Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 14259 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 14259 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie;
Gelet op artikel 3.22, tweede lid, van de Telecommunicatiewet en de artikelen 1.3, eerste lid, 1.4, tweede lid en 2.3, tweede lid, van het Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
hoek van het maximaal uitgestraalde vermogen, geprojecteerd op het horizontale vlak, ten opzichte van het geografische noorden;
Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte;
organiek onderdeel van de politie, van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, of van het Ministerie van Defensie waarbinnen een radiointerventiemiddel voorhanden en aangelegd mag zijn;
hoek van het maximaal uitgestraalde vermogen ten opzichte van het horizontale vlak;
ICNIRP guidelines for limiting exposure to electromagnetic fields (100 kHz to 300 GHz): 2020;
minister van Economische Zaken;
apparaat waarvan de inzet tot doel heeft om een onbemand mobiel object tot stoppen te brengen of zodanig te beïnvloeden dat hiermee een dreiging of het gevaar voor de veiligheid wordt afgewend.
Afwijkend gebruik van de frequentieruimte dat voldoet aan de artikelen 3 tot en met 10 is vrijgesteld van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet gestelde verplichtingen.
1. Het radiointerventiemiddel voldoet aan de volgende eisen:
a. het gebied waarin het radiointerventiemiddel kan opereren kan apart per frequentie of frequentieband ingeschakeld worden;
b. de bandbreedte is instelbaar;
c. het effectief uitgestraald zendvermogen van het radiointerventiemiddel inclusief antenneversterking is begrensd tot 16 dBWatt ERP per frequentieband;
d. het radiointerventiemiddel voldoet buiten de ingestelde frequentieband(en) aan artikel 3 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2016;
e. op het radiointerventiemiddel is het doel van het gebruik weergegeven;
f. de bij het radiointerventiemiddel behorende antenne(s) is beschreven in de documentatie die bij het radiointerventiemiddel is gevoegd, inclusief de vermelding van de antenneversterking in dBi of dBd;
g. indien in werking vertoont het radiointerventiemiddel geen of slechts beperkte degradatie in frequentiestabiliteit, in ieder geval minder dan 0.005% per uur;
h. indien het radiointerventiemiddel is ingeschakeld, worden door het radiointerventiemiddel of een extern meetapparaat de volgende gegevens geregistreerd:
1°. de tijd en duur dat het radiointerventiemiddel aan staat;
2°. de instellingen, wijzigingen hiervan en de tijden waarop dit gebeurt;
3°. de gebruikte frequentie of frequenties, bandbreedte en het effectieve zendvermogen; en
4°. de eigen locatie en hoofdoriëntatie van het uitgezonden signaal;
i. het radiointerventiemiddel is voorzien van een beveiliging om onbevoegde en onbedoelde inschakeling te voorkomen;
j. de inzet van het radiointerventiemiddel blijft binnen de grenzen van de ICNIRP-aanbeveling; en
k. de instructies en randvoorwaarden om te voldoen aan de ICNIRP-aanbeveling maken onderdeel uit van de bij het radiointerventiemiddel behorende documentatie.
2. De verantwoordelijke:
a. registreert radiointerventiemiddelen die onder diens beheer vallen;
b. houdt deze registratie toegankelijk voor de minister; en
c. geeft ten behoeve van toezichtsdoeleinden jaarlijks aan de minister door welke eenheden radiointerventiemiddelen in bezit hebben en hoeveel dat er zijn.
3. De registratie van de radiointerventiemiddelen omvat de volgende gegevens:
a. merk;
b. type;
c. serienummer;
d. door welke eenheid de apparatuur mag worden gebruikt;
e. datum van eerste ingebruikname van het apparaat;
f. leverancier van de apparatuur; en
g. kalibratiehistorie.
1. De eenheid houdt van het radiointerventiemiddel een eigen administratie bij ten aanzien van vervoer en opslag.
2. Voor zover het niet-ingebouwde apparatuur betreft wordt deze opgeslagen op een door de verantwoordelijke aangewezen locatie of locaties.
3. De eenheid geeft ten behoeve van toezichtsdoeleinden toegang tot de locatie, genoemd in het tweede lid, aan de minister.
1. De ambtenaar die een radiointerventiemiddel zal configureren of inzetten, heeft:
a. met goed gevolg het examen, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008, of een daaraan gelijkwaardig alternatief, afgelegd;
b. een opleiding gevolgd waarin kennis van de ordening van het radiospectrum, van het Nationaal Frequentieplan 2014, van spectrumgebruik en van spectrumgebruikers in Nederland is behandeld, op basis van door de verantwoordelijke opgestelde eisen;
c. een opleiding gevolgd waarin specifieke kennis over de radiointerventiemiddelen die bediend of geconfigureerd worden is behandeld, inclusief de eventuele daarbij behorende documentatie; en
d. met goed gevolg een praktijktraining voor het in te zetten radiointerventiemiddel of middelen afgelegd.
2. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onderhoudt de in het eerste lid bedoelde kennis en volgt daartoe de benodigde opleiding, en wordt elke twee jaar, na het behalen van het examen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, getoetst op alle onderdelen bedoeld in het eerste lid.
1. Ambtenaren die zijn aangewezen door de verantwoordelijke om radiointerventiemiddelen in te zetten, worden geregistreerd. Hierbij worden de volgende gegevens vastgelegd:
a. naam of een persoonlijk herleidbare code;
b. eenheid;
c. datum afronding opleiding;
d. datum afronding praktijktraining;
e. voor welke apparatuur de ambtenaar bekwaam wordt geacht; en
f. datum waarop de ambtenaar getoetst is, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
2. De verantwoordelijke draagt zorg voor de registratie, bedoeld in het eerste lid en houdt deze registratie toegankelijk voor de minister.
1. De verantwoordelijke voor de inzet draagt er zorg voor dat een impactanalyse plaatsvindt van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte op andere bij het frequentiegebruik betrokkenen en stelt deze betrokkenen voorafgaand aan de inzet op de hoogte van de voorgenomen inzet, voor zover nationale veiligheid of operationele belangen zich daar niet tegen verzetten.
2. De impactanalyse omvat per voorgenomen inzet de volgende elementen:
a. de gegevens genoemd in artikel 9, tweede lid;
b. een analyse van de betrokkenen, de gevolgen van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte voor deze betrokkenen en de wijze waarop betrokkenen zijn geïnformeerd.
3. Betrokkenen zijn:
a. houders van een vergunning voor het gebruik van frequenties van wie de redelijke verwachting bestaat dat het aan hen vergunde frequentiespectrum getroffen kan worden door het afwijkend gebruik van de frequentieruimte; en
b. organisatoren van een evenement van wie het op dat moment aan hen toegestane frequentiegebruik gestoord kan worden door het afwijkend gebruik van de frequentieruimte.
1. De verantwoordelijke stelt procedures en instructies op waarin beschreven wordt hoe het radiointerventiemiddel zal worden ingezet.
2. In deze procedures en instructies komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:
a. hoe de beslissing tot het inzetten van afwijkend gebruik van de frequentieruimte tot stand komt; en
b. hoe de afweging plaatsvindt of er ook andere middelen kunnen worden ingezet.
3. De verantwoordelijke informeert de minister jaarlijks over deze procedures en instructies.
1. Een geplande inzet van afwijkend gebruik van de frequentieruimte wordt door de verantwoordelijke voorafgaand gemeld aan de minister, vergezeld van de gemaakte impactanalyse.
2. De melding omvat ten minste de volgende gegevens:
a. de naam, dan wel persoonlijk herleidbare code, met eenheid, van de ambtenaar, bedoeld in artikel 6;
b. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden;
c. in welke vorm en op welke wijze afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden;
d. de frequentieband of -banden;
e. het effectieve zendvermogen;
f. de signaalvorm of signaalvormen;
g. de gebruikte bandbreedte per frequentieband;
h. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur kan worden ingezet; en
i. het merk en type van het apparaat, met registernummer.
3. Indien het radiointerventiemiddel na de melding in gebruik is geweest, registreert de eenheid de volgende gegevens:
a. vermelding van de opdrachtgever;
b. de gegevens die het radiointerventiemiddel of het externe meetapparaat, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, heeft geregistreerd; en
c. de ambtenaar die het radiointerventiemiddel heeft bediend, dan wel geconfigureerd, de exacte plaats en tijd van gebruik, gebruikte frequentiebanden, toegepast vermogen, azimut en elevatie van de stoorbundel, antennehoogte, en kalibratiedatum.
4. Deze administratie wordt in ieder geval bewaard tot een jaar na de datum van inzet.
5. Indien het gebruik niet overeenstemde met de melding, bedoeld in het tweede lid, meldt de verantwoordelijke aan de minister welke afwijkingen hebben plaatsgevonden.
1. Artikel 9, eerste lid, is niet van toepassing in het geval van een dreiging waarbij onmiddellijk handelen is vereist. In dat geval wordt zo spoedig mogelijk na de inzet aan de minister gemeld:
a. de naam, dan wel persoonlijk herleidbare code, met eenheid, van de ambtenaar, bedoeld in artikel 6;
b. gegevens van de ambtenaar die is gekwalificeerd een radiointerventiemiddel te bedienen;
c. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte heeft plaatsgevonden;
d. in welke vorm en op welke wijze afwijkend gebruik van de frequentieruimte heeft plaatsgevonden; en
e. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur ingezet is.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt binnen 24 uur na de daadwerkelijke inzet aan de minister gemeld:
a. motivering waarom een melding vooraf niet mogelijk was; en
b. de gegevens van artikel 9, tweede lid.
3. Artikel 9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De minister evalueert jaarlijks met de relevante betrokkenen op vertrouwelijke wijze de organisatorische elementen van de inzet en de wijze van informatiedeling omtrent de inzet van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte. De relevante betrokkenen zijn in ieder geval die partijen die genoemd zijn in de gemaakte impactanalyses uit het betreffende jaar, waarbij de inzet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2. De evaluatie vindt voor het eerst plaats één jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 23 april 2025
De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts
Deze regeling stelt voorwaarden waaraan overheidsdiensten, ressorterend onder de verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie, moeten voldoen om afwijkend gebruik te mogen maken van de frequentieruimte ter bestrijding van onbemande mobiele objecten die een ernstige, acute en herkenbare dreiging van de veiligheid opleveren.
De frequentieruimte wordt voor diverse toepassingen gebruikt, waaronder draadloze elektronische communicatie. De Telecommunicatiewet bevat daarom eisen om ongestoord frequentiegebruik mogelijk te maken. Alle maatregelen die samenhangen met het bestemmen van frequentieruimte, het uitgeven van gebruiksrechten en de toelating van elektrische en elektronische apparatuur, waaronder radiozendapparatuur, zijn erop gericht om interferentieniveaus onder aanvaardbare waarden te houden. Op grond van artikel 3.22 van de Telecommunicatiewet en het Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte kan bij ministeriële regeling een vrijstelling worden gegeven om van deze bepalingen af te wijken.
Op grond van deze regeling wordt het toegestaan om onder bepaalde omstandigheden zogeheten onbemande mobiele objecten te bestrijden. In de meeste gevallen zal het om onbemande vliegende objecten gaan. Omdat ook onbemande rijdende en varende objecten dreiging kunnen opleveren, wordt in deze regeling verder gesproken over onbemande mobiele objecten.
Onbemande mobiele objecten zijn in de afgelopen jaren aanmerkelijk beter, kleiner, autonomer en goedkoper geworden, waardoor we momenteel wereldwijd aan het begin staan van een steeds veelvuldiger gebruik van deze technologie voor allerlei publieke en commerciële toepassingen. Met de toenemende laagdrempeligheid van onbemande mobiele objecten nemen de mogelijkheden voor misbruik door kwaadwillenden toe. Maar ook het onveilig gebruik door niet-kwaadwillenden neemt toe. Het bedieningsgemak, het toegenomen draagvermogen, technologische ontwikkelingen en de toenemende beschikbaarheid voor het grote publiek vergroot zowel het ‘security’ als ‘safety’ risico.
Buiten Nederland is het aantal veiligheidsincidenten met onbemande mobiele objecten in de afgelopen jaren toegenomen. Zo werd al in 2011 in de VS een man gearresteerd die geïnspireerd was door Al-Qaida en met een modelvliegtuig en explosieven aanslagen wilde plegen op het Pentagon en het Capitool. In 2013 stortte een kleine drone neer tijdens een speech van de Duitse Bondskanselier Merkel. In oktober 2014 werden geavanceerde drones boven dertien verschillende kerncentrales in Frankrijk gesignaleerd. In 2018 werd de Londense luchthaven van Gatwick getroffen door een overvliegende drone, waardoor de luchthaven werd gesloten. Ook bij andere luchthavens zijn in het luchtruim bijna-botsingen van vliegtuigen met onbemande mobiele objecten geweest. In 2018, 2019 en 2021 vonden drone-aanslagen plaats op politici dan wel hoge militairen in respectievelijk Venezuela, Yemen en Irak.
Onbemande mobiele objecten mogen binnen de geldende regelgeving worden gebruikt. Hiervoor is de Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen opgesteld.1
Onbemande mobiele objecten kunnen echter een gevaar opleveren voor de veiligheid en kunnen derden in gevaar brengen. De hierboven genoemde overheidsdiensten en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat doen voortdurend onderzoek naar allerlei middelen om dergelijke onbemande mobiele objecten te kunnen bestrijden. De hier aan de orde zijnde toepassing van radiointerventiemiddelen is een van de middelen om een onbemand mobiel object te kunnen stoppen. In dat laatste geval tracht men de radiografische aansturing van het onbemand mobiel object te verstoren of over te nemen.
Deze regeling is een vrijstellingsregeling. Dit betekent dat de ontheffingseis uit hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet niet geldt, als voldaan wordt aan de eisen van deze regeling.
De regeling gaat niet over het oefenen met deze middelen en het trainen van de mensen die deze middelen zullen inzetten of configureren. Er zijn in Nederland specifieke oefenlocaties vastgesteld waar het mogelijk is zonder verstoring van andere frequentiegebruikers te oefenen met de radiointerventiemiddelen en de opgeleide mensen te trainen in het gebruik ervan. De minister kan hiervoor een tijdelijke ontheffing verlenen op grond van artikel 3.22, derde lid, onderdeel e, van de Telecommunicatiewet.
In deze vrijstellingsregeling wordt niet aangesloten bij het vereiste voor de ontheffing van artikel 3.22, derde lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet. Mede omdat deze vrijstellingsregeling ziet op situaties waarbij acuut ingrijpen bij een ernstige dreiging vereist is, is de koppeling met de voorkoming, beëindiging of opsporing van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in deze regeling niet overgenomen. In dergelijke acute situaties geldt daarbij ook dat voorafgaand aan de inzet de kwalificatie van een concreet misdrijf niet in alle gevallen mogelijk is. Om de regeling praktisch uitvoerbaar te houden, maar wel een voldoende bescherming van de frequentieruimte te borgen, zijn in het besluit en deze regeling randvoorwaarden opgenomen wanneer tot inzet kan worden overgegaan.
De in te zetten radiointerventiemiddelen moeten voldoen aan een aantal in artikel 3 opgesomde technische eisen. Dit waarborgt dat de hinder of schade aan andere gebruikers van de frequentieruimte tot een minimum wordt beperkt. Van de radiointerventiemiddelen vindt registratie plaats (artikel 4). De reden hiervoor is dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur analyses moet kunnen uitvoeren wanneer een inzet heeft plaatsgevonden.
De ambtenaren die het radiointerventiemiddel bedienen of configureren moeten voldoen aan een aantal opleidingseisen dat garandeert dat zij het radiointerventiemiddel zowel technisch juist kunnen gebruiken als voldoende inzicht hebben in de omstandigheden waaronder een eventuele inzet al dan niet gedaan moet worden. Deze eisen worden opgesomd in artikel 5. Vervolgens is het gebruik van een radiointerventiemiddel uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar aan wie de bevoegdheid tot dat gebruik is toegekend, voor zover diegene optreedt ter uitvoering van de taak die met dat radiointerventiemiddel is beoogd, én die in het gebruik van dat radiointerventiemiddel is geoefend. Indien een inzet heeft plaatsgevonden moet de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur kunnen toetsen of deze ambtenaar aan de eisen heeft voldaan. De verantwoordelijke dienst stelt daarvoor deze gegevens toegankelijk voor de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (artikel 6).
De reden voor de hierboven opgesomde eisen is dat zoveel als mogelijk hinder of schade aan het reguliere gebruik van de frequentieruimte moet worden voorkomen. Radiointerventiemiddelen mogen alleen na zorgvuldige afweging worden ingezet. De gevolgen van een verstoring van de frequentieruimte kunnen namelijk niet alleen leiden tot grote financiële of materiele schade, maar ook tot een mogelijk gevaar voor de veiligheid van derden als bijvoorbeeld hulpdiensten niet meer kunnen worden opgeroepen omdat zij de hun toebedeelde frequenties niet kunnen gebruiken. Een dergelijke situatie zou zich kunnen voordoen bij grote publieksevenementen waarbij veel verschillende frequenties gebruikt worden voor onder meer de organisatie en de media. Uitval daarvan zou grote schade kunnen opleveren.
Het is dan ook van belang dat er een impactanalyse wordt opgesteld (artikel 7 van deze regeling). Bij een gebeurtenis of evenement of locatie waarbij vooraf kwaadwillende inzet van onbemande mobiele objecten verwacht kan worden, kan reeds van tevoren de proportionaliteit van de in te zetten maatregel worden beoordeeld tegenover de impact die dat kan hebben op de vergunninghouders van de frequentieruimte of op relevante organisatoren van een evenement. De impactanalyse wordt bij een geplande inzet zoveel als mogelijk in afstemming met de betrokkenen bij die inzet opgesteld dan wel worden zij in kennis gesteld van een geplande inzet, zoals aanbieders van mobiele telecommunicatie, organisatoren van die gebeurtenis of televisieomroepen die een gebeurtenis uitzenden. De impactanalyse wordt in ieder geval ter kennisneming gedeeld met de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur.
Er kunnen verschillende situaties zijn waarbij inzet van een radiointerventiemiddel noodzakelijk kan zijn. Grofweg zijn er twee denkbare situaties. De eerste is dat inzet van een radiointerventiemiddel van te voren verwacht wordt en ingepland moet worden. Bij bijvoorbeeld een evenement kan uit de dreigingsanalyse blijken dat er dreiging verwacht wordt en dat daarom bevoegde ambtenaren en apparatuur aanwezig zijn. Bij een vooraf geplande inzet van een radiointerventiemiddel moet dit gemeld worden aan de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur. In die melding dienen de gegevens zoals opgesomd in artikel 9, tweede lid, te worden weergegeven. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur kan in voorkomende gevallen adviseren over mogelijke lacunes in de impactanalyse.
De tweede situatie is dat er zich plotseling een dreiging voordoet (artikel 10). Een inzet wordt aangemerkt als situatie waarbij onmiddellijke inzet vereist is, als er voor de eenheden, die een inzet willen doen van een radiointerventiemiddel, onvoldoende gelegenheid is vooraf een melding te doen bij de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur zoals hierboven aangegeven. Een dreiging bij een gebeurtenis met een onbemand mobiel object kan in bepaalde gevallen pas kort voor die gebeurtenis bekend worden of het is onduidelijk waar deze dreiging precies zal gaan plaatsvinden. In de regel wordt aangehouden dat een beoogde inzet, waarvan gedacht wordt dat die plaats gaat vinden binnen 24 uur na vaststelling van de dreiging wordt aangemerkt als situatie waarbij onmiddellijke inzet mogelijk is. Van het uitgangspunt van voorafgaande melding kan dan worden afgeweken als hiervoor gegronde redenen zijn. Direct na de inzet moeten de eerste gegevens, van die inzet, zoals vermeld in artikel 10, eerste lid, aan de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur worden gemeld. Op deze wijze wordt voorkomen dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur niet adequaat kan reageren mochten betrokkenen bij de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur een melding doen van een verstoring, die door deze inzet zou kunnen zijn veroorzaakt. Binnen 24 uur na de inzet worden de gegevens aangevuld met de gegevens zoals opgesomd in artikel 10, tweede en derde lid.
Afwijkend frequentiegebruik kan schade dan wel hinder opleveren aan frequentiegebruikers en aan elektronische apparatuur. Bijvoorbeeld aan nationale mobiele netwerken en diens gebruikers, aan ander vitaal overheidsfrequentiegebruik, denk aan luchtvaart, spoor- en nutsfuncties, of aan allerlei bedrijfskritische en economische toepassingen in de industrie, zorginstellingen en medische toepassingen en omroep en media.
Verantwoordelijkheid voor het ontstaan van eventuele schade aan derden door een uitgevoerde inzet veroorzaakt, en voor de afhandeling van eventuele compensatie daarvoor, ligt bij de betreffende overheidsdienst waar de geregistreerde eenheden onder vallen. In het geval van schade voortvloeiende uit de inzet van deze overheidsdiensten voorziet deze regeling niet in een afzonderlijke schaderegeling. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de bestaande regelingen en werkprocessen die hiervoor bij deze overheidsdiensten bestaan. Bij de beoordelingen die de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur op grond van deze regeling doet, wordt daarom ook geen rekening gehouden met een eventuele schadeafhandeling op een later moment.
De inzet met afwijkend gebruik van de frequentieruimte valt onder de verantwoordelijkheid van de korpschef en de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie. De daadwerkelijke uitvoering geschiedt door een klein aantal eenheden die hiervoor zijn aangewezen. In artikel 3, tweede lid, wordt aangegeven dat de registratie van deze eenheden ook bekend wordt gemaakt bij de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op naleving van de eisen zoals gesteld in deze regeling.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar, zo blijkt uit de uitgevoerde uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets.
Deze regeling is niet voor advies aan de Autoriteit Persoonsgegevens voorgelegd. In de regeling worden geen verwerkingen geregeld, hoewel deze (in zeer beperkte mate) wel voortvloeien uit de regeling in de praktijk. Daarvoor worden door de respectievelijke verantwoordelijken in de uitvoering goede maatregelen genomen waardoor privacyrisico’s niet of nauwelijks aanwezig zijn.
De regeling is ter internetconsultatie aangeboden. Er zijn vijf reacties gekomen op de regeling. Deze zijn onder de volgende drie categorieën te rangschikken:
Thema informatie uitwisseling en transparantie bij gebruik radiointerventiemiddel
Uit de reacties wordt duidelijk dat er een betere betrokkenheid van betrokkenen wordt gewenst bij een geplande inzet van een radiointerventiemiddel. Dit heeft met name betrekking op het verstrekken van informatie over een geplande inzet als ook op het mee kunnen werken aan een impactanalyse om de mogelijke gevolgen van een daadwerkelijk inzet te kunnen bepalen.
Wijziging(en) in de concept regeling:
In artikel 7 zijn twee leden toegevoegd. In lid 1 wordt aangegeven dat er door de verantwoordelijke van een inzet vooraf een analyse moet worden gemaakt van eventuele gevolgen voor betrokkenen. Dit is naar aanleiding van de internetconsultatie verder uitgewerkt in artikel 7, tweede en derde lid, van deze regeling. In het tweede lid is uiteengezet welke elementen de impactanalyse moet omvatten. In lid 3 is aangegeven wie onder de betrokkenen moet worden verstaan.
In artikel 11 is opgenomen dat bij de jaarlijkse evaluatie die betrokkenen zullen worden uitgenodigd waarbij een inzet heeft plaatsgevonden.
Thema schadeloosstelling
Er wordt aangedrongen op meer duidelijkheid over eventuele compensatie als bij een inzet schade wordt geleden door betrokkenen.
Wijziging in de concept Regeling:
In de toelichting op de regeling is onder paragraaf 3 een verduidelijking aangebracht op de wijze waarop schadeloosstelling mogelijk is. Hiervoor bestaan bij de verantwoordelijke partijen procedures waarvan dan gebruik gemaakt kan worden. Er is in deze regeling geen apart regime daarvoor opgesteld.
Thema technische aspecten
Er zijn door enkele van de indieners van een reactie op de regeling voorstellen voor aanpassingen of aanscherpingen gedaan op de diverse technische eisen. Zowel wat betreft eisen aan apparatuur als opleidingseisen en eisen bij inzet. Enkele van die voorstellen zijn overgenomen.
De betreffende overheidsdiensten, waarbinnen een radiointerventiemiddel zal kunnen worden ingezet, gaan kosten maken om te voldoen aan de gestelde vereisten, zoals voor het aanschaffen van de benodigde radiointerventiemiddelen en voor het opleiden van ambtenaren die bevoegd zijn voor het gebruik daarvan. De kosten hiervan komen ten laste van die overheidsdienst. De uitvoering door de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur verbonden aan deze regeling en het toezicht daarop, worden qua kosten door de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur aan de behoeftestellende departementen toegerekend.
Daar waar mogelijk wordt vooraf door de betreffende eenheid met betrokkenen in contact getreden. Dit zal het geval zijn bij een geplande inzet zoals in artikel 9 is voorzien. Dit zal ten goede komen aan de impactanalyse die door de eenheid die een mogelijk verwachte inzet voorbereidt, moet worden opgesteld. Ingeval van een situatie waarbij sprake was van vereiste onmiddellijke inzet, wordt aanbevolen zo snel mogelijk achteraf met de betrokkenen in contact te treden, indien is gebleken dat er hinder of schade is voortgekomen uit die inzet. Betrokkenen zijn enerzijds de relevante vergunningshouders voor die frequentieruimte en anderzijds de evenementenorganisatoren die regulier of incidenteel gebruik maken van aan hen toegewezen frequenties en in dat gebruik worden gestoord. Dit zijn bijvoorbeeld mobiele netwerk aanbieders of organisatoren van grote evenementen. Het kan ten aanzien van die laatste categorie gaan om commerciële evenementen, zoals grote sportwedstrijden, als niet-commerciële evenementen, zoals een veiligheidstop.
In artikel 11 is een evaluatiebepaling opgenomen. Jaarlijks zal een evaluatie plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken. Doel van deze bijeenkomst is het bespreken van de ontwikkelingen in dit veld, het delen van inzichten die voortvloeien uit de uitvoering van de regeling, zoals uit opleidingen en oefeningen en het evalueren van mogelijke inzetten. Het gaat dan over de organisatorische elementen van de inzet en de wijze van informatiedeling, maar is uitdrukkelijk niet bedoeld ter bespreking van de achterliggende dreigingsinformatie waarop de inzet gebaseerd is.
Bij deze bijeenkomst worden de betrokkenen in de zin van artikel 10, derde lid, waarbij een inzet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, in ieder geval uitgenodigd. De evaluatie kan worden aangevuld met partijen waarvan de aanwezigheid bevorderlijk is voor de goede werking van deze regeling, bijvoorbeeld evenementenorganisatoren waarmee vaak informatie wordt gedeeld over een voorgenomen inzet.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Voor zover aanvullend nodig op bovenstaande toelichting wordt per artikel een verdere toelichting gegeven.
Het begrip eenheid heeft een betekenis die uitsluitend in deze regeling van toepassing is. Niet bedoeld is bijvoorbeeld om de term eenheid in deze regeling te gebruiken in dezelfde betekenis als in artikel 25 van de Politiewet 2012.
Deze regeling biedt onder de gestelde voorwaarden de mogelijkheid om zonder ontheffing vooraf afwijkend gebruik te kunnen maken van de frequentieruimte. Deze vrijstelling is gebaseerd op de in de in artikel 3.22, tweede lid, Telecommunicatiewet en artikelen 1.3, eerste lid, 1.4, tweede lid en 2.3, tweede lid, van het Besluit afwijkend gebruik frequentieruimte aangegeven grondslagen.
Radiointerventiemiddelen die worden toegestaan dienen aan verschillende eisen te voldoen, voordat zij mogen worden ingezet. Hierbij valt te denken aan algemene vermogen- en veiligheidseisen, maar de te gebruiken radiointerventiemiddelen dienen ook te voldoen aan een aantal technische specificaties. Zo moet de inzet van de radiointerventiemiddelen blijven binnen de grenzen van de aanbeveling van het onafhankelijke International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP). Deze aanbeveling leggen limietwaarden vast van maximale blootstelling van mensen aan elektromagnetische velden. Technische specificaties zorgen ervoor dat de betreffende apparatuur stabiel en frequentiezuiver is, zodat voor de omgeving en voor de gebruiker eventuele nevenschade die door de inzet van radiointerventiemiddelen veroorzaakt kan worden zo minimaal mogelijk is.
Kalibreren is het vergelijken van een apparaat met een standaard om de afwijking vast te stellen. Bij het kalibreren van meettoestellen wordt de afwijking (bias) van het meettoestel vastgesteld door het te vergelijken met een referentie of met een berekend model. Hierbij wordt een aantal meetwaarden van het instrument vergeleken met de (inter)nationale standaard. De periodiciteit van het kalibreren wordt bepaald door de toepassing van het instrument, de frequentie waarmee het instrument wordt gebruikt en de eigenschappen van het instrument. Bij processen waarin de foutenmarge erg klein is en de mogelijk economische schade van een grotere afwijking groot kalibreert men vaker dan één keer per jaar.
Radiointerventiemiddelen mogen niet onbevoegd worden ingezet. Uitsluitend de daarvoor aangewezen eenheden hebben toegang tot de ruimten waar de betreffende radiointerventiemiddelen worden bewaard en zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van de radiointerventiemiddelen tijdens transport.
Ingeval van een ingebouwd radiointerventiemiddel in voertuigen hoeft niet te worden geregistreerd waar het voertuig zich op elk moment bevindt. Er moet enkel worden geregistreerd in welk voertuig het radiointerventiemiddel zich bevindt.
Het plannen, inregelen en bedienen van een radiointerventiemiddel is een specialistische functie. Dit brengt met zich mee dat ambtenaren die deze functie gaan uitvoeren de verschillende opleidingsonderdelen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen b, c en d van de regeling, moeten doorlopen om de apparatuur in de praktijk correct te gebruiken.
De opleidingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen b en c, zijn randvoorwaardelijk om het examen, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, van de Examenregeling frequentiegebruik 2008 met goed gevolg af te leggen.
De specifieke opleiding- en exameneisen voor de opleidingen en de praktijktraining zullen nader worden uitgewerkt door de politie, het Ministerie van Defensie en het Ministerie Justitie en Veiligheid.
De verplichting en verantwoordelijkheid om de relevante betrokkenen te betrekken bij de inzet ligt bij de verantwoordelijke overheidspartij die de inzet uitvoert. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur kan daar in de praktijk aan bijdragen door eventuele betrokkenen in de zin van artikel 10, derde lid, te signaleren richting de betreffende verantwoordelijke overheidsdienst.
Op grond van dit artikel is het voor de verantwoordelijke verplicht om procedures en instructies op te stellen die heel specifiek bepalen hoe een inzet dient te verlopen. Deze zullen heel verschillend kunnen zijn per eenheid, die ressorteren onder die overheidsdiensten.
Omdat verwacht wordt dat de ontwikkeling van dit werkveld in beweging zal blijven, zal regelmatig gecontroleerd moeten worden of de procedures en instructies bijstelling behoeven. In de paragraaf in de toelichting over samenwerking en evaluaties is daar over aangegeven dat mede hierover eens per jaar een evaluatiebijeenkomst voor zal worden belegd.
De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur wordt in ieder geval een keer per jaar in kennis gesteld van (wijzigingen in) deze procedures.
Onder artikel 9, derde lid, wordt aangegeven welke gegevens door de eenheid worden geregistreerd indien het radiointerventiemiddel na de melding in gebruik is geweest. Hierbij wordt onder meer de opdrachtgever van het gebruik geregistreerd. Voor iedere verantwoordelijke geldt een eigen wettelijk stelsel over de uitoefening van haar operationele bevoegdheden, waardoor er verschillende organen als opdrachtgever kunnen optreden. Het gaat hierbij over het opdrachtgevende orgaan dat bevoegd is tot de noodzakelijke inzet van afwijkend frequentiegebruik. Dit zal per situatie afhangen van de in de relevante formele wetten geldende bevoegdheidsverdelingen, waardoor hier wordt volstaan met de term opdrachtgever.
Het bewaren van de administratie van de verschillende inzetten tot minimaal één jaar na de inzet, is een verantwoordelijkheid van de eenheid. Deze verplichting geldt onverkort in het geval van een inzet conform artikel 10.
De vermelding van de exacte geografische locatie zoals weergegeven
in artikel 9, tweede lid, sub h en artikel 10, eerste lid sub e, is van dien aard dat daarmee de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur kan vaststellen of er in dat gebied een verstoring heeft plaatsgevonden.
Bij die locaties waar, gezien het hoge risicoprofiel, een radiointerventiemiddel permanent aanwezig is, wordt een impactanalyse gedaan conform dit artikel.
Artikel 11 voorziet in een vertrouwelijke evaluatie van de organisatorische elementen van de inzet en de wijze van informatiedeling. Deze regeling voorziet niet in een afzonderlijk vertrouwelijkheidsregime. Hiervoor kan, voor zover relevant, door de betreffende verantwoordelijke overheidsdienst gebruik gemaakt worden van de bestaande regelingen en werkprocessen die bij de betreffende overheidsdiensten bestaan. Zie voor de verdere toelichting over de jaarlijkse evaluatie paragraaf 9.
De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-14259.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.