabele maatregelen in deze regeling. Aanvragers hebben geen recht op subsidie voor maatregelen waar via de ISDE al een subsidie voor is verstrekt.
De EIA en MIA zijn fiscale aftrekregelingen. De regeling biedt direct financieel voordeel aan ondernemers die investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen en duurzame energie. Naast de afschrijving mag voor deze investeringen een extra bedrag afgetrokken worden van de winst.
Maatschappelijke instellingen die in Nederland inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig zijn komen in aanmerking voor de EIA en MIA. Van deze instellingen wordt verwacht dat zij van deze regelingen gebruik maken. Daarom komen deze aanvragers niet in aanmerking voor deze regeling.
De Sim is bedoeld voor eigenaren van Rijksmonumenten die geen woonhuis zijn. Via deze regeling kunnen zij aanspraak maken op subsidie voor het in stand houden van een monument en voor het laten uitvoeren van verduurzamingsonderzoeken. Indien er een beschikking is afgegeven voor een verduurzamingsonderzoek in het kader van de Sim dan is het niet toegestaan dat deze kosten worden opgenomen in de subsidieaanvraag.
Bij het treffen van isolatiewerkzaamheden aan woningen en gebouwen moeten de specifieke zorgplicht en de verbodsbepalingen voor flora- en faunactiviteiten in afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving voldoende in acht worden genomen. Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met de diersoorten die in woningen leven en deze niet gestoord of gedood mogen worden. Aanvragers van maatregelen C.2, C.3, L.2 en L.3 dienen hiermee rekening te houden.
Energie-etiketteringverordening (EU) 2017/13693 stelt eisen aan de subsidiëring van producten met energielabels die zijn opgesteld in overeenstemming met deze verordening. Als subsidie wordt verstrekt aan deze producten, moet die gericht zijn op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen als dat in de regeling staat die betrekking heeft op deze producten. Dit volgt uit artikel 7, tweede lid, van deze verordening. Het criterium van ‘de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen’ wordt door de commissie uitgelegd als ‘de twee hoogste energie-efficiëntieklassen die bevolkt zijn en waarin ten minste enkele producten op de markt zijn’.4 Op de website van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL), op eprel.ec.Europa.eu is de verdeling van producten per energie-efficiëntieklasse te vinden. Daar kunnen de hoogste twee labelklassen worden opgezocht waarvan producten op de markt zijn. Ook is daar te vinden welke producten een energielabel hebben. Omwille van de regel in de energie-etiketteringverordening is in de maatregelenlijst in bijlage 3 bij enkele maatregelen aangegeven aan welk energielabel deze minstens moeten hebben. Ook bij de integrale verduurzamingspakketten kunnen slechts deze energie-efficiëntieklassen worden gesubsidieerd als deze producten worden aangeschaft.
DUMAVA 25 draagt bij aan het voldoen aan de renovatieverplichting die de Europese Commissie heeft ingesteld in artikel 6 van de EED5. Deze verplichting, die in september 2023 is aangescherpt, legt de verplichting op dat minimaal 3% per jaar van het totale vloeroppervlak van verwarmde en/of gekoelde gebouwen in eigendom van overheidsinstanties gerenoveerd moet worden naar bijna-energieneutrale gebouwen of emissievrije gebouwen conform artikel 9 van de Richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD)6. Op deze manier wordt de voorbeeldrol van publieke instellingen op het gebied van verduurzaming benadrukt.
Deze regeling geldt alleen voor Europees Nederland. Uit het Klimaatfonds zijn ook middelen beschikbaar met dezelfde doelstelling voor Caribisch Nederland. Deze middelen worden door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de eilanden besteed.
De DUMAVA 25 kent hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed. Daarom moet de regeling op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 schriftelijk ter kennis worden gebracht van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De vervaldatum van de regeling ligt niet later dan vijf jaar nadat de regeling in werking is getreden. Daarom zijn de regels van artikel 4.10, derde lid, van de Comptabiliteitswet niet van toepassing.
De hierboven aangeduide (concept)subsidieregeling, ook wel maatregel 29 genoemd, regelt een extra subsidie voor isolatie- en ventilatiemaatregelen voor woningeigenaren in Groningen en Noord-Drenthe, voor maatregelen die nodig zijn om de standaard voor woningisolatie te bereiken. De DUMAVA 25 subsidieert alleen in het geval van de zorgsector gebouwen met een woonfunctie. In het geval een zorginstelling al subsidie heeft ontvangen op grond van maatregel 29 en vervolgens DUMAVA 25-subsidie aanvraagt gelden de cumulatiebepalingen in de weigeringsgronden van artikelen 11 en 18. Dat betekent dat stapelen van subsidies is toegestaan, tenzij er sprake is van een bovenlokale onderneming. Als eerst DUMAVA 25-subsidie wordt aangevraagd en vervolgens subsidie wordt aangevraagd op grond van maatregel 29, gelden de cumulatiebepalingen uit die regeling, die nog definitief is vastgesteld.
Via deze regeling worden eigenaren van maatschappelijk vastgoed ondersteund bij het vervullen van de voorbeeldrol zoals deze is beoogd in het Klimaatakkoord en door de Europese Commissie. De lasten zijn direct gerelateerd aan investeringen die eigenaren van maatschappelijk vastgoed doen. Er ontstaan geen lasten voor burgers en voor bedrijven die niet gerelateerd zijn aan maatschappelijk vastgoed.
Rekening houdend met de verschillende subsidiepercentages van 20%, 30% en 40% is de verwachting dat het subsidiebedrag van de gehele regeling gemiddeld rond de 30% bijdraagt aan de totale investeringskosten van aanvragers met betrekking tot de kosten voor verduurzaming. Dit betekent dat inclusief het subsidiebedrag van circa € 405 miljoen het geïnvesteerde bedrag voor verduurzaming van eigenaren van maatschappelijk vastgoed circa € 1.350 miljoen is.
De totale kosten voor integrale projecten, indien deze worden uitgevoerd op natuurlijke renovatiemomenten, kunnen vele malen hoger liggen. Verduurzaming is namelijk een relatief klein onderdeel van een renovatieproject, waarbij met name functionele wijzigingen worden aangebracht.
De administratieve lasten bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als een eigenaar van maatschappelijk vastgoed besluit subsidie op basis van deze regeling aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Toch is het belangrijk de administratieve lasten beperkt te houden. De informatieverplichtingen die voortvloeien uit een subsidieaanvraag zijn afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd en van de hoogte van het subsidiebedrag.
Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen subsidie aanvragen voor hun gebouw. Ze dienen een subsidieaanvraag in voordat ze maatregelen nemen aan het gebouw. Eigenaren die minder dan € 25.000 aan subsidie aanvragen, krijgen de subsidie meteen vastgesteld en uitbetaald. Eigenaren die meer dan € 25.000 aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening indienen. Ze krijgen een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen aan het gebouw krijgen ze een definitieve subsidievaststelling.
Bij een aanvraag moeten de eigenaren onder andere het adres of de kadastrale aanduiding, de postcode(s), huisnummer(s) en toevoeging van het te verduurzamen gebouw, aangeven. Verder moeten ze op basis van een onafhankelijk energieadvies aangeven welke maatregelen ze gaan uitvoeren. Bij de aanvraag moeten ze een investeringsbegroting en planning indienen. Bij aanvragen boven de € 25.000 moeten ze, bij de aanvraag tot vaststelling, de maatregelen verantwoorden door middel van een verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten.
In deze aanvraagronde worden ongeveer 2.000 aanvragen verwacht (net als bij de derde subsidieronde). De analyse van het gebruik van de derde subsidieronde laat zien dat 25% van de aanvragen onder de € 25.000 betreft en circa 75% daarboven. Omdat er dit jaar hetzelfde budget beschikbaar zal zijn en hetzelfde aantal aanvragen verwacht wordt, zullen circa 500 aanvragen onder de € 25.000 binnenkomen en circa 1500 daarboven. Er is bijna geen uitval van de aanvragen, dat wil zeggen dat er weinig aanvragen ingetrokken worden of buiten behandeling worden gesteld.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR) heeft geadviseerd om de regeldrukkosten van het verplichte energieadvies in beeld te brengen en deze analyse op te nemen. Er zijn drie type adviezen die – afhankelijk van het type aanvraag – vereist worden in de DUMAVA: het energieadvies (voor losse maatregelen), het Maatwerkadvies (voor integrale verduurzaming) en het Duurzaam monumentenadvies. Voor het eerste en het laatste advies kunnen adviezen uit de ontzorgingsprogramma’s ingediend worden. Ook wordt gewerkt aan een instrument om op laagdrempelige wijze gratis energieadviezen beschikbaar te stellen. De verwachting is dat dit instrument voorafgaand aan de vierde subsidieronde beschikbaar zal zijn. Om deze reden wordt vooralsnog alleen het maatwerkadvies opgenomen in de regeldrukkosten.De totaal ingediende advieskosten voor maatwerkadviezen betrof in 2024 € 3,5 miljoen. Hier kregen aanvragers 30% of 40% subsidie voor. Gemiddeld genomen ontvingen aanvragers dus € 1,2 miljoen subsidie, waardoor de kosten voor de aanvragers in totaliteit € 2,3 miljoen betrof. De inschatting is dat deze kosten ook voor de vierde subsidieronde gemaakt zullen worden.
Belangrijk is wel op te merken dat de adviezen (maximaal) 48 maanden oud mogen zijn. Dit betekent dat hetzelfde advies meerdere jaren ingediend kan worden ten behoeve van de subsidieaanvraag, waardoor de regeldrukkosten lager uit kunnen vallen. Ook kunnen er portefeuilleroutekaarten ingediend worden als maatwerkadvies. Deze routekaarten kunnen meerdere malen gebruikt worden. Deze gegevens zijn niet meegenomen in de berekening.
Het ATR heeft ook aangeraden om de regeldrukanalyse uit te breiden met informatie over de doelgroepen die subsidie aanvragen en de benodigde tijd voor het doen van een aanvraag om daarmee de inschatte regeldruklasten beter herleidbaar te maken. In de onderwijssector, de zorgsector en bij decentrale overheden zijn tot nu toe gemiddeld hogere subsidiebudgetten toegekend, bij religieuze instellingen en overige publieke gebouwen gemiddeld lagere budgetten. In onderstaande tabel is de verdeling terug te vinden van aangevraagde budgetten per doelgroep:
Toegekend |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|
€ 5.000 – 25.000 |
€ 25.000 – 100.000 |
€ 100.000 – 500.000 |
€ 500.000 – 1.000.000 |
€ 1.000.000 – 2.500.0000 |
||
Decentrale overheid |
59 |
175 |
197 |
37 |
22 |
|
Onderwijs |
27 |
93 |
91 |
35 |
20 |
|
Zorg |
61 |
110 |
107 |
30 |
17 |
|
Cultuur |
6 |
5 |
6 |
2 |
2 |
|
(Rijks)monument |
6 |
18 |
22 |
6 |
6 |
|
Religieuze instellingen |
45 |
56 |
26 |
2 |
0 |
|
Overige publ. gebouwen |
37 |
57 |
42 |
9 |
4 |
|
Totaal |
241 |
514 |
491 |
121 |
71 |
Bovenstaande tabel laat zien dat religieuze instellingen en overige publieke gebouwen vaker aanvragen tot € 25.000 indienen en dat aanvragen van decentrale overheden, het onderwijs en de zorg vaker boven de € 25.000 zijn.
Administratieve lasten
De totale administratieve lasten voor aanvragen van deze regeling bedragen naar schatting circa € 3 miljoen. Bij deze inschatting wordt uitgegaan van circa 2.000 aanvragen. Een klein deel daarvan zal onder aanvragen onder de € 25.000 bedragen. De meeste aanvragen zullen aanvragen boven de € 25.000 zijn. In de berekening is rekening gehouden met gemaakte advieskosten.
In onderstaande tabel is toegelicht hoe tot de genoemde administratieve lasten is gekomen:
Handeling |
uren |
uurtarief |
aantal aanvragen |
Totale kosten |
|
---|---|---|---|---|---|
Aanvragen boven € 25.000 |
|||||
1. |
Indienen aanvraag |
3 |
54 |
1.500 |
243.000 |
2. |
Aanvraag tot vaststelling |
3 |
54 |
1.500 |
243.000 |
3.a. |
Controle: vragen |
3 |
54 |
7501 |
121.500 |
3.b. |
Controle: bezoek |
8 |
54 |
452 |
19.440 |
|
Aanvragen tot € 25.000 |
||||
|
Aanvraag/ vaststelling |
3 |
54 |
500 |
81.000 |
Controle: vragen |
3 |
54 |
2503 |
40.500 |
|
Controle achteraf |
8 |
54 |
104 |
6.480 |
|
4 |
Kosten energieadviezen |
– |
– |
– |
2.300.000 |
Totaal |
3.054.920 |
Steefproef RVO is 3% om te bepalen of prestatie geleverd is en daarmee subsidie rechtmatig verstrekt is. Dit staat tevens in het handhavingsplan van de RVO.
Bestuurlijke lasten
Een aanvraag kan worden ingediend op de website van RVO. De bestuurlijke lasten voor RVO voor het uitvoeren van de regeling bedragen circa € 2,5 miljoen euro.
Voor de regeling wordt een subsidieplafond van € 405.000.000 beschikbaar gesteld. Deze middelen staan op de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De regeling wordt uitgevoerd door RVO, in mandaat van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit houdt in dat RVO de aanvragen ontvangt, beoordeelt, de beschikkingen verstuurt en de uitbetaling doet.
Het ATR heeft op 23 januari 2025 een advies uitgebracht over de wijzigingsregeling van de Subsidieregeling DUMAVA, die nu is omgevormd naar de DUMAVA 25. Het ATR heeft geadviseerd de regeling niet vast te stellen, tenzij met de adviespunten rekening wordt gehouden:
1. Het college adviseert de lichtere en flexibelere subsidievoorwaarden van de BOSA-subsidieregeling over te nemen in de DUMAVA-regeling om daarmee onnodige lasten en complexiteit voor aanvragers van DUMAVA-subsidie te voorkomen.
2. Het college adviseert de evaluatie-uitkomsten van de derde subsidieronde te beschrijven en daarbij in te gaan op de ervaringen die zijn benut bij de inrichting van de vierde subsidieronde om de werkbaarheid te waarborgen.
3. Het college adviseert de regeldrukkosten van het verplicht energieadvies in beeld te brengen en deze analyse op te nemen in de regeldrukparagraaf bij het voorstel.
4. Het college adviseert de regeldrukanalyse uit te breiden met informatie over de doelgroepen die subsidie aanvragen en de benodigde tijd voor het doen van een aanvraag om daarmee de inschatte regeldruklasten beter herleidbaar te maken.
Naar aanleiding van het advies van het ATR is het algemene deel van toelichting uitgebreid met een beschrijving van de evaluatie-uitkomsten van de derde subsidieronde en de wijze waarop dit geleid heeft tot aanpassingen in de vierde subsidieronde. Ook is paragraaf 4.1.1. (Regeldrukgevolgen) uitgebreid met informatie over het verplichte energieadvies en de doelgroepen die subsidie aanvragen.
Met betrekking tot het eerste adviespunt wordt het volgende opgemerkt. Het is niet zinvol om de subsidievoorwaarden van de BOSA te vergelijken met de DUMAVA. Het achterliggende doel van de BOSA is immers anders dan van de DUMAVA. Zo was de BOSA een compensatieregeling om het financiële nadeel dat amateursportorganisaties ondervonden sinds de uitbreiding van de btw-vrijstelling in 2019 te compenseren. Clubs konden subsidie aanvragen voor de aanschaf van sportmaterialen en voor bouw- en onderhoudskosten van sportaccommodaties. Later zijn daar ook andere beleidsdoelen aan toegevoegd, zoals verduurzaming en toegankelijkheid. De DUMAVA daarentegen is wezenlijk en geheel opgesteld om een bijdrage te leveren aan de klimaatdoelen (het wordt bekostigd uit het Klimaatfonds). Het is zo ingericht dat het eigenaren helpt om de juiste stappen te zetten en stimuleert om meteen zo veel mogelijk aan te pakken. De verplichte energieadviezen zijn hier een onderdeel van.
Daarnaast is de DUMAVA ook voor een veel bredere doelgroep bedoeld dan de BOSA, van professionele eigenaren tot aan vrijwilligersorganisaties. Sport wordt hier een onderdeel van, terwijl de BOSA specifiek voor die sector kon worden opgesteld.
Hoewel de regeling in de basis dus anders is opgesteld en een lichter subsidieregime onwenselijk wordt gevonden, is er wel gekeken hoe andere elementen uit de BOSA konden worden opgenomen. Zo is de DUMAVA-Maatregelenlijst uitgebreid met maatregelen voor de sportsector en is het mogelijk gemaakt dat aanvragers de DUMAVA-subsidie onder voorwaarden kunnen combineren met andere subsidies.
Om onnodige lasten en complexiteit te voorkomen zal RVO voor de volgende subsidieronde webinars organiseren, eventueel aanvragers begeleiden en kunnen adviesgesprekken aangevraagd worden.
De conceptregeling en toelichting zijn op 25 november 2024 ter consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Het IPO en de VNG hebben een reactie gestuurd.
Zowel de VNG als het IPO geven aan met een positieve blik terug te kijken op de derde subsidieronde. Er was voldoende budget beschikbaar om alle aanvragen in behandeling te kunnen nemen en de inzet op integrale verduurzaming heeft in de ogen van de VNG zijn doel bereikt.
Wel geven beide organisaties aan zorgen te hebben over het beschikbare budget voor de vierde subsidieronde. Zij geven aan dat het beschikbare budget flink omlaag is gegaan, terwijl een doelgroep toegevoegd is aan de regeling. Om die reden zal het subsidieplafond verhoogd worden van 350 miljoen naar 405 miljoen. Hiermee komt hetzelfde budget beschikbaar als in 2024.
De VNG geeft aan de toevoeging van amateursportorganisaties te begrijpen, maar geeft hier wel een aantal aandachtspunten bij. Zo verwachten zij een enorme toename in de aanvragen voor losse maatregelen voor o.a. sportveldverlichting en warmtecollectorvelden. Zij vraagt zich af hoe deze niet gebouw-gebonden maatregel zich verhouden tot de scope van deze regeling. Om de verduurzamingsdoelen in de afspraken uit het Klimaatakkoord, uitgewerkt in de Routekaart Verduurzaming Sport, te behalen, is het van belang ook onroerende zaken te verduurzamen die mogelijkerwijs geen gebouwde onroerende zaken zijn, maar het doel van de sportaccommodatie ondersteunen. Bovendien was het ook in de derde tranche op grond van maatregel H.1 al mogelijk zonnecollectorsystemen te subsidiëren. Ook geeft de VNG aan dat het gebruik van de definitie van amateursport uit de BOSA multifunctioneel gebruik van een gebouw ontmoedigt. De DUMAVA-regeling focust zich echter met name op de eigenaar van een gebouw.
Twee andere aandachtspunten van de VNG zijn de aftopping voor integrale verduurzaming en netcongestie. Ook internetconsultatiereacties uitten zorgen over de aftopping, namelijk of deze niet te laag is vastgesteld. De aftopping voor integrale verduurzaming is daarom verhoogd van € 200 naar € 220 euro per m2 per labelsprong. Ten aanzien van netcongestie merkt VRO op dat de DUMAVA een verduurzamingsregeling is. Netcongestie wordt een steeds groter probleem, maar kan niet met deze subsidieregeling opgelost worden. Maatregelen om netcongestie niet te verergeren zullen een extra druk op het budget leggen (hoewel de subsidie voor zonnepanelen wel gecombineerd kan worden met batterij-opslag). Van belang is dat eigenaren aan de voorkant goed sturen op uitvoerbare plannen en het gesprek met een netbeheerder tijdig voeren.
Het IPO heeft zorgen geuit over de toegankelijkheid van de regeling voor kleine organisaties. Het IPO geeft aan dat gedane inspanningen om deze organisaties van een energieadvies te voorzien, zich pas later uitwijzen. Zij verwacht het komende jaar meer aanvragen vanuit die hoek. Een belronde door de RVO langs grote intermediairs bevestigt dit beeld. Om die reden zal mede op verzoek van het IPO 30% van het budget beschikbaar blijven voor losse maatregelen en wordt het totale subsidieplafond opgehoogd.
Ook merkt het IPO op dat de energiebesparingseis voor monumenten aan de hoge kant is. Er is gekozen voor een zeer hoge ambitie, zodat er een gelijk speelveld ontstaat met andere eigenaren die voor 40% subsidie naar een zeer hoog energieprestatieniveau moeten verduurzamen. Om het in de praktijk wel uitvoerbaar te houden, wordt de energiebesparingseis bijgesteld, van 80% naar 60%. De monumentensector heeft in de Routekaart Verduurzaming Monumenten de ambitie geformuleerd om in 2040 60% CO2-reductie te realiseren (en energiebesparing levert een belangrijke bijdrage aan vermindering van de CO2-uitstoot). Ook heeft RVO een aselecte steekproef uitgevoerd onder aanvragen voor integrale verduurzaming van monumenten en gekeken naar het percentage energiebesparing. Deze steekproef bevestigt het beeld dat 60% energiebesparing haalbaar is.
Het IPO vraagt ook om de definitie van ondernemingen te verduidelijken. Dit is gedaan door het begrip te hernoemen tot ‘bovenlokale onderneming’. Tot slot heeft het IPO twee vragen. Ten eerste of de stapelbaarheid van subsidies ook met terugwerkende kracht toegepast kan worden. Dit is niet mogelijk vanwege het gelijkheidsprincipe. Er zullen namelijk organisaties zijn geweest die de subsidie destijds niet hebben aangevraagd omdat stapelen niet kon. De tweede vraag is of de subsidie gecombineerd kan worden met Europese, provinciale of gemeentelijk subsidie voor dezelfde activiteiten. Dit is mogelijk.
Van 10 december 2024 tot en met 15 januari 2025 heeft een conceptversie van de wijzigingsregeling in internetconsultatie voorgelegen. Tijdens de consultatie is aan respondenten gevraagd om op verschillende onderdelen in de regeling een reactie te geven. De internetconsultatie heeft in totaal 60 individuele reacties opgeleverd. Er is een consultatieverslag gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. In het verslag wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de binnengekomen reacties met een reactie namens het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Op basis van de reacties zijn de volgende onderdelen in de regeling gewijzigd of toegevoegd:
• De definitie van onderneming is aangepast naar bovenlokale onderneming. Zie voor een toelichting op dit begrip paragraaf 3.2.1.
• Het subsidieplafond is opgehoogd
• De aftopping is opgehoogd
• De definitie van eigenaar is uitgebreid
• De toelichting op de definitie van sport is aangepast
• SBI-codes voor sport zijn toegevoegd
• Losse maatregelen kunnen door bovenlokale ondernemingen nu ook worden aangevraagd, op grond van de de-minimisverordening
Daarnaast zijn na de internetconsultatie enkele technische verbeteringen uitgevoerd. De belangrijkste hiervan zijn:
• De subsidieregeling wordt opnieuw vastgesteld in plaats van dat deze wordt gewijzigd, omdat de subsidieregeling reeds is verlopen
• Er is verduidelijkt dat sportaccommodaties gebouwde onroerende zaken moeten zijn, maar dat in het geval van verduurzaming van losse maatregelen ook bijbehorende bouwwerken kunnen worden gesubsidieerd
• Openbare lichamen, zoals gemeenten, kwalificeren nu ook als eigenaar van sportaccommodaties
• Er is in overeenstemming met de toelichting verduidelijkt dat de voorwaarden voor ondernemingen moeten worden beoordeeld op het niveau van het vastgoed. Als het vastgoed als onderneming wordt gebruikt, geldt de aanvrager voor die aanvraag als onderneming.
Aanpassingen Maatregelenlijst:
• Het maximale piekvermogen bij maatregel H.2. is opgehoogd naar 100 kW (een klein verbruikaansluiting blijft nog steeds de voorwaarde)
• Bij maatregel D.7 zijn badkamers toegevoegd
• Bij maatregel D.1 en D.3 zijn de eisen aangepast
• Bij maatregel D.5 zijn de eisen voor een koude- of warmteterugwinningssysteem uit ventilatielucht in lijn gebracht met de Energie-investeringsaftrek.
• Bij maatregel P.2 is de verwijzing naar het duurzaam monumentenadvies verwijderd, aangezien maatregel P.4 nu beschikbaar is.
• Bij maatregel P.4 is de energiebesparingseis voor monumenten verlaagd naar 60%.
De ontwerpregeling van de DUMAVA is op 11 maart aan de Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding hiervan heeft de Kamer op 8 april inbreng geleverd voor een schriftelijk overleg. De vragen hebben geleid tot een kleine wijziging van de regeling. Voor sommige zorgorganisaties is het niet mogelijk verduurzaming voor losse maatregelen aan te vragen, in verband met Europese staatssteunregels. Dit geldt met name voor eigenaren van grote gebouwen in de zorg. Omdat deze gebouwen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verduurzamingsopgave, is nog een extra uitzondering op de staatssteunregels ingebouwd in de regeling. Deze uitzondering is voor alle doelgroepen van de regeling te gebruiken. Het gaat om het rechtvaardigen van subsidie voor losse verduurzamingsmaatregelen aan de hand van de algemene groepsvrijstellingsverordening. In deel 3.2 van deze toelichting is hier meer informatie over te vinden.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 2 juni 2025. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Het aanvraagtijdvak opent op 2 juni 2025. Daarom is een inwerkingtreding op die datum noodzakelijk. Het aanvraagtijdvak kan niet later in het jaar open gaan, om te zorgen dat de aanvraag niet tijdens de zomer opengaat. Dat laatste zou voor maatschappelijke partijen erg nadelig zijn.
De artikelsgewijze toelichting licht de wijzigingen ten opzichte van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed toe. Voor artikelsgewijze toelichting bij de artikelen of artikelonderdelen die niet gewijzigd zijn ten opzichte van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed wordt verwezen naar de toelichtingen van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed.
In artikel 1 is een aantal definities gewijzigd.
De definitie van onderneming is verwijderd, en in plaats daarvan is een definitie van bovenlokale onderneming toegevoegd aan de definitielijst. De beperkingen uit het Europees staatssteunrecht gelden niet voor zuiver lokale ondernemingen. Daarom worden in de regeling nu specifiek voor bovenlokale ondernemingen extra regels gesteld, zodat de zuiver lokale ondernemingen vrijgesteld worden van de Europeesrechtelijke verplichtingen. De definitie van bovenlokale onderneming bestaat uit twee delen. Ten eerste wordt het begrip onderneming gespecificeerd, en vervolgens wat zo een onderneming bovenlokaal maakt. Een onderneming is volgens het Europees staatssteunrecht entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Onderneming wordt dus breed uitgelegd, het kan bijvoorbeeld ook om een zorginstelling gaan. Een onderneming is bovenlokaal als haar activiteit invloed kan hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie. Daarvan is al snel sprake, onder andere vanwege buitenlandse klandizie of omdat het bestaan van de onderneming het moeilijker maakt voor buitenlandse ondernemingen zich in Nederland te vestigen. In paragraaf 3.2.2 van het algemeen deel van de toelichting wordt dit verder toegelicht.
Een definitie van economische eigendom is toegevoegd. Economisch eigendom is kortgezegd juridische eigendom zonder levering van de onroerende zaak.
De definitie van eigenaar is aangevuld, om ook economische eigendom onder de definitie te laten vallen. Artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer bevat een definitie van dit begrip. In enkele gevallen, onder andere bij scholen en sportorganisaties, is het van belang ook economisch eigenaren aanvragen te kunnen laten doen op grond van de DUMAVA 25. Daarnaast is naast de definitie van eigenaar een overeenkomstige definitie van eigendom geïntroduceerd, om duidelijk te maken dat het brede eigenaarsbegrip ook van toepassing is wanneer van eigendom wordt gesproken.
De definitie van gebouwde onroerende zaak is vereenvoudigd door het laatste zinsdeel te laten vervallen: ‘, met uitzondering van gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, tenzij de gebouwde onroerende zaak in eigendom is van een zorgaanbieder’. In de weigeringsgronden in artikel 11 en 18 van de regeling is de uitzondering voor woonfuncties al te vinden. Het is daarom niet nodig dat deze uitzondering ook onderdeel is van de definitie van de gebouwde onroerende zaak.
Een definitie van maatregelen voor de verbetering van energie-efficiëntie in het gebouw is toegevoegd. In de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt een onderscheid gemaakt tussen dergelijke maatregelen en maatregelen die gericht zijn op de verduurzaming van de energievoorziening van het gebouw, maar die het totale energieverbruik niet verlagen. Uit dit onderscheid volgen andere voorwaarden, die ook in artikel 11, derde lid, onder d, hun weerslag hebben gehad.
De definitie van maatschappelijk vastgoed is gewijzigd om sportaccommodaties als bedoeld in de Subsidieregeling BOSA ook te scharen onder maatschappelijk vastgoed. Daartoe is onder maatschappelijk vastgoed onderdeel h toegevoegd. Dit onderdeel verwijst naar de aparte definitie van sportaccommodatie, die elders in artikel 1 is opgenomen. Er kan op grond van de Subsidieregeling BOSA subsidie ter verduurzaming van sportaccommodaties worden aangevraagd, maar nu wordt deze accommodaties ook de mogelijkheid gegeven DUMAVA 25-subsidie aan te vragen.
De definitie van minister is aangepast omdat de verantwoordelijke minister voor de regeling nu de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is.
De definitie van monument is gewijzigd, door tweemaal gebouw te vervangen door gebouwde onroerende zaak. Een gebouw is een gebouwde onroerende zaak, maar door deze wijziging is de definitie consistent met de andere definities van maatschappelijk vastgoed.
De definitie van onderdeel van een gebouw is toegevoegd. Deze definitie komt uit artikel 2 van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) en bevat de begrippen bouwschil en technisch bouwsysteem die gedefinieerd zijn in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Wanneer in deze regeling wordt gesproken van één type onderdeel van een gebouw, wordt daarmee bedoeld dat er slechts een soort bouwelement wordt verduurzaamd. Concreet kan worden gedacht aan ofwel verbetering van het technisch bouwsysteem (bijvoorbeeld plaatsing van warmtepompen of verduurzaming van de ventilatie, verwarming of ingebouwde verlichting), ofwel verduurzaming van een type onderdeel van de bouwschil (bijvoorbeeld in het hele gebouw nieuwe ramen). Ook kan worden gedacht aan de verduurzaming van slechts een deel van de bouwschil, bijvoorbeeld van slechts één vleugel van een ziekenhuis.
De definitie van primaire energie is overgeheveld van de lijst met definities onderaan bijlage 3, naar artikel 1. De definitie is hetzelfde gebleven. De definitielijst in bijlage 3 is opgeheven. Ook de definitie van residentiële ventilatie-eenheid is overgeheveld uit de lijst met definities onderaan bijlage 3. Deze is ook uitgebreid, om te verduidelijken wat een ventilatie-eenheid is.
Een definitie van sportaccommodatie is toegevoegd, samen met de vermelding van de sportaccommodatie onder de definitie van maatschappelijk vastgoed. In de definitie van sportaccommodaties wordt verwezen naar artikel 5, derde lid, van de Subsidieregeling BOSA. Daar staat dat het moet gaan om accommodaties voor amateursport en staan voorwaarden met betrekking tot het omgevingsplan. De accommodatie moet volgens de definitie eigendom zijn (zoals elders in artikel 1 breed gedefinieerd) van een amateursportorganisatie zoals bedoeld in de Subsidieregeling BOSA of van een openbaar lichaam zoals genoemd in onderdeel a van de definitie van maatschappelijk vastgoed. Met name veel gemeenten zijn eigenaren van sportaccommodaties.
De definitie van de sportaccommodatie verwijst net als ander maatschappelijk vastgoed naar het begrip gebouwde onroerende zaak. Het algemene model voor een gebouwde onroerende zaak is een gebouw, hoewel volgens de jurisprudentie ook andere onroerende zaken onder het begrip kunnen vallen. In de artikelen 8 en 9 is geregeld dat voor bouwwerken die horen bij sportaccommodaties, zoals sportveldverlichting, ook subsidie voor losse maatregelen kan worden aangevraagd.
Ter specificering van de term amateursportorganisatie wordt verwezen naar artikel 5, eerste en tweede lid van de Subsidieregeling BOSA. Daar wordt een amateursportorganisatie enerzijds gedefinieerd als de daadwerkelijke aanbieder van amateursport (bijvoorbeeld de voetbalvereniging). Anderzijds is een amateursportorganisatie ook de stichting of vereniging die de sportaccommodatie ter beschikking stelt. Bij veel amateursportaccommodaties is het zo dat de eigenaar een stichting of vereniging is die losstaat van de sportorganisatie zelf. Amateursport wordt in artikel 4 van de Subsidieregeling BOSA gedefinieerd. Hoofdregel is lidmaatschap van het NOC*NSF of deelname aan het van het Platform Ondernemende Sportaanbieders.
Het doel van de regeling is enigszins verruimd. De verruiming ziet op subsidie voor bouwwerken op hetzelfde perceel als het maatschappelijk vastgoed, die het doel van het maatschappelijk vastgoed ondersteunen. Deze subsidie kan voor losse maatregelen worden gegeven. Het doel van het maatschappelijk vastgoed is bijvoorbeeld het aanbieden van amateursport of het verzorgen van onderwijs. Concreet maakt deze verruiming het mogelijk maatregel E.3 aan te vragen, sportveldverlichting. Mocht bijvoorbeeld een sportclub of een school een sportveld hebben, kan in het kader van de verduurzaming van dat vastgoed ook de sportveldverlichting worden verduurzaamd. Om deze verruiming mogelijk te maken wordt naast de verbetering van de energieprestatie nu ook de verbetering van de energie-efficiëntie benoemd. Energieprestatie ziet op een gebouw, terwijl energie-efficiëntie ook kan slaan op sportveldverlichting. Een bouwwerk wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een ‘constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart’.
In artikel 4 is de datum van de openstelling van de regeling gewijzigd. Ook is lid drie toegevoegd om de begin- en eindtijd van de openstelling nauwkeurig vast te leggen.
Artikel 5 is gewijzigd om de subsidieplafonds te wijzigen, zoals toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. Het derde lid is daarnaast vervangen. Het is de bedoeling dat een maand voor het sluiten van het aanvraagtijdvak het schot tussen de subsidieplafonds komt te vervallen. Hierdoor kunnen aanvragers van subsidie op grond van artikel 3, onder a, gebruik maken van het subsidieplafond van artikel 3, onder b, en andersom. Zo wordt voorkomen dat er aan het eind van de aanvraagperiode geld overblijft in het ene subsidieplafond, terwijl het andere subsidieplafond al voortijdig is uitgeput.
Artikel 6 heeft nu een titel. Ook zijn het eerste en tweede lid toegevoegd, om te bepalen dat subsidies voor losse maatregelen onder de reguliere de-minimisverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening kunnen worden verstrekt. Dat maakt het mogelijk voor bovenlokale ondernemingen om losse maatregelen aan te vragen. De oude leden 1 tot en met 3 zijn vernummerd naar leden drie tot en met vijf. Bovenlokale ondernemingen die toch losse maatregelen willen aanvragen, hebben de keus om deze subsidieaanvraag ofwel onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel onder de reguliere de-minimisverordening te rechtvaardigen. Beide opties hebben eigen voor- en nadelen, zoals in deel 3.2 van het algemeen deel van de toelichting wordt uitgelegd. Het energielabel en het energieadvies kunnen voor bovenlokale ondernemingen alleen op grond van de reguliere de-minimisverordening worden gerechtvaardigd.
In artikelen 8 en 15 is het derde lid vervallen. Dit lid beperkte de mogelijkheid herhaaldelijk subsidie aan te vragen. Zowel de subsidie voor losse maatregelen als de integrale verduurzamingssubsidie kennen nog steeds regels omtrent het herhaaldelijk aanvragen van de subsidies. Deze regels zijn echter in de weigeringsgronden van artikelen 11 en 18 opgenomen.
Voor de toelichting op het nieuwe derde lid wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 2.
Het tweede lid van artikel 9 is herschreven. Zoals in het algemeen deel van de toelichting wordt genoemd is het vanaf de vierde tranche mogelijk om de subsidie op grond van deze regeling te stapelen bovenop eerder verkregen subsidies. Het tweede lid van artikel 9 maakt dit mogelijk voor de subsidie voor losse verduurzamingsmaatregelen. Volgens het Kaderbesluit BZK-subsidies mag er geen subsidie worden verleend aan aanvragers die al eerder subsidie hebben ontvangen voor dezelfde activiteiten. Het Kaderbesluit biedt echter ook de mogelijkheid hierop een uitzondering te maken bij ministeriële regeling, wat nu in artikel 9, tweede lid is gedaan.
Voor de toelichting op het nieuwe vierde lid wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 2.
Artikel 10, eerste lid, onderdeel d is herschreven. Voorheen was aangegeven dat een verklaring moet worden ingediend dat niet eerder subsidie is aangevraagd voor dezelfde activiteiten. Dit wordt niet meer vereist. In plaats daarvan moet, indien eerder subsidie is verkregen voor dezelfde activiteiten, worden aangegeven wat de hoogte is van die subsidie(s).
Artikel 10, eerste lid, onderdeel e, is nieuw. Het betreft een verplichting voor organisaties die economische activiteiten verrichten om een verklaring in te vullen waaruit blijkt of ze bovenlokale ondernemingen zijn of juist zuiver lokaal. Deze verklaring heeft de vorm van een vragenlijst op de website van de RVO.
Artikel 10, onderdelen f en g zijn toegevoegd. Het betreft vereisten bij aanvragen van maatschappelijk vastgoed dat valt onder de definitie van sportaccommodatie. De sportaccommodatie moet volgens de definitie in gebruik zijn door een stichting of vereniging die kwalificeert als amateursportorganisatie. Een stichting of vereniging kan op twee manieren kwalificeren als amateursportorganisatie als bedoeld in deze regeling:
1. Als de organisatie een sportaccommodatie aanbiedt, dan moet de locatie van de accommodatie in het omgevingsplan de enkelbestemming ‘sport’ hebben of moet de accommodatie voor minimaal 50% van het oppervlakte en minimaal 50% van de tijd bestemd zijn en gebruikt worden voor amateursport. Dat wordt aangetoond conform een formulier dat op de RVO-website ter beschikking is gesteld. Dit vereiste is terug te vinden in artikel 10, onderdeel e. Daarnaast moet de accommodatie ter beschikking worden gesteld voor amateursport, zoals in de toelichting bij artikel 1 wordt besproken. Als laatste moet een lijst van de amateursportorganisaties die gebruikmaken van de sportaccommodatie worden overhandigd, dit vereiste is terug te vinden in artikel 10, onderdeel g.
2. Als de organisatie zelf amateursport aanbiedt, dan moet de stichting of vereniging zijn aangesloten bij een sportbond die op de ledenlijst van NOC*NSF staat of zijn aangesloten bij een van de deelnemende organisaties van het Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS); Dit vereiste is terug te vinden in artikel 10, onderdeel g. Bij de aanvraag moet het bondsnummer of registratienummer van NOC*NSF respectievelijk POS worden ingediend.
Het derde lid van artikel 10 bevat drie aanvraagvereisten voor subsidie die wordt gerechtvaardigd op grond van de reguliere de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ten eerste moet een verklaring worden ingevuld dat niet eerder subsidie voor dezelfde activiteiten is verstrekt. Ten tweede moet, indien steun op grond van de reguliere de-minimisverordening wordt aangevraagd, een zogeheten de-minimisverklaring worden ingevuld. In deel 3.2 van het algemeen deel van de toelichting is meer informatie te vinden over deze verklaring. Steun voor energielabels en energieadviezen of duurzame monumentenadviezen wordt in het geval van bovenlokale ondernemingen altijd op grond van de reguliere de-minimisverordening verleend. Ten derde moet een verklaring worden gegeven dat de gekozen maatregelen voldoen aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingverordening. Bij maatregel H.4 wordt aangegeven wat extra voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn voor deze maatregel.
Het vierde lid betreft het energieadvies dat wordt aangeleverd. In het geval van subsidieaanvragen die op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening worden gerechtvaardigd moet een energieadvies worden meegeleverd met een speciale berekeningsmethode. De details van dit energieadvies staan in bijlage 3, onderdeel A.5.
De vorm van artikel 11 is aangepast, zodat de oude artikeltekst nu onder het eerste lid valt en er een nieuw tweede lid is toegevoegd. In het tweede lid zijn de afwijzingsgronden voor bovenlokale ondernemingen opgenomen. In het eerste lid zijn ook een aantal tekstuele aanpassingen gedaan, zodat de onderdelen beter aansluiten op de aanhef.
In artikel 11, onderdeel c, is na ‘is verstrekt’ ingevoegd ‘, of aangevraagd en nog niet afgewezen’. Dit voorkomt dat wanneer reeds integrale verduurzamingssubsidie is aangevraagd, maar hier nog niet op is beslist, ook nog subsidie voor losse verduurzamingsmaatregelen wordt aangevraagd.
Er zijn twee nieuwe onderdelen toegevoegd aan artikel 11, onderdelen d en e. Het is niet mogelijk DUMAVA-subsidie te ontvangen als al andere subsidie van een bestuursorgaan van het Rijk is ontvangen, zoals subsidie op grond van de Subsidieregeling BOSA. Een uitzondering vormt de lening. Een lening kan in gevallen ook onder de definitie van de subsidie vallen. Het is echter wel toegestaan een lening van het Rijk te stapelen met subsidie op grond van de Subsidieregeling DUMAVA. Wel gelden de maximumpercentages genoemd in artikel 11, onderdeel e.
In artikel 11, onderdeel f, is het begrip onderneming gewijzigd in bovenlokale onderneming omdat zuiver lokale ondernemingen niet hoeven te voldoen aan de staatssteunregels. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.
In artikel 11 is ook de weigeringsgrond vervallen dat reeds eerder subsidie is verleend voor dezelfde activiteit, die eerder in het voormalige onderdeel m was te vinden. Nu gelden de regels van de nieuwe onderdelen d en e.
In artikel 11, onderdeel j, is een verwijzing naar het Besluit bouwwerken leefomgeving toegevoegd, omdat daar de energiebesparingsplicht wordt geregeld.
In artikel 11, onderdelen k en o, is het begrip gebouwde onroerende zaak vervangen door maatschappelijk vastgoed.
Artikel 11, onderdeel l, is herschreven om nader aan te sluiten bij artikel 6.27, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving. De weigeringsgrond is namelijk met het oog op die regel geschreven. In artikel 6.27, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt een energielabel verplicht gesteld voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht. Ook is in aansluiting bij artikel 18 de subsidiëring van een energielabel voor dat gebouw uitgesloten.
In het herschreven artikel 11, onderdeel o, is de regel opgenomen dat slechts eenmaal voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed per aanvraagperiode subsidie wordt verstrekt en in totaal niet meer dan tweemaal. Deze regel was al elders te vinden in de derde tranche. Aan deze regel is verder toegevoegd dat een aanvraag ook geweigerd wordt als er al een aanvraag voor losse verduurzamingsmaatregelen is gedaan maar deze nog niet is vastgesteld of afgewezen.
Het nieuwe tweede lid van artikel 11 bevat drie weigeringsgronden voor subsidie die wordt gerechtvaardigd door de reguliere de-minimisverordening. Dit betreft subsidie aan bovenlokale ondernemingen. Ten eerste geldt voor deze aanvragen dat deze niet gestapeld mag worden met andere subsidies. Ten tweede geldt dat het vastgoed niet mag worden gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten. Deze termen worden in de reguliere de-minimisverordening gedefinieerd. Concreet kunnen bijvoorbeeld stadsboerderijen die een bovenlokale onderneming zijn en waar agrarische producten worden geproduceerd in gesprek treden met de RVO om te bezien welk vastgoed wel en welk vastgoed niet mag worden gesubsidieerd.
Het nieuwe derde lid van artikel 11 bevat vier weigeringsgronden voor subsidie die wordt gerechtvaardigd door de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ten eerste geldt voor deze aanvragen dat deze niet gestapeld mogen worden met andere subsidies. Ten tweede geldt dat het vastgoed niet mag worden gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten. Zie de alinea hierboven voor een uitgebreidere toelichting hierop. Ten derde mag net zoals bij de subsidie voor integrale verduurzaming geen sprake zijn van een onderneming in moeilijkheden of een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat. Ten vierde moet sprake zijn van een minimum aan energieprestatieverbetering van het gebouw. Dit wordt aangetoond aan de hand van de berekening uit een advies als bedoeld in A.5 van bijlage 3. Voor een toelichting op de begrippen maatregelen voor de verbetering van energie-efficiëntie in het gebouw en het (type) onderdeel van het gebouw wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1 van deze regeling.
Het derde lid van artikel 12 is aangevuld om te verduidelijken dat de plicht om een slimme meter te installeren alleen geldt als dat nog niet is gedaan.
Het vierde lid van artikel 12 is aangevuld om te verduidelijken dat de plicht om de gasaansluiting te vervangen alleen geldt voor maatschappelijk vastgoed dat een gasaansluiting heeft. Daarnaast is verduidelijkt dat de vervangingsplicht niet alleen ziet op gas dat wordt gebruikt voor verwarming. Het vierde lid is in de praktijk steeds zo geïnterpreteerd dat er een plicht uit volgt om zonder meer de gasaansluiting te vervangen van maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd.
In het eerste en tweede lid van artikel 16 stond voorheen een maximumbedrag dat aan subsidie per vierkante meter per labelsprong wordt verleend. Dit maximum, de zogeheten aftopping, is uit het eerste en tweede lid verwijderd en naar het zevende lid verplaatst. Ook is de aftopping inhoudelijk aangepast. Nu geldt er een maximumbedrag per m2 gebruiksoppervlakte per labelsprong voor de projectkosten die voor subsidie in aanmerking komen. Het maximum is dus niet meer direct aan het subsidiebedrag gekoppeld maar aan de projectkosten. Ook is het bedrag gewijzigd naar € 220, zoals toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting. De aftopping geldt alleen voor verduurzaming op grond van integrale verduurzamingspakketten P.1 en P.2.
Verduurzaming van monumenten met verduurzamingspakket P.3 kan met hetzelfde percentage worden gesubsidieerd als verduurzaming op grond van pakket P.1. Daarom is verduurzamingspakket P.3 aan het eerste lid toegevoegd, en is het derde lid verwijderd. In het derde lid werd verduurzamingspakket P.3 apart genoemd. Inhoudelijk gelden er geen andere voorwaarden voor verduurzamingspakket P.3 dan in de derde tranche. Verduurzamingspakket P.3 is niet onderworpen aan de aftopping die in het nieuwe zevende lid is geregeld.
Het tweede lid van artikel 16 is aangepast om ook monumenten die in hoge mate verduurzamen de mogelijkheid te geven een hoger subsidiepercentage te ontvangen. In het tweede lid en in de maatregelenlijst is een nieuw verduurzamingspakket toegevoegd, P.4. In de toelichting bij de wijzigingen in de maatregelenlijst (in bijlage 3) wordt pakket P.4 besproken.
In het derde, vierde en zesde lid van artikel 16 is het begrip onderneming gewijzigd in bovenlokale onderneming, omdat zuiver lokale ondernemingen niet hoeven te voldoen aan de staatssteunregels. Ook is in de teksten van deze leden verduidelijkt dat de regels met betrekking tot bovenlokale ondernemingen gelden als de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft. Het kan namelijk zo zijn dat de aanvrager als geheel geen onderneming is maar vanuit het betreffende vastgoed wel een economische activiteit uitoefent en daarom voor wat betreft het vastgoed wel een onderneming is. Ook kan het voorkomen dat een onderneming het vastgoed gebruikt. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.
In het vierde lid van artikel 16 wordt net als in de vorige tranche gesproken van een situatie waarin steun slechts ziet op één type onderdeel van een gebouw. Indien sprake is van meerdere maatregelen binnen één gebouw, dan gaat het niet meer om ‘de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw’.
Het zesde lid (voorheen zevende lid) van artikel 16 is geheel herschreven. Zoals in het algemeen deel van de toelichting wordt genoemd is het vanaf de vierde tranche mogelijk om de subsidie op grond van deze regeling te stapelen bovenop eerder verkregen subsidies. Het nieuwe zevende lid van artikel 16 maakt dit mogelijk voor de subsidie voor integrale verduurzaming. Er is een uitzondering gemaakt voor bovenlokale ondernemingen. Voor bovenlokale ondernemingen is het niet mogelijk om subsidie op grond van de DUMAVA 25 te ontvangen, als eerder subsidie is ontvangen voor dezelfde activiteiten. Dit dient om te voorkomen dat de regels voor staatssteun worden overtreden. In artikel 18 zijn voorwaarden voor stapeling van subsidies te vinden.
De vorm van artikel 17 is aangepast, zodat de oude artikeltekst nu onder het eerste lid valt en er een nieuw tweede lid is toegevoegd. Alle aanvraagvereisten voor bovenlokale ondernemingen zijn naar het tweede lid overgeheveld. Daarom zijn artikel 17, eerste lid, onderdelen h en j, verletterd tot onderdelen g en h. In het eerste lid zijn ook een aantal tekstuele aanpassingen gedaan, zodat de onderdelen beter aansluiten op de aanhef.
Doorheen artikel 17 is het begrip onderneming gewijzigd in bovenlokale onderneming, omdat zuiver lokale ondernemingen niet hoeven te voldoen aan de staatssteunregels. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting. Deze wijziging is doorgevoerd in het eerste lid, onderdeel f, en in het tweede lid, aanhef.
Artikel 17, eerste lid, onderdeel f, is nieuw. Het betreft een verplichting voor organisaties die economische activiteiten verrichten om een verklaring in te vullen waaruit blijkt of ze bovenlokale ondernemingen zijn of juist zuiver lokaal. Deze verklaring heeft de vorm van een vragenlijst op de website van de RVO.
Artikel 17 is verder gewijzigd om te reflecteren dat het voor aanvragers mogelijk is gemaakt een subsidie op grond van de DUMAVA 25 aan te vragen, ook als er al eerder een subsidie voor dezelfde activiteiten is verkregen. Onderdeel g is geheel herschreven. Voorheen was aangegeven dat een verklaring moet worden ingediend dat niet eerder subsidie is aangevraagd voor dezelfde activiteiten. Dit wordt niet meer vereist. In plaats daarvan moet, indien eerder subsidie is verkregen voor dezelfde activiteiten, de hoogte van de subsidie worden aangegeven.
Artikel 17, eerste lid, onderdelen i en j, zijn nieuw. Deze onderdelen zien specifiek op aanvragen met betrekking tot sportaccommodaties. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 11, eerste lid, is bij de toelichting van onderdelen f en g een beschrijving van gelijkluidende onderdelen te vinden.
Het nieuwe tweede lid bundelt vereisten met betrekking tot bovenlokale ondernemingen. Het tweede lid, onderdeel a, is nieuw. In het geval van bovenlokale ondernemingen kunnen subsidies niet worden gestapeld. Daarom moet bij subsidieaanvragen voor bovenlokale ondernemingen nog steeds worden verklaard dat niet eerder subsidie is ontvangen voor dezelfde activiteiten. Dit is geregeld in het nieuwe onderdeel i.
Het tweede lid, onderdelen b, c en d, zijn niet nieuw, ze waren reeds te vinden in het oude artikel 17, onderdelen j, g en f. Het tweede lid, onderdeel b, noemt de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze worden in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting verder besproken.
De vorm van artikel 18 is aangepast, zodat de oude artikeltekst nu onder het eerste lid valt en er een nieuw tweede lid is toegevoegd. Alle weigeringsgronden voor bovenlokale ondernemingen zijn naar het tweede lid overgeheveld. Daarom zijn artikel 18, eerste lid, onderdelen d tot en met k, verletterd tot onderdelen c tot en met j. Onderdeel m is verletterd tot onderdeel k. In het eerste lid zijn ook een aantal tekstuele aanpassingen gedaan, zodat de onderdelen beter aansluiten op de aanhef.
In artikel 18, eerste lid, onderdeel e, is het begrip onderneming gewijzigd in bovenlokale onderneming, omdat zuiver lokale ondernemingen niet hoeven te voldoen aan de staatssteunregels. Dit is ook doorgevoerd in het nieuwe tweede lid. Deze wijziging is verder toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.
In artikel 18, eerste lid, onderdelen g en k, is het begrip gebouwde onroerende zaak vervangen door maatschappelijk vastgoed.
Artikel 18, onderdeel h, is herschreven om nader aan te sluiten bij artikel 6.27, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving. De weigeringsgrond is namelijk met het oog op die regel geschreven. In artikel 6.27, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt een energielabel verplicht gesteld voor een gebouw of gedeelte daarvan, waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht. Artikel 18 is verder gewijzigd omdat het mogelijk is gemaakt een subsidie op grond van de DUMAVA 25 aan te vragen, ook als er al eerder een subsidie voor dezelfde activiteiten is verkregen. Vanaf de vierde tranche geldt in het algemeen dat aanvragers die geen onderneming zijn niet subsidie wordt geweigerd als ze al eerder subsidie hebben ontvangen voor dezelfde activiteiten. Wel gelden de voorwaarden in het eerste lid, onderdeel k en de nieuwe onderdelen l tot en met n.
Het gewijzigde eerste lid, onderdeel k, bepaalt dat het niet toegestaan is om voor hetzelfde vastgoed meer dan éénmaal subsidie aan te vragen voor integrale verduurzaming op grond van de DUMAVA 25 of de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed.
Het nieuwe eerste lid, onderdeel l, regelt dat subsidie voor integrale verduurzaming wordt geweigerd als er al subsidie op grond van deze regeling of zijn voorganger, de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed, voor hetzelfde maatschappelijk vastgoed, en deze subsidie nog niet is vastgesteld (gewoonlijk gebeurt dit na uitvoering) of is afgewezen of ingetrokken.
De nieuwe onderdelen m en n van het eerste lid regelen voorwaarden voor de subsidiestapeling. Het is niet mogelijk DUMAVA 25-subsidie te ontvangen als voor dezelfde activiteiten al andere subsidie van een bestuursorgaan van het Rijk is ontvangen, zoals subsidie op grond van de Subsidieregeling BOSA. Een uitzondering vormt de lening. Een lening kan in gevallen ook onder de definitie van de subsidie vallen. Het is echter wel toegestaan een lening van het Rijk te stapelen met subsidie op grond van de DUMAVA 25. Wel gelden de maximumpercentages genoemd in het eerste lid, onderdeel n.
Het tweede lid bevat vier weigeringsgronden die specifiek voor bovenlokale ondernemingen gelden. Het tweede lid, onderdeel a, is nieuw. Dit onderdeel regelt dat als er sprake is van een bovenlokale onderneming, geen subsidie kan worden gestapeld. Het tweede lid, onderdelen b, c, zijn niet nieuw, ze waren reeds te vinden in het oude artikel 18, onderdelen l, en c. Het tweede lid, onderdeel d is ook nieuw. Het vastgoed mag niet worden gebruikt voor de primaire productie van landbouw-, visserij- of aquacultuurproducten. Deze termen worden in de reguliere de-minimisverordening gedefinieerd. Concreet kunnen bijvoorbeeld stadsboerderijen die een bovenlokale onderneming zijn en waar agrarische producten worden geproduceerd in gesprek treden met de RVO om te bezien welk vastgoed wel en welk vastgoed niet mag worden gesubsidieerd.
Het vierde lid van artikel 19 is aangevuld, om te verduidelijken dat de plicht om een slimme meter te installeren alleen geldt als dat nog niet is gedaan.
In het vijfde lid van artikel 19 is het begrip onderneming gewijzigd in bovenlokale onderneming, omdat zuiver lokale ondernemingen niet hoeven te voldoen aan de staatssteunregels. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting. Ook is net als in artikel 16 verduidelijkt dat de regels met betrekking tot bovenlokale ondernemingen gelden als de aanvraag een bovenlokale onderneming betreft.
Het zesde lid van artikel 19 is aangevuld, om te verduidelijken dat de plicht om te komen tot een vervanging van de gasaansluiting alleen geldt voor maatschappelijk vastgoed dat een gasaansluiting heeft. Daarnaast is verduidelijkt dat de vervangingsplicht niet alleen ziet op gas dat wordt gebruikt voor verwarming. Het zesde lid is in de praktijk steeds zo geïnterpreteerd dat er een plicht uit volgt om zonder meer de gasaansluiting te vervangen van maatschappelijk vastgoed dat vanaf 2012 is opgeleverd.
Van de hernieuwde vaststelling van de regeling is gebruik gemaakt om artikelen 21a tot en met 23 te vernummeren tot artikelen 22 tot en met 24.
Artikel 24 is gewijzigd om te weerspiegelen dat de regeling opnieuw in werking treedt, en om een nieuwe vervaldatum vast te stellen. In paragraaf 3.8 van het algemeen deel van de toelichting wordt toegelicht welke gevolgen artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 heeft voor het opnieuw vaststellen van de regeling.
In bijlage 2 zijn in tabel B, met in aanmerking komende SBI-codes, twee wijzigingen doorgevoerd. Deze worden hieronder toegelicht.
De rijen 93.11.1 en 93.15.2 zijn toegevoegd. Dit betreft sportverbanden die binnen de doelgroep vallen. De rij ‘94.99 Overige belangen- en ideële organisaties; hobbyclubs’ is vervallen, en in plaats daarvan wordt specifieker aangegeven welke vier van de soorten organisaties onder nummer 94.99 voor subsidie in aanmerking komen. Dit is van belang bij de uitvoering.
Doorheen bijlage 3 zijn verschillende wijzigingen aangebracht.
Aan onderdeel A.1 (over het energieadvies) is toegevoegd dat een energieadvies moet zijn opgesteld door een energieadviseur. Deze wijziging betekent dat de eisen in de definitie van de energieadviseur, in artikel 1, nu ook daadwerkelijk gelden. Concreet moet de energieadviseur zich bedrijfsmatig bezighouden met deze adviezen en niet werkzaam zijn bij de eigenaar van het te verduurzamen vastgoed.
In onderdeel A.2 (over het maatwerkadvies) zijn nieuwe eisen opgenomen als een portefeuilleroutekaart wordt gebruikt in plaats van het maatwerkadvies. Onder andere is de eis opgenomen dat een portefeuilleroutekaart op directieniveau moet zijn vastgesteld. Dat betekent de organisatie zich op het hoogste niveau aan de routekaart heeft gecommitteerd.
Onderdeel A.5 is toegevoegd. Dit betreft een energieadvies met NTA 8800-berekening. De voorwaarden zijn hetzelfde als het gewone energieadvies met de toevoeging dat het energieverbruik per vierkante meter van vóór de verduurzaming en het geschatte gebruik van na de verduurzaming worden berekend met geattesteerde software die voldoet aan de bepalingsmethodiek van de NTA 8800. Het gaat om een NTA 8800-versie van later dan 1 januari 2021.
In integraal verduurzamingspakket P.2 zijn wijzigingen gedaan om specifieke bepalingen over monumenten te verwijderen. Dit is gedaan omdat een nieuw integraal verduurzamingspakket, specifiek gericht op monumenten, is toegevoegd. Toch staat het eigenaren vrij voor monumenten verduurzamingspakket P.2 te gebruiken als wordt voldaan aan de vereisten.
Er is een nieuw integraal verduurzamingspakket toegevoegd, P.4. Dit pakket houdt in dat monumenten verduurzamen zodat de energieprestatie van het gebouw met 60% verbetert. Indien monumenten dusdanig verduurzamen, kunnen ze op grond van het gewijzigde artikel 16, tweede lid, ook 40% subsidie ontvangen.
De maatregelen onder B zijn verwijderd van de maatregelenlijst. Dit betreft maatregelen om de leefomgeving te verkoelen, zoals een groendak.
Bij de maatregelen onder D, E, H en L zijn op een aantal plaatsen minimumvereisten verduidelijkt of praktischer opgesteld. Daarbij is ook beter aangegeven welke labeleisen volgen uit de energie-etiketteringverordening.
Er zijn een aantal maatregelen toegevoegd aan de maatregelenlijst. Maatregelen D.10, E.3 en H.6 zijn toegevoegd. E.3 en H.6 zijn toegevoegd om verduurzaming van sportaccommodaties te faciliteren.
De toelichting technische termen is verwijderd, aangezien het gebruik hiervan niet overeenkomstig de Aanwijzingen voor de regelgeving was. De definities van primaire energie en residentiële ventilatie-eenheid zijn opgenomen in de definitielijst in artikel 1.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Op grond van artikel 23 van de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed blijft de vervallen regeling van toepassing op vóór 31 december 2024 reeds aangevraagde of verstrekte subsidies.
Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198/1)
Frequently asked questions bij de Climate Delegated Act, https://ec.europa.eu/sustainable-finance-taxonomy/faq
Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)
Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2023, L 231/1)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-17361.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.