Regeling van de Asiel en Migratie van 4 april 2025, nr. 6265994, houdende een specifieke uitkering voor gemeenten in verband met de bekostiging van huisvesting van vergunninghouders in doorstroomlocaties (Bekostigingsregeling huisvesting vergunninghouders in doorstroomlocaties)

De Minister van Asiel en Migratie,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

deelnemende gemeente in de regio:

gemeente in de regio van een doorstroomgemeente die samen met die doorstroomgemeente een doorstroomlocatie realiseert in de doorstroomgemeente;

doorstroomgemeente:

gemeente die een doorstroomlocatie realiseert binnen de eigen gemeentegrenzen;

doorstroomlocatie:

een locatie met woonruimtes, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014, waarin tijdelijk huisvesting wordt geboden aan vergunninghouders die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers zijn gekoppeld aan de doorstroomgemeente of deelnemende gemeenten in de regio;

koppelgemeente:

gemeente waaraan een vergunninghouder door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers is gekoppeld voor huisvesting;

Onze Minister:

de Minister van Asiel en Migratie;

regionale doorstroomlocatie:

doorstroomlocatie die gerealiseerd wordt door een doorstroomgemeente samen met één of meerdere deelnemende gemeenten in de regio;

transitiekosten:

kosten die een gemeente maakt voor het geschikt maken of realiseren van een gebouw als doorstroomlocatie;

uitvoeringskosten:

kosten die een gemeente maakt voor de exploitatie van de doorstroomlocatie;

vergunninghouder:

vreemdeling als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, k en l, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, aan wie de verblijfsvergunning is verleend.

Artikel 2. Verstrekking van een specifieke uitkering

  • 1. Onze Minister kan voor maximaal 8.500 te realiseren doorstroomplekken voor de jaren 2024, 2025, 2026, 2027 en 2028 aan het college van burgemeesters en wethouders van een doorstroomgemeente een uitkering verstrekken ter bekostiging van:

    • a. de transitiekosten voor huisvesting van vergunninghouders in een doorstroomlocatie, en

    • b. de uitvoeringskosten van de huisvesting van vergunninghouders in een doorstroomlocatie binnen de gemeentegrens van de doorstroomgemeente, inclusief additionele locatiegebonden begeleiding op locatie, voor maximaal drie jaar vanaf ingebruikname van de locatie.

  • 2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 3. Aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering

  • 1. De aanvraag voor de transitie- en uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, kan tot uiterlijk 1 oktober 2027 worden ingediend.

  • 2. De aanvraag voor de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, bevat ten minste de verwachte gemiddelde bezetting van de doorstroomlocatie voor de periode dat de locatie beschikbaar is.

  • 3. De aanvraag voor de transitie- en uitvoeringskosten dient met gebruikmaking van het door Onze Minister ter beschikking gestelde formulier te worden ingediend, met een realisatieplan en de begroting voor de doorstroomlocatie bijgevoegd.

  • 4. De aanvraag tot verlening van de uitkering kan alleen zien op activiteiten die nog worden verricht of die reeds in het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan zijn verricht. De aanvraag dient uiterlijk 1 november van een kalenderjaar te zijn gedaan, met uitzondering van het kalenderjaar 2024. De aanvragen voor activiteiten over het kalenderjaar 2024 dienen uiterlijk 1 mei 2025 te zijn ingediend.

Artikel 4. Weigeringsgronden

Onze Minister wijst een aanvraag geheel of gedeeltelijk af indien:

  • 1. De kosten en activiteiten naar verwachting niet zullen voldoen aan een of meerdere van de eisen genoemd in de regeling;

  • 2. De omvang van de transitiekosten naar opvatting van Onze Minister niet in redelijke verhouding staat tot de periode van het gebruik van de doorstroomlocatie en het aantal voor vergunninghouders toegezegde plekken gedurende deze periode, of

  • 3. Indien er voor reeds 8.500 doorstroomplekken een specifieke uitkering is verleend.

Artikel 5. Eisen aan de doorstroomlocatie

  • 1. De doorstroomlocatie dient geschikt te zijn voor bewoning in een woonruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en ten minste te bevatten:

    • a. de aanwezigheid van adequate bescherming tegen weersinvloeden;

    • b. verwarming;

    • c. sanitaire voorzieningen;

    • d. voorzieningen voor het bewaren en bereiden van voeding;

    • e. ruimte voor zit- en slaapgelegenheid; en

    • f. ook overigens te voldoen aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2. Een doorstroomlocatie kan bestaan uit:

    • a. zelfstandige wooneenheden met een eigen kookgelegenheid, sanitaire voorzieningen en slaapkamer;

    • b. niet-zelfstandige wooneenheden met, eventueel gedeelde, kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen; of

    • c. een combinatie van zelfstandige en niet-zelfstandige wooneenheden, met, eventueel gedeelde, kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen.

Artikel 6. Hoogte van de specifieke uitkering

  • 1. Doorstroomgemeenten ontvangen ter bekostiging van de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b:

    • a. een vergoeding van € 60 per dag per in de doorstroomlocatie geplaatste vergunninghouder, en

    • b. een aanvullende vergoeding van € 8 per dag per in de doorstroomlocatie geplaatste vergunninghouder die gekoppeld is aan een andere deelnemende gemeente in de regio.

  • 2. De vergoeding van de uitvoeringskosten, bedoeld in het eerste lid, gaat in op de dag van plaatsing van de vergunninghouder en wordt voor maximaal 365 dagen per vergunninghouder verstrekt.

  • 3. Onverminderd het zesde lid worden de uitvoeringskosten vergoed op basis van de werkelijke bezetting van de doorstroomlocatie door vergunninghouders, voor maximaal drie jaar vanaf het moment van ingebruikname en gedurende de exploitatie van de doorstroomlocatie.

  • 4. De transitiekosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, worden vergoed op basis van de werkelijke kosten zolang deze door Onze Minister redelijk en marktconform worden geacht voor transitiekosten. De transitiekosten mogen het hiervoor verleende bedrag met maximaal 10% overstijgen.

  • 5. Indien de kosten, bedoeld in het vierde lid, het door Onze Minister verleende bedrag met meer dan 10% overschrijden, kan de doorstroomgemeente een aanvullende aanvraag doen voor het gedeelte dat hoger is dan het voor transitiekosten verleende bedrag en de overschrijding van 10%, middels het daartoe door Onze Minister beschikbaar gestelde formulier. De afwijzingsgronden, genoemd in artikel 4, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor activiteiten verricht voor 1 januari 2024 of na 31 december 2028.

Artikel 7. Eisen aan doelgroep

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de doorstroomgemeente huisvest vergunninghouders in een doorstroomlocatie indien:

    • a. de vergunninghouder in afwachting van huisvesting verblijft in een opvangvoorziening door of onder verantwoordelijkheid van het COA of het college van burgemeester en wethouders;

    • b. de vergunninghouder door het COA gekoppeld is aan de doorstroomgemeente of een deelnemende gemeente in de regio, en

    • c. de koppelgemeente niet in andere passende huisvesting kan voorzien.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders van de doorstroomgemeente biedt in een doorstroomlocatie alleen huisvesting aan een vergunninghouder die voldoet aan de voorwaarden in het eerste lid, en indien de beschikbare woonruimte passend is voor de gezinssamenstelling van de vergunninghouder.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders van de doorstroomgemeente houdt bij het aanbieden van onderdak in een doorstroomlocatie aan de vergunninghouder rekening met:

    • a. het bewaren van de eenheid van het gezin; en

    • b. de specifieke situatie en bijzondere behoeften aan huisvesting van kwetsbare vergunninghouders. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, personen met ernstige ziekten en personen met mentale stoornissen.

Artikel 8. Verstrekking en voorschot

  • 1. Onze Minister verstrekt bij verlening van de specifieke uitkering een voorschot van 100 procent dat in verschillende termijnen kan worden betaald.

  • 2. Indien het na verlening van de specifieke uitkering aannemelijk is geworden dat de uitvoeringskosten hoger of lager zullen uitvallen dan het verleende bedrag, dan kan Onze Minister het verleende voor de vaststelling verhogen of verlagen en dit verrekenen met nog te betalen termijnen.

Artikel 9. Verantwoording

De gemeenten leggen uiterlijk 15 juli van het jaar dat volgt op het jaar van de bestedingsperiode verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering. Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing.

Artikel 10. Informatievoorziening na uitkering

  • 1. Onze Minister kan bij ingebruikname en gedurende de exploitatie van een doorstroomlocatie informatie opvragen bij de doorstroomgemeente en eventuele deelnemende regiogemeenten over de bezettingsgraad van de doorstroomlocatie.

  • 2. Gemeenten verstrekken op verzoek van Onze Minister informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.

Artikel 11. Procedure tot vaststelling van de uitkering

Onze Minister stelt de uitkering uiterlijk op 31 december 2029 vast. Onze Minister kan de uitkering lager vaststellen, indien:

  • a. de verantwoordingsinformatie te laat, onjuist, niet of onvolledig wordt verstrekt;

  • b. de verantwoordingsinformatie na 15 juli 2029 is ontvangen;

  • c. voor zover de uitkering niet rechtmatig is besteed;

  • d. de rechtmatigheid of de juistheid van de besteding volgens de controlerende accountant onzeker is; of

  • e. de doorstroomlocatie minder lang als zodanig ingezet wordt of als de bezetting lager is geweest dan waarvoor de specifieke uitkering is verleend.

Artikel 12. Terugvordering

Onverschuldigde betaalde uitkeringsbedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de uitkering wordt vastgesteld is bekendgemaakt, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 13. Inwerkingtreding en verval

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt op 1 januari 2029 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Bekostigingsregeling huisvesting vergunninghouders in doorstroomlocaties.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 april 2025

De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-Van de Klashorst

TOELICHTING

Algemeen

1.1 Aanleiding

Op dit moment is er een grote druk op de COA opvang. Een van de redenen daarvoor is dat vergunninghouders onvoldoende uitstromen naar gemeenten. Uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten zorgt er juist voor dat zij via inburgering, arbeid en participatie direct kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving en ook actief kunnen bijdragen aan de voorzieningen waarvan zij gebruikmaken. Daarnaast levert huisvesting van vergunninghouders in gemeenten direct ruimte op in de asielopvang. Naar verwachting neemt het aantal vergunninghouders in de COA-opvang de komende tijd toe.

De kosten die het COA maakt zijn het gevolg van het langer opvangen van vergunninghouders dan op basis van de wettelijke taak van het COA is voorgeschreven. Opvangplekken zijn niet bedoeld voor vergunninghouders, zij moeten zo snel mogelijk uitstromen uit de opvang om in gemeenten te starten met integratie en werk. Het Ministerie van AenM ziet zich genoodzaakt om maatregelen te nemen gezien het grote maatschappelijke (en financiële) probleem van te weinig asielopvangcapaciteit. De uitstroom van vergunninghouders uit de asielopvang is een deel van de oplossing om de druk op de opvangcapaciteit te verlichten. Dit draagt bij aan het kunnen afschalen van noodopvang en opvang in hotels en cruiseschepen, waardoor kosten worden bespaard. Daarnaast is in het regeerprogramma het voornemen opgenomen om in te zetten op een maatregelenpakket om de asielinstroom te beperken.

Voornaamste reden voor de beperkte uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten is het structurele tekort aan woningen. De huidige taakstelling voorziet weliswaar in een gelijkmatige koppeling van vergunninghouders aan gemeenten, maar in de praktijk realiseren de meeste gemeenten hun taakstelling niet. Daarom heeft het Ministerie van AenM in samenwerking met medeoverheden diverse maatregelen uitgewerkt, waarmee de uitstroom van vergunninghouders moet worden bevorderd, zowel voor de korte als voor de (middel)lange termijn. Onderdeel van deze maatregelen is deze financiële regeling om op korte termijn zoveel mogelijk vergunninghouders, binnen het huidige stelsel en wet- en regelgeving, uit te laten stromen vanuit de COA-opvang naar gemeenten. Het doel hiervan is om het versneld huisvesten van vergunninghouders voor gemeenten (financieel) aantrekkelijker te maken door hen te stimuleren te investeren in uitbreiding van de woningvoorraad en het creëren van tijdelijke (on)zelfstandige woonvoorzieningen voor vergunninghouders.

De pilotfase van het programma Doorstroomlocaties werd in 2024 afgerond. De opgedane ervaringen van de bestaande doorstroomlocaties en een evaluatie zijn benut bij de doorontwikkeling van de doorstroomlocaties. Deze doorstroomlocaties vormen de opmaat naar een structurele lange termijnoplossing in de vorm van alternatieve woonvoorzieningen voor verschillende doelgroepen die geen extra druk leggen op de sociale woningvoorraad en waar de bewoners huur of een gebruiksvergoeding voor gaan betalen1.

De specifieke regeling voor doorstroomlocaties kan alleen worden ingezet voor de huisvesting van vergunninghouders. Doorstroomlocaties kunnen ook onderdeel zijn van een grotere locatie met opstartwoningen waar ook andere doelgroepen gehuisvest worden. Door gebruik te maken van andere regelingen, zoals de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO), de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen van VRO (SFT), of gemeentelijke regelingen, kan het voor gemeenten interessant zijn om met separate financiering een grotere gemengde huisvestingslocatie te realiseren.

Op grond van deze regeling kan de Minister van AenM, gemeenten voor maximaal vijf jaar (vervaldatum 1 januari 2029) ondersteunen voor de kosten die worden gemaakt vanwege de realisatie en exploitatie van tijdelijke huisvesting in doorstroomlocaties middels een specifieke uitkering. Voor de vereisten waaraan een locatie dient te voldoen om aan te kunnen worden gemerkt als een doorstroomlocatie zie paragraaf 1.5.

In principe geldt dat óf de regeling doorstroomlocaties van toepassing is óf de Regeling stimuleren uitstroom vergunninghouders uit de asielopvang 2025 en dat er geen stapeling plaatsvindt van regelingen. Bij uitzondering kán met een gemeente overeengekomen worden dat ten behoeve van opening van een doorstroomlocatie (enkele) statushouders vanuit het tijdelijk onderdak via de HAR worden overgeplaatst naar de doorstroomlocatie.

1.2 Doel en inhoud van de regeling

De regeling voorziet in het verstrekken van een specifieke uitkering aan gemeenten voor het vergoeden van de kosten die zijn gemaakt voor het realiseren en exploiteren van tijdelijke huisvesting in een doorstroomlocatie voor vergunninghouders, voor maximaal 365 dagen per vergunninghouder vanaf het moment van instroom in de doorstroomlocatie van die vergunninghouder, terwijl gemeenten voorzien in de uitbreiding van de bestaande woningvoorraad.

Gemeenten kunnen voor maximaal drie jaar een financiële bijdrage ontvangen met als uitgangspunt dat gemeenten per vergunninghouder voor maximaal één jaar financiering vanuit het Rijk ontvangen. Gemeenten kunnen desgewenst op eigen kosten vergunninghouders voor langer dan één jaar huisvesten.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om één vergunninghouder drie jaar te huisvesten (met één jaar financiering vanuit het Rijk voor deze vergunninghouder) of drie vergunninghouders, ieder voor de duur van één jaar (met drie jaar financiering vanuit het Rijk voor drie vergunninghouders).

De regeling heeft een looptijd van vijf jaar en voorziet in het verstrekken van een specifieke uitkering aan een gemeente voor maximaal drie jaar vanaf het moment van ingebruikname en gedurende de exploitatie van een doorstroomlocatie. De termijn van drie jaar komt overeen met de maximale duur van een doorstroomlocatie2. Er is door de ministerraad op 14 februari 2025 een mandaat gegeven voor maximaal 8.500 doorstroomplekken.

De uitkering die op grond van deze regeling door het Rijk aan gemeenten wordt verstrekt, bestaat uit twee componenten. In de eerste plaats ontvangen gemeenten op grond van deze regeling een eenmalige vergoeding voor het realiseren of geschikt maken van de locatie voor het verblijf van vergunninghouders, de transitiekosten. In de tweede plaats ontvangen gemeenten op grond van deze regeling een vergoeding voor de exploitatie van de locaties, de uitvoeringskosten. Gemeenten krijgen hiervoor een normbedrag vergoed dat dekkend wordt geacht voor de kosten die gemeenten maken.

Onder deze regeling worden de kosten van gemeenten vergoed die zij reeds per 1 januari 2024 hebben gemaakt voor de huisvesting van vergunninghouders in doorstroomlocaties. Hiermee wordt voorkomen dat gemeenten die reeds zijn gestart met de realisatie van de huisvesting van vergunninghouders in doorstroomlocaties in de zin van deze regeling, deze kosten niet vergoed krijgen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de gedane toezeggingen aan gemeenten in 2024.

De aanvraagperiode voor transitie- en uitvoeringskosten op grond van deze regeling loopt tot 1 oktober 2027. Hiermee wordt rekening gehouden dat binnen de looptijd van de regeling (vervaldatum 1 januari 2029) er voldoende tijd is om een locatie te verbouwen en met de minimale doorlooptijd van een doorstroomlocatie (1 jaar).

Transitiekosten

De transitiekostenvergoeding is een eenmalige vergoeding vanuit het Rijk om locaties te realiseren of geschikt te maken voor het verblijf van vergunninghouders. Aan gemeenten wordt op aanvraag en na beoordeling een voorschot van 100% van de verwachte transitiekosten verstrekt.

De transitiekosten worden beoordeeld op basis van een begroting, het aantal plekken in de doorstroomlocatie en de periode dat de locatie beschikbaar is. Het uitgangspunt is dat de werkelijke transitiekosten worden vergoed, zolang de opgevoerde kostenposten passen bij een transitie en gangbaar zijn in de huidige markt voor het realiseren van huisvesting. Ook kosten die gemaakt worden ter voorbereiding van het realiseren van een doorstroomlocatie kunnen als post opgevoerd worden. Bij de beoordeling van de begroting wordt een formule toegepast om de transitiekosten per vergunninghouder per dag te berekenen over de periode (aantal dagen) dat de locatie open zal zijn. Als de uitkomst van deze berekening het door het Ministerie van AenM gehanteerde richtbedrag niet overschrijdt dan worden de transitiekosten goedgekeurd.

Indien de uiteindelijke werkelijke transitiekosten het daarvoor verleende bedrag met meer dan 10% overstijgen, dan dient de gemeente een aanvullende aanvraag te doen voor het gedeelte dat hoger is dan het reeds verleende bedrag. Bij een overschrijding tot en met maximaal 10% is geen aanvullende aanvraag nodig. Deze kosten worden vergoed binnen deze regeling.

Uitvoeringskosten

Naast de transitiekosten kan het Rijk op grond van deze regeling de kosten van gemeenten voor de exploitatie van een doorstroomlocatie vergoeden. Een doorstroomgemeente ontvangt een vast bedrag van € 60 per in de doorstroomlocatie geplaatste vergunninghouder per dag, vanaf het moment van instroom en met een maximum van 365 dagen per vergunninghouder. Daarnaast bevat de periodieke vergoeding voor de doorstroomgemeente waar een regionale doorstroomlocatie (gerealiseerd door een samenwerking van regiogemeenten) zich bevindt, een aanvullende component van € 8 per dag, per geplaatste vergunninghouder die gekoppeld is aan een deelnemende regiogemeente, zijnde de koppelgemeente, vanaf het moment van instroom en met een maximum van 365 dagen per vergunninghouder. Dit hogere normbedrag is een tegemoetkoming voor aanvullende uitvoeringslast, die aan de orde kan zijn bij de afhandeling en afstemming van taken tussen de doorstroomgemeente en de koppelgemeente. In de normbedragen zijn de gemiddelde huuropbrengsten per bezette plek verdisconteerd. Het college van burgemeester en wethouders van de doorstroomgemeente kan namelijk huur of een gebruiksvergoeding aan de vergunninghouder vragen voor het verblijf in de doorstroomlocatie. Uitgangspunt is dat vergunninghouders betalen voor het wonen in een doorstroomlocatie. Daarbij geldt dat het gevraagde bedrag binnen de maximale huur voor een sociale huurwoning valt (liberalisatiegrens). De normbedragen zijn gebaseerd op de normbedragen voor Oekraïense ontheemden in de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO).

Aan gemeenten wordt op aanvraag een voorschot 100% van de verwachte uitvoeringskosten verstrekt op basis van het verwachte gemiddeld aantal bezette plekken voor vergunninghouders in de doorstroomlocatie.

De kosten die in ieder geval vallen onder dit normbedrag zijn:

  • Huur (die de gemeente eventueel aan de vastgoedeigenaar betaalt), afschrijving (in het geval de gemeente de locatie aankoopt) en exploitatiekosten (bijv. G/W/L), inclusief onderhoud van de doorstroomlocatie)

  • Wi-Fi

  • Inventaris

  • Schoonmaak

  • Beveiliging

  • Locatiebegeleiders

  • Projectorganisatie

  • Additionele locatie-gebonden begeleiding3

De periodieke vergoeding is in aanvulling op reguliere financieringsstromen in het kader van voorzieningen (bijvoorbeeld zorg, onderwijs, participatie, inburgering) die vrijkomen op basis van de BRP-inschrijving van vergunninghouders in de gemeente. Gemeenten kunnen geen aanvullende kosten declareren boven op de vaste vergoeding die zij ontvangen. Naargelang het verloop van de regeling kan de kostprijs o.b.v. de realisatie herijkt worden.

De uitvoeringskosten worden voor maximaal drie jaar vergoed, maar niet na het einde van de activiteitenperiode op 31 december 2028. Indien een doorstroomlocatie een vergoeding ontvangt voor de uitvoeringskosten vanaf het voorjaar van 2026, dan eindigt deze vergoeding van rechtswege op 31 december 2028.

1.3 Aanvraag doorstroomlocatie

Gemeenten die interesse hebben om een doorstroomlocatie te realiseren kunnen dit kenbaar maken aan de betreffende regio accounthouder Nationale Opvang Organisatie (NOO) of via de Postbus doorstroomlocaties (Postbusdoorstroomlocaties@minjenv.nl). Vanuit de NOO-accounthouder of via deze postbus ontvangen gemeenten de benodigde templates voor het indienen van een voor-aanvraag. De voor-aanvraag is geen formele aanvraag in de zin van deze regeling, maar is een informeel traject waarin gemeenten in overleg met de Rijksoverheid hun formele aanvraag voorbereiden. Deze voor-aanvraag bestaat uit een template realisatieplan van de doorstroomlocatie en een template voor een begroting van de transitiekosten. De voor-aanvraag ziet op zowel de transitie- als de uitvoeringskosten.

De voor-aanvraag, die dus bestaat uit voornoemde ingevulde templates, dient gericht te worden aan de Postbus doorstroomlocaties (Postbusdoorstroomlocaties@minjenv.nl). Hierna zal een accounthouder van het projectteam doorstroomlocaties een gesprek initiëren met de betreffende gemeente(n). Tijdens dit gesprek worden verdere vragen van gemeenten beantwoord en worden gemeenten geïnformeerd over de stappen in het realisatieproces en wat er van hen wordt verwacht. Ook worden de ingevulde templates samen doorgenomen om te bezien of en welke nadere informatie van gemeenten nog nodig is.

De beoordeling van een complete voor-aanvraag gebeurt door het gezamenlijke kernteam doorstroomlocaties bestaande uit medewerkers van AenM, VRO en COA. Daarna wordt de voor-aanvraag in samenwerking met het interdepartementaal ondersteuningsteam doorstroomlocaties voorbereid voor beoordeling. De beoordeling van de voor-aanvraag vindt namelijk in gezamenlijkheid plaats door de directeur van de Directie Wonen van het Ministerie van VRO (adviserend) en de directeur van de Directie Regie Migratieketen van het Ministerie van AenM of een andere directeur van het Ministerie van AenM/JenV (besluitvormend).

Nadat de voor-aanvraag een positief oordeel heeft gekregen over een doorstroomlocatie dient de gemeente één formele aanvraag voor de transitiekosten en de volledige uitvoeringskosten in, met het hiervoor door de Minister van AenM ter beschikking gestelde aanvraagformulier, met een realisatieplan en de begroting voor de doorstroomlocatie bijgevoegd.

De aanvraag voor de uitvoeringskosten wordt dus in één keer gedaan voor de gehele periode van ten hoogste 3 jaar, of maximaal tot 31 december 2028 indien dat eerder is dan 3 jaar na de start van de ingebruikname van de doorstroomlocatie. Kosten van vóór 1 januari 2024 worden niet vergoed. Deze data zien op de looptijd van de regeling.

De directeur van de Directie Regie Migratieketen of een andere directeur van het Ministerie van Asiel en Migratie of Justitie en Veiligheid verleent namens de Minister van AenM de toekenning van een specifieke uitkering aan een gemeente voor het huisvesten van vergunninghouders in een doorstroomlocatie.

Indien een gemeente een uitkering aanvraagt voor kosten die reeds zijn verricht of tussen het moment van aanvraag en de verlening van de beschikking worden verricht (bijvoorbeeld als een gemeente al is begonnen met de transitie of een locatie al is geopend), dan moet een aanvraag uiterlijk 1 november van het betreffende kalenderjaar zijn ingediend, met uitzondering van het kalenderjaar 2024. De aanvragen voor activiteiten over het kalenderjaar 2024 dienen uiterlijk 1 mei 2025 te zijn gedaan.

1.4 Weigeringsgronden

Op grond van artikel 4 van de regeling kan de Minister van AenM een aanvraag voor een specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk afwijzen. De Minister kan hiertoe onder andere besluiten indien de activiteiten niet voldoen of naar verwachting niet zullen voldoen aan de voorwaarden die volgen uit deze regeling. Het gaat hierbij om de eisen die worden gesteld aan doorstroomlocaties of de doelgroep.

Daarnaast kan de Minister van AenM de uitkering ook geheel of gedeeltelijk afwijzen indien de omvang van de transitiekosten naar opvatting van de Minister van AenM niet in redelijke verhouding staat tot de periode van de ingebruikname van de doorstroomlocatie en het aantal voor vergunninghouders toegezegde plekken gedurende deze periode óf indien er reeds voor 8.500 doorstroomplekken een uitkering is verleend.

1.5 Eisen aan doorstroomlocatie

Deze regeling stelt minimale eisen aan een doorstroomlocatie. Een doorstroomlocatie dient geschikt te zijn voor bewoning in een woonruimte zoals bedoeld in de Huisvestingswet 2014.4 Dit betekent dat in ieder geval moet worden voldaan aan de eisen die volgen het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Voor de wooneenheden geldt dat deze moeten voldoen aan de eisen die gelden voor de woonfunctie.

De gemeente waar de doorstroomlocatie is gevestigd is verantwoordelijk voor de vergunninghouder vanaf plaatsing in de doorstroomlocatie. Daarmee eindigt de verantwoordelijkheid van het COA voor de opvang en verstrekkingen, alsmede de rechten en plichten voor de vergunninghouders krachtens de Rva 2005. Dit betekent dat de vergunninghouder na plaatsing in de doorstroomlocatie derhalve niet kan terugkeren naar een opvanglocatie van het COA, waarbij wordt benadrukt dat de huisvesting van een vergunninghouder in een doorstroomlocatie meetelt voor de huisvestingstaakstelling van de koppelgemeente. Met de verhuizing van vergunninghouders naar doorstroomlocaties verschuiven derhalve de verantwoordelijkheden voor deze vergunninghouders van het COA naar de gemeenten, en geldt de desbetreffende wet- en regelgeving op de verschillende beleidsterreinen: het sociaal domein (inburgering, participatie), onderwijs en gezondheidszorg.

1.6 Eisen aan de doelgroep

De doelgroep die gemeenten in een doorstroomlocatie kan plaatsen betreffen vergunninghouders:

  • die in afwachting van huisvesting verblijven in een opvangvoorziening door of onder verantwoordelijkheid van het COA of het college van burgemeester en wethouders;

  • die door het COA gekoppeld zijn aan de doorstroomgemeente of een deelnemende gemeente in de regio, en

  • waarvoor de koppelgemeente niet in andere passende huisvesting kan voorzien.

Bij de plaatsing in een doorstroomlocatie worden gemeenten geacht rekening te houden met de beschikbare woonvormen en gezinssamenstelling en de situatie en bijzondere behoeften aan huisvesting van kwetsbare vergunninghouders zoals personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, personen met ernstige ziekten en personen met mentale stoornissen.

1.7 Beëindiging Rva 2005 en verschuiving verantwoordelijkheden

Met het huisvesten van een vergunninghouder in een doorstroomlocatie is sprake van een woonfunctie en daarmee van passende huisvesting bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Daarvoor is onder meer van belang dat, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, een doorstroomlocatie geschikt dient te zijn voor bewoning binnen de juridische kaders van de Huisvestingswet 2014 en het Bbl.

1.8 Verantwoording

De verantwoording vindt jaarlijks plaats volgens de SiSa-systematiek zoals geregeld in de Regeling informatieverstrekking sisa op grond van artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet. Deze regeling bewerkstelligt dat gemeenten achteraf moeten verantwoorden dat het (vooraf) uitgekeerde bedrag is besteed aan (één of meerdere van) de in artikel 2 van deze regeling beschreven kosten. De uitkering kan worden teruggevorderd voor het deel dat blijkens de verantwoordingsinformatie niet of niet rechtmatig is uitgegeven. Hierbij geldt dat voor dat deel waarbij normbedragen gedeclareerd worden deze als besteed gezien worden zodra is vastgesteld dat de betreffende plaatsing van vergunninghouders in de doorstroomlocatie gerealiseerd is met inachtneming van de voorwaarden van de regeling.

Er is bij deze specifieke uitkering geen sprake van afdracht aan het BTW-compensatiefonds.

1.9 Informatievoorziening

De minister heeft gedurende de exploitatie van een doorstroomlocatie het recht om recente informatie op te vragen over de bezetting om tijdige uitstroom te monitoren.

1.10 Terugvordering

Als sprake is van een of meer van de omstandigheden als omschreven in artikel 11 en 12 kan (een deel van) het bedrag dat is verstrekt worden teruggevorderd.

2. Inwerkingtreding en tijdelijk karakter

De looptijd van de regeling is vijf jaar en ziet op de vergoeding aan gemeenten van de kosten van de realisatie en exploitatie van een doorstroomlocatie voor de maximale duur van drie jaar per doorstroomlocatie en voor maximaal 8.500 doorstroomplekken.

De regeling treedt in werking een dag na plaatsing in de Staatscourant. In deze regeling wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze uitzondering is toegestaan omdat het spoedregelgeving betreft (Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

De in te richten doorstroomlocaties leiden tot versnelde uitstroom van vergunninghouders uit het COA, waardoor daar de kosten dalen ten opzichte van de raming. Dit resulteert in lagere kosten voor noodopvang en voorkomt opvangkosten voor meerdere jaren. Voor deze regeling zijn reeds middelen in het beschikbare COA budget opgenomen.

De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-Van de Klashorst


X Noot
1

Conform brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober 2024.

X Noot
2

Doorstroomlocaties hebben een tijdelijk karakter (maximaal drie jaar), conform de uitgangspunten van het concept doorstroomlocatie.

X Noot
3

Vooruitlopend op de maatschappelijke begeleiding in het kader van de Wet Inburgering 2021 is er in geval van huisvesting in een doorstroomlocatie additionele, locatie-gebonden, begeleiding nodig, bijvoorbeeld in de vorm van ondersteuning bij dagelijkse taken, toezicht en hulp bij het aanvragen van toeslagen. Deze begeleiding en ondersteuning aan vergunninghouders gedurende verblijf in een doorstroomlocatie moet niet ten koste gaan van eventueel benodigde activiteiten bij definitieve huisvesting. Daarom is hiervoor een extra financiële component opgenomen in de periodieke vergoeding aan de doorstroomgemeente. Hierdoor heeft de doorstroomgemeente de optie om een huismeester of projectmanager in te zetten voor deze ondersteuning ter plaatse.

X Noot
4

Artikel 1, eerste lid, Huisvestingswet 2014.

Naar boven