Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 13054 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 13054 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluiten:
In deze regeling wordt verstaan onder:
onderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
tijdvak dat aanvangt op 1 april van enig jaar en eindigt op 31 maart van het daarop volgend jaar;
hoger algemeen vormend onderwijs als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
rechtspersoon als bedoeld in artikel 3 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.22 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra;
voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
1. De minister kan voor de boekjaren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 6, vierde lid, jaarlijks een instellingssubsidie verstrekken voor:
a. het organiseren van jaarlijkse nationale vakwedstrijden voor het pro, vmbo, havo, vwo of vso in Nederland, waaronder de voorrondes en finale, en het stimuleren van deelname daaraan;
b. het organiseren van jaarlijkse nationale vakwedstrijden voor het beroepsonderwijs in Nederland, waaronder de voorrondes en finale, en het stimuleren van deelname daaraan; en
c. het voorbereiden van nationale deelnemers op de jaarlijkse internationale vakwedstrijden in het beroepsonderwijs alsmede hun deelname aan deze internationale vakwedstrijden in het beroepsonderwijs en het dekken van de kosten die daaruit voortvloeien voor de deelnemers;
d. het organiseren van LOB-activiteiten voor het pro, vmbo, havo, vwo of vso in Nederland.
2. De rechtspersoon voert deze activiteiten uit met als doel:
a. het ontdekken en ontwikkelen van praktijkgerichte talenten door leerlingen en studenten door middel van vakwedstrijden en LOB-activiteiten in aanraking te laten komen met een breed en dekkend scala aan beroepsopleidingen; en
b. het promoten van het beroepsonderwijs en het inspireren en uitnodigen van jongeren om beroepsonderwijs te gaan volgen.
1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de periode van 1 april 2026 tot en met 31 maart 2036 per boekjaar beschikbaar:
a. voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a: een bedrag van maximaal € 1.800.000;
b. voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b: een bedrag van maximaal € 4.610.000;
c. voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c: een bedrag van maximaal € 580.000;
d. voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d: een bedrag van maximaal € 300.000.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan voor ten hoogste 1% van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag worden ingezet voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c.
3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan voor ten hoogste 10% van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag worden ingezet voor de activiteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b.
1. Voor de instellingssubsidie voor het boekjaar 2026 kan van 2 juni 2025 tot en met 2 juli 2025 tot 12:00 uur een aanvraag worden ingediend. De rechtspersoon waaraan subsidie voor het boekjaar 2026 is verstrekt, dient voor de boekjaren 2027 tot en met 2035 uiterlijk 13 weken voor de aanvang van het boekjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, een aanvraag in.
2. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat de aanvraag voor het boekjaar 2026:
a. een meerjarenbegroting;
b. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd; en
c. de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop.
3. De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde bescheiden zijn voorzien van een controleverklaring van een accountant.
4. Voor de activiteiten, genoemd in artikel 3, eerste lid, wordt door de aanvrager een gezamenlijke aanvraag ingediend.
5. De subsidie wordt aangevraagd met het formulier dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl/subsidies/vakwedstrijden en kan via deze website worden ingediend.
1. Aanvragen die niet tijdig zijn ingediend, worden afgewezen.
2. De aanvragen voor de instellingssubsidie die in behandeling zijn genomen, worden zo door de minister gerangschikt dat de aanvragen die naar verwachting meer geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidieverstrekking, hoger in de rangschikking worden geplaatst.
3. De minister kan over de rangschikking advies vragen aan een door hem in te stellen beoordelingscommissie.
4. De rechtspersoon die subsidie ontvangt draagt zorg voor het uitvoeren van alle activiteiten als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
5. De minister beslist voor het boekjaar 2026 binnen 22 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend gelijktijdig op de aanvragen.
Een aanvraag wordt aan de hand van de volgende criteria, zoals uitgewerkt in de bijlage behorende bij deze regeling, beoordeeld:
a. inhoud;
b. organisatie;
c. samenwerking;
d. financiering;
e. duurzaamheid; en
f. promotionele activiteiten.
In aanvulling op artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverstrekking worden geweigerd indien:
a. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ook uit andere hoofde aanspraak op subsidie bestaat;
b. de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten; of
c. onvoldoende is aangetoond dat de geraamde kosten noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
1. De subsidieontvanger zendt aan de minister jaarlijks vóór 1 oktober een voortgangsrapportage waarin de subsidieontvanger aangeeft wat de stand van zaken is met betrekking tot de activiteit.
2. De subsidieontvanger vraagt noch aan de school of instelling noch aan diens leerlingen of studenten een financiële bijdrage voor deelname aan de activiteit.
3. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verstrekte subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.
De minister bepaalt in de beschikking het betaalritme van de voorschotten. Betaling geschiedt per kwartaal, in gelijke delen.
De verantwoording vindt jaarlijks plaats overeenkomstig artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
Indien de activiteit waarvoor de subsidie in enig boekjaar is verleend geheel is verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie voor dat boekjaar, jaarlijks vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in het besluit tot verlening genoemde bedrag, verminderd met de maximaal toegestane toevoeging aan de egalisatiereserve voor zover een egalisatiereserve wordt aangehouden.
1. De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve.
2. De egalisatiereserve bedraagt ten minste € 0 en ten hoogste 10% van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag van de subsidie.
3. De egalisatiereserve wordt in een boekjaar uitsluitend besteed aan de activiteit bedoeld in artikel 3, waarvoor de subsidieontvanger in dat boekjaar een subsidie heeft ontvangen, en die niet kan worden bekostigd uit de subsidie die is verleend ten behoeve van dat boekjaar.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2025.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juni 2035, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.
3. Deze regeling wordt uiterlijk 1 januari 2035 geëvalueerd.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
Deze bijlage hoort bij de Regeling instellingssubsidie vakwedstrijden vo en mbo 2026-2036
Onderstaande tabel geeft een nadere uitwerking van de criteria waarop een subsidieaanvraag wordt beoordeeld.
|
Criterium |
Beschrijving criterium |
Minimumvereisten |
Scoring |
|---|---|---|---|
|
Organisatie (4-puntsschaal) Weging 20% |
Er is inzichtelijk gemaakt hoe de wedstrijden georganiseerd en uitgevoerd gaan worden. |
• De beschrijving van de organisatie- en overlegstructuur • Een activiteitenplan, inclusief nazorg voor de internationale vakwedstrijden • De risico’s en beheersmaatregelen • Evaluatie en bijsturing maakt onderdeel uit van het activiteitenplan. • Aantoonbare ervaring met soortgelijke evenementen, zowel nationaal als internationaal |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • De organisatie- en overlegstructuur met bijbehorende taken en verantwoordelijkheden is zodanig ingericht dat een succesvolle uitvoering van het plan van aanpak mogelijk is. • Het activiteitenplan is uitvoerbaar en haalbaar in de aangegeven tijd, door per fase aan te geven welke tussenresultaten op welk moment en op welke wijze behaald worden; • Risicobeheersing. De risico’s met bijbehorende maatregelen zijn kwalitatief goed in kaart gebracht, waaruit blijkt dat is nagedacht over mogelijke knelpunten en bedreigingen; • De wijze van het verzamelen van (voortgangs-) informatie voor (tussentijdse) bijsturing is bijgevoegd; • Informatie hoe de aanvrager de ervaring en kennis gebruikt voor de vakwedstrijden. |
|
Samenwerking (4-puntsschaal) Weging 15% |
Er is een gedragen samenwerking met relevante actoren |
Er is inzichtelijk gemaakt dat met diverse relevante actoren (studenten, scholen/ instellingen, veldpartijen zoals de raden, en bedrijfsleven) wordt samengewerkt doordat dit is opgenomen in het activiteitenplan met een eventuele taakverdeling. |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • Het beschrijven van de belangen en de behoeften van de relevante actoren; • Het beschrijven van de inhoudelijke inbreng en deskundigheid van de relevante actoren bij het plan van aanpak; • Draagvlakverbreding door het betrekken van (een vertegenwoordiging van) leerlingen/studenten, oud-deelnemers, docenten, raden en praktijkopleiders bij de inhoudelijke invulling van de wedstrijden. • Draagvlakverbreding door het betrekken van onderwijsinstellingen en bedrijfsleven bij de organisatie en inrichting van de wedstrijden. |
|
Financiën (4-puntsschaal) Weging 20% |
Er is een inzichtelijke en evenwichtige begroting die voldoet aan de eisen van de regeling en de Kaderregeling OCW, SZW en VWS artikel 3.3. |
• In de begroting is duidelijk weergegeven welke kosten (en mogelijke opbrengsten) door wie gemaakt worden, gerelateerd aan het activiteitenplan. • Uit de begroting blijkt dat de kosten in een redelijke verhouding (inzet uren, gehanteerd uurtarief, vergoeding te leveren goederen/ diensten) staan tot de beoogde activiteiten en opbrengsten De begroting mag het subsidieplafond niet overschrijden. |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • De onderbouwing van (alle) kosten en opbrengsten, inc. prijs*hoeveelheid onderbouwing; • De kosten voor overhead, door deze zo laag mogelijk te houden; • Als er sprake is van cofinanciering (financieel, dan wel materieel) en deze is toegelicht. |
|
Inhoud (4-puntsschaal) Weging 20% |
Er is inzichtelijk gemaakt hoe de concrete uitwerking van de wedstrijden er uit gaat zien en hoe daarmee wordt bijgedragen aan de doelstelling van de regeling. |
• Hoe wordt bijgedragen aan het versterken van het imago van het beroepsonderwijs. • Hoe wordt bijgedragen aan het stimuleren van deelname van een zo groot mogelijk aantal jongeren/ jong volwassenen om beroeps- en vakgericht onderwijs te volgen en daarbij het beste in zich naar boven te halen. • Hoe wordt bijgedragen aan het stimuleren van onderwijsinnovatie. • Hoe wordt bijgedragen aan loopbaan- en beroepsoriëntatie voor jongeren in het V(S)O en het pro die niet deelnemen aan de wedstrijden. |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • De bijdrage aan het versterken van het imago van het beroepsonderwijs; • De bijdrage om het beste uit jongeren/jong volwassenen naar boven te halen; • De inzet van andere onderwijsvormen en/of nieuwe technologieën, als onderdeel van de wedstrijden; • De inhoudelijke bijdrage van relevante actoren. • Stimuleren van diversiteit in beroeps- en vakgerichte opleidingen; • Stimuleren van diversiteit in de doelgroep leerlingen/ studenten. • Regionale en sectorale verschillen bij de organisatie van de wedstrijden voor vo en mbo; |
|
Duurzaamheid (4-puntsschaal) Weging 15% |
Er is aangegeven hoe het doel van de wedstrijden ook in de toekomst kan worden nagestreefd en hoe de voorgestelde aanpak daaraan bijdraagt. |
• Jongeren/jong volwassenen blijvend interesseren voor beroeps- en vakgericht onderwijs. • Zorgdragen dat ontwikkelde producten aansluiten bij het onderwijsprogramma. • Zorgdragen dat het bedrijfsleven structureel betrokken blijft. |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • Visie over de wijze waarop de interesse van jongeren/jong volwassenen voor beroeps- en vakgericht onderwijs blijvend kan worden gestimuleerd • Visie over de wijze waarop de culturele diversiteit van leerlingen/studenten bij deelname kan worden gestimuleerd en geborgd. • Visie over borging van ontwikkelde producten in het onderwijsprogramma. • Visie op het borgen van structurele betrokkenheid van het bedrijfsleven. |
|
Promotie (4-puntsschaal) Weging 10% |
Er is aangegeven hoe de zichtbaarheid van de wedstrijden wordt bevorderd. Daarbij is eveneens aangegeven hoe de deelname aan de wedstrijden door leerlingen/studenten wordt vergroot in de looptijd van tien jaar. |
• Publiciteit creëren rond de wedstrijden • Aantal deelnemers uit het v(s)o en pro aan de wedstrijden vergroten, het aantal deelnemers uit het mbo ten minste op peil houden en de variatie in deelnemers stimuleren • Aantal betrokken bedrijven vergroten |
Voor dit criterium wordt hoger gescoord als de aanvraag beter is uitgewerkt op: • de werkwijze om de bekendheid van de vakwedstrijden bij een breed publiek (zoals ouders en toekomstige leerlingen) te vergroten. • de werkwijze om het aantal deelnemers aan de wedstrijden in de loop van tien jaar te vergroten; • de werkwijze om het aantal betrokken bedrijven in de loop van tien jaar te vergroten. |
Jaarlijks worden in het vmbo en het mbo nationale vakwedstrijden georganiseerd: tot 2026 zijn dat Skills Talents (vmbo) en Skills Heroes (mbo). Daarnaast doen de winnaars van de nationale mbo-vakwedstrijden mee aan de internationale vakwedstrijden: Euro- en WorldSkills. Bij deze wedstrijden strijden jongeren om in hun vakgebied de beste te worden. Tot en met maart 2026 gebeurde dit op basis van een projectsubsidie op grond van de Regeling vakwedstrijden vmbo en mbo. Een projectsubsidie is in principe bedoeld voor activiteiten met een incidenteel karakter die in de tijd zijn afgebakend, en niet voor de duurzame subsidiëring van een structurele activiteit. De vakwedstrijden hebben geen tijdelijk karakter: zij hebben een lange geschiedenis binnen en buiten Nederland. De motie van de leden El Yassini (VVD) en Van der Molen (CDA)1 vroeg de regering dan ook om een wettelijke basis te creëren voor deze wedstrijden. In de geest van deze motie – en in het licht van wettelijke en praktische bezwaren tegen een wettelijke verankering – is besloten om de projectsubsidie ten behoeve van de vakwedstrijden te vervangen door een instellingssubsidie.
Voor de periode 2026–2036 wordt op grond van deze nieuwe regeling een instellingssubsidie beschikbaar gesteld aan een rechtspersoon voor het organiseren van de nationale vakwedstrijden in het v(s)o en mbo en voor deelname aan de internationale vakwedstrijden door de winnaars van de nationale wedstrijden in het mbo.
De activiteiten rondom en de doelgroepen van de vakwedstrijden zijn, wegens eerder succes van de Regeling vakwedstrijden vmbo en mbo, uitgebreid. De subsidie mag op grond van de nieuwe regeling ook worden uitgegeven aan het organiseren van activiteiten rondom loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB) voor leerlingen die niet deelnemen aan de vakwedstrijden. Deze LOB-activiteiten vinden plaats binnen de unieke context van de vakwedstrijden en worden geïnitieerd door de rechtspersoon. Daarnaast is de subsidie bestemd voor het organiseren van vakwedstrijden voor het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Het subsidiebedrag is bovendien opgehoogd om deze uitbreiding van subsidiabele activiteiten op te vangen.
Voor de berekening van de regeldrukkosten is uitgegaan van de kosten die gemoeid gaan met het aanvragen en verantwoorden van de subsidie. De aanvraagprocedure is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Het portaal van DUS-I waar de aanvraag gedaan kan worden, staat vermeld in de regeling. Alle eisen uit het beoordelingskader zijn daarnaast gepubliceerd, inclusief een uitleg over de manier waarop dit beoordeeld zal worden en hoeveel tijd dit zal kosten. De vorige tenderprocedure en bijbehorende subsidieregeling bleken werkbaar voor de betrokken aanvragers en de uiteindelijke organisatie die deze subsidie ontving. In de huidige regeling is daarom zoveel mogelijk van deze tenderprocedure en de regeling zelf overgenomen. Inhoudelijk zijn er eisen toegevoegd aan de regeling, maar voor de aanvraagprocedure gelden veelal dezelfde criteria, met een enkele toevoeging. Wel gaat het om een tienjarige instellingssubsidie in plaats van een vijfjarige projectsubsidie, waardoor de regeldrukkosten mogelijk hoger uitvallen dan de vorige regeling. Toen is echter geen regeldruktest gedaan. Bij het berekenen van de eenmalige kosten is uitgegaan van drie aanvragers. De structurele kosten zijn alleen voor de organisatie die de subsidie ontvangt. In totaal worden de regeldrukkosten ingeschat op € 18.961,40.
Het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft
Deze regeling voorziet in subsidie voor vakwedstrijden voor het beroepsonderwijs (mbo) als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 en het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Wedstrijden voor ander vakgericht onderwijs vallen niet onder de reikwijdte van deze regeling.
Het boekjaar loopt van 1 april tot en met 31 maart. Hiervoor is gekozen omdat in de huidige cyclus van de vakwedstrijden de finales gehouden worden in maart. In het mbo is het voortzetten van deze cyclus bovendien van belang vanwege de deelname aan de internationale vakwedstrijden die veelal in het laatste kwartaal van een jaar gehouden worden en de tijd die nodig is om deelnemers daarop voor te bereiden.
Conform deze cyclus wordt in boekjaar 2026 subsidie verstrekt voor de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c (namelijk het voorbereiden van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden) die plaatsvindt in kalenderjaar 2026, en voor de activiteit bedoeld in het eerste lid, onderdeel b (namelijk onder andere het organiseren van de nationale vakwedstrijden) die plaatsvindt in kalenderjaar 2027.
Voor het boekjaar 2027 geldt derhalve dat subsidie wordt verstrekt voor de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c (namelijk het voorbereiden van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden) die plaatsvindt in kalenderjaar 2027, en voor de activiteit bedoeld in het eerste lid, onderdeel b (namelijk onder andere het organiseren van de nationale vakwedstrijden) die plaatsvindt in kalenderjaar 2028, enzovoorts.
Deze regeling is mede gebaseerd op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: kaderregeling). Om die reden is de kaderregeling van toepassing, tenzij uitdrukkelijk in deze regeling anders is bepaald. Voor de onderwerpen die in deze regeling niet terug te vinden zijn, zal de kaderregeling geraadpleegd moeten worden.
De minister kan gedurende een periode van tien boekjaren jaarlijks een subsidie verstrekken aan één rechtspersoon voor vier separate activiteiten, te weten:
a. het gedurende die boekjaren organiseren van jaarlijks nationale vakwedstrijden voor het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo, pro en vso) in Nederland en het stimuleren van deelname daaraan (nationale vakwedstrijden vo);
b. het gedurende die boekjaren organiseren van jaarlijkse nationale vakwedstrijden voor het beroepsonderwijs in Nederland en het stimuleren van deelname daaraan (nationale vakwedstrijden mbo);
c. het gedurende die boekjaren voorbereiden van nationale deelnemers op internationale vakwedstrijden in het beroepsonderwijs en het dekken van de kosten die daaruit voortvloeien voor de deelnemers (internationale vakwedstrijden mbo); en
d. het gedurende die boekjaren organiseren van LOB-activiteiten voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs in Nederland.
De activiteiten onder a en b kunnen door de aanvrager zelf vormgegeven worden, maar dienen in elk geval regionale voorrondes en landelijke finales te omvatten. De vormgeving moet tevens afgestemd worden met relevante actoren uit het veld. De deelnemers aan deze wedstrijden zijn leerlingen van een school voor het voortgezet (speciaal) onderwijs (sub a) en studenten die zijn ingeschreven bij een instelling voor het beroepsonderwijs (sub b). Het heeft de voorkeur van de bewindspersonen dat deze wedstrijden gezamenlijk onder de noemer van voortgezet onderwijs worden georganiseerd, maar het is uiteindelijk aan de organiserende partij om dit op te zetten. De winnaars van de nationale vakwedstrijden mbo (sub b) vormen de deelnemers die bij de internationale vakwedstrijden, de huidige Euro- en WorldSkills-wedstrijden, Nederland vertegenwoordigen. Deelname aan deze internationale wedstrijden is gereglementeerd door de organisatie WorldSkills. De deelnemers aan deze internationale vakwedstrijden moeten worden voorbereid op de wedstrijden en kunnen daarvoor bijvoorbeeld trainingen of oefenruimtes en materialen aangeboden krijgen. De trainingen hoeven zich niet te beperken tot het vakgebied; ook andersoortige trainingen die bijdragen aan het doel, zoals mediatrainingen, kunnen gegeven worden. Het deelnemen aan de organisatie van de internationale vakwedstrijden of het uitvoeren van activiteiten in het kader van deelname aan de WorldSkills-organisatie, zoals het deelnemen aan vergaderingen, vallen niet onder de activiteit genoemd onder c. Het meedoen aan voornoemde activiteiten is daarmee niet uitgesloten, maar kosten die daarmee samenhangen komen niet voor een subsidie als bedoeld in deze regeling in aanmerking.
De activiteit onder c ziet in het boekjaar 2026 op de voorbereiding van de winnaars van de finale die in maart 2026 is gehouden, in het boekjaar 2027 op de winnaars van de finale in maart 2027, in het boekjaar 2028 op de winnaars van de finale in maart 2028, in het boekjaar 2029 op de winnaars van de finale in maart 2029, in het boekjaar 2030 op de winnaars van de finale in maart 2030, in het boekjaar 2031 op de winnaars van de finale in maart 2031, in het boekjaar 2032 op de winnaars van de finale in maart 2032, in het boekjaar 2033 op de winnaars van de finale in maart 2033, in het boekjaar 2034 op de winnaars van de finale in maart 2034, in het boekjaar 2035 op de winnaars van de finale in maart 2035 en in het boekjaar 2036 op de winnaars van de finale in maart 2036.
De rechtspersoon die de activiteit in artikel 3, eerste lid, onder c, uitvoert zal door de minister bij WorldSkills worden aangemeld als de rechtspersoon die gerechtigd is deelnemers namens Nederland af te vaardigen.
De activiteit onder d betreft activiteiten voor leerlingen, die niet deelnemen aan de vakwedstrijden, die bijdragen aan de oriëntatie op hun vervolgopleiding en loopbaan. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld opdrachten uitvoeren naast de wedstrijden. In de voorgaande regeling werd een LOB-programma aangeboden door de organiserende partij. Dit programma is goed ontvangen door leerlingen. Loopbaanoriëntatie is niet een activiteit die alleen aan scholen is besteed. De LOB-activiteiten vinden plaats in de specifieke context van de vakwedstrijden en zijn daarmee uniek. Het LOB-programma werd bekostigd door bedrijven uit de regio, omdat dit programma geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke subsidieactiviteiten en daarmee van het oorspronkelijke subsidiebedrag. Bekostiging door bedrijven bleek echter onzeker, terwijl de activiteit wel waardevol is. Door LOB-activiteiten toe te voegen als subsidiabele activiteit is de organisatie ervan bestendigd. Het uitvoeren van de LOB-activiteiten in het kader van de vakwedstrijden is geen verplichting voor de school, maar voor de rechtspersoon om deze activiteiten aan te bieden. Daarmee is er geen sprake van dubbele bekostiging in relatie tot bestaande LOB-regelingen dan wel LOB-verplichtingen voor scholen.
De rechtspersoon die de activiteiten uitvoert heeft verschillende doelen. Het eerste doel is dat leerlingen en studenten hun praktijkgerichte talenten ontdekken en ontwikkelen door in aanraking te komen met een breed en dekkend scala aan beroepsopleidingen middels deelname aan vakwedstrijden of LOB-activiteiten. De deelnemers zouden voor zover mogelijk een goede afspiegeling moeten zijn van de gehele populatie aan leerlingen of studenten. Ook zouden zoveel mogelijk beroepsopleidingen terug te vinden moeten zijn bij de vakwedstrijden, zodat in principe zoveel mogelijk leerlingen of studenten deel kunnen nemen. Een tweede doel van de activiteiten is de promotie van praktijk- en vakgericht onderwijs en daarmee het inspireren en uitnodigen van leerlingen om beroepsonderwijs te gaan volgen. Tegelijkertijd kunnen de activiteiten – bij wijze van bijvangst – ook docenten en praktijkopleiders inspireren tot het aanbieden van andere (praktijkgerichte) onderwijsvormen en nieuwe technieken uit de praktijk, wat ook weer de interesse van jongeren kan wekken om te kiezen voor het vakgericht beroepsonderwijs. De verbinding die gedurende de vakwedstrijden gelegd kan worden tussen het bedrijfsleven en docenten kan hieraan bijdragen. Voor dit doel is het van belang dat de wedstrijden en de deelname door leerlingen en studenten daaraan voldoende publiciteit krijgen.
Voor subsidieverstrekking op basis van deze regeling zijn gedurende de boekjaren in de periode 1 april 2026 tot en met 31 maart 2036 per boekjaar de volgende middelen beschikbaar:
• voor de nationale vakwedstrijden voor het voortgezet onderwijs in Nederland en het stimuleren van deelname daaraan: € 1.800.000
• voor het organiseren van nationale vakwedstrijden voor het middelbaar beroepsonderwijs in Nederland en het stimuleren van deelname daaraan: € 4.610.000
• voor de voorbereiding van nationale deelnemers op internationale vakwedstrijden in het beroepsonderwijs en de verblijfskosten die daaruit voortvloeien voor de deelnemers: € 580.000.
• voor het organiseren van LOB-activiteiten voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs in Nederland: € 300.000.
Om prijsschommelingen op te vangen is het beperkt mogelijk om de middelen die voor de ene activiteit zijn toegekend in te zetten voor de andere activiteit. Op deze manier kan de organiserende partij beter reageren op onverwachte ontwikkelingen. Omdat de omvang van de activiteiten sterk verschilt, is er gekozen voor verschillende percentages per activiteit. De absolute bedragen liggen op deze manier dichter bij elkaar.
Voor bijvoorbeeld de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, zijnde onder andere het organiseren van de nationale vakwedstrijden is een bedrag van maximaal € 4.610.000,– beschikbaar. In het geval dat de subsidie ook op dit bedrag wordt vastgesteld, bepaalt het tweede lid dat maximaal 1% van dit bedrag (in dit voorbeeld € 46.100,–) kan worden ingezet voor de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, zijnde het voorbereiden van de deelnemers op de internationale vakwedstrijden. Als dan in beginsel voor de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c € 580.000,– beschikbaar is, is in de hierboven beschreven situatie een bedrag van € 626.100,– beschikbaar voor het voorbereiden van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden.
Dezelfde systematiek geldt voor het derde lid, zij het met andere percentages. Maximaal 10% van het voor de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, toegekende bedrag kan worden besteed aan de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b. In de situatie dat voor het voorbereiden van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden (de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c) € 580.000,– beschikbaar is, kan 10% hiervan (in dit voorbeeld € 58.000,–) worden ingezet voor de organisatie van de nationale vakwedstrijden (de activiteit bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b). In die situatie zou conform het voorbeeld dan een bedrag van € 4.668.000,– beschikbaar zijn voor de laatstgenoemde activiteit.
Indien er loon- en prijsbijstelling beschikbaar komt kan deze worden toegevoegd aan het subsidiebedrag en wordt het subsidieplafond zodanig verhoogd.
Er wordt één rechtspersoon voor alle activiteiten aangewezen die gedurende tien boekjaren subsidie kan ontvangen voor het organiseren van nationale vakwedstrijden en de voorbereiding voor de internationale vakwedstrijden. Om die reden zal voor het jaar 2026 de aanvraag vergezeld moeten gaan van niet alleen een activiteitenplan en een begroting (hetgeen vereist is voor de daarop volgende boekjaren, zoals tevens vastgelegd in artikel 3.3 van de kaderregeling), maar ook een meerjarenbegroting, een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon of van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd en de laatst opgemaakte jaarrekening of balans alsmede de staat van baten en lasten en de toelichting daarop (zoals tevens opgenomen in artikel 8.3 van de kaderregeling). Laatstgenoemde bescheiden (jaarrekening of balans met staat van baten en lasten) moeten voorzien zijn van een controleverklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De aanvraag voor boekjaar 2026 moet uiterlijk ingediend worden op 2 juli 2025. De organisatie van wie de aanvraag voor boekjaar 2026 is toegekend, dient vervolgens in de daaropvolgende jaren wederom een aanvraag voor die activiteiten in. Aanvragers, wiens aanvraag voor 2026 worden afgewezen komen dus in de jaren 2027 tot en met 2036 evenmin in aanmerking voor een subsidie. Hetzelfde geldt voor aanvragers die geen aanvraag hebben ingediend voor 2026, maar in de daaropvolgende tien jaar wel een aanvraag willen indienen.
De organisatie waaraan subsidie voor 2026 is toegekend dient zijn aanvraag voor 2027, 2028, 2029, 2030, 2031, 2032, 2033, 2033, 2034, 2035 en 2036 uiterlijk 13 weken voor aanvang van het desbetreffende boekjaar in. Dat is op uiterlijk 1 januari van het jaar waarin het boekjaar aanvangt.
Een subsidie wordt aangevraagd bij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) met behulp van het formulier dat is bekendgemaakt op de website dus-i.nl. Het formulier kan via deze website worden ingediend. Men kan tevens bij DUS-I terecht voor vragen over de regeling.
Het activiteitenplan bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, beschrijft aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten, en beschrijft duidelijk de met de activiteiten na te streven doelstellingen, resultaten of producten.
De begroting behelst per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De begrotingsposten worden verder ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien en de begroting die bij de aanvraag wordt ingediend, is sluitend.
In de eerdere subsidieregelingen die strekten tot subsidiëring van de organisatie van de vakwedstrijden was het zo dat per activiteit (nationale vakwedstrijden vmbo, nationale vakwedstrijden mbo of internationale vakwedstrijden mbo) een aparte aanvraag kon worden ingediend. In deze regeling is een andere keuze gemaakt. De samenhang tussen de verschillende onderdelen van de vakwedstrijden is groot. Voor het uitvoeren van LOB-activiteiten is het wenselijk dat de vakwedstrijden voor het v(s)o en voor het mbo in organisatie en presentatie op elkaar aansluiten. Voor het voorbereiden op en begeleiden van deelnemers bij de internationale vakwedstrijden is het wenselijk dat dit gebeurt door de organisatie die ook de nationale vakwedstrijden mbo organiseert.
De aanvragen worden op basis van een vergelijking van geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 3, gerangschikt door de minister, waarbij aanvragen die naar verwachting meer geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidieverstrekking, hoger in de rangschikking worden geplaatst. Over de rangschikking kan de minister advies vragen aan een door hem in te stellen beoordelingscommissie. Vervolgens wordt op de aanvragen gelijktijdig door de minister beslist, binnen een termijn van 22 weken na sluitingsdatum. Aanvragen die niet tijdig zijn ingediend worden afgewezen.
Op basis van de rangschikking ontvangt één organisatie voor alle activiteiten een subsidie. Ook als het subsidieplafond niet uitgeput wordt, wordt maar één organisatie aangewezen. Het betreffen immers nationale vakwedstrijden waarbij de meest excellent presterende deelnemer in diens vakgebied wordt uitgeroepen. Het subsidiëren van meerdere organisaties, die op hun beurt elk hun eigen nationale vakwedstrijden organiseren, zou deze doelstelling doorkruisen. Omdat de regionale voorrondes en de finale verdergaande afstemming vereisen en niet gezien kunnen worden als twee op zichzelf staande activiteiten is ervoor gekozen deze onder te brengen in één activiteit.
Een aanvraag wordt door de minister aan de hand van zes criteria beoordeeld:
1. inhoud
2. organisatie
3. samenwerking
4. financiering
5. duurzaamheid
6. promotionele activiteiten (PR)
De criteria zijn nader uitgewerkt in het beoordelingskader dat in de bijlage behorende bij deze regeling is opgenomen. Het beoordelingskader is zoveel mogelijk hetzelfde gebleven als ten tijde van de projectsubsidie om de begrijpelijkheid te verhogen en de administratieve lasten te verlagen.
De beoordeling gebeurt met behulp van onderstaande 4-puntsschaal.
|
Beoordeling |
Score |
Toelichting |
|---|---|---|
|
Onvoldoende |
1 |
Minimumvereisten zijn minimaal beschreven. |
|
Voldoende |
2 |
Minimumvereisten zijn voldoende beschreven. |
|
Goed |
3 |
Minimumvereisten zijn voldoende beschreven en minder dan de helft van de extra aspecten zijn kwalitatief beschreven in de aanvraag. |
|
Heel goed |
4 |
Minimumvereisten en ten minste de helft van de extra aspecten zijn kwalitatief beschreven in de aanvraag. |
In aanvulling op de weigeringsgronden die in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht worden genoemd, kan een subsidieverstrekking tevens worden geweigerd indien voor de activiteiten ook uit andere hoofde aanspraak op subsidie bestaat. Ook wanneer de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten of onvoldoende aangetoond kan worden dat de geraamde kosten noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteiten kan de subsidieverstrekking worden geweigerd. Daarbij kan gedacht worden aan een disproportionele inzet van capaciteit ten opzichte van de uit te voeren werkzaamheden (bijv. te hoge loonschalen of te veel arbeidsuren ten opzichte van de aard van de werkzaamheden) of een onevenredig hoge vergoeding voor te leveren goederen of diensten.
De subsidieontvanger zorgt ervoor dat zowel de nationale vakwedstrijden voor het voortgezet (speciaal) onderwijs als de nationale vakwedstrijden voor het beroepsonderwijs jaarlijks voor 1 april plaatsvinden. De voorbereiding van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden vindt plaats in de periode na de finales tot aan de internationale vakwedstrijden. In de regel zal dit niet het hele boekjaar betreffen omdat de finales voor april afgerond zijn en de internationale wedstrijden veelal in het laatste kwartaal van datzelfde jaar gehouden worden. Daarnaast begeleidt en ondersteunt de subsidieontvanger de deelnemers gedurende de deelname aan de internationale wedstrijden en draagt hij zorg voor de betaling van de verblijfskosten (veelal bestaat er de mogelijkheid zogenaamde packages af te nemen die het organiserende land heeft samengesteld).
De subsidieontvanger dient jaarlijks voor 1 oktober een voortgangsrapportage in. De voortgangsrapportage wordt met behulp van een digitaal formulier naar DUS-I gezonden. DUS-I verstrekt het format voor deze voortgangsrapportage. In de voortgangsrapportage wordt vermeld wat de stand van zaken is met betrekking tot het organiseren van de vakwedstrijden dan wel het voorbereiden van de deelnemers aan de internationale vakwedstrijden.
De subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat alle betrokken actoren te allen tijde betrokken zijn bij de organisatie (scholen/instellingen en bedrijfsleven), het inrichten (scholen/instellingen en bedrijfsleven) en invullen (leerlingen/studenten, docenten en praktijkopleiders) van de vakwedstrijden. Juist deze synergie levert een meerwaarde op voor het vakgerichte onderwijs en draagt bij aan het inspireren en stimuleren van jongeren en jong volwassenen.
Daarnaast is het de subsidieontvanger niet toegestaan om aan scholen, instellingen, leerlingen of studenten een financiële bijdrage te vragen voor deelname aan de voorrondes en de finale van de vakwedstrijden dan wel aan de internationale vakwedstrijden.
In artikel 8.4 van de kaderregeling wordt een betaalritme bepaald, waarvan bij beschikking kan worden afgeweken. Voor de organisatie van de vakwedstrijden is gebleken dat het praktischer is om de subsidie ieder kwartaal in gelijke delen uit te keren. Bij beschikking wordt bepaald op welke data de voorschotbetalingen precies zullen plaatsvinden.
De verantwoording over de subsidie vindt plaats jaarlijks overeenkomstig de kaderregeling en dus in de vorm van een activiteitenverslag en een financieel verslag (artikel 7.8 van de kaderregeling). Dit houdt in dat een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend binnen 22 weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend dan wel zoveel eerder als de activiteit eerder dan het einde van het boekjaar is afgerond (dit zal met name het geval zijn bij de internationale vakwedstrijden die een jaarlijks wisselende datum kennen). De subsidieontvanger legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag. Een verschil tussen het financieel verslag en de begroting van ten minste 20% van een afzonderlijke begrotingspost wordt toegelicht, tenzij het verschil met die begrotingspost lager is dan € 25.000. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.
Op grond van het verzoek tot vaststelling wordt beoordeeld of de activiteit waarvoor subsidie is ontvangen is verricht en voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidie. De subsidie wordt vervolgens vastgesteld op de daadwerkelijk gemaakte kosten, maar daarbij wordt wel rekening gehouden met het volgende:
• Indien er sprake is van cofinanciering dan wordt voor zover de daadwerkelijk ontvangen cofinanciering hoger is uitgevallen dan het in de aanvraag opgenomen bedrag aan cofinanciering afgetrokken van de gemaakte kosten.
• Een organisatie kan een egalisatiereserve vormen en dit volstorten tot 10% van het bij besluit verleende subsidiebedrag. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het terug te vorderen bedrag.
De egalisatiereserve wordt uitsluitend besteed aan de activiteit bedoeld in artikel 3, waarvoor de organisatie in het betreffende boekjaar al subsidie heeft gekregen en waarvoor de ontvangen subsidie niet toereikend is (gebleken). De egalisatiereserve kan niet besteed worden aan andere activiteiten.
Na afloop van het laatste boekjaar worden bij de laatste vaststellingsbeschikking ook mogelijke middelen in de egalisatiereserve teruggevorderd.
De subsidieregeling heeft een looptijd van tien jaren. Hiervoor is gekozen aangezien dit de tegemoet komt aan de geest van de motie van de leden El Yassini (VVD) en Van der Molen (CDA) waarin wordt gepleit voor meer stabiliteit en continuïteit voor de organiserende partij.2 Dit bevordert de effectiviteit van de activiteiten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-13054.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.