Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 9 april 2025, nr. WJZ/97592289 houdende wijziging van de Regeling provinciale maatregelen landelijk gebied in verband met verlenging van de verplichtingenperiode

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling provinciale maatregelen landelijk gebied wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, tweede lid, wordt ‘31 december 2026’ vervangen door ‘31 december 2028’.

B

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De minister kan voor een of meer gebiedsprocessen of maatregelen de in artikel 5, tweede lid, bedoelde periode op verzoek van de provincie eenmalig verlengen met ten hoogste vier jaar.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 april 2025

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

TOELICHTING

Aanleiding en inhoud

Met de Regeling provinciale maatregelen landelijk gebied (Rpml) heeft het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld aan de provincies. Die middelen hebben betrekking op de gebiedsprocessen en maatregelen die de provincies willen uitvoeren voor hun gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat. Deze wijzigingsregeling verlengt de periode waarbinnen provincies verplichtingen moeten zijn aangegaan voor deze gebiedsprocessen en maatregelen.

In de Rpml is bepaald dat kosten voor de gebiedsprocessen en maatregelen alleen in aanmerking komen voor de specifieke uitkering, als provincies daarvoor verplichtingen zijn aangegaan in de periode 1 juli 2023 tot en met 31 december 2026, de zogenaamde verplichtingenperiode. De betreffende gebiedsprocessen en maatregelen moeten vervolgens binnen de uitvoeringsperiode worden uitgevoerd. Deze uitvoeringsperiode is in de verleningsbeschikking opgenomen en kan, op verzoek van de provincie, met ten hoogste vier jaar worden verlengd. In de praktijk blijkt echter dat de periode voor het aangaan van de verplichtingen voor provincies onvoldoende is. De consequentie daarvan is dat lopende gebiedsprocessen en maatregelen hierdoor niet succesvol kunnen worden afgerond.

Daarom wordt de verplichtingenperiode verruimd door de deadline te verlengen van 31 december 2026 naar 31 december 2028 (artikel 5, tweede lid). De periode voor het aangaan van verplichtingen wordt hiermee gelijk aan de reeds in de beschikkingen opgenomen uitvoeringsperiode. Daarnaast wordt aan artikel 10 een nieuw derde lid toegevoegd, op grond waarvan de minister de verplichtingenperiode, net als de uitvoeringsperiode, op verzoek van de provincie eenmalig met ten hoogste vier jaar kan verlengen.

De wijziging heeft verder geen gevolgen.

Inwerkingtreding

Met de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling op de dag na de publicatie in de Staatscourant, wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking is gerechtvaardigd omdat het van belang is dat de provincies zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over de termijn waarbinnen zij verplichtingen moeten aangaan.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

Naar boven