Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 13175 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 13175 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op de artikelen 10, tweede en derde lid, 12a, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 14, tweede lid, 14a, tweede en vierde lid, 15a, tweede en vierde lid, 24, derde en vierde lid, en 25b, derde en vierde lid, van de Wet windenergie op zee;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
degene die de aanvraag heeft ingediend;
groep of groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
bindende reservering van investeringskapitaal van een investeerder, gedaan aan een fonds waarvan de fondsbeheerder onder financieel toezicht is gesteld en vergunningplichtig is op grond van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174);
kavel I-A in het windenergiegebied Nederwiek zoals aangewezen in Kavelbesluit kavel I-A in windenergiegebied Nederwiek (Stcrt. 2025, 13171);
Minister van Klimaat en Groene Groei;
de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, die dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
de aanvrager die deelneemt aan het samenwerkingsverband en in de aanvraag is aangewezen om als penvoerder te handelen namens het samenwerkingsverband;
een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;
Wet windenergie op zee.
1. Een aanvraag voor een vergunning voor de kavel wordt ingediend in de periode van 16 oktober 2025 tot en met 30 oktober 2025, 17:00 uur.
2. Een aanvrager dient ten hoogste één aanvraag in.
3. Voor de toepassing van het tweede lid gelden rechtspersonen en vennootschappen in een groep of groepsmaatschappij als één aanvrager.
4. Indien aanvragers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de aanvraag in.
1. Het ontwerp voor het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, van de wet, omvat ten minste:
a. een windenergie-opbrengstberekening die is opgesteld door een onafhankelijke organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en die ten minste de locatiegegevens, het merk, het type, de technische specificaties, waaronder ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de windturbines, de lokale windgegevens voor het windpark en een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie van het windpark omvat;
b. de rekenmodellen, omgevingsmodellen en windmodellen die zijn gebruikt voor de windenergie-opbrengstberekening;
c. de bescheiden waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat aan het van toepassing zijnde kavelbesluit wordt voldaan; en
d. informatie die aannemelijk maakt dat tijdig de verklaring, bedoeld in artikel 7.34, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan worden overgelegd.
2. Bij de berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie zijn de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen en terugregelverliezen opgenomen, waarbij voor het zogeffect uitsluitend rekening wordt gehouden met het windpark waarvoor de aanvraag wordt gedaan.
3. In het tijdschema voor de bouw en exploitatie van het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel b, van de wet worden de realisatiedata vermeld van de volgende activiteiten:
a. de instemming door de exploitant van het windpark met de voorwaarden van de netbeheerder van het net op zee voor de aansluiting en het transport van elektriciteit overeenkomstig de Elektriciteitswet 1998;
b. de verstrekking van opdrachten aan producenten, leveranciers en installateurs;
c. de plaatsing van de eerste fundering;
d. de plaatsing van de eerste windturbine;
e. de start van het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee;
f. de start van de levering van elektriciteit;
g. het gereed zijn voor leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase van het net op zee; en
h. het buiten bedrijf stellen van het windpark.
4. De raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet, omvat in ieder geval een exploitatieberekening met:
a. een specificatie van de investeringskosten per component van de productie-installatie;
b. een overzicht van alle kosten en opbrengsten van de productie-installatie; en
c. een berekening van het projectrendement over de looptijd van het project.
5. Tot de bij de bouw en exploitatie van het windpark betrokken partijen, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel d, van de wet, worden gerekend:
a. de aanvrager en indien van toepassing, elke deelnemer aan het samenwerkingsverband;
b. de producenten van de funderingen;
c. de installateurs van de funderingen;
d. de producenten van de windturbines;
e. de installateurs van de windturbines;
f. de producenten van de parkbekabeling;
g. de installateurs van de parkbekabeling; en
h. de verantwoordelijke partijen voor het onderhoud en de bediening van het windpark.
6. De beschrijving van de kennis en ervaring van de betrokken partijen, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel e, van de wet, betreft de kennis en ervaring bij windparken op zee en omvat:
a. het geïnstalleerd vermogen van de windparken op zee of het aantal energieprojecten op zee waarvoor door de aanvrager tijdens de bouw het projectmanagement is gedaan;
b. het aantal door de producenten geproduceerde funderingen;
c. het aantal door de installateurs geïnstalleerde funderingen;
d. het aantal door de producenten geproduceerde windturbines;
e. het aantal door de installateurs geïnstalleerde windturbines;
f. het aantal elektriciteitsverbindingen op zee waarvoor door de producenten bekabeling is geproduceerd;
g. het aantal windturbines dat door de installateurs van de parkbekabeling is aangesloten; en
h. het geïnstalleerd vermogen van de windparken dat de verantwoordelijke partijen voor het onderhoud en de bediening in onderhoud hebben en bedienen.
In aanvulling op artikel 12a, vierde lid, van de wet en artikel 3 bevat de aanvraag:
a. een samenvattende beschrijving van de realisatie en de bescheiden waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat aan de van toepassing zijnde opleveringsdatums uit het ontwikkelkader windenergie op zee, bedoeld in artikel 16e van de Elektriciteitswet 1998, wordt voldaan;
b. een samenvattende beschrijving van de exploitatie en verwijdering van het windpark;
c. een financieringsplan, inclusief de beoogde financiers en het beoogde aandeel dat zij zouden dragen;
d. indien van toepassing, een door elke deelnemer aan een samenwerkingsverband ondertekende:
i. verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;
ii. machtiging voor de penvoerder voor het indienen van de aanvraag;
e. de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, de moederonderneming ervan, en indien van toepassing, elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband of de moederondernemingen van de deelnemers van het samenwerkingsverband, waarbij de jaarrekening betrekking heeft op een jaar dat ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;
f. indien de aanvrager een kapitaaltoezegging in de aanvraag betrekt, een accountantsverklaring waarin de investeerder en het gereserveerde bedrag zijn opgenomen;
g. indien de aanvrager behoort tot een groep of groepsmaatschappij, een organigram van de groep of groepsmaatschappij en de nummers van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersonen en vennootschappen in de groep of groepsmaatschappij;
h. indien van toepassing een beschrijving van de mate van naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedoeld in tabel 4 van de bijlage;
i. indien van toepassing een beschrijving van het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark, bedoeld in tabel 5 van de bijlage; en
j. indien van toepassing een beschrijving van de bijdrage van het windpark aan het ecosysteem van de Nederlandse Noordzee, bedoeld in tabel 6 van de bijlage.
De periode bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedraagt 52 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden.
1. Bij de beoordeling van de technische haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met:
a. het door de aanvrager overgelegde ontwerp voor het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, van de wet; en
b. de door de aanvrager overgelegde gegevens met betrekking tot kennis en ervaring met windparken op zee, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
2. Bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet en de gegevens, bedoeld in artikel 4, onderdelen c, d, e en f. De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de aanvrager, bedraagt ten minste 20% van de totale investeringskosten voor het windpark waarop de aanvraag betrekking heeft.
3. Op verzoek van de aanvrager wordt voor het bepalen van de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen, zoals bedoeld in het tweede lid, meegerekend:
a. indien van toepassing, het eigen vermogen van de deelnemers, dan wel kapitaaltoezeggingen gedaan aan de deelnemers aan het samenwerkingsverband; en
b. indien de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is, het eigen vermogen van de moederonderneming, dan wel kapitaaltoezeggingen gedaan aan de moederonderneming.
4. Bij de beoordeling van de aannemelijkheid dat de bouw en exploitatie van een windpark gestart kan worden binnen 53 maanden na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden, wordt in ieder geval rekening gehouden met:
a. het door de aanvrager verstrekte tijdschema, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel b, van de wet; en
b. of in het verstrekte tijdschema de periode tot instemming met de voorwaarden van de netbeheerder van het net op zee voor de aansluiting en het transport van elektriciteit overeenkomstig de Elektriciteitswet 1998 maximaal twaalf maanden na verlening van de vergunning bedraagt.
5. Bij de beoordeling van de economische haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet.
1. De verlening van een vergunning geschiedt met de toepassing van de procedure van een vergelijkende toets met financieel bod.
2. In aanvulling op artikel 25b, tweede lid, van de wet betrekt de minister bij de rangschikking de criteria:
a. de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedoeld in tabel 4 van de bijlage;
b. het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark, bedoeld in tabel 5 van de bijlage; en
c. de bijdrage van het windpark aan het ecosysteem van de Nederlandse Noordzee, bedoeld in tabel 6 van de bijlage.
1. De onderlinge weging van de rangschikkingscriteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de wet en artikel 7, eerste en tweede lid, onderdelen a, b en c, vindt plaats overeenkomstig de waardering in punten zoals opgenomen in de bijlage waarbij een hoger aantal punten leidt tot een hogere rangschikking.
2. Als bij de rangschikking van de aanvragen volgens de onderlinge weging van de rangschikkingscriteria, bedoeld in het eerste lid, twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdelen a, en b, gezamenlijk.
3. Als bij toepassing van het tweede lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdeel a, gezamenlijk.
4. Als bij toepassing van het derde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel b, van de wet, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a en c, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdeel a, gezamenlijk.
5. Als bij toepassing van het vierde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel c, van de wet, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdeel a, gezamenlijk.
6. Als bij de toepassing van het vijfde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, zwaarder dan het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet.
7. Als bij de toepassing van het zesde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt de waardering in punten voor het uitgebrachte financieel bod zwaarder.
1. De kosten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet bedragen € 18.352.510.
2. Degene aan wie de vergunning wordt verleend betaalt de vergoeding van de kosten, bedoeld in het eerste lid, op een door de minister bekendgemaakte rekening uiterlijk vier weken na de datum waarop de minister de vergunning heeft verleend.
1. De hoogte van de waarborgsom of bankgarantie, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedraagt € 100.000.000.
2. De termijn waarbinnen de waarborgsom of bankgarantie moet zijn verstrekt, is vier weken na de datum waarop de minister de vergunning heeft verleend.
3. De periode waarvoor de waarborgsom of bankgarantie moet zijn verstrekt eindigt uiterlijk op het moment dat de minister in kennis is gesteld van het gereed zijn voor leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase van het net op zee.
4. De hoogte van de waarborgsom of bankgarantie die op grond van artikel 15a, vierde lid, van de wet wordt verbeurd bedraagt:
a. € 10.000.000 voor het tijdvak waarbinnen de houder van de vergunning de voor dat tijdvak in de vergunning aangegeven activiteiten niet heeft verricht;
b. € 10.000.000 voor elke maand volgend op het tijdvak waarbinnen de houder van de vergunning de voor dat tijdvak in de vergunning aangegeven activiteiten niet heeft verricht; en
c. € 100.000.000 indien de minister aan de houder van de vergunning schriftelijk kenbaar maakt voornemens te zijn te besluiten de vergunning in te trekken op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel b, of indien de houder van de vergunning een aanvraag doet tot intrekking op grond van artikel 17, vierde lid, van de wet en de minister voornemens is deze aanvraag te honoreren.
5. De waarborgsom, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet wordt afgesloten bij een verzekeraar die minimaal beschikt over een door een ratingbureau, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus, afgegeven langetermijnrating A.
6. De bankgarantie, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet wordt afgegeven door een binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde bank.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 15 mei 2025
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kwalitatieve maatstaf |
Beoordelingsmaatstaf |
Ptn. |
||
---|---|---|---|---|
1 |
De hoogte van het financieel bod |
De hoogte van het financieel bod dat vanaf 2031 tot het einde van de vergunningsduur jaarlijks uiterlijk op 31 maart gestand zal worden gedaan. |
|
0 – 60, afgerond op twee decimalen achter de komma |
Kwalitatieve maatstaf |
Beoordelingsmaatstaf |
Ptn. |
||
---|---|---|---|---|
1 |
De kennis en ervaring van de partij(en) die verantwoordelijk is/zijn voor het projectmanagement |
Deze partij(en) heeft/hebben projectmanagement uitgevoerd voor windparken op zee en/of energieprojecten op zee. |
Deze windparken hebben een gezamenlijke capaciteit van minder dan 100 MW, of er is sprake van minder dan 5 energieprojecten op zee. |
0 |
Deze windparken hebben een gezamenlijke capaciteit van 100 MW of meer, of er is sprake van 5 of meer energieprojecten op zee. |
10 |
|||
2 |
De kennis en ervaring van producent(en) van de funderingen |
Deze partij(en) heeft/hebben funderingen geproduceerd voor windparken op zee. |
Er zijn minder dan 50 funderingen geproduceerd. |
0 |
Er zijn 50 of meer funderingen geproduceerd. |
2 |
|||
3 |
De kennis en ervaring van installateur(s) van de funderingen |
Deze partij(en) heeft/hebben funderingen geïnstalleerd voor windparken op zee. |
Er zijn minder dan 50 funderingen geïnstalleerd. |
0 |
Er zijn 50 of meer funderingen geïnstalleerd. |
2 |
|||
4 |
De kennis en ervaring van producent(en) van de windturbines |
Deze partij(en) heeft/hebben windturbines geproduceerd voor windparken op zee. |
Er zijn minder dan 50 windturbines geproduceerd. |
0 |
Er zijn 50 of meer windturbines geproduceerd. |
2 |
|||
5 |
De kennis en ervaring van installateur(s) van de windturbines |
Deze partij(en) heeft/hebben windturbines geïnstalleerd voor windparken op zee. |
Er zijn minder dan 50 windturbines geïnstalleerd. |
0 |
Er zijn 50 of meer windturbines geïnstalleerd. |
2 |
|||
6 |
De kennis en ervaring van producent(en) van de bekabeling die de individuele windturbines verbindt en aansluit op het platform |
Deze partij(en) heeft/hebben bekabeling geproduceerd die gebruikt is voor elektriciteitsverbindingen op zee. |
Bekabeling geproduceerd voor minder dan 50 verbindingen op zee. |
0 |
Bekabeling geproduceerd voor 50 of meer verbindingen op zee. |
2 |
|||
7 |
De kennis en ervaring van installateur(s) van de bekabeling die de individuele windturbines verbindt en aansluit op het platform |
Deze partij(en) heeft/hebben bekabeling geïnstalleerd die individuele windturbines verbindt en aansluit op een platform op zee. |
Bekabeling geïnstalleerd voor de verbinding van minder dan 50 windturbines met een platform. |
0 |
Bekabeling geïnstalleerd voor de verbinding van 50 of meer windturbines met een platform. |
2 |
|||
8 |
De kennis en ervaring van partij(en) die verantwoordelijk is/zijn voor het onderhoud en de bediening van het windpark op zee |
Deze partij(en) heeft/hebben onderhoud en bediening van windparken op zee uitgevoerd. |
Ervaring met onderhoud en bediening van windparken op zee met een gezamenlijk capaciteit van minder dan 100 MW. |
0 |
Ervaring met onderhoud en bediening van windparken op zee met een gezamenlijk capaciteit van 100 MW of meer. |
2 |
|||
9 |
Financiële sterkte van de partij(en) die verantwoordelijk is/zijn voor het project |
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de partij(en) in verhouding tot de investeringskosten van het windpark op zee. |
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen is minder dan 20% van de investeringskosten van het windpark. |
0 |
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen is ten minste 20% en minder dan 40% van de investeringskosten van het windpark. |
2 |
|||
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen is ten minste 40% en minder dan 60% van de investeringskosten van het windpark. |
5 |
|||
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen ten minste 60% en minder dan 80% van de investeringskosten van het windpark. |
8 |
|||
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen is ten minste 80% en minder dan 100% van de investeringskosten van het windpark. |
11 |
|||
De gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen is ten minste 100% van de investeringskosten van het windpark. |
14 |
|||
10 |
Bijdrage aan voldoende stageplaatsen voor vakmensen in de windsector |
De aanvrager financiert en/of biedt minimaal 2 stageplaatsen per schooljaar aan voor studenten die het keuzedeel ‘Onderhoud windturbines’ (momenteel bekend als keuzedelen K1312 en K0350) hebben gevolgd. Dit kan de aanvrager aantonen door zich te committeren aan de uitvoering van het convenant stageplaatsen wind Nederland, opgesteld en overeengekomen in juli 2024 of door jaarlijks een bedrag van € 22.000 beschikbaar te stellen aan een onderwijsinstelling die het keuzedeel ‘Onderhoud windturbines’ of een equivalent aanbiedt. De aanvrager start hier ten laatste mee in het kalenderjaar waarin het onderhoud aan het windpark op zee aanvangt en biedt deze stageplaatsen aan tot het moment dat het windpark buiten bedrijf wordt gesteld. De aanvrager zal vanaf de start van de onderhoudsperiode jaarlijks rapporteren over hoe bovengenoemde stageplaatsen zijn ingevuld, waarbij de voortgang en de resultaten met betrekking tot het opleiden van technisch talent worden gecommuniceerd. |
De aanvrager committeert zich niet aan de uitvoering van het convenant stageplaatsen wind Nederland alsook niet aan het jaarlijks beschikbaar stellen van het equivalent van 2 stageplaatsen (te weten een bedrag van € 22.000). |
0 |
De aanvrager committeert zich aan de uitvoering van het convenant stageplaatsen wind Nederland en biedt en financiert minimaal 2 stageplaatsen per schooljaar aan voor studenten die keuzeonderdeel ‘Onderhoud windturbines’ (momenteel bekend als keuzedelen K1312 en K0350) of een equivalent hebben gevolgd. |
2 |
|||
De aanvrager committeert zich niet aan de uitvoering van het convenant stageplaatsen wind Nederland maar stelt jaarlijks een bedrag van € 22.000 (equivalent van 2 stageplaatsen) zonder voorwaarden beschikbaar aan een onderwijsinstelling die het keuzedeel ‘Onderhoud windturbines’ (momenteel bekend als keuzedelen K1312 en K0350) of een equivalent aanbiedt. Dit geld is vrij door de onderwijsinstelling te besteden ter verbetering van de genoemde keuzedelen en hetgeen hier direct aan verbonden is. De aanvrager start hier ten laatste mee in het kalenderjaar waarin het onderhoud aan het windpark op zee aanvangt en zal hier jaarlijks over rapporteren door het tonen van het bewijs van storting(en). |
2 |
Kwalitatieve maatstaf |
Beoordelingsmaatstaf |
Ptn. |
||
---|---|---|---|---|
1 |
De bijdrage van het windpark op zee aan de energievoorziening |
De berekende P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie per jaar ingevoed op het net op zee |
Minder dan 3.950.000 MWh per jaar |
1 |
Gelijk aan of meer dan 3.950.000 MWh en minder dan 4.050.000 MWh per jaar |
4 |
|||
Gelijk aan of meer dan 4.050.000 MWh en minder dan 4.150.000 MWh per jaar |
8 |
|||
Gelijk aan of meer dan 4.150.000 MWh en minder dan 4.250.000 MWh per jaar |
12 |
|||
Gelijk aan of meer dan 4.250.000 MWh en minder dan 4.350.000 MWh per jaar |
16 |
|||
Gelijk aan of meer dan 4.350.000 MWh per jaar |
20 |
Kwalitatieve maatstaven |
Beoordelingsmaatstaven |
Ptn. |
|||
---|---|---|---|---|---|
1 |
Toepassen van gepaste zorgvuldigheid (hierna: ‘due diligence’) waarbij wordt voldaan aan de in 2023 geactualiseerde richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling1 (hierna: ‘OESO-richtlijnen’) en de Principes van de Verenigde Naties voor mensenrechten en bedrijfsleven van 2011 (hierna: ‘UNGPs’) door de partijen, zoals genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen a, b, c, d, e, f, g, en h van deze regeling (hierna: ‘partijen’) |
Het integreren van maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij due diligence-beleid op het gebied van mensenrechten en milieu hebben; • zij via dit beleid expliciet de OESO-richtlijnen en UNGPs onderschrijven; • dit beleid is gepubliceerd op hun website(s); • dit beleid regelmatig wordt bijgewerkt; • dit beleid proactief wordt gecommuniceerd binnen het bedrijf; en • de belangrijkste aspecten van dit beleid worden gecommuniceerd aan en gevraagd van leveranciers en andere zakenrelaties in de toeleveringsketen, via bijvoorbeeld een gedragscode voor leveranciers. Het identificeren van mensenrechten- en milieurisico's in de toeleveringsketen. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij zich inspannen om het inzicht in de toeleveringsketen (‘ketentransparantie’) te vergroten. Dit kan worden aangetoond met gedocumenteerde procedures, die stappen en activiteiten beschrijven om de ketentransparantie te vergroten. Dit kan ook worden aangetoond door deelname aan en succesvolle implementatie van verplichtingen volgend uit multistakeholderinitiatieven; • zij, individueel of samen met andere bedrijven en partijen actief in de sector (via IMVO-convenanten, brancheorganisaties of andere samenwerking in de keten), een ketenrisico-analyse uitvoeren of hebben uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gezamenlijk sectoraal onderzoek naar ketenrisico’s en door het consulteren van maatschappelijke organisaties om meer inzicht te krijgen in bestaande en mogelijke risico’s voor mensenrechten en milieu. Dit kan worden aangetoond door deelname aan multistakeholderinitiatieven; • zij geïdentificeerde risico’s prioriteren in samenwerking met relevante partijen, zoals: windturbineproducenten, maatschappelijke organisaties, vakbonden, kennisinstellingen en andere partijen actief in de sector. |
Bewijs van deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie. In geval van partijen genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen a, d, e en h van de regeling: De punten worden alleen toegekend indien toetreding tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie geschiedt vóór indiening van de aanvraag. In geval van partijen genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen b, c, f en g van de regeling: De punten worden alleen toegekend indien de vergunninghouder toezegt uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning aan te tonen dat deze partijen zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. |
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel a |
11 |
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel b |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel c |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel d |
11 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel e |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel f |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel g |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel h |
3 |
||||
Het voorkomen, stoppen en/of mitigeren van de negatieve impact van bedrijfsactiviteiten op mens en milieu in de toeleveringsketen. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij negatieve effecten op mens en milieu voorkomen of aanpakken in samenwerking met andere bedrijven, maatschappelijke organisaties en vakbonden. Dit kan worden aangetoond door deelname aan multistakeholderinitiatieven of door het initiëren van en/of deelnemen aan (collectieve) projecten. Het evalueren en monitoren van due diligence-maatregelen. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij de implementatie en de effectiviteit van due diligence-activiteiten evalueren om hun due diligence-praktijken te verbeteren. Dit kan onder meer worden gedaan door middel van audits en deelname aan multistakeholder initiatieven waar monitoring en beoordelingen worden uitgevoerd. Het rapporteren over due diligence-inspanningen en resultaten. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij jaarlijks publiekelijk rapporteren over: hun due diligence-procedure, de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten in de toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten, en alle door het bedrijf genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen. Het bieden van toegang tot herstel en verhaal. Partijen moeten kunnen aantonen dat: • zij ofwel eigen effectieve herstelmechanismen hebben of dat zij aan bestaande collectieve klachtenmechanismen meewerken of bezig zijn met het instellen van een dergelijk mechanisme. Vergunninghouder haalt bij deelname aan het IMVO-convenant voor de hernieuwbare energiesector onder leiding van de Sociaal Economische Raad (hierna ‘IMVO-convenant hernieuwbare energie’) minimaal een oranje score2 vanaf het moment van onherroepelijk worden van de vergunning of laat – indien er geen sprake is van deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie – ten minste een inspanningsverplichting zien, die vergelijkbaar is met de oranje score uit het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Vergunninghouder rapporteert jaarlijks hierover tot aan het gereed zijn van het windpark voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase. |
Het hebben van due diligence-beleid op basis van de kwalitatieve maatstaven. Dit kan worden aangetoond door deelname aan een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief. In geval van partijen genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen a, d, e en h van de regeling: De punten worden alleen toegekend indien toetreding tot een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief geschiedt vóór indiening van de aanvraag. In geval van partijen genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen b, c, f en g van de regeling: De punten worden alleen toegekend indien de vergunninghouder toezegt uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning aan te tonen dat deze partijen zijn toegetreden tot een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief. |
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel a |
11 |
||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel b |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel c |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel d |
11 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel e |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel f |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel g |
3 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3 vijfde lid, onderdeel h |
3 |
||||
Het hebben van due diligence-beleid op basis van de kwalitatieve maatstaven, zonder aantoonbare deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie of een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief. De punten worden toegekend indien de aanvrager bovenstaande kan aantonen door in de aanvraag inzicht te geven in dit due diligence-beleid. |
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel a |
6 |
|||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel b |
2 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel c |
2 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel d |
6 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel e |
2 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel f |
2 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel g |
2 |
||||
Partij(en) genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdeel h |
2 |
Kwalitatieve maatstaf |
Beoordelingsmaatstaf |
Ptn. |
||
---|---|---|---|---|
1 |
Circulair ontwerp van een windpark |
1.1 Circulaire strategieën De aanvrager onderbouwt in de aanvraag op welke manier met het ontwerp van dit windpark wordt ingezet op elk van de volgende circulaire strategieën: (1) vermindering van het gebruik van grondstoffen, (2) de substitutie van grondstoffen en componenten, (3) de hoogwaardige verwerking van grondstoffen en (4) het verlengen van de levensduur van de onderdelen van het windpark. De aanvrager gaat per strategie minimaal in op: • Waarom het gekozen ontwerp opportuun is voor de betreffende circulaire strategie; • Wat de totale aanvullende kosten, afgerond op vijftigduizenden euro’s, zijn ten opzichte van een ontwerp waar deze ontwerpkeuzes ten behoeve van de invulling van de gekozen circulaire strategieën niet worden uitgevoerd binnen dit windpark; en • Indien innovaties zijn toegepast, in welke ontwikkelingsfase (Engels: Technology Readiness Level) de circulaire innovaties zich bevinden en wat de verwachte ontwikkeling de komende tien jaar op jaarniveau is. De aanvrager zegt toe dat de beschreven ontwerpkeuzes ten behoeve van de invulling van de gekozen circulaire strategieën worden uitgevoerd binnen dit windpark. |
De aanvrager gaat in de onderbouwing niet in op een circulaire strategie. |
0 |
De aanvrager onderbouwt in de aanvraag op welke manier met het ontwerp van dit windpark wordt ingezet op één circulaire strategie genoemd in onderdeel 1.1. |
4,5 |
|||
De aanvrager onderbouwt in de aanvraag op welke manier met het ontwerp van dit windpark wordt ingezet op twee circulaire strategieën genoemd in onderdeel 1.1. |
9 |
|||
De aanvrager onderbouwt in de aanvraag op welke manier met het ontwerp van dit windpark wordt ingezet op drie circulaire strategieën genoemd in onderdeel 1.1. |
13,5 |
|||
De aanvrager onderbouwt in de aanvraag op welke manier met het ontwerp van dit windpark wordt ingezet op alle vier de circulaire strategieën genoemd in onderdeel 1.1. |
18 |
|||
1.2. Optimalisatie bouw- en exploitatiefase De aanvrager onderbouwt in de aanvraag hoe de scheepvaart in de bouw- en exploitatiefase is geoptimaliseerd met oog voor de effecten op de lokale natuur, milieu, klimaat en levensduurverlenging van de onderdelen van het park. De aanvrager gaat minimaal in op: • Gebruik van duurzame brandstoffen en/of elektrificatie van de beoogde schepen; • Vervoersbewegingen van de beoogde schepen; • Geluidsniveau van scheepvaart tijdens bouw- en exploitatiefase; en • Gebruik van antifouling bij schepen. |
De aanvrager onderbouwt niet in de aanvraag hoe de scheepvaart voor de bouw- en exploitatiefase mogelijk is geoptimaliseerd met oog voor de effecten op de lokale natuur, milieu, klimaat en levensduurverlenging van de onderdelen van het park. |
0 |
||
De aanvrager onderbouwt in de aanvraag hoe de scheepvaart voor de bouw- en exploitatiefase mogelijk is geoptimaliseerd met oog voor de effecten op de lokale natuur, milieu, klimaat en levensduurverlenging van de onderdelen van het park. |
10 |
|||
2 |
Levenscyclus analyse |
2.1. Grondstoffen De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan met alle grondstoffen en componenten, in ton verwerkt in het product gedeclareerd op basis van de levenscyclusinventaris (LCI) vereisten uit ISO 14044 en op basis van de productdecompositielijst. De reikwijdte van de rapportage betreft modules A1-A3 (productiefase), A4 en A5 (aanlegfase) op basis van de EN 15804_2012+A2 of core processes (infrastructure, operation) en op basis van de productcategorieregels (PCR) 2007:08 electricity, steam and hot/cold water generation and distribution (5.0.0). Per regel in de rapportage wordt op basis van de ISO 14044 en in overeenstemming met EN 15941 2024 aangegeven: a. alle grondstoffen en componenten in soort en hoeveelheid gegroepeerd per module of proces, inclusief direct verbruikte brandstof; b. de hoeveelheid en soort gerecyclede grondstoffen in ton verwerkt in het product en in % van het totale gewicht; c. de hoeveelheid en soort kritieke en strategische grondstoffen, op basis van bijlage I (afdeling 1) en bijlage II (afdeling 1) van Verordening (EU) 2024/1252, in kilogram verwerkt in het product; d. de hoeveelheid en soort biotische grondstoffen gegroepeerd per module of proces, op basis van bijlage I van Verordening (EU) 2023/1115; en e. de hoeveelheid en soort Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), op basis van de European Chemicals Agency (ECHA) kandidaatlijst, in kilogram verwerkt in het product. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst. De productdecompositielijst is een lijst van de te gebruiken producten minimaal op het niveau van de classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) met de code tot 6 decimalen en heeft in ieder geval betrekking op de volgende onderdelen van het windpark: a. windturbines, bestaande uit een mast, een gondel, rotorbladen en eventuele meetapparatuur; b. een fundering van de windturbine, en een eventueel transitiestuk; c. erosiebescherming; en d. bekabeling die de individuele turbines verbindt en aansluit op een aansluitpunt (inter-array-kabels). |
De aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.1. |
0 |
De aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.1. |
3 |
|||
2.2 Klimaat De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan met de hoeveelheid: a. ton CO2-equivalent gedeclareerd als GWP-totaal (aardopwarmingsvermogen); en b. milieukostenindicator (MKI) in de productiefase (A1-A3), de aanlegfase (A4-A5), de gebruiksfase (B1-B4) en de eindelevensfase (C1-C4) berekend op basis van de EN 15804+A2:2019 (A+B) en/of ISO 14067:2018 (A), gebruikmakend van EcoInvent 3.9.1 of een nieuwere versie. De berekening is extern gevalideerd conform de eisen van een type 3 milieuverklaring (ISO 14.025). De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
De aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.2. |
0 |
||
De aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.2. |
3 |
|||
2.3. Biodiversiteit De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan over de impact van de levenscyclus op de biodiversiteit op basis van de productdecompositielijst. Voor de effectbepaling moet gebruik worden gemaakt van: ReCiPe2016, IMPACT World+, LC-IMPACT, PBF of BIA+. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
De aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.3. |
0 |
||
De aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.3. |
3 |
|||
2.4. Verwachte levensduur onderdelen windpark De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan met: A) de verwachte levensduur in jaren inclusief (eventueel) hergebruik. De levensduur is de totale gebruiksfase van het product in jaren; B) de productgarantie in jaren (mogelijk wettelijk vastgesteld); en C) het aantal jaren aangeboden volledige productondersteuning met in ieder geval het (preventief) onderhoud, reparatie en beschikbaarheid van reserveonderdelen. De rapportage wordt gedaan op de productdecompositielijst. Hierbij wordt het detailniveau gevormd door afzonderlijke marktproducten, beschreven op basis van de productdecompositielijst. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
Aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.4. |
0 |
||
Aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.4. |
3 |
|||
2.5. Hergebruik onderdelen windpark De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan met daarin toegelicht in hoeverre er componenten van het product of het product als geheel kunnen worden hergebruikt. Per component, beschreven op basis van de productdecompositielijst, wordt de gebruikscasus voor hergebruik en een duiding van de huidige stand van de markt voor de eindelevensverwerking beschreven. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
Aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.5. |
0 |
||
Aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.5. |
3 |
|||
2.6. Recyclebaarheid onderdelen windpark De vergunninghouder levert uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan met daarin toegelicht in hoeverre er materialen en grondstoffen van componenten of het product als geheel kunnen worden gerecycled. Per component, beschreven op basis van de productdecompositielijst, wordt de gebruikscasus voor recycling beschreven, inclusief de beoogde toepassing van het recyclaat en duiding van de markt voor de eindelevensverwerking per materiaal en/of grondstof. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
De aanvrager zegt niet toe inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.6. |
0 |
||
De aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.6. |
3 |
|||
2.7. Plan eindelevensfase onderdelen windpark De vergunninghouder levert uiterlijk 12 maanden voor de vervaldatum van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark een rapportage aan op basis van de productdecompositielijst met daarin: a. de status van het component waarbij wordt onderbouwt of dit onderdeel: geschikt is voor hergebruik, geschikt is voor refurbishing c.q. herfabricage en/of geschikt is voor recycling inclusief de beoogde toepassing van het recyclaat; b. de verwachte restwaarde van het component; en c. een overzicht van de noodzakelijke documenten en toestemmingen om de status van de componenten aan te tonen na het verwijderen van het windpark. De vergunninghouder levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst als bedoeld in kwalitatieve maatstaf 2.1. |
Aanvrager zegt niet toe, uiterlijk 12 maanden voor vervaldatum van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.7. |
0 |
||
Aanvrager zegt toe, uiterlijk 12 maanden voor vervaldatum van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark, inzicht te geven in de kwalitatieve maatstaf genoemd onder onderdeel 2.7. |
3 |
|||
3 |
Kennis delen |
3.1 Kennis delen De vergunninghouder maakt de gegevens bedoeld in het onderdeel 1.1 tot en met 2.7 – met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke informatie – openbaar. De gegevens bedoeld in de onderdelen 1.1 tot en met 2.7 worden wel volledig aangeleverd aan RVO en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Er wordt op basis van de productdecompositielijst aangeven welke informatie wordt gezien als bedrijfsgevoelige informatie. |
Aanvrager zegt niet toe de toegezegde informatie onder onderdelen 1.1 t/m 2.7 – met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke informatie – openbaar te maken noch wordt dit volledig aangeleverd bij RVO en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. |
0 |
Aanvrager zegt toe, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, de toegezegde informatie onder onderdelen 1.1 t/m 2.7 – met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke informatie – openbaar te maken en deelt de volledige informatie met RVO en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Daarbij geeft de vergunninghouder op basis van de decompositielijst aan welke informatie wordt gezien als bedrijfsgevoelige informatie. |
5 |
|||
4 |
Rotorbladen |
4.1 Gebruik reversibele polymeren In de rotorbladen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van reversibele polymeren. Als de aanvrager kan aantonen dat een recyclingstechnologie met minimaal TRL 6, behaald uiterlijk bij de start van de bouw van de eerste windturbine, gebruikt kan worden en daarmee eenzelfde percentage en kwaliteit van vezels bereikt kan worden bij het einde van de levensduur van de rotorbladen als bij het gebruik van reversibele polymeren, dan mag dit percentage ook worden meegerekend bij het toepassen van de beoordelingsmaatstaf. Wanneer de aanvrager co-processing gebruikt als recyclingstechnologie kan maximaal een score van 9 punten worden behaald. |
Het gewicht van reversibele polymeren exclusief carbon in de rotorbladen is minder dan 5% van van het totaal gewicht aan polymeren exclusief carbon in de rotorbladen. |
0 |
Het gewicht van reversibele polymeren exclusief carbon in de rotorbladen is meer dan of gelijk aan 5% en minder dan 10% van van het totaal gewicht aan polymeren exclusief carbon in de rotorbladen. |
4,5 |
|||
Het gewicht van reversibele polymeren exclusief carbon in de rotorbladen is meer dan of gelijk aan 10% en minder dan 20% van van het totaal gewicht aan polymeren exclusief carbon in de rotorbladen. |
9 |
|||
Het gewicht van reversibele polymeren exclusief carbon in de rotorbladen is meer dan of gelijk aan 20% en minder dan 30% van van het totaal gewicht aan polymeren exclusief carbon in de rotorbladen. |
13,5 |
|||
Het gewicht van reversibele polymeren exclusief carbon in de rotorbladen is meer dan of gelijk aan 30% van van het totaal gewicht aan polymeren exclusief carbon in de rotorbladen. |
18 |
|||
4.2 Recyclebaarheid van rotorbladen De toegepaste rotorbladen binnen het windpark worden zoveel mogelijk ontworpen voor recyclebaarheid, volgens een technologie die minimaal TRL 6 heeft bij de start van de bouw van het windpark. De aanvrager onderbouwt hierbij dat het gekozen recyclingspercentage aannemelijk is. De onderbouwing van het recyclingspercentage wordt in overeenstemming met de NEN-EN 45555:2019 of een soortgelijke standaard aangeleverd. Tevens zal de aanvrager het ingediende recyclingspercentage verifiëren door een milieutechnologieverificatie in overstemming met de ISO 14021 of een soortgelijke standaard in te dienen. Als materialen zoals oliën kunnen worden teruggewonnen uit het recyclingsproces, mogen deze worden meegenomen in het recyclingspercentage. Wanneer de aanvrager co-processing of een pure energieterugwinningstechnologie gebruikt als beoogde potentiële recyclingstechnologie, kan maximaal een score van 9 worden behaald. De aanvrager is niet verplicht om de turbinebladen volgens de ingediende recyclingstechniek of -methode bij eindeleven rotorbladen te recyclen. Het aangegeven percentage in de beoordelingsmaatstaaf vormt een minimum voor de mate van recyclebaarheid. Er wordt bij de beoordeling gekeken naar het potentiële recyclingspercentage van de recyclingstechniek die op het moment van indienen van de aanvraag mogelijk is. |
De toegepaste rotorbladen zijn voor minder dan 40% van het oorspronkelijke totale gewicht recyclebaar. |
0 |
||
De toegepaste rotorbladen zijn voor meer dan of gelijk aan 40% en minder dan 50% van het oorspronkelijke totale gewicht recyclebaar. |
4,5 |
|||
De toegepaste rotorbladen zijn voor meer dan of gelijk aan 50% en minder dan 60% van het oorspronkelijke totale gewicht recyclebaar. |
9 |
|||
De toegepaste rotorbladen zijn voor meer dan of gelijk aan 60% en minder dan 70% van het oorspronkelijke totale gewicht recyclebaar. |
13,5 |
|||
De toegepaste rotorbladen zijn voor meer dan of gelijk aan 70% van het oorspronkelijke totale gewicht recyclebaar. |
18 |
Onderdeel |
Voorwaarden voor het toepassen van de beoordelingsmaatstaf |
Beoordelingsmaatstaf |
Ptn. |
|
---|---|---|---|---|
1 |
Maatregelen treffen in de kavel om negatieve ecologische effecten op lokaal voorkomende vogels en zeezoogdieren te verminderen |
1.1 Doel: een bijdrage leveren aan de ontwikkeling en demonstratie van technieken ter vermindering van aanvaringsslachtoffers in de exploitatiefase van het windpark ten opzichte van het kavelbesluit Nederwiek I-A. Doelsoorten: de doelsoorten omvatten in ieder geval jan-van-gent, grote jager, zilvermeeuw, grote mantelmeeuw en grote stern en kunnen door de aanvrager eventueel op basis van de meest actuele kennis worden aangevuld in een later stadium. Maatregel: het doorontwikkelen en toepassen van detectiemechanismes ten behoeve van en het implementeren van effectief bewezen shutdown on demand/ local curtailment in het windpark op een representatief aantal windturbines bij aanwezigheid van de doelsoorten. De balansverantwoordelijke partij draagt de risico’s van de maatregel. Deze risico’s worden niet meegewogen in de beoordeling. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) De keuze voor de locatie en hoeveelheid turbines die effectief is om het doel te behalen wordt toegelicht en hierbij dient een nadere onderbouwing te worden gegeven waarom het een representatief aantal is; B) In een onderzoeks- en rapportageplan wordt toegelicht hoe de effectiviteit van de maatregel onderzocht en gemonitord wordt en hoe hierover wordt gerapporteerd; C) De werking (en mogelijke validatie) van de gebruikte technologie voor het herkennen van vogelsoorten wordt toegelicht. Ook wordt toegelicht hoe de systematiek kan worden aangepast op veranderende doelsoorten; D) Het type camera/radar/sensor dat wordt gebruikt wordt toegelicht; E) De operationalisering van het afschakelen van turbines wordt toegelicht, op basis van ten minste vlieghoogte en vliegsnelheid van doelsoorten; en F) De aanvrager zegt toe dat er na het onherroepelijk worden van de vergunning afstemming plaatsvindt met Maritiem Informatievoorziening Service Punt (MIVSP) met als doel dat onderzoek en monitoring van de maatregel door de indiener effectief en complementair aan al onder MIVSP geplande sensoren plaatsvindt. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare techniek; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–15 |
Onderzoeks- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data en uitkomsten onderzoek. |
0–10 |
|||
1.2 Doel: het verminderen van bruinvisverstoringsdagen tijdens de bouwfase van de funderingen van het windpark ten opzichte van het kavelbesluit Nederwiek I-A. Doelsoorten: zeezoogdieren. Maatregel: het verminderen van de bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van de funderingen ten opzichte van de eisen gesteld in het kavelbesluit. De verwachte verstoring dient te worden gekwantificeerd in aantal bruinvisverstoringsdagen. De overplantingsfactor is gedefinieerd als: waarbij turbines die kwalificeren voor onderdeel 1.3 buiten beschouwing gelaten kunnen worden. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) Er wordt toegelicht welke maatregel(en) worden toegepast; B) Er wordt inzicht gegeven in de gebruikte methodologie voor het berekenen van het aantal bruinvisverstoringsdagen. Deze berekeningen zijn navolgbaar en reproduceerbaar. Ook dient toegelicht te worden welk model is gehanteerd; C) Waar mogelijk worden de bruinvisverstoringsdagen berekend aan de hand van empirisch gemeten waardes zoals geluidsfrequenties en amplitudes, of worden industriestandaarden gebruikt. Wanneer deze niet beschikbaar zijn voor een specifieke maatregel wordt een realistische inschatting gemaakt van de additionele mitigatie t.o.v. de best beschikbare technieken, aan de hand van actuele kennis; D) De aannames in de berekeningen zijn conform aannames zoals gehanteerd in het MER en zijn onderbouwd, bijvoorbeeld door een gevoeligheidsanalyse van de belangrijkste aannames; E) In de berekening wordt een plausibele bandbreedte-benadering toegepast en de waardes voor de worst-case-situatie worden gerapporteerd; en F) De berekening van de bruinvisverstoringsdagen moet getoetst zijn door een onafhankelijke organisatie met expertise op het gebied van onderwatergeluid en bruinvisverstoringsdagen. |
Bruinvisverstoringsdagen meer dan 50.000 * overplantingsfactor |
0 |
||
Bruinvisverstoringsdagen gelijk aan of minder dan 50.000 * overplantingsfactor en meer dan 44.000 * overplantingsfactor |
6 |
|||
Bruinvisverstoringsdagen gelijk aan of minder dan 44.000 * overplantingsfactor en meer dan 38.000 * overplantingsfactor |
13 |
|||
Bruinvisverstoringsdagen gelijk aan of minder dan 38.000 * overplantingsfactor en meer dan 33.000 * overplantingsfactor |
19 |
|||
Bruinvisverstoringsdagen gelijk aan of minder dan 33.000 * overplantingsfactor |
26 |
|||
1.3 Doel: een bijdrage aan de demonstratie van innovatieve funderingstechnieken voor het verminderen van bruinvisverstoringsdagen tijdens de bouwfase van de funderingen van het windpark ten opzichte van het kavelbesluit Nederwiek I-A. Doelsoorten: zeezoogdieren. Maatregel: het uitvoeren van innovatieve geluids-reducerende heitechniek(en) op 4 turbines. Wanneer deze maatregel wordt toegepast, mogen deze turbines buiten beschouwing gelaten worden in de berekening van bruinvisverstoringsdagen onder onderdeel 1.3. De maatregel(en) dient/dienen te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) Er wordt toegelicht welke maatregel(en) word(t)(en) toegepast en hoe deze leid(t)(en) tot aanzienlijk lager onderwatergeluid dan de geluidsnormering in voorschrift 4 tweede lid in het kavelbesluit Nederwiek I-A; B) De geïnstalleerde funderingen worden gebruikt voor de installatie en operatie van dezelfde turbines als in de rest van het windpark; C) In de aanvraag wordt toegelicht op welke wijze de voorgestelde maatregel(en) innovatief zijn, en in welke ontwikkelingsfase deze zich bevind(t)(en), bijvoorbeeld aan de hand van Technology Readiness Levels (TRLs); D) In de aanvraag wordt een reëel ontwikkelpad beschreven, waarin wordt uiteengezet hoe de innovatieve technologie ten tijde van de bouw van het windpark operationeel kan worden toegepast; E) Er is toegelicht hoe de technologie wordt toegepast op plekken binnen het windpark die representatief zijn voor de bandbreedte van sedimenteigenschappen binnen de kavel; en F) Er wordt openbaar gerapporteerd over de bevindingen binnen 6 maanden na het voltooien van de bouw van het windpark. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare technieken; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–15 |
||
Onderzoeks- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data en uitkomsten onderzoek. |
0–5 |
|||
1.4 Doel: het verminderen van drukfactoren in de vorm van onderwatergeluid tijdens de exploitatiefase. Doelsoorten: zeezoogdieren. Maatregel: het optimaliseren van de logistieke planning tijdens de exploitatiefase zodat de blootstelling van doelsoorten aan onderwatergeluid door onderhoudsschepen en -werkzaamheden wordt geminimaliseerd. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) Er is onderbouwd hoe rekening gehouden wordt met de aanwezigheid en verstoring van doelsoorten; B) Er wordt toegelicht hoe bovenstaande voorwaarde samenhangt met de verstoring van ander onderwaterleven; en C) De vermindering van verstoring ten opzichte van wanneer de maatregel niet zou worden toegepast is toegelicht. |
Geen toepassing van de maatregel |
0 |
||
Toepassing van de maatregel |
4 |
|||
2 |
Onderzoeken, beschermen en versterken van onderwaternatuur, mariene ecosystemen en van nature voorkomende diversiteit van benthos in de kavel |
2.1 Doel: Het minimaliseren van aantasting van mogelijk aanwezige biogene riffen en andere benthische habitats bij de bouw van het windpark. Doelsoorten: rifbouwende soorten: kokerwormen (sabellaria spinulosa, lanice conchilega) en tweekleppigen (oesters, mosselen) en andere relevante habitatvormende soorten genoemd in bijlage II van de Natuurherstelverordening1. Maatregel: het opstellen van een plan ter preventie van de aantasting van bestaande biogene riffen en andere benthische habitats bij de installatie van turbines, inter-arraykabels en erosiebescherming. Dit plan bevat de volgende informatie om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) Hoe er, op basis van bestaande onderzoeken en gebiedssurveys, wordt vastgesteld op welke locaties er (vermoedelijk) biogene riffen en andere benthische habitats aanwezig zijn; B) Welke stappen er vervolgens worden genomen in de lay-out van het windpark om het beschadigen van bestaande riffen en aanwezige rifbouwende soorten zoveel mogelijk te voorkomen; C) De informatie over de mogelijke aanwezigheid van doelsoorten wordt gedeeld met relevante partijen binnen de Rijksoverheid; en D) De aanvrager zegt toe om inzichtelijk te maken welke afwegingen er worden gemaakt in het toepassen van deze maatregel, via bijvoorbeeld een risicobeheersplan. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare technieken; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–7 |
Monitorings- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data. |
0–13 |
|||
2.2 Doel: het versterken van onderwaternatuur in aanvulling op de natuurinclusief bouwen-voorschriften in het kavelbesluit Nederwiek I-A. Doelsoorten: kabeljauw en aanverwante biodiversiteit. Maatregel: het toepassen van natuurinclusief bouwen bij alle – met uitzondering van een controlegroep van maximaal 5% – turbines waar nog geen natuurinclusief bouwen wordt toegepast op basis van het kavelbesluit en optioneel de kabelkruisingen, gericht op het vergroten van heterogeniteit in de omvang en type materiaal van het substraat. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) De wijze waarop er rekening wordt gehouden met de locatiespecifieke eigenschappen van de kavel is onderbouwd; B) De effecten van de maatregel(en) word(t)(en) gemonitord gedurende een representatief aantal jaar; C) Er is onderbouwd hoe de maatregel(en) aansluit(en) en aanvullend is of zijn op voorschrift 4 lid 7 en paragraaf 7.8.6 ‘bevorderen biodiversiteit met natuurinclusief bouwen’ in het kavelbesluit Nederwiek I-A; D) Wanneer relevant, is er toegelicht hoe de maatregel(en) zich verhoud(t)(en) tot andere maatregelen gericht op onderwaternatuur; en E) De aanvrager zegt toe aan de Rijksoverheid over de bevindingen te rapporteren en de data openbaar te maken. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare technieken; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–10 |
||
Monitorings- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data en uitkomsten onderzoek. |
0–7 |
|||
2.3 Doel: het onderzoeken van onderwaternatuur en van nature voorkomende diversiteit in benthos in kavel Nederwiek I-A. Doelsoorten: rifbouwende soorten: kokerwormen (sabellaria spinulosa, lanice conchilega), tweekleppigen (oesters, mosselen), en andere mogelijk relevante habitatvormende soorten genoemd in bijlage II van de Natuurherstelverordening1, zandspiering. Maatregel: Een integraal onderzoek naar de impact van het windpark op de aanwezigheid van en de ontwikkeling van de doelsoorten. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) De wijze waarop er rekening wordt gehouden met de locatiespecifieke eigenschappen van de kavel is onderbouwd; B) Er is toegelicht hoe de aanwezigheid van soorten bepaald wordt, het tijdsverloop van de omvang van het bijbehorende areaal of populatie gedurende de gehele levensloop van het windpark; C) Er is toegelicht welke onderzoeks- en monitoringstechnieken gebruikt zullen worden en hoe accuraat hiermee de aanwezigheid en trend in oppervlak en populatie van de doelsoorten kan worden bepaald; D) Er wordt toegelicht hoe dit onderzoek bijdraagt aan kennisontwikkeling over soortenrijkdom binnen windparken; E) Wanneer relevant, is er toegelicht hoe de maatregel(en) zich verhoud(t)(en) tot andere maatregelen gericht op onderwaternatuur; en F) De aanvrager zegt toe minstens elke vijf jaar over de bevindingen te rapporteren aan de Rijksoverheid en de data openbaar te maken. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare technieken; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–7 |
||
Onderzoeks- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data en uitkomsten onderzoek. |
0–10 |
|||
2.4 Doel: Het onderzoeken van de biomassa-ontwikkeling op de fundering en windturbine in kavel Nederwiek I-A. Doelsoorten: hardsubstraatsoorten die bijdragen aan de biomassaontwikkeling op de funderingen en windturbine. Maatregel: Een onderzoek naar de impact van windturbines op de aanwezigheid en de ontwikkeling van biomassa op de fundering en windturbinepaal gedurende een gedeelte van de levensduur van het windpark. De maatregel dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden om in aanmerking te komen voor beoordeling: A) Er wordt toegelicht hoe voor het onderzoek 8 turbines zijn gekozen waarvan de locaties representatief zijn voor de verschillende omstandigheden binnen het park, gegeven de heersende stromingen aan de rand en in het centrum van het park; B) Er is toegelicht hoe er samples zullen worden genomen van aangroei op verschillende hoogtes van de windturbinepaal, met name de dikkere aangroeilagen in de splash zone. Daarbij wordt aangegeven welke onderzoeks- en monitoringstechnieken worden toegepast en hoe accuraat hiermee de aanwezigheid in oppervlak, populatie en biomassa kan worden bepaald; C) Er is toegelicht hoe de aanwezigheid en biomassa van soorten en/of taxa bepaald wordt, waarbij wordt uitgelegd hoe het van het laagst mogelijke taxonomische niveau wordt behaald; D) Het onderzoek wordt uitgevoerd in het eerste, derde, vijfde, achtste en elfde jaar dat het windpark volledig in gebruik is; E) Er is onderbouwd hoe dit onderzoek bijdraagt aan kennisontwikkeling over soortenrijkdom en biomassa-ontwikkeling binnen windparken; en F) De aanvrager zegt toe om na elk bemonsteringsjaar de bevindingen openbaar te maken en te delen met de Rijksoverheid, inclusief een kwantitatieve analyse van biomassa-ontwikkeling op de funderingen en turbines gedurende de projectperiode. |
Kwaliteit maatregel: deze wordt beoordeeld op basis van: – De ecologische onderbouwing: de effectiviteit en impact van de maatregel in relatie tot het voorgeschreven doel, gebruikmakend van de best beschikbare technieken; en – Uitvoerbaarheid: zoals de technische haalbaarheid. |
0–7 |
||
Onderzoeks- en rapportageplan: dit wordt beoordeeld op basis van: – Bijdrage aan (wetenschappelijke en internationale) ecologische kennisontwikkeling; – De effectiviteit en uitvoerbaarheid van het monitoringsplan; en – Kennisvergroting: rapportage aan de Rijksoverheid en externe publicatie van data en uitkomsten onderzoek. |
0–14 |
Verordening (EU) 2024/1991 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2024 inzake natuurherstel en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/869.
In de Klimaatwet is het streefdoel vastgelegd van 55% emissiereductie van broeikasgassen in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Dit is in lijn met de klimaatambities van de Europese Unie en de ambitie van de Europese Unie om de productie van energie uit hernieuwbare bronnen te versnellen en te vergroten. In de Europese klimaatwet1 is voor 2030 een Europese doelstelling van 55% reductie opgenomen, waarbij verder wordt ingezet op windenergie op zee. Op 25 april 2024 is de geactualiseerde planning van de aanvullende routekaart windenergie op zee gepubliceerd met als doel om 21 gigawatt (GW) aan windenergie op zee te realiseren in 2032.2
De onderhavige regeling regelt de verlening van de vergunning van kavel I-A in het windenergiegebied Nederwiek.
De voorgenomen kavel I (2 GW) in het windenergiegebied Nederwiek is gesplitst in kavels I-A en I-B met een opgesteld vermogen van circa 1 GW per kavel. Hiervoor is gekozen om de benodigde investeringen per windpark te verlagen en daarmee de financiële risico’s te verminderen.
De Wet windenergie op zee (hierna: de wet) is het wettelijk kader dat ten grondslag ligt aan de uitrol van windenergie op zee. De wet kent vier procedures om de vergunning voor de bouw en exploitatie van windparken op zee te verlenen, namelijk: de procedure met subsidieverlening, procedure van een vergelijkende toets, procedure van een vergelijkende toets met financieel bod en procedure van een veiling. De onderhavige regeling maakt gebruik van de procedure van een vergelijkende toets met financieel bod, zoals aangekondigd in de brief van 31 mei 2024 aan de Tweede Kamer.3
Op grond van artikel 14a, derde lid, van de wet zijn voorafgaand aan de keuze welke procedure wordt toegepast de marktcondities onderzocht en is hierover overleg gevoerd met de Minister van Financiën. Er is gekozen voor de procedure van een vergelijkende toets met financieel bod, omdat op deze manier partijen kunnen worden gestimuleerd om – naast het hoofddoel van realisatie van een windpark op zee – met oplossingsgerichte aanvragen te komen voor gerelateerde maatschappelijke doelen, zoals de inpassing van het windpark binnen de ecologische draagkracht op zee en in het energiesysteem op land. Oplossingen die bijdragen aan deze doelen kunnen ervoor zorgen dat (toekomstige) knelpunten voor het bouwen en exploiteren van windparken op zee worden verminderd. Door een financieel bod toe te voegen, kunnen partijen – voor zover er nog financiële ruimte is in de businesscase – ook nog een geldbedrag bieden voor het mogen bouwen en exploiteren van het windpark op zee. Op deze manier komen eventuele overwinsten bij de maatschappij terecht.
Kavels worden uitsluitend aangewezen in een windenergiegebied dat is aangewezen in het Programma Noordzee. Het Programma Noordzee is een beleidsplan dat op basis van de Waterwet is vastgesteld. In het Programma Noordzee 2022–2027 is onder meer het windenergiegebied Nederwiek aangewezen.4 In het kavelbesluit wordt bepaald waar en onder welke voorwaarden een windpark gebouwd en geëxploiteerd mag worden. TenneT is aangewezen als netbeheerder van het net op zee en is daarmee verantwoordelijk voor de aansluiting van de windparken op het net op zee, de verbinding naar land en de inpassing in het elektriciteitssysteem op land. Het technisch concept van TenneT gaat – in lijn met het ontwikkelkader windenergie op zee5 (hierna: ontwikkelkader) – uit van platforms waarop ten hoogste 2 GW aan windvermogen kan worden ingevoed.
Alle aanwezige turbines worden geacht onderdeel uit te maken van het windpark, binnen de voorwaarden van het kavelbesluit. Eventuele andere opwekkingstechnieken, zoals zonne-energie op zee, en andere activiteiten, zoals opslag, vallen niet onder de wet en zijn geen onderdeel van het kavelbesluit en van de vergunning die op grond van deze regeling kan worden aangevraagd. Voor deze activiteiten zijn andere vergunningen nodig, waaronder een omgevingsvergunning. Daarnaast zijn ook de overige geldende regelgeving, waaronder de Netcode Elektriciteit, en de modelovereenkomsten van TenneT (realisatieovereenkomst en een aansluit- en transportovereenkomst) van toepassing.
Voor de verlening van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark in kavel Nederwiek I-A worden bij onderhavige regeling nadere regels gesteld in verband met de aanvraag, de beoordeling van de aanvraag en de onderlinge weging van criteria voor de rangschikking, die noodzakelijk is voor het geval er twee of meer aanvragen voor de vergunning in aanmerking komen.
Op grond van de wet wordt per kavel één vergunning verleend. In artikel 2, eerste lid, van de onderhavige regeling is de periode vastgesteld waarbinnen de aanvragen voor de vergunning voor de kavel Nederwiek I-A kunnen worden ingediend.
In artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling is het aantal aanvragen dat per aanvrager kan worden ingediend vastgesteld op ten hoogste één aanvraag. In artikel 2, derde lid, van de onderhavige regeling is geregeld dat rechtspersonen en vennootschappen in een groep of groepsmaatschappij als één aanvrager gelden. Voor de begripsbepaling van ‘groep of groepsmaatschappij’ is aangesloten bij artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Een groep is (i) een economische eenheid, (ii) waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden en (iii) met een centrale of gemeenschappelijke leiding. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar zijn verbonden.
Er is gekozen om de mogelijkheid tot aanvragen op deze manier te beperken, zodat kan worden voorkomen dat partijen strategische aanvragen indienen om de kans op een vergunning te vergroten. Het aansluiten bij de bestaande begripsbepalingen en dus ook het bestaande leerstuk van ‘groep’ en ‘groepsmaatschappij’ bevordert de begrijpelijkheid van de bepaling.
Als een aanvrager onderdeel is van een groep of groepsmaatschappij, dient bij de aanvraag een organigram van de groep of groepsmaatschappij te worden bijgevoegd, met vermelding van de nummers van inschrijving in het handelsregister.
Een samenwerkingsverband is een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, dient de penvoerder van het samenwerkingsverband de vergunningsaanvraag in namens de deelnemers (artikel 2, vierde lid). Indien verscheidene partijen samen een vennootschap oprichten die de aanvraag indient, is sprake van een aanvraag van deze vennootschap en niet van een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband. De begripsbepalingen van samenwerkingsverband en penvoerder zijn gebaseerd op de formuleringen in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.
Via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt een middel beschikbaar gesteld voor de aanvraag. Welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag dienen te worden overlegd, is geregeld in de artikelen 3 en 4 van de onderhavige regeling. Overeenkomstig artikel 3, vijfde en zesde lid, kan het gaan om enkele of meerdere partijen.
Voor het behandelen van een aanvraag voor een vergunning worden geen kosten in rekening gebracht. Wel worden de kosten die de overheid heeft gemaakt bij de voorbereiding van de kavelbesluiten voor kavel I-A in rekening gebracht bij degene aan wie de vergunning wordt verleend. Dit bedrag is in artikel 9 vastgesteld op € 18.352.510. In dit artikel is ook opgenomen wanneer en op welke wijze dit bedrag betaald moet worden. Tot slot zal degene aan wie de vergunning wordt verleend zijn uitgebrachte bod jaarlijks moeten betalen te beginnen in 2031. In de vergunning zal worden opgenomen binnen welke termijn en op welke wijze dit moet geschieden.
De regels omtrent de bankgarantie of waarborgsom als opschortende voorwaarde bedoeld in artikel 15a van de wet zijn vastgesteld in artikel 10 van onderhavige regeling. Op basis van de onderhavige regeling is het ook mogelijk dat een verzekeraar een waarborgsom afgeeft mits die verzekeraar minimaal een langetermijnrating A heeft, verkregen van een ratingbureau6. Dit zorgt voor een gelijk speelveld tussen banken en verzekeraars en biedt daarnaast de vergunninghouder meer mogelijkheden om te voldoen aan deze opschortende voorwaarde. De bankgarantie dient te worden afgegeven door een bank die is gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte.
Daarnaast is opgenomen dat de totale bankgarantie of waarborgsom zal worden verbeurd indien de minister besluit de vergunning in te trekken of indien de vergunninghouder een verzoek tot intrekking van de vergunning doet en de minister voornemens is dit verzoek te honoreren. Op deze manier wordt voor de aanvraagperiode duidelijk gemaakt wat er in dit soort gevallen met de bankgarantie of waarborgsom zal gebeuren. In eerdere regelingen was dit nog niet expliciet geregeld.
In hoofdstuk 1 van deze toelichting is uiteengezet dat de wet voorziet in vier procedures om de vergunning voor de bouw en exploitatie van windparken op zee te verlenen. Bij alle procedures wordt de vergunning slechts verleend als voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark uitvoerbaar is, technisch, financieel en economisch haalbaar is, gestart kan worden binnen de periode genoemd in artikel 5, tweede lid, van onderhavige regeling, en voldoet aan het kavelbesluit. In artikel 4 van de onderhavige regeling zijn waar nodig aanvullende regels gesteld ten aanzien van deze beoordelingscriteria.
De elektriciteit van kavel Nederwiek I-A landt aan in Borssele. Kavel Nederwiek I-A wordt door TenneT aangesloten op hetzelfde 2 GW gelijkstroomplatform als kavel I-B in windenergiegebied Nederwiek. Kavel Nederwiek I-B wordt op een ander moment vergund en aangesloten. In de actualisatie van het ontwikkelkader7zijn bepalingen opgenomen over de geplande opleveringsprocedure en -data voor gelijkstroomverbindingen. De oplevering van de geplande gelijkstroomverbindingen vergt een aparte procedure omdat, in tegenstelling tot wisselstroomverbindingen, een gelijkstroomverbinding getest moet worden. Hiervoor moet het volledige windpark aangesloten en gereed zijn voor het leveren van het volledige vermogen. Dit vergt vanaf het moment van vergunningverlening een nauwe samenwerking tussen de windparkontwikkelaar en TenneT. Daarom is het van belang dat de windparkontwikkelaar in het tijdschema aangeeft of er binnen 12 maanden na het verkrijgen van de vergunning kan worden ingestemd met de voorwaarden van de netbeheerder van het net op zee voor de aansluiting en het transport van elektriciteit. Vanwege de in het ontwikkelkader uiteengezette wederzijdse afhankelijkheden en verplichtingen tussen TenneT en de vergunninghouder om deze opleveringsprocedure te volgen en volgens de opleveringsdata te realiseren, wordt de aanvrager in artikel 3, derde lid, van onderhavige regeling verzocht om in het op te leveren tijdschema voor de bouw en exploitatie van het windpark de realisatiedata te vermelden van de start van het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee en het gereed zijn voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de gezamenlijke testfase. De definitieve opleverdata voor het net op zee zijn vastgelegd en bekendgemaakt voor de publicatie van de onderhavige regeling in het ontwikkelkader (in tabel 4).
Gelet op de opleveringsdata van het net op zee, is de periode genoemd in artikel 5, tweede lid, van onderhavige regeling vastgesteld op 52 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning. Hierbij is ervan uitgegaan dat de vergunning op 8 maart 2026 onherroepelijk zal worden. De vergunning kan slechts worden verleend, indien het op grond van de aanvraag voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark kan worden gestart binnen deze periode. Deze periode van 52 maanden heeft daarmee alleen betrekking op de beoordeling van de aanvraag en niet op de tijdvakken die in de vergunning zullen worden opgenomen. De tijdvakken genoemd in de voorschriften van de vergunning zullen worden gekoppeld aan de mijlpalen voor de oplevering van het net op zee, zoals genoemd in het ontwikkelkader.
De vergunninghouder kan uitgaan van en zal in de vergunning worden gehouden aan de mijlpalen van het ontwikkelkader, namelijk: het platform is gereed voor het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee (cable pull-in), het windpark is gereed voor leveren vol vermogen en de oplevering van de gelijkstroomverbinding. De mogelijkheid bestaat dat de vergunning aanzienlijk later onherroepelijk wordt dan 8 maart 2026 vanwege een bezwaar- en beroepsprocedure die door een andere partij aanhangig is gemaakt. Indien de termijn tussen het onherroepelijk worden van de vergunning en platform gereed voor cable pull-in vanwege een bezwaar- en beroepsprocedure die door een andere partij aanhangig is gemaakt minder dan 48 maanden bedraagt, zal de Minister van Klimaat en Groene Groei in overleg treden met TenneT en de vergunninghouder en een nieuwe planning voor de mijlpalen voor de oplevering van het net en windpark bepalen. In dat geval zal de Minister van Klimaat en Groene Groei op grond van artikel 15, vierde lid, van de wet in beginsel gebruik maken van de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de verplichtingen om bepaalde activiteiten binnen bepaalde tijdvakken te verrichten zoals genoemd in de vergunning. De Minister van Klimaat en Groene Groei zal in beginsel ook van de mogelijkheid gebruik maken om ontheffing te verlenen van de verplichtingen om bepaalde activiteiten binnen bepaalde tijdvakken te verrichten, indien het platform van het net op zee niet uiterlijk op de opleverdatum, zoals genoemd in het ontwikkelkader, gereed is voor het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee. Het verlenen van ontheffing voorkomt dat de bankgarantie of waarborgsom verbeurt doordat de vergunninghouder, door omstandigheden die in de macht van de netbeheerder van het net op zee liggen, het windpark niet meer op tijd gereed kan krijgen voor het leveren van vol vermogen en hiermee niet aan zijn verplichting kan voldoen.
Bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid wordt onder meer gekeken naar de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen. Kapitaaltoezeggingen worden alleen meegewogen indien wordt voldaan aan de definitie zoals opgenomen in artikel 1 van onderhavige regeling. De bouw en de exploitatie van een windpark worden slechts financierbaar geacht, indien uit de aanvraag blijkt dat de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de aanvrager ten minste 20% van de totale investeringskosten voor het windpark omvat. Voor het bepalen van de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen wordt, sprake is van een samenwerkingsverband, op zijn verzoek het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en hun moederonderneming(en) meegerekend. Als de aanvrager deel uitmaakt van een groep, wordt op verzoek van de aanvrager, het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de moederonderneming meegerekend.
De vermogenseis in artikel 6, tweede lid, van onderhavige regeling dient te voorkomen dat de vergunning wordt verleend aan een partij die financieel onvoldoende solide is. Een aanvrager kan ook financieel voldoende solide zijn op basis van het vermogen van anderen die participeren in de aanvraag. Dit komt tot uitdrukking in artikel 6, derde lid, van onderhavige regeling. Het vermogen van andere entiteiten wordt slechts meegerekend op verzoek van de aanvrager.
Er wordt niet beoogd dat een ander moet instaan voor verplichtingen van de aanvrager. Daarom moeten de begrippen moeder- en dochteronderneming in artikel 6 van deze regeling ruim worden uitgelegd. Zo kan, indien de aanvrager een joint venture is, de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van alle joint-venturepartners en hun moederondernemingen worden meegerekend. In geval van een besloten vennootschap in oprichting kan zowel het vermogen van de moederonderneming(en) als van de oprichtende partij worden meegerekend. Bij een aanvraag door een commanditaire vennootschap (hierna: CV) kan naast het afgescheiden vermogen van de CV ook de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen van de beherend vennoot en diens moederonderneming(en) worden meegerekend.
De kavel waarvoor op grond van onderhavige regeling een vergunning wordt verleend is niet gelegen in een territoriale zee. Derhalve wordt voor de bouw van installaties op de bodem van deze kavels geen opstalrecht gevestigd dat door de verkrijger van de vergunning zal moeten worden bekostigd.
Als onderdeel van de aanvraag moet een financieel bod worden ingediend. Indien een aanvraag geen financieel bod bevat, wordt de aanvraag op grond van artikel 25a van de wet afgewezen. Om de financiële en economische haalbaarheid van een project te beoordelen wordt derhalve ook gekeken of de aanvrager rekening heeft gehouden met de kosten die op grond van artikel 9 van onderhavige regeling moeten worden betaald en het financieel bod dat deze partij heeft uitgebracht.
De vergunninghouder is, na het onherroepelijk worden van de vergunning, verplicht alle activiteiten die samenhangen met de vergunning uit te voeren conform de wet, deze regeling, het kavelbesluit, de vergunning en conform de gegevens die hij heeft overgelegd bij de aanvraag en op basis waarvan de aanvraag in de vergelijkende toets met financieel bod is beoordeeld, inclusief de eventuele voorwaarden voor toepassing van de beoordelingsmaatstaven. Bij overtreding van deze verplichting bestaat de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen (artikel 27 van de wet), dan wel om de vergunning in te trekken (artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet). Een aanvrager dient in zijn aanvraag geen voorbehouden op te nemen voor het kunnen uitvoeren van een activiteit, bijvoorbeeld over: het verkrijgen van een subsidie, een positieve businesscase of het verkrijgen van een aansluiting van een netbeheerder. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de aanvragen op een eerlijke wijze kunnen worden beoordeeld. Voor de beoordeling van een activiteit uit de aanvraag maakt het niet uit of er voor die activiteit al een subsidie is verleend of nog moet worden aangevraagd. De vergunninghouder van het windpark Nederwiek kavel I-A is immers gehouden tot uitvoering van de aangeboden activiteiten. Om subsidie te kunnen krijgen voor de aangeboden activiteit is het vereist dat de te verlenen subsidie voldoet aan de eisen omtrent stimulerend effect, overeenkomstig de Climate, Energy and Environmental Aid Guidelines (CEEAG), en andere eisen die gelden voor de betreffende subsidieregeling. Een subsidie voor de aangeboden activiteit die na de indiening van de vergunningaanvraag of het verkrijgen van de vergunning, wordt aangevraagd en verleend, kan dus nog stimulerend effect hebben.
In de vergunningsvoorschriften zal worden opgenomen dat de vergunninghouder, na het onherroepelijk worden van de vergunning, jaarlijks aan de vergunningverlener zal rapporteren over: (1) de voortgang van de realisatie van de productie-installatie tot het moment van ingebruikname van de productie-installatie, (2) de voortgang van de activiteiten die de vergunninghouder heeft toegezegd naar aanleiding van het rangschikkingscriterium genoemd in tabel 4 ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ en (3) de jaarlijkse elektriciteitsproductie uit wind per kavel en per windturbine.
Indien de vergunninghouder punten krijgt toegekend voor de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 en 2.8 van tabel 5 ‘het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ zal in de vergunningsvoorschriften worden opgenomen dat de vergunninghouder uiterlijk achttien maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning eenmalig zal rapporteren over de informatie die de vergunninghouder heeft toegezegd. In dit vergunningsvoorschrift zal ook worden opgenomen dat vergunninghouder uiterlijk twaalf maanden voor de vervaldatum van de vergunning zal rapporteren over het plan voor de eindelevensfase van de onderdelen van het windpark, indien de vergunninghouder hier punten voor heeft gekregen.
Bij meerdere aanvragen, wordt de vergunning verleend aan de aanvrager van wie de vergunning het hoogst is gerangschikt (artikel 25b, eerste lid, van de wet). In de tabellen 1 tot en met 7 van de bijlage bij de regeling is geregeld op welke wijze de rangschikkingscriteria onderling worden gewogen. Bij de rangschikking van de aanvragen wordt het meeste gewicht toegekend aan het criterium: ‘de bijdrage aan de inpassing van de in de kavel geproduceerde elektriciteit in het Nederlands energiesysteem’ (tabel 7 van de bijlage). Daarom krijgt dit criterium een maximum van 40 procent van de totale score en maximaal 160 punten.
Het is mogelijk dat twee of meer aanvragen in de beoordeling eenzelfde puntenaantal krijgen toegewezen. In dat geval worden de rangschikkingscriteria volgens artikel 8, tweede tot en met achtste lid, gewogen. In deze weging geeft volgens artikel 8, tweede lid, het criterium ‘de bijdrage aan de inpassing van de in de kavel geproduceerde elektriciteit in het Nederlands energiesysteem’ de doorslag. Indien dan nog steeds twee of meer aanvragen per kavel als hoogste worden gerangschikt wordt het derde lid toegepast, waardoor in dat geval het criterium ‘de bijdrage van het windpark aan het verminderen van ecologische drukfactoren’ doorslaggevend is. Overeenkomstig het voorgaande wordt indien nodig het rangschikken naar het criterium ‘de zekerheid van realisatie van het windpark’ op grond van het vierde lid toegepast. Indien nodig worden vervolgens het vijfde en zesde lid toegepast, waardoor zal worden gerangschikt op basis van respectievelijk het criterium ‘de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening’ en het criterium ‘het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’. Vervolgens zullen, indien nodig, de aanvragen worden gerangschikt op basis van het zevende lid, waarbij het criterium ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ doorslaggevend is. Tot slot wordt indien nodig het achtste lid, betreffende de hoogte van het financieel bod, toegepast.
Op basis van het criterium ‘de hoogte van het financieel bod’ (tabel 1 van de bijlage) krijgt een aanvraag meer punten naar mate het geboden bedrag hoger wordt. Het maximale puntenaantal is te verdienen bij een jaarlijks te betalen bedrag van € 150 miljoen of meer. Het financieel bod omvat nadrukkelijk een maximaal aantal punten en een bedrag waaraan dit maximaal aantal te behalen punten is gekoppeld. Er is beoogd de criteria genoemd in artikel 7, tweede lid, objectief vorm te geven om zo duidelijkheid te scheppen voor de aanvragers en beoordelaars van de aanvragen over de wijze waarop het maximaal aantal punten kan worden behaald. De hoogte van het financieel bod biedt ruimte voor variaties tussen aanvragen indien dezelfde rangschikking wordt behaald op basis van de aanvullende criteria. Gelet op de benodigde investeringen en kosten ten behoeve van de aanvullende rangschikkingscriteria en de waarde van de kavel, is niet de verwachting dat op het financieel bod het maximum aantal punten wordt gescoord. In de vergunningsvoorschriften zal worden opgenomen dat het geboden bedrag vanaf 2031 tot het einde van de vergunningsduur jaarlijks uiterlijk op 31 juli dient te worden betaald. Dit betekent dat de vergunninghouder gedurende 35 jaar, jaarlijks het geboden bedrag dient te betalen. Dit bedrag zal niet worden geïndexeerd. Er is gekozen voor een gespreide betaling van het bedrag, omdat dit de vergunninghouder de mogelijkheid geeft om dit bedrag voor een groot deel mee te nemen in de operationele kosten van het windpark en daarmee de financieringsbehoefte voor de realisatie van het windpark als opschortende voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning afneemt.
Bij het criterium ‘de zekerheid van realisatie van het windpark’ (tabel 2 van de bijlage) worden punten toegekend op basis van ervaring, financiële sterkte en de mate van inzet voor stageplaatsen voor toekomstig technisch personeel. Oftewel, naarmate de belangrijkste betrokken partijen bij de bouw en exploitatie van het windpark meer ervaring hebben met het realiseren van een windpark op zee en hoe groter de gecombineerde omvang van het eigen vermogen en kapitaaltoezeggingen in verhouding tot de investeringskosten in het windpark is, des te meer punten krijgt de aanvraag totdat het maximum aantal punten voor dit criterium is bereikt. Een aanvraag kan ook punten krijgen indien een aanvrager ervaring heeft met het realiseren van andersoortige energieprojecten op zee, zoals de realisatie van mijnbouwplatforms. Op deze manier hoeven partijen die reeds ervaring hebben met het uitvoeren van complexe projecten op zee, niet een andere partij in te huren voor het projectmanagement om hoger te worden gerangschikt. Dit kan helpen de ontwikkelingskosten te verlagen. Verder worden er punten toegekend wanneer de aanvrager zich inzet voor gegarandeerde stageplaatsen voor het opleiden van technisch personeel gedurende de onderhoudsperiode van het windpark. Invulling hieraan kan door deelname aan het ‘Convenant Stageplaatsen Wind Nederland’ of door jaarlijks een bedrag van € 22.000 (het equivalent van twee stageplaatsen) beschikbaar te stellen aan een onderwijsinstelling die de relevante keuzevakken aanbiedt.
Bij het criterium ‘de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening’ (tabel 3 van de bijlage) worden punten toegekend op basis van de hoeveelheid elektriciteit die de vergunninghouder jaarlijks verwacht in te voeden op het net op zee. Indien er ook investeringen worden gedaan in elektriciteitsproductie uit andere bronnen dan windenergie, dan tellen deze niet mee bij de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening.
Het doel van het criterium ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)’ (tabel 4 van de bijlage) is om bedrijven in de sector windenergie op zee te stimuleren om concrete verbetering te realiseren op het gebied van mensenrechten, werkomstandigheden en milieu in de eigen toeleveringsketen. Op deze manier zetten deze bedrijven concrete stappen om maatschappelijk verantwoord zaken te doen in het buitenland, wat aansluit bij het kabinetsstandpunt op het gebied van IMVO.8
Een bredere duurzaamheidsbenadering wordt beoogd door te anticiperen op en aan te sluiten bij EU-wetgeving op het gebied van IMVO, in lijn met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, de principes van de Verenigde Naties (VN) voor mensenrechten en bedrijfsleven en het op 6 maart 2023 door de Minister voor Klimaat en Energie ondertekende IMVO-convenant hernieuwbare energie.9
Bij het criterium wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate er aangetoond kan worden dat de partijen, zoals genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen a tot en met h, gepaste zorgvuldigheid (‘due diligence’) toepassen op het gebied van IMVO. Dit kunnen aanvragers aantonen door:
1. deelname aan het IMVO-convenant voor de hernieuwbare energiesector onder leiding van de Sociaal Economische Raad (SER) (hierna: IMVO-convenant hernieuwbare energie) en de daarbij behorende jaarlijkse monitoring van de toeleveringsketen van de partijen, zoals beschreven in het IMVO-convenant hernieuwbare energie;
2. deelname aan een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief, waarbij op een vergelijkbare manier de toeleveringsketen van de deelnemende partijen wordt gemonitord; of
3. het hebben van een eigen due diligence-beleid indien er geen sprake is van deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, dan wel met dit convenant vergelijkbaar multistakeholderinitiatief. In dat geval zullen er minder punten worden toegekend, omdat er geen sprake is van een multistakeholderinitiatief.
Binnen het IMVO-convenant hernieuwbare energie wordt gewerkt met een scoresysteem. Dit bestaat uit een groene, oranje of rode score. De groene score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie voldoet aan de eisen, die horen bij het betreffende aantal jaren dat deze deelneemt aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Dit is de hoogste score. De oranje score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie niet geheel voldoet aan de eisen die horen bij het betreffende aantal jaren dat deze deelneemt aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, maar de eisen nog steeds implementeert. De rode score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie niet aan alle eisen voldoet en dat overige deelnemers aan het IMVO-convenant niet verwachten dat de deelnemer hier binnen het lopende verslagjaar aan zal voldoen. De SER toetst jaarlijks de eisen van het IMVO-convenant hernieuwbare energie en geeft daarbij een van deze scores. Deelnemers moeten ieder jaar voortgang laten zien op het gebied van IMVO door bijvoorbeeld risico’s in de keten te identificeren en projecten op te zetten om misstanden aan te pakken.
Indien de aanvrager punten krijgt toegekend voor dit criterium, zal in de vergunningsvoorschriften worden opgenomen dat de vergunninghouder jaarlijks rapporteert aan de vergunningverlener over de behaalde voortgang in het IMVO-convenant hernieuwbare energie van de vergunninghouder en zijn toeleveringsketen genoemd in artikel 3, vijfde lid onderdelen a tot en met h. De vergunninghouder en zijn toeleveringsketen genoemd in artikel 3, vijfde lid onderdelen a, d, e en h dienen minimaal een oranje score te behalen vanaf het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, dat wil zeggen ofwel een groene ofwel een oranje score. Deze partijen zijn veelal lid van het IMVO-convenant, waardoor op deze manier wordt gewaarborgd dat de vergunninghouder en de partijen in de toeleveringsketen ook daadwerkelijk stappen zetten op het gebied van IMVO. Tot dusver hebben alle partijen die reeds zijn aangesloten bij het IMVO-convenant hernieuwbare energie minimaal een oranje score gekregen.
In het geval het IMVO-convenant hernieuwbare energie eerder wordt beëindigd door een beslissing van de Algemene Vergadering van het IMVO-convenant hernieuwbare energie, rapporteert de vergunninghouder over de gemaakte voortgang op IMVO en dient de vergunninghouder ten minste een voortgangsinspanning te laten zien, die vergelijkbaar is met de oranje score uit het IMVO-convenant hernieuwbare energie.
De punten worden enkel toegekend voor deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, indien deze partijen vóór indiening van de aanvraag zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. In geval van partijen, genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen b, c, f en g van de regeling toont de vergunninghouder uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning aan dat deze partijen zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Dit betekent dat, indien de vergunninghouder dit toezegt in de aanvraag, deze partijen langer de tijd hebben om toe te treden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Na toetreding dienen ook deze partijen minimaal een oranje score te behalen. RVO zal de stuurgroep van het IMVO-convenant hernieuwbare energie verzoeken de informatie omtrent de behaalde scores met hen te delen. De stuurgroep is bevoegd, op grond van artikel 2.2a van het Vertrouwelijkheidsprotocol behorend bij het IMVO-convenant hernieuwbare energie, een beslissing te nemen over het delen van deze informatie. Zij zullen hierover in beginsel bij consensus stemmen.
Deze rapportage vindt jaarlijks plaats tot aan het gereed zijn van het windpark voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase, zoals genoemd in de tijdvakken in de vergunning. In de vergunning zal eveneens worden opgenomen dat bij deelname aan een soortgelijk IMVO multistakeholderinitiatief of zonder aantoonbare deelname hieraan de vergunninghouder jaarlijks zal rapporteren over de voortgang op IMVO en ten minste een voortgangsinspanning zal laten zien die vergelijkbaar is met de oranje score uit het IMVO-convenant hernieuwbare energie.
Op 25 juli 2024 is Richtlijn (EU) 2024/1760 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid10 (Corporate Sustainability Due Diligence Directive, hierna CSDDD) in werking getreden. Deze richtlijn dient uiterlijk in 2026 te zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Na deze implementatie zijn grote bedrijven vanaf 26 juli 2027 gefaseerd verplicht om feitelijke of potentiële nadelige gevolgen op de mensenrechten en het milieu in hun waardeketens zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of beëindigen. In het ‘Omnibus-vereenvoudigingspakket’ van de Europese Commissie (26 februari 2025)11 zijn er aanpassingen van de CSDDD voorgesteld en wordt voorgesteld de implementatietermijn met één jaar (26 juli 2027) uit te stellen.
Eventuele rapportage op grond van deze vergunning kan overlappen met de wettelijke rapportageverplichting die na implementatie van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) voor grote bedrijven zal gelden. Met de publicatie van het Omnibusvoorstel door de Europese Commissie, waarin er wijzigingen worden voorgesteld voor de CSRD en de CSDDD, is er momenteel onduidelijkheid op Europees niveau. In combinatie met het hierboven benoemde kabinetsbeleid op IMVO geeft het IMVO-rangschikkingscriterium ten minste duidelijkheid aan sectorpartijen welke verwachtingen er op nationaal niveau zijn.
Een met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multistakeholderinitiatief moet aan de volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor beoordeling:
1. dit multistakeholderinitiatief is gericht op hernieuwbare energie;
2. het omvat alle zes stappen van gepaste zorgvuldigheid, zoals gedefinieerd door de OESO;
3. het heeft een multistakeholderbenadering met ngo’s, vakbonden, overheden en bedrijfsleven, die de verschillende perspectieven op de risico’s op mensenrechtenschendingen en negatieve milieu-impact in de keten naar voren kunnen brengen; en
4. er is een monitoringsproces, waarbij het secretariaat van het multistakeholderinitiatief of een andere onafhankelijke organisatie de naleving door de deelnemers controleert.
In deze regeling worden enkel punten toegekend voor de deelname aan een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multistakeholderinitiatief indien toetreding tijdig voor het beoordelen van de aanvragen heeft plaatsgevonden.
Toenemende geopolitieke onzekerheid en de noodzaak om onze economische- en duurzaamheidsdoelen te realiseren richting 2030 en 2050 vragen om een versnelling van de transitie naar een circulaire, klimaatneutrale en autonome Europese economie. Ook Nederland onderstreept dat circulaire maatregelen bijdragen aan de klimaat- en energiedoelstellingen. De beschikbaarheid van materialen is cruciaal voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de energietransitie. De regering wil onder andere de innovatiekracht van Nederland versterken, door in te zetten op circulair ontwerp, productie en businessmodellen.12 Via het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) zet de regering in op de brede grondstoffentransitie. In het NPCE zijn voor de maakindustrie maatregelen opgenomen om de leveringszekerheid te vergroten en gelijktijdig de milieu- en maatschappelijke impact van grondstoffen te verlagen. Naast het NPCE versterkt de regering de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS). Ook door de Europese Commissie zijn in de Europese verordening inzake kritieke grondstoffen meerdere strategische doelen gesteld om een lange termijn bestendige economie te bereiken. De doelen zijn gericht op het versterken van de waardeketen door te streven naar een substantiële mate van zelfvoorzienendheid ten aanzien van strategische en kritieke grondstoffen voor de Europese consumptie. De regering onderzoekt op het moment hoe dit kan leiden tot uitvoeringswetgeving van de genoemde verordening.13
In de basis stelt het NPCE vier knoppen waaraan gedraaid kan worden om een ontwerp of product meer circulair te maken. Deze knoppen komen voort uit een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving.14 Deze knoppen stellen een vereenvoudigde weergave van de R-ladder voor.15 De vier circulaire strategieën zijn: (1) vermindering van het gebruik van grondstoffen, (2) de substitutie van grondstoffen en componenten, (3) de hoogwaardige verwerking van grondstoffen en (4) het verlengen van de levensduur van de onderdelen van het windpark.
De aanvrager dient in de onderbouwing bij onderdeel 1.1 van tabel 5 antwoord te geven op de volgende vragen: (1) Waarom is het gekozen (circulaire) ontwerp opportuun voor de betreffende circulaire strategie?; (2) Wat zijn de totale, aanvullende kosten, afgerond op vijftigduizenden euro’s, ten opzichte van een conventioneel ontwerp?; (3) In welke ontwikkelingsfase zitten de, indien toegepaste, circulaire innovaties en wat is de verwachte ontwikkeling de komende tien jaar op jaarniveau?
De aanvrager kan hier bijvoorbeeld verwijzen naar de het technologiegereedheidsniveau (TRL) of naar de productiecapaciteit. Deze informatie kan in de toekomst gebruikt worden om de doeltreffendheid, de proportionaliteit en de haalbaarheid van de ingebrachte circulaire ontwerpen te evalueren.
In onderdeel 1.2 van tabel 5 wordt de aanvrager gevraagd om te onderbouwen hoe de scheepvaart in de bouw- en exploitatiefase is geoptimaliseerd met oog voor effecten op natuur, milieu, klimaat en levensduurverlenging van de onderdelen van het park. Zo kan in de exploitatiefase worden gedacht aan de operationele & onderhoudsactiviteiten in deze fase. Hierbij is gevraagd of de aanvrager minimaal ingaat op het gebruik van duurzame brandstoffen en/of elektrificatie van de beoogde schepen, vervoersbewegingen van de beoogde schepen, geluidsniveau van scheepvaart tijdens verschillende fases en het gebruik van antifouling bij schepen. Met natuur wordt de lokale fauna in en om het windpark bedoeld. Milieu heeft bijvoorbeeld betrekking op fijnstof- en stikstofuitstoot. Bij effecten op het klimaat kan worden gedacht aan broeikasgasemissies. Levensduurverlenging heeft betrekking op verschillende vormen van preventief en correctief (slim) onderhoud. De aanvrager wordt alleen beoordeeld op het feit dat deze inzicht geeft in de gevraagde optimalisatie. De aanvrager krijgt het volledige aantal punten als de onderbouwing voldoet aan de gestelde voorwaarde voor beoordeling.
Voor een kosteneffectieve uitbouw van windenergie op zee is het van essentieel belang dat er een overgang plaatsvindt van een lineaire toeleveringsketen naar een circulaire toeleveringsketen, waarmee er binnen toekomstige windkavels effectiever en efficiënter wordt omgegaan met schaarse materialen en producten. Het is wenselijk dat op den duur voorschriften worden opgesteld voor het gebruik van materialen voor de onderdelen in het windpark ter bescherming van het milieu. Op dit moment kunnen voorschriften om de publieke waarde van milieubescherming voldoende te borgen onvoldoende scherp worden gesteld, mede vanwege de informatie-asymmetrie tussen marktpartijen en de overheid. Daarnaast bevindt de windenergiesector zich nog in de beginfase van de transitie naar circulair ontwerpen. Het bevorderen van transparantie door middel van rangschikkingscriteria is hierbij een eerste stap en geeft de windenergiesector, maar ook de overheid, meer inzicht in het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud van de onderdelen van een windpark op zee. Bovendien kan met dit soort rapportages worden gewaarborgd dat de vergunninghouder vroeg in het proces en blijvend gedurende alle fasen van het project, voldoende inzicht heeft in het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud over de gehele keten van windparken. Ten slotte vormen de voorgeschreven rangschikkingscriteria voor de gehele keten aangaande de beoogde en/of toegepaste materialen en producten een noodzakelijke eerste stap richting industriestandaarden voor de producten, materialen en diensten binnen toekomstige windparken. Als laatste zijn er ook procesmatige verbetermogelijkheden te behalen binnen de windenergiesector, zoals het omarmen van een sectorspecifieke LCA-methodiek. Met het stimuleren van dit soort rapportages wordt de transparantie over de tussen bedrijven onderling verhandelde producten en diensten vergroot.
Voor onderdelen 2.1 tot en 2.6 krijgt een aanvrager de punten toegekend indien deze toezegt om uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark rapportages aan te leveren bij de vergunningverlener. Als de vergunninghouder een wijzigingsverzoek indient, bijvoorbeeld door het wijzigen van de turbine, in de periode na 18 maanden en tot en met 40 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark, dan actualiseert de vergunninghouder deze gegevens en deelt deze uiterlijk 48 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark opnieuw met de vergunningverlener.
Voor onderdeel 2.7 van tabel 5, wordt de aanvrager gevraagd om rapportages aan te leveren die inzicht bevatting in alle grondstoffen en componenten, broeikasgassenuitstoot, de impact op biodiversiteit en diverse gegevens rondom de levenscyclus van de gebruikte producten. De toegezegde informatie dient uiterlijk 12 maanden voor de vervaldatum van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark aan te leveren. De rapportages bevatten inzicht in
De aanvrager levert de gegevens aan op basis van een productdecompositielijst. De productdecompositielijst is een lijst van de te gebruiken producten minimaal op het niveau van de classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) met de code tot zes decimalen en heeft in ieder geval betrekking op de volgende onderdelen van het windpark:
a. windturbines, bestaande uit een mast, een gondel, rotorbladen en eventuele meetapparatuur;
b. een fundering van de windturbine, en een eventueel transitiestuk;
c. erosiebescherming; en
d. bekabeling die de individuele turbines verbindt en aansluit op een aansluitpunt (inter-array-kabels).
Indien de vergunninghouder punten krijgt toegekend op basis van onderdelen 2.1 tot en met 2.6, zal als voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat de vergunninghouder de gegevens aanlevert op basis van een productiedecompositielijst.
Onderdelen 2.1 en 2.2 van tabel 5 hebben betrekking op de reikwijdte van de grondstoffen- en broeikasgassenanalyse. De windenergiesector beschikt nog niet over sectorbrede geaccepteerde rapportage- en/of rekenmethodieken welke inzicht verschaffen in het grondstoffenverbruik, milieu-impact en het waardebehoud van producten en materialen in de gehele waardeketen van alle onderdelen van het windpark. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een gestandaardiseerde LCA of een digitaal productpaspoort. Met een dergelijke standaard wordt transparantie in de sector bevorderd en kunnen gegevens en aannames makkelijker worden vergeleken, beoordeeld of gedeeld. Hiermee kan iedereen in de sector van elkaar leren en kan de sector als geheel sneller de grondstoffen-, milieu- en klimaattransitie doormaken.
Waar mogelijk zijn in het rangschikkingscriterium internationaal gebruikelijke methodieken en normeringen opgenomen. Hierbij is aangesloten bij de, met de windenergiesector opgestelde, productregels voor LCA (Product Category Rules (PCR)) voor de productie en levering van elektriciteit en bij de standaard voor LCA van bouwproducten die gebruikelijk is binnen aanbestedingen voor de infrastructuur van windparken. De aanvrager maakt te allen tijde gebruik van de internationale gebruikelijke methodieken en normeringen die gelden tijdens het maken van de grondstoffen-, milieu-, klimaat en productanalyse.
De onderdelen 2.1 tot en met 2.7 van tabel 5 gaan over de Classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (Classification of Products by Activity (CPA)). De CPA verschaft het gemeenschappelijke Europese kader voor de vergelijking van statistische gegevens over goederen en diensten. De CPA vormt onder meer de grondslag voor de indeling van goederen en diensten in de aanbod- en gebruikstabellen van de Nationale Rekeningen. Verder gebruikt het Centraal Bureau voor de Statistiek dit voor de specificatie van industriële inkopen bij een deel van de Productiestatistieken. Het Europese uitgangspunt is dat de structuur van de CPA de economische herkomst van producten moet weerspiegelen. De CPA kan gezien worden als de Europese versie van de door de Verenigde Naties aanbevolen Centrale Productenclassificatie (CPC).
In onderdelen 2.1 en 2.2 van tabel 5 staan voorwaarden voor beoordeling over de reikwijdte van de grondstoffensamenstelling en de broeikassenanalyse. De gangbare LCA-opdeling wordt aangehouden en is gebaseerd op modules op basis van de EN 15804_2012+A2 uitgesplitst naar de productiefase (A1-A3), bouwfase (A4, A5), gebruiksfase (B1 tot en met B5), eindelevensfase (C1 tot en met C4) of de indeling van de PCR 2007:08 Electricity, steam and hot/cold water generation and distribution (5.0.0) uitgesplitst naar ketenprocessen (upstream & downstream) en kernprocessen.
Onderdeel 2.1 van tabel 5 gaat over kritieke, strategische en biotische grondstoffen en zeer zorgwekkende stoffen. Kritieke grondstoffen zijn grondstoffen die economisch gezien het belangrijkst zijn en waarvoor het risico het grootst is dat de aanvoer ervan stokt. Strategische grondstoffen zijn grondstoffen waarvan verwacht wordt dat de vraag ernaar exponentieel zal toenemen, met een complex productieproces en een groter risico op leveringsproblemen. Biotische grondstoffen zijn gewonnen uit levende bronnen, van plantaardige of dierlijke origine (inclusief algen en bacteriën). Zeer zorgwekkende stoffen zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu, omdat ze bijvoorbeeld de voortplanting belemmeren, kankerverwekkend zijn of zich in de voedselketen ophopen.
In onderdeel 2.2 van tabel 5 wordt gevraagd om een rapportage met de MKI. MKI is een gewogen milieukostenindicator die binnen de grond, weg- en waterbouw (GWW) gemeengoed is om de milieu-impact over de hele levenscyclus uit te drukken in een éénpuntsscore. De gekarakteriseerde milieueffecten worden vermenigvuldigd met een vastgestelde schaduwprijs. De weegfactoren worden verstrekt door RVO. Binnen lopende aanbestedingen voor de netten op zee wordt deze MKI reeds uitgevraagd door TenneT. Het gebruik van MKI binnen de GWW is beleidsmatig verankerd in het circulair klimaatbeleid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als bestaand beleid dat verder opgeschaald wordt. De onderliggende LCA-methode voor de MKI of een specifieke milieu-impact zoals CO2-equivalent is identiek. Er is daarom geen sprake van een lastenverzwaring met het uitvragen van beide onderdelen.
In onderdeel 2.3 van tabel 5 wordt het valideren van de gegevens door middel van een milieuverklaring16als voorwaarde gesteld voor beoordeling. De externe toetsing, zoals is voorgeschreven in de MKI-methodiek op basis van het toetsingsprotocol van de Stichting Nationale Milieudatabase, voldoet aan de eisen van een type 3-milieuverklaring. Type 3 (ISO 14025) of Environmental Product Declarations (EDP) worden geverifieerd door een onafhankelijke derde partij. Met een ‘product’ wordt het niveau van de CPA in 6 decimalen bedoeld.
In onderdeel 2.4 van tabel 5 wordt inzage gevraagd in de productondersteuning. Een onderdeel hiervan is (preventief) onderhoud dat kan bijdragen aan waardebehoud van producten binnen hun waardeketen. Hiermee wordt bedoeld dat het onderhoud ook bijdraagt aan het waardebehoud na de operationele periode van het windpark.
De rapportages van de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van tabel 5 mogen ook in één rapportage worden gebundeld.
Onderdeel 2.7 van tabel 5 stimuleert de vergunninghouder om nader in te gaan op de restwaarde van de componenten in het windpark. Door aandacht te hebben voor waardebehoud, blijft de restwaarde van het windpark hoger. Het kunnen scheiden in elementen, bouwdelen, materialen of grondstoffen vergroot het waardebehoud van individuele producten (of onderdelen van deze producten) en daarmee de restwaarde van deze individuele producten. Het ecologisch waardebehoud neemt toe naarmate een herinzet van materialen, componenten en producten zo hoog mogelijk op de R-lader plaatsvindt. De R-ladder geeft de mate van circulariteit aan met op de bovenste trede ‘afwijzen’ en ‘heroverwegen’ tot aan de onderste trede ‘terugwinnen’.
Onderdeel 3.1 van tabel 5 vraagt aan de vergunninghouder om de inzichten, met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke informatie, openbaar te maken. Daarbij wordt gevraagd om de volledige informatie wel te delen met de vergunningverlener. Deze data is essentieel om uiteindelijk een transitie naar circulaire windparken op zee te maken. Bovenal is deze informatie nodig om uiteindelijk toe te werken naar industriestandaarden. De transitie richting de circulaire economie komt steeds meer op gang en het is essentieel dat partijen van elkaar leren. Om deze reden worden de punten alleen toegekend indien de aanvrager deze informatie als vergunninghouder publiekelijk beschikbaar stelt.
In onderdeel 4.1 van tabel 5 wordt het gebruik van reversibele covalente polymeren in de rotorbladen gestimuleerd. Het doel van dit criterium is het stimuleren van innovaties die op den duur zullen resulteren in een vermindering van het gebruik van grondstoffen, de substitutie van grondstoffen en componenten, de hoogwaardige verwerking van grondstoffen en het verlengen van de levensduur van de rotorbladen.
Met reversibele covalente polymeren wordt bedoeld dat deze in staat zijn om een binding en structuur via een reversibele reactie veroorzaakt door een externe stimuli, zoals warmte, licht of pH aan te passen, terwijl de stabiliteit wordt behouden, zoals bij onomkeerbare covalente polymeren, bij het gebrek aan stimuli. Dit criterium is zo ingestoken dat een zo hoog mogelijk kwaliteit recyclaat op een objectieve manier wordt gestimuleerd. In het criterium wordt gefocust op de harsen, lijmen en coatings, maar de verwachting is dat het gebruik van reversibele polymeren uiteindelijk ook zal resulteren in een hogere kwaliteit glas- en carbonvezel. Tevens wordt de markt hiermee verder gestimuleerd om circulariteitsmaatregelen in het ontwerp mee te nemen (circularity by design). Desalniettemin is expliciet de ruimte gegeven voor specifieke recyclingtechnologieën als solvolyse, waarbij een vergelijkbare kwaliteit recyclaat kan worden bereikt als bij het gebruik van reversibele harsen, lijmen en coatings.
In onderdeel 4.2 van tabel 5 wordt de aanvrager gestimuleerd om de toegepaste rotorbladen zo te ontwerpen dat een zo hoog mogelijk recyclingpotentieel wordt gerealiseerd. De kans dat recyclingtechnieken en -methodes voor rotorbladen zich snel ontwikkelen en het risico dat een ingediende recyclingtechniek of -methode bij de eindelevensduur van de rotorbladen alweer achterhaald is, zijn aanwezig. Om deze reden wordt alleen gevraagd naar het recyclingpotentieel. De aanvrager is niet verplicht om de turbinebladen volgens de ingediende recyclingtechniek, -methode of mate van recyclebaarheid bij eindeleven van de rotorbladen te recyclen. Wel is er een voorwaarde voor beoordeling gesteld met betrekking tot het technologiegereedheidsniveau. De aangedragen technologie moet namelijk wel voldoende doorontwikkeld zijn dat technologie op het prototype niveau is bewezen.
Technologiegereedheidniveau 6 is het prototypesysteem niveau. Dit betekent dat: (i) de componenten en het proces zijn opgeschaald om de industriële potentie en de integratie ervan binnen het volledige systeem te bewijzen; (ii) de meeste problemen die zijn geïdentificeerd eerder zijn opgelost; (iii) het systeem op volledige commerciële schaal is geïdentificeerd en gemodelleerd; (iv) de LCA en economische beoordelingen zijn doorontwikkeld; (v) de resultaten van laboratoriumtests van het prototypesysteem zich bevinden in de buurt van de gewenste configuratie qua prestaties, gewicht en volume; (vi) er al bekend is hoe de testomgeving eventueel verschilde van de operationele omgeving en of dit in de lijn der verwachtingen lag; en (vii) er bekend is of en hoe de mogelijk gesignaleerde problemen worden opgelost in volgende versies.
De milieutechnologieverificatie (Environmental technology verification (ETV)) volgens de ISO14304:2016 dient ervoor te zorgen dat het beoogde rotorbladontwerp en/of de beoogde technologie bij eindelevensduur een zo hoog mogelijke kans heeft om hoogwaardig te worden verwerkt in bruikbare secundaire grondstoffen zoals harsen, vezels, lijmen, coatings, etc.
Bij dit criterium wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate de aanvraag met meer punten wordt beoordeeld door de onafhankelijke expertcommissie. Hiervoor zijn in tabel 6 verschillende voorwaarden voor het toepassen van de beoordelingsmaatstaven en beoordelingsmaatstaven opgenomen. De aanvrager dient voor elke maatregel te onderbouwen dat voldaan is aan deze voorwaarden en beoordelingsmaatstaven. De onafhankelijke expertcommissie zal toetsen of voldoende is voldaan aan deze voorwaarden en beoordelingsmaatstaven. Om voldoende rekening te kunnen houden met de kwaliteit van de maatregel(en), worden de onderdelen 1.1, 1.3, 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 beoordeeld op kwaliteit. Dit gebeurt op basis van een gewogen gemiddelde van de punten genoemd in de beoordelingsmaatstaf en een 5-puntsschaal toegelicht in tabel A. Voordat de expertcommissie de aanvragen bekijkt, bepalen ze een maatstaf voor het beoordelen. Deze maatstaf wordt openbaar gemaakt. De commissie behoudt het recht om 0 punten toe te kennen wanneer een onderdeel onvoldoende uitvoerbaar wordt geacht. De onderzoeksmaatregelen dienen uiterlijk 60 maanden na onherroepelijk worden van de vergunning gestart te worden, tenzij eerder aangegeven in tabel 6.
Kwaliteit van de aanvraag |
Percentage van het maximum aantal punten |
---|---|
Uitstekend, met (enige) additionele toegevoegde waarde De aangeleverde informatie overstijgt de verwachtingen, alle onderdelen zijn met voldoende details beschreven en van toegevoegde waarde boven de verwachting. |
100% |
Goed De aangeleverde informatie is in de lijn van verwachting, alle onderdelen zijn benoemd en met voldoende detail beschreven. |
80% |
Voldoende De aangeleverde informatie is in de lijn van verwachting en alle onderdelen zijn benoemd. |
60% |
Onvoldoende De informatie was niet volledig in overeenstemming met de verwachtingen en/of bepaalde onderdelen zijn niet volledig benoemd. |
20% |
Ruim onvoldoende De informatie is incompleet en voldoet niet aan het verzoek. |
0% |
Geen resultaat Het onderdeel kan niet worden beoordeeld vanwege het ontbreken van informatie. |
0% |
Tabel 6 van de bijlage zet de voorwaarden voor het toepassen van de beoordelingsmaatstaven uiteen die zich richten op twee doelen:
1. Maatregelen treffen in Nederwiek kavel I-A om negatieve ecologische effecten van het windpark op lokaal voorkomende vogels en zeezoogdieren te verminderen;
2. Onderzoeken, versterken en herstellen van onderwaternatuur, mariene ecosystemen en van nature voorkomende diversiteit van benthos in Nederwiek kavel I-A.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie uitgesproken dat nieuwe installaties gerealiseerd worden met een zo klein mogelijke negatieve ecologische voetafdruk (afspraak 5.2). In lijn hiermee worden aanvragers gestimuleerd om drukfactoren tijdens zowel de bouw- als de exploitatiefase van het windpark te verminderen, gericht op verschillende doelsoorten.
In onderdeel 1.1 wordt de aanvrager gestimuleerd om bij te dragen aan het herkennen van locatie-specifieke soorten en aanvaringsslachtoffers van deze soorten te voorkomen.
Voor de toekomstige uitrol van windenergie op zee is het essentieel om technieken te blijven ontwikkelen om het impuls onderwatergeluid tijdens de bouwfase, gemeten als het aantal bruinvisverstoringsdagen, te verminderen. Dit is in lijn met afspraken 5.6 en 5.7 uit het Noordzeeakkoord. Verschillende activiteiten kunnen hiertoe worden ingezet, zoals mitigerende maatregelen, geluidsvermindering, het toepassen van een lager aantal turbines en innovatieve bouwtechnieken. Voor onderdeel 1.2 krijgt een aanvraag meer punten toegekend naarmate het aantal bruinvisverstoringsdagen tijdens de bouwfase wordt teruggebracht ten opzichte van het maximum aantal bruinvisverstoringsdagen zoals opgenomen in het kavelbesluit. Aan de berekening van bruinvisverstoringsdagen zijn een aantal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor beoordeling. In de beoordeling wordt bepaald of de aannames achter de bandbreedte aanpak voldoende onderbouwd zijn.
In onderdeel 1.3 wordt het ontwikkelen van innovatieve stillere funderingstechnieken gestimuleerd, gericht op maatregelen die nog niet eerder in operationele context zijn toegepast. Indien de aanvrager plannen maakt voor onderdeel 1.3, kunnen de betreffende turbines buiten beschouwing gelaten worden in de berekening voor onderdeel 1.2 door aanpassing van de overplantingsfactor. Ook tijdens de exploitatiefase kan geluidshinder voor zeezoogdieren en ander onderwaterleven ontstaan door het gebruik van onderhoudsschepen in het windpark. In onderdeel 1.4 wordt de aanvrager gestimuleerd om door optimalisering van de logistieke planning deze geluidshinder te beperken.
Volgens het milieueffectenrapportage (MER) ten behoeve van het kavelbesluit Nederwiek I-A is er een redelijke kans dat de gestekelde zandkokerworm (sabellaria spinulosa), welke ook in het Natura 2000-gebied de Bruine Bank is aangetroffen, zich in het gebied bevindt. Dit pleit enerzijds voor het, waar mogelijk, met rust laten van de bodem van Nederwiek kavel I-A (passief herstel van de locaties tussen de windturbines). Anderzijds, waar het gebied al onderworpen wordt aan interventies (zoals de bouw van en onderhoud aan turbines en kabels), pleit dit voor het zoveel mogelijk rekening houden met bestaande natuur (onderdeel 2.1) en het inzetten op het versterken en herstellen van de natuur nadat het windpark is gebouwd (onderdeel 2.2). Deze laatste maatregel zet in op het samengaan van gebieden voor hernieuwbare energie met natuurherstel, in lijn met overwegingen 67 en 68 uit de Natuurherstelverordening. De voorgestelde maatregelen voor ecologisch herstel zijn geografisch beperkt tot de windturbines en bekabeling. Voor onderdeel 2.1 kan het gebruiken van bestaande onderzoeken helpen om de mogelijke aanwezigheid van onderwaternatuur te bepalen. Er zijn geen extra punten te behalen voor het uitvoeren van extra onderzoeken.
Om meer te leren over de effecten van een windpark op onderwaternatuur wordt de aanvrager in onderdeel 2.3 gestimuleerd om deze te monitoren. De zandspiering, waarvoor dit gebied mogelijk geschikt is, is hier genoemd als doelsoort vanwege het belang van deze soort in het ecosysteem. Voor het uitvoeren van activiteiten in de onderhoudszone of tussenruimte tussen de turbines dient de aanvrager, afhankelijk van de activiteit, een aparte vergunning aan te vragen of melding van de activiteit te doen bij Rijkswaterstaat. Bij activiteiten in de tussenruimte dient rekening te worden gehouden met mogelijke medegebruiksactiviteiten in de tussenruimtes. In onderdeel 2.4 wordt de aanvrager gevraagd om de aangroei van benthossoorten te onderzoeken, onder water aan de turbinefundering en waar relevant boven zeeniveau aan de fundering en turbine. Zulk onderzoek is van belang om te bepalen wat de effecten van de introductie van hardsubstraat op het ecosysteem zijn door veranderingen in voedselopname en -beschikbaarheid, ook in relatie tot mogelijk medegebruik van het kavel. De data van de opgehaalde samples zijn daardoor ook van belang voor (inter)nationale projecten.
De voorgestelde maatregelen zijn aanvullend op het kavelbesluit Nederwiek I-A en zijn gebaseerd op de meest actuele kennis uit het Kader Ecologie en Cumulatie 5.0. Voor de onderbouwing van de maatregelen kan gebruik gemaakt worden van de voorbereidende locatiestudies, het Milieueffectrapport ten behoeve van het kavelbesluit Nederwiek I-A en andere bestaande (internationale) onderzoeksprojecten zoals het wind op zee ecologisch programma (Wozep) en het programma Monitoring-Onderzoek-Natuurversterking-Soortbescherming (MONS).
Waar een onderdeel vraagt naar onderzoek en/of monitoring wordt verwacht dat dit wordt opgezet volgens wetenschappelijke standaarden en een representatieve periode beslaat. Onderzoek moet in opdracht van de vergunninghouder door een ter zake deskundige worden geanalyseerd. Per onderzoek dient de vergunninghouder aan te geven hoe en wanneer (tussentijdse) resultaten en analyse worden aangeleverd bij de Rijksoverheid. Alle verzamelde en opgedane kennis en data dienen digitaal publiek beschikbaar te worden, waarbij belang wordt gehecht aan FAIR-data standaarden. Wanneer een onderdeel naar monitoring vraagt, dient de aanvrager een monitoringsplan in bij de aanvraag, als onderdeel van een onderzoeks- en rapportageplan. Vijf jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning dient de aanvrager een voltooid plan in, welke is afgestemd op de monitoring die MIVSP doet of voornemens is te doen. Hiermee kan worden voorkomen dat er dubbel werk wordt verricht.
Op grond van de onderhavige regeling wordt een vergunning voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee verleend. Het betreft een schaarse vergunning en derhalve worden potentiële gegadigden op een competitieve en non-discriminatoire wijze in de gelegenheid gesteld om mee te dingen naar de vergunning. Aangezien de procedure voor de verlening van de vergunning op deze wijze wordt ingericht, is er geen sprake van staatssteun. Er zou sprake zijn van het verlenen van verboden staatssteun in de vorm van vermeden kosten voor onderzoeken in het kader van de milieueffectrapportage en de passende beoordeling, die bij de voorbereiding van het kavelbesluit door de Minister van Klimaat en Groene Groei zijn gemaakt. Om dit te voorkomen, worden deze kosten in rekening gebracht bij de uiteindelijke vergunninghouder.
Het ontwerp van de regeling is van 21 november 2024 tot en met 31 januari 2025 geconsulteerd via de website van RVO.17 Voorafgaand aan deze consultatie, zijn potentiële aanvragers in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling in een bijeenkomst en één-op-ééngesprekken hun opvattingen over de op te stellen regeling kenbaar te maken. Deze bijeenkomsten en gesprekken hebben plaatsgevonden in januari 2024 en de zomer van 2024. Met deze opvattingen is, waar mogelijk, rekening gehouden. Nadere verduidelijkingen die zijn gevraagd worden via de website van RVO beschikbaar gesteld.
Naar aanleiding van de consultatie van het ontwerp is een aantal aanpassingen in de regeling gedaan.
In tabel 4 ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ zijn de partijen waarop het IMVO-rangschikkingscriterium van toepassing is, zoals genoemd in artikel 3, vijfde lid, opgesplitst op basis van het moment van toetreding. De partijen genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen a, d, e en h, zullen voorafgaand aan het indienen van de aanvraag moeten deelnemen aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie of een met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multistakeholderinitiatief om het maximaal aantal punten te kunnen krijgen. Uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning toont de vergunninghouder aan dat de partijen genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen b, c, f en g, zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie of een met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multistakeholderinitiatief om het maximaal aantal punten voor deze partijen te kunnen krijgen. Het moment van toetreding van deze partijen verschilt om deze partijen langer in de gelegenheid te stellen om toe te treden.
In tabel 5 ‘het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ zijn een aantal onderdelen verwijderd. Zo is het onderdeel voor het verminderen van het gebruik van balsahout vervallen, omdat hiermee het gelijk speelveld tussen turbineleveranciers onvoldoende bleef geborgd. Het gebruik van hergebruikte vezels in de rotorbladen bleek op dit moment voor de toeleveringsketen niet haalbaar, net zoals het gebruik van post-consument magneten voor de magneten in de windturbinegeneratoren en het verminderen van de strategische afhankelijkheid voor magneetproductie van individuele landen.
In tabel 6 ‘de bijdrage van het windpark aan het ecosysteem van de Nederlandse Noordzee’ is een vierde onderdeel toegevoegd aan onderdeel 2, gericht op onderzoek naar onderwaterleven en mariene ecosystemen. Daarnaast is voor onderdeel 2 in sommige beoordelingsmaatstaven het accent verlegd van de opzet van een breder onderzoeksplan naar een concreter onderzoeksplan. Het onderdeel over de toepassing van Aircraft Detection Light System (hierna: ADLS) is verwijderd. Het is op het moment van publicatie nog niet bekend hoe de exacte regelgeving rondom het gebruik van ADLS vormgegeven gaat worden, echter is de verwachting dat de toepassing van ADLS dicht tegen het luchtruim van het Verenigd Koninkrijk niet mogelijk is. Het onderdeel betreffende een financiële bijdrage aan onderzoek naar het monitoren van relevante soorten op Noordzeeschaal verwijderd, omdat er onvoldoende duidelijkheid kon worden gegeven over de doeltreffende besteding van deze financiële bijdrage. Verder zijn een aantal onderdelen aangescherpt en de beoordelingsmaatstaven verduidelijkt.
Tot slot zijn er aanpassingen gedaan om fouten en omissies te herstellen en zijn er verbeteringen en verduidelijkingen van wetstechnische en tekstuele aard gedaan.
Bij onderhavige regeling moet de aanvrager informatie verstrekken ten behoeve van de verschillende rangschikkingscriteria uit de regeling. Deze informatie is grotendeels al beschikbaar bij aanvragers, omdat deze informatie relevant is voor de interne besluitvorming over de aanvraag. Het is mogelijk dat op grond van onderhavige regeling aanvragen worden ingediend die uiteenlopend kunnen zijn qua inzet, voorbereidingstijd, complexiteit en omvang. Echter, door het zoveel mogelijk objectief vormgeven van de rangschikkingscriteria, zoals vermeld onder paragraaf 5, is het mogelijk dat deze verschillen tussen aanvragers beperkt zullen zijn. Eveneens beperkt de mate van objectiviteit de regeldruk, omdat het op voorhand duidelijker is welke activiteiten nodig zijn om punten te behalen voor de rangschikkingscriteria. Het is niet ongebruikelijk dat vaste medewerkers hier (ver) voorafgaand aan de publicatie van onderhavige regeling voorbereidingen voor treffen of dat, indien wenselijk, additionele expertise wordt ingezet. Het bepalen van de administratieve lasten voor onderhavige regeling is daarom vooral een benadering gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten (zie onderstaande toelichting). De keuze voor deze vergunningsprocedure is onder meer gebaseerd op de resultaten van een bedrijfsvertrouwelijke marktconsultatie, zoals toegelicht in paragraaf 7. Aan deze consultatie namen marktpartijen deel die hebben aangegeven interesse te hebben in een kavel in de windenergiegebieden IJmuiden Ver en Nederwiek. Uit deze consultatie bleek dat er bij slechts een zeer klein deel van de marktpartijen voorkeur bestaat voor een andere procedure, zoals een veiling, die minder administratieve lasten met zich mee brengt.
Op basis van onderhavige regeling is in totaal één vergunning beschikbaar. Overeenkomstig artikel 2, derde lid, van de regeling, dient een aanvrager ten hoogste één aanvraag in. Daarnaast is het niet noodzakelijk dat aanvragers een bewijs van financiële garanties van de moederorganisatie(s) overleggen. Dit zal de regeldruk ten opzichte van de voorgaande regelingen voor Hollandse Kust (west) kavels VI en VII verminderen.
De aanvrager moet voor een aanvraag gegevens overleggen op basis waarvan de technische en financiële haalbaarheid wordt beoordeeld. Ook de productieramingen maken hier onderdeel van uit. In de artikelen 3 en 4 van onderhavige regeling wordt deze informatieverplichting verder uitgewerkt, ook ten behoeve van de toetsing aan de rangschikkingscriteria. Bij het berekenen van de administratieve lasten is uitgegaan van een inzet van circa 12 voltijdsbanen gedurende een tijdsduur van 6 maanden en een vast uurtarief van € 60. Dit resulteert in circa € 748.800 administratieve lasten voor het indienen van een aanvraag. Op basis van de marktconsultatie is de verwachting dat er circa 6 aanvragen zullen worden ingediend. De totale kosten voor deze fase worden daarmee geraamd op € 4.492.800.
Gedurende de bouw van de productie-installatie dient jaarlijks gerapporteerd te worden over de voortgang van de realisatie van de productie-installatie tot het moment van ingebruikname van de productie-installatie. Het gaat om een korte beschrijving van de voortgang van het project in relatie tot een aantal ijkmomenten. Op deze wijze kan worden beoordeeld wanneer de productie-installatie in gebruik kan worden genomen en of dit binnen de gestelde termijn gebeurt. Voor de jaarlijkse verplichtingen wordt uitgegaan van vier uur per jaar. Dit resulteert in circa € 240 per toegekende vergunning. Er wordt één vergunning verleend. Hiermee komen de jaarlijkse kosten uit op ongeveer € 240. Voor een periode van vijf jaar komen de kosten derhalve uit op € 1.200.
Daarnaast gelden er voor de vergunninghouder nog een aantal rapportageverplichtingen op basis van de rangschikkingscriteria, voor zover de vergunninghouder in haar aanvraag heeft aangegeven aan de desbetreffende rangschikkingscriteria te zullen voldoen. In totaal zou de vergunninghouder jaarlijks kunnen rapporteren over de elektriciteitsproductie, het aantal stageplaatsen en de bijdrage van het windpark aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot slot zou de vergunninghouder eenmalig kunnen rapporteren over het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark.
Voor de rapportageverplichting over het aantal stageplaatsen wordt uitgegaan van 8 uur per jaar. Dit komt neer op jaarlijkse kosten van circa € 480. Gedurende de totale operationele levensduur van het windpark (circa 35 jaar) bedragen deze kosten circa € 16.800.
Voor de rapportageverplichting over de elektriciteitsproductie wordt uitgegaan van 2 uur per maand. Dit komt neer op jaarlijkse kosten van circa € 1.440. Gedurende de totale operationele levensduur van het windpark (circa 35 jaar) bedragen deze kosten circa € 50.400.
Voor de rapportageverplichting voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt uitgegaan van 1 fte per jaar. Dit resulteert in jaarlijks circa € 124.800 aan kosten. De vergunninghouder zal ieder jaar rapporteren tot aan het gereed zijn van het windpark voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase, zoals genoemd in de tijdvakken in de vergunning. Dit is maximaal vijf jaar. Voor deze periode komen deze kosten uit op circa € 624.000.
Voor de rapportageverplichting voor het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark wordt uitgegaan van halve voltijdsbaan voor een jaar. De vergunninghouder zal eenmalig, binnen de termijn van 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning rapporteren. Dit resulteert in circa € 62.400 aan kosten.
De totale kosten voor de monitorings- en verantwoordingsfase komen naar verwachting uit op een bedrag van maximaal € 754.800.
Bij het aanvragen van een bankgarantie of waarborgsom zal de regeldruk voor partijen toenemen. Dit ligt in het feit dat deze aangevraagd dient te worden en dat gedurende de looptijd van de bankgarantie of waarborgsom een maandelijks bedrag zal moeten worden voldaan. Daarbij wordt uitgegaan van een periode van maximaal vijf jaar tussen de aanvraag en de aanwending van de bankgarantie of waarborgsom voor (gedeeltelijke) betaling van het verschuldigde bedrag. In vergelijking met de andere optie die de wet biedt, een waarborgsom, is de regeldruk bij een bankgarantie relatief groter, vanwege de aanvullende kosten gedurende de looptijd van de bankgarantie. De aanvrager kan zelf kiezen tussen een bankgarantie of een waarborgsom.
Uitgaande van een gemiddelde zekerheidsstelling van € 100.000.000 en de kosten van 1% per jaar komen de kosten van een bankgarantie gemiddeld uit op ongeveer € 1.000.000 per jaar. Dit komt uit op circa € 5.000.000 in totaal.
Iedere aanvrager heeft de mogelijkheid om bezwaar en vervolgens beroep aan te tekenen tegen de vergunningverlening en respectievelijk de beslissing op bezwaar. Voor het bepalen van de administratieve lasten wordt uitgegaan van in totaal drie bezwaar- en beroepsprocedures. De lasten van bezwaar dienen tot het begrip regeldrukkosten te worden gerekend. De lasten die voortvloeien uit eventuele beroepsprocedures worden niet als regeldruk aangemerkt, omdat deze samenhangen met de waarborgfunctie van een eerlijke en efficiënte rechtspleging. De administratieve lasten voor bezwaarprocedures bedragen circa € 10.000 per procedure. De totale eenmalige kosten voor bezwaarprocedures komen daarmee naar verwachting uit op circa € 30.000 euro.
De regeling levert in totaal potentieel de volgende regeldruk op:
Fase |
Eenmalige regeldruk voor alle indieners tezamen |
Cumulatieve jaarlijkse regeldruk voor de verkrijger van de vergunning |
---|---|---|
Aanvraag |
€ 4.492.800 |
– |
Monitoring/verantwoording |
– |
€ 754.800 |
Bankgaranties |
– |
€ 5.000.000 |
Bezwaarprocedures |
€ 30.000 |
– |
Totaal |
€ 4.522.800 |
€ 5.754.800 |
De totale eenmalige kosten van deze regeling komen dus uit op circa € 4.522.800 en de totale cumulatieve jaarlijkse kosten op maximaal € 5.754.800, afhankelijk van wat de aanvrager toezegt in de aanvraag.
Ter vergelijking – in hoeverre het mogelijk is om binnen de onzekerheidsmarges een indicatie te geven – bij een geschatte gemiddelde elektriciteitsprijs van € 75 per megawattuur zal een windpark van 1 GW, uitgaande van 4.000 vollasturen gedurende 35 productiejaren, een verwachte omzet draaien van circa € 10,5 miljard. In deze vergelijking bedragen de eenmalige regeldrukkosten 0,043% van de verwachte hypothetische omzet en de cumulatieve jaarlijkse kosten percentueel 0,055% van de verwachte hypothetische omzet.
Tot slot, deze regeling heeft geen regeldrukgevolgen voor burgers en midden- en kleinbedrijven (mkb), omdat zij naar verwachting geen aanvragen zullen indienen. Er is daarom geen mkb-toets uitgevoerd.
De conceptregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR). ATR heeft op 12 december 2024 een advies uitgebracht. Hierin adviseert ATR om de toegevoegde waarde van het IMVO-rangschikkingscriterium nader te onderbouwen of het criterium te schrappen en om verschillen tussen IMVO-verplichtingen van de vergunning en de Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (hierna: CSDDD) te voorkomen.
ATR stelt in het advies dat het niet duidelijk is welke concrete problemen binnen de windenergiesector worden opgelost met het IMVO-rangschikkingscriterium. Daar komt bij dat de voorstellen bewust vooruitlopen op (internationale) IMVO-wetgeving.
In de onderhavige regeling is in paragraaf 5.5 van de toelichting de toegevoegde waarde van de ‘naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ nader onderbouwd. De kern hiervan is dat het criterium bedrijven in deze sector stimuleert om concrete verbetering te realiseren in hun eigen toeleveringsketen, wat aansluit bij het kabinetsbeleid dat bedrijven, in lijn met de OESO-richtlijnen, maatschappelijk verantwoord zaken dienen te doen in het buitenland.18 Dit beleid is onlangs herbevestigd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.19
Met dit criterium wordt inderdaad vooruitgelopen op Europese wetgeving, de CSDDD. Door publicatie van het ‘Omnibus-vereenvoudigingspakket’ van de Europese Commissie20 verandert mogelijk de inhoud van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen en de implementatietijdlijn van de CSDDD. De implementatie daarvan loopt mogelijk vertraging op en zal niet, zoals ATR in het advies stelt, per definitie in 2026 zijn afgerond. Daarnaast gaan de verplichtingen voor de eerste groep bedrijven pas op zijn vroegst van toepassing worden in juli 2027. In het ‘Omnibus-vereenvoudigingspakket’ wordt voorgesteld om de implementatie met één jaar uit te stellen. Juist omdat het kabinet van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat ze de OESO-richtlijnen naleven en het kabinet blijft inzetten op het verduurzamen van ketens van kritieke grondstoffen is het belangrijk dat het IMVO-rangschikkingscriterium onderdeel van deze regeling blijft.
De verwachting is dat veel partijen al zijn aangesloten bij het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Voor die bedrijven wordt geen extra regeldruk verwacht. Daarbij is regeldruk van dit criterium niet iets waar tijdens eerdere consultaties zorgen over geuit zijn vanuit de sector.
Onderhavige regeling treedt in werking op 1 juli 2025. Dit is in overeenstemming met het beleid inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van ministeriële regelingen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999.
Overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus.
Ontwikkelkader windenergie op zee vastgesteld door de ministerraad op 18 december 2024, paragraaf 4.2.2 2 GW gelijkstroomverbindingen.
Persbericht Europese Commissie, ‘Commission simplifies rules on sustainability and EU investments, delivering over € 6 billion in administrative relief’, gepubliceerd op 26 februari 2025.
De R-ladder geeft de mate van circulariteit aan. Als vuistregel kan worden aangehouden dat hoe hoger een strategie (zoals refuse en rethink) op de R-ladder staat, hoe meer grondstoffengebruik hiermee voorkomen kan worden. Dit moet echter per productgroep worden bekeken. Om bijvoorbeeld de levensduur van een lift te verlengen, kan het nodig zijn om initieel meer grondstoffen te gebruiken waardoor de lift langer meegaat. Het totale grondstoffengebruik en de daarmee gepaard gaande milieudruk wordt daardoor lager.
Een milieuverklaring is een communicatie- en transparantie-instrument dat het mogelijk maakt om de milieueffecten van een product voor de hele levenscyclus voor te stellen.
Persbericht Europese Commissie, ‘Commission simplifies rules on sustainability and EU investments, delivering over € 6 billion in administrative relief’, gepubliceerd op 26 februari 2025.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-13175.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.